• No results found

De Conus soorten uit het Langhian van het Loirebekken

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De Conus soorten uit het Langhian van het Loirebekken"

Copied!
11
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Conus

soorten

uit het

Langhian

van

het Loirebekken

Lenard Vaessen*

Inleiding

De individuen binnen demeesteConussoorten

zijn

erg

va-riabelvanvorm,watvooralvoorde fossiele

vertegenwoor-digers geleid

heefttotgrote

verwarring

enveel soortnamen,

ondersoortnamen,

variëteitenenforma’s. Federico Sacco

(1893)

is denk ik wel de absolute recordhouder.

Bij bijna

iederesoortbeschreef

hij

een

lange lijst

variëteiten: 13

va-riëteitenvoor Conus mercati

Brocchi,

1814,

12

variëtei-tenvoor Conus

berghausi Michelotti, 1847,19

variëteiten

voor Conus

ponderosus

Brocchi, 1814,

6 variëteitenvoor

Conus

dujardini Deshayes,

1845en 16vanëteiten voor

deverwante Conus

antidiluvianus, Bruguière,

1792,

enz.

Exemplaren

die door latereauteurs totdesoort Conus

co-noponderosus (Sacco,

1893)

werden

gerekend

beschouwde

Sacco zelf als

vertegenwoordigers

vandesoortConus

glo-boponderosus (Sacco, 1893)

en4 variëteiten.Dit

overzicht-je

ter

lering

om

bij

het determinerende variabiliteit binnen

desoorten

goed

in degatentehoudenenook desoms

mi-nieme verschillentussen

sommige

soorten.

Variëteiten, aangeduid

als ‘var.’ of‘v.’enforma’s

aangeduid

als ‘form.’

of‘f.’, ingevoerd

vóór 1961moeten

volgens

de

internationale

regels

voorde

zoölogische

nomenclatuurbe-schouwd worden als ondersoort

(artikel 45.6.4),

of deauteur

moetdenaam

duidelijk ingevoerd

hebben opeenniveau

onder dievan

subspecies (inffasubspecifiek). Ingevoerd

na

Dit verhaalomvateendeelvan

mijn lezing gehouden tijdens

de

themadag

Loirebekken op22 november 2008 in

Nijmegen.

Freddy

vanNieulandebehandeldein

Afzettingen

vol.30nr.1

vanmaart2009 al de

Glycymerididae

vandeze streek.

In deze

bijdrage

zal ik de

vertegenwoordigers

vanhet

ge-nusConusbehandelendie voorkomen in de

afzettingen

uit

het

Langhian (Midden Mioceen)

vanhet Loirebekken in de

Touraine

(Frankrijk).

De

afzettingen

uit het

Langhian

zijn

hoofdzakelijk

grove slecht

gesorteerde

zanden

(sables

gros-sier)

met veel sterk

gerolde

fossielen

die, afhankelijk

van

hun

geografische voorkomen,

worden

geplaatst

in de

Etholo-gische

eenheden ‘facies Pontilévien’ of‘facies

Savignien’.

De

vindplaatsen

waarde

afzettingen

worden

aangetroffen

liggen

in de

departementen

Indre-et-Loire

(37)

enVienne

(86),

zie Vaessen 2007voor meerinformatieen

figuur

1.

(2)

1960moetdenaamals

infrasubspecifiek

beschouwd

wor-den als deauteur

uitdrukkelijk

de

uitdrukking

variëteit of

vorm

gebruikt heeft,

de

uitdrukkingen ‘forma’, ‘var.’,

‘v.’

en‘f.’

meegerekend. Inffasubspecifieke

namenmoetenals

informeel beschouwd worden zonder nomenclatorische

waarde

(ICZN,

artikel

45.5).

De meesteWTKG leden hebben of kennen de

monogra-fievanMaxim Glibertoverde

gastropoden

vanhet

Loire-bekken. Deze bestaat uittwee

delen,

deel I verscheen in

1949endeel II in 1952. De conussen

zijn

beschreven in

deel II

pagina

371-377en

plaat

12 met

figuur

11-13en

plaat

13met

figuur

1-4. Voorzoverik heb kunnen nagaan

isersindsdien nietsmeerverschenen waarin deconussen

uit het Loirebekken

zijn

beschrevenen

afgebeeld.

Het genus Conus

Linné,

1758

Het genus Conus behoorttotde familie der Conidae

Flem-ming, 1822, superfamilie

Conoidea

Flemming, 1822,

Neo-gastropoda, Gastropoda (nomenclatuur volgens

Bouchet &

Rocroi

2005).

De

onderverdeling

vanhetgenus Conus in

verwante

(sub)genera

isna

200jaar

nogsteeds

problematisch

(Moolenbeek 2008).

Vandaar dat veelauteurs

tegenwoordig

hiertoe

geen

poging

meerondernemen

(zie

o.a.Vita

Malaco-logica

nr.

6,2008).

Ik zal dit hier ooknietdoen.

Conus dujardini Deshayes,

1845

(Zie figuur 2-5)

1845 Conus

dujardini

-

Deshayes:

Hist. Nat. Animaux

sans vertèbres

(éd. 2) XI,

p. 158.

1893

Conospirus dujardini (Desh, 1845)

metde

variëtei-ten:

taurostriolata; pseudoantediluviana

;

pseudoca-tenata;

depressulina

;taurominor;brevicaudata;

as-tensis- Sacco: pp.

45-47, pl. V, fig.

1-7.

1893

Conospirus

bronni

(Michelotti, 1847)

- Sacco:

pp.

48-52, pl. V,fig.

8-14.

1925 Conus

(Conospira) dujardini Desh.,

1845-

Kauts-ky:

p.

145, pl.

10, fig.

14-15.

1925 Conus

(Leptoconus)

allionii

Michelotti,

1847

-Kautsky;

p.

146, pl.

10,

fig.

17-18.

1931 Conus

(Conospira)

dujardini Desh.,

1845 metde

variëteiten;

predujardini

ensalomacensis-

Peyrot:

deel

82,

p.

85, pi.

1,

fig. 45-51.

Conus

(Conospira)

subturritus

d’Orbigny,

1852met

de variëteit

semigranulosa

-

Peyrot;

deel82,

pp.

87-89, pi.

1, fig. 8, 10,17, 28, 35,

36en39.

1938 Conus

(Conospira) dujardini

var.

predujardini

Pey-rot, 1931 -

Peyrot:

p. 255.

1952 Conus

(Conospira) dujardini Desh.,

1845-Glibert:

p.

371, pl.

XII,

fig.

11.

1960 Conus

(Conolithus) dujardini

Desh., 1845- Glibert:

p. 99.

1964 Conus

dujardini

Desh.,1845-Hall: pp.

143-144,

pl. 24, fig.

3.

1997 Conus

(Conolithus)

dujardini Desh.,

1845- Chirli:

p. 13,

pl.

3,

fig.

14.

Vindplaatsen:

Amberre,Ferrière

Largon, Manthelan,

Le

Louroux,

Paulmy, Thenay.

Aantalexemplaren: 17

Beschrijving

Kleinetot

middelgrote (maximaal

3-4

cm),

dubbel

kegel-vormige, rechtsgewonden

schelp (zie figuur

2 en

3).

De

protoconch

is

multispiraal, orthostroph, hoog

kegelvor-mig.

Nucleus kleinenscheef

gewonden. Bij

het materiaal

uit de Touraine is de

protoconch bijna altijd

onherkenbaar

afgesleten.

De teleconch bestaat uit maximaal 7

windin-gen die elkaar

bijna geheel

omvatten.De laatste

winding

vormt4/5vande

schelp.

Van de

middenwindingen

is dus

alleen de bovenste randtezien. Deze rand heeft dicht

bij

de basis een

duidelijke

kiel. De

middenwindingen

heb-bennetonder de kieleen

sculptuur

vanradiale

ribjes

die

knobbelsvormenop de kiel

(zie figuur 4).

In hetmeeste

Touraine materiaal

zijn

deze door

slijtage

niet alte

uitge-sproken. Op

de carinavande laatste

winding

ontbreken deze

knobbeltjes bij

demeeste

exemplaren.

Er

zijn

echter ook

exemplaren waarbij

deze

knobbeltjes

wel voorkomen

totop de randvande laatste

winding (figuur

11b op

plaat

12 in

Glibert, 1952)

en er

zijn exemplaren

die

bijna

hele-maal geen radiale

ribjes dragen

endus ook geen of

nau-welijks knobbeljes

hebben op hun kiel. Zoalste zien

bij

figuur

1 la op

plaat

12 in Glibert

(1952)

en

bij

het hier

af-gebeelde exemplaar (zie figuur 5),

dat niet uit de Touraine

afkomstig

is maaruit het SerravallianvanOrthez

(Pyré-nées

Atlantiques, Frankrijk).

Op

de schuin

oplopende,

concave zoneboven de kiel

zijn

alleen

groeilijnen

tezien

(zie figuur 4).

Het

siphokanaal

ver-smaltnaarde basistoeniet. Het verbreedt zelfs iets. De

laat-ste

winding

is

geheel glad,

behalve debuitenrandaandebasis vanhet

siphokanaal,

waar

duidelijke spiraalribben

voorko-men,dienaarboventoesnelvervagen

(zie figuur

2en

3).

Discussie

Net als de

sculptuur

kan ook het

algemene uiterlijk

erg

variabel

zijn.

Er

zijn exemplaren

meteenietwat breed

ge-drongen

uiterlijk

met een

lagere

top en grotere

tophoek

dan de

typische exemplaren.

Dit typekomt ookvoor in

het MiddenMioceenvanHemmoorenBasbeck enwerd

door

Kautsky (1925)

tot Conus allionii

Michelotti,

1847

gerekend.

Peyrot (1931)

rekende deze vorm uit het

Mi-oceen van de

Aquitaine

tot Conus

dujardini

predujardi-ni

Peyrot,

1931. In

zijn

werk uit 1938overde mollusken

vande Touraine rekende

hij

alle

exemplaren

van C.

dujar-dini die

hij

tot

zijn beschikking had,

totdit taxon,watdoor

hemtoennog variëteit werd

genoemd. Volgens

de

huidige

ICZN

regels,

art

45.6.4,

moetdittaxonnuals ondersoort

beschouwd worden. Binnen C.

dujardini

komterookeen

hogere

vorm voor meteenkleinere

tophoek.

Michelot-ti

plaatste

dittype

exemplaren

in Conus

dujardini

bronni

Michelotti,

1845.

Peyrot

1931 beschreefeen

vergelijkba-re vorm

afkomstig

uit het Serravallian onder denaam

Co-nus

dujardini

var. salomacensisen

waarschijnlijk

ook

(3)

subturritus

semigranulosa Peyrot,

1931. Deze

hoge

vorm

(zie figuur 5)

heb ik totnu toe in het Touraine materiaal

nog niet

gezien.

Ook Glibert,die veel meermateriaalter

beschikking had,

heeft deze

hoge

vorm niet

aangetroffen

in de

Langhian afzettingen (toen

nog Helvétien

genoemd)

vande Touraine.

Als

je

de

beschrijvingen

en

afbeeldingen vergelijkt

in

Pey-rot

(1931)

is het

erg

moeilijk

omal deze variëteitenuit

el-kaarte

houden,

zeker omdat zevaak naastelkaarenmet

tussenvormen, in dezelfde

afzettingen

voorkomen. Het

polymorfe

karaktervan dezesoort komt ook

goed

tot

ui-ting

in de

afbeeldingen

van de variëteitenvan Sacco op

plaat

V

figuren

1-21. Hier

zijn exemplaren

tezienmet en

zonder

granulering

totop de laatste

winding

enmet

vari-aties in de

tophoek.

EensoortdienauwverwantisaanConus

dujardini

is Conus

antidiluvianus

Bruguière,

1792

(zie figuur

6-8 op pag.

8).

Dezesoortisnetzovariabel als C.

dujardini (zie Janssen,

1984)

zowel in

sculptuur

als in variatievande

tophoek.

Dezesoortenzouden zichvanelkaar onderscheiden in dat

C. antidiluvianus grovereenminder knobbels op zijn kiel

heeft dan C.

dujardini

endat dezeknobbels

bij

C.

antidilu-vianus totop de laatste

winding

voorkomen. Voor het

plio-cenemateriaal

lijkt

dat het

geval,

zekervoor wat betreft

degrootteenhet aantal knobbels op de kiel. Zie

figuur

6

op

pagina

8,een

exemplaar

uit de Facies

conglomeratias,

Zanclean

(Vroeg Plioceen)

van

Velerin-Estepona,

maar

ook hier komen

exemplaren

voor zonder knobbels op de

Figuur2. Volwassen exemplaarvanConusdujardiniDeshayes, 1845 uit de Sables coquilliers grossiers, Pontlévien,Langhian, Mioceen vanLeLouroux,departementIndre-et-Loire,Frankrijk,

(afstandtussenelkstreepjeis 1mm)

Figuur3. VolwassenexemplaarvanConusdujardini Deshayes, 1845 uit de Sables finabryozoaires, Pontlévien,Langhian, MioceenvanLaPlacette,FerrièreLargon, departement

Indre-et-Loire,Frankrijk, (afstandtussen elkstreepjeis 1mm)

Figuur4.TopvanConusdujardiniDeshayes, 1845,hetzelfde

exemplaarals infiguur2.Bijhet pijltje zijnde radialeribjesen

knobbeltjeste zien.(afstandtussen elkstreepjeis 1 mm)

Figuur5.Gladde,hogevorm vanConusdujardini Deshayes, 1845 uitde Falun aCarditaJouanetti,Serravallian,Mioceenvan

Orthez, departementPyrénées-Atlantique, Frankrijk, (afstand

(4)

kiel vande laatste

winding,

net zoals

bij exemplaren

uit het

Burdigalian

vanMiste veel vaker het

geval

is

(zie

fi-guur

7).

In Miste komen ook

exemplaren

voor

die,

netals

bij

C.

dujardini,

opde kielvangeenenkele

winding

knob-bels hebben

(zie figuur 8).

C. antidiluvianus wordt in de

regel

veelgroter

(tot

8cmin

het MioceenvanMisteenzelfstot10cmin het Plioceenvan

Velerin)

dan

i

C.

dujardini,

die niet veelgroterwordt dan

3,5

cm.In het

algemeen

verschillenzeook invormvanelkaar.

C. antidiluvianus heeft in de

regel

eenslankere laatste

win-ding

meteensmallere

mondopening

dan C.

dujardini.

Hoe-wel de

gedrongen

vormvanC antidiluvianus uit Miste

(zie

Janssen, 1984, plaat 76, fig. 5)

wel erg veel

lijkt

op het C.

dujardini exemplaar

uit Le Louroux

(zie figuur 2).

Voor het Laat Mioceen

(Tortonian)

vanCacella

(zuid

Por-tugal)

noemt Pereira da Costa C.

dujardini

ook. Aan

zijn

figuren

3-17 op

plaat

IXteziengaathet hier veelalomde

hoge

vorm. C. antidiluvianus komt

volgens

hem nietvoor

in Cacella. Chirlinoemthet voorkomenvanbeidesoorten

in het Plioceenvan Toscana

(Italië).

Sacco noemt beide

soortenvoorhet TortonianvanPiemonte

(Italië).

In de midden-miocene

afzettingen

van Duitsland

(Hem-moor-enReinbeckstufe=Laat

Burdigalian, Langhian

en

Serravallian)

komen beidesoorten voor, in Miste

(Laat

Burdigalian) lijkt

alleen C. antidiluvianusmetal

zijn

vor-men voortekomen. In het Midden Mioceenvande Touraine

ontbreekt dezeen

heb-benwealleentemaken

met Conus

dujardini

Deshayes,

1845. Alle later

beschre-venvariëteitenen

vor-men

kunnen,

gezien

het

polymorfe

karak-tervan demeeste

Co-nus soorten, beter

be-schouwd worden als

vormen vallende

bin-nen de variatiebreedte

van desoort C.

dujar-dini

Deshayes,

1845.

Vanwege

degrote pro-blemen die de

herken-ning

metzich

meebrengt,

enomdatzeveelalnaastelkaar in

dezelfde

afzettingen voorkomen,

kan beter niet

geprobeerd

wordenzete vattenintaxa op

subspecifiek

niveau.

Conus mercati

Brocchi,

1814

(Zie figuur

9, 10Ben

11-13)

1814 Conus mercati- Brocchi, Conch, foss.

subapp.,

II,

p.

287, pi. 2, fig.

6.

1866 Conus mercati

Brocchi,

1814- Pereira da Costa:

p.

11, pi.

3

fig. 1,2,3.

1866 Conus

sharpeanus,

Pereira da Costa: p.23,

pl.

7,

fig.

3-4.

1893 Lithoconus mercatii

Brocchi,

1814metde

variëtei-ten;cinctaBorson,

1820);

aldrovandi

Brocchi, 1814;

elongatofusula; depressulospira; longoastensis;

bal-dichieri

Borson, 1820;^fusuloidea

;crassovata;

caro-li

Fucini,

1891;

turricula

Brocchi, 1814;

canalicu-latodepressa;

suprainflata

;miocenica;

subaustria-ca;tauromaxima;

compressicauda;

acanaliculata

-Sacco: deel

13,

pp.

14-21, pi. 2, fig.

1-18.

1831 Conus mercativar.vasconiensis

-Peyrot:

pp.93-94,

pi. 2, fig. 9, 13,

14.

1938 Conus cf. mercativar.

ligeriana

-Peyrot;

p.257,

pi.

4,

fig.

31en40.

1952 Conusmercati

sharpeanus Costa,

1866- Glibert;

p.

372, pl. 12, fig.

13.

Conus mercati vasconiensis

Peyrot,

1831- Glibert:

p.

373, pl.

13,

fig.

1.

Conus mercati austriacus Hoernes &

Auinger,

1879

- Glibert; p.

374, pl.

13, fig.

2.

Conus mercati daciae Hoernes &

Auinger,

1879

-Glibert: p.

374, pl. 12, fig.

12.

1960 Conus

antiquus Lamarck,

1810- Glibert:

p. 101.

Conus mercati

Brocchi,

1814- Gilbert: p. 103.

1997 Conus mercati

Brocchi,

1814- Chirli: p.

17, pi. 4,

fig.

11-16.

1999 Conus mercati

Brocchi,

1814- MunizSolis:

pp.

80-82, fig.

10D-F.

Figuur6.Middelgrootexemplaarvan

Bruguiè-re,1792 uit de Faciesconglomeraties, Zanclean,Plioceenvan

Vele-rin-Estepona,Malaga,Spanje, (afstandtussenelkstreepjeis1 mm)

Conus antidiluvianus

Figuur7.Meest voorkomende vormvanConus antidiluvianus

Bruguière,1792 uit deLaagvanMiste,FormatievanBreda, Burdigalian,Mioceen vanMiste,provincieWinterswijk,

Gelder-land,Nederland, (afstandtussenelkstreepjeis 1mm)

Figuur8. DegladdevormvanConus antidiluvianus Bruguière,

1792 uit delaagvanMiste, BurdigalianvanMiste. (afstandtussenelkstreepjeis1 mm)

(5)

Vindplaatsen:

Amberre,

Ferrière

Larqon,

Le

Louroux,

Paulmy, Thenay.

Aantalexemplaren: 30

Beschrijving

Volwassen

exemplaren

stevige,

grote

rechtsgewonden

schelpen (zie figuur 9), exemplaren

van14cmkomenvoor.

De

schelp

is conischtotietwat

verlengd

conischvan vorm.

Top

erg

variabel,

soms

bijna vlak, tophoek

ongeveer 150

graden,

somsmin ofmeer

verhoogd, tophoek

110

graden.

De

schelp

bestaat uit 9-10

windingen,

die elkaar

bijna

he-lemaalomvatten. Tussen de

windingen

is dichttegende

sutuureen

groeve

aanwezig (zie figuur 10B).

De

buitenzij-devande

winding

is meestalconvex

(zie figuur

9en

10B).

Bij jongere exemplaren

is deze

bolling

minder dan

bij

ou-dere

exemplaren.

De

apicale zijde

vanelke

winding (zie

figuur 10B) geeft

met de buitenrand

meegerekend

4

con-centrische

ringen

tezienmetdaartusseneenradiale

sculp-tuur.

Bij afgesleten exemplaren zijn

deze elementenmaar

tendele zichtbaar. De

apicale zijde

vanC. mercati is

ech-ternooitzo

glad

als dievan Conus

berghausi Michelotti,

1847

(zie figuur 10A)

waar

hij

qua

algemeen uiterlijk

nog-almee

overeenkomt,

maarhierover latermeer.

De laatste

winding

vormt

bijna

90%vande

schelp

engaat

aan de basis van de linker mondrand ietwat

getordeerd

overin de columella

(zie figuur 11). Mondopening

(aper-tura)

groot,

bijna recht,

rechter mondrand

loopt

naar

on-derenwat

gebogen

weg. Het

oppervlak

vande

laatstewin-ding lijkt glad,

maar

bij goed geconserveerde exemplaren

is een

spiraalsculptuur

tezienvanéén

duidelijk

wat

gol-vende

lijn, afgewisseld

doortweewatvagere,

lijnen (zie

figuur

9 en

10B).

Aan de basis

zijn

deze

lijnen

meer

uit-gesproken

en

bijna spiraalribben

zoals

bij

C.

dujardini.

In de

richting

vandetopwordt de afstandtussen deze

lijnen

groterenvervagenzewat.

Naast de

exemplaren waarbij

de middelste

windingen

el-kaar

bijna

helemaal

overlappen zijn

erook individuen

waar-bij

de

windingen

elkaar minder

overlappen

endaardooreen meergetrapt

uiterlijk

hebben

(zie figuur

12,pag.

10).

Brocchi, 1814van73 mmlangen

43mmbreed uitde Sablescoquilliers grossiers, Pontlévien,

Langhian,Mioceen vanAmberre (MoulinPochas), departement

Vienne,Frankrijk.

Conus mercati

Figuur9. Een

Figuur10.Apicale zijde (top)vanA: Michelotti,

1847;B:

Conusberghausi

C: Conus

pseudopon-derosus

Conus mercatiBrocchi, 1814;en

Glibert,1952. Alleexemplaren zijn afkomstiguit de

Sa-blescoquilliers grossiers,Pontlévien,LanghianvanLeLouroux,

departementIndre-et-Loire.

Figuur 11.Basisvande laatstewindingmet columella (c)en

ra-diaal sculptuurvan Brocchi, 1814. Hetzelfde

exemplaarals in figuur9. (afstandtussenelkstreepjeis 1 mm)

(6)

Discussie

Desoort Conus mercati iszeer

polymorf,

Brocchi bracht

zein 1814 onder in drie verschillendetaxa. Conus

merca-ti,Conus aldrovandienConus turricula. Sacco

(1893)

be-schouwde C. aldrovandienC. turricula als variëteitenvan

C. mercati. Hall

(1964)

beschouwde C. aldrovandiweer

als eenapartesoort, die slanker is dan C. mercati,en

ron-dere

topwindingen

heeft dan C. mercati.

Hij

beschouwde hettype

exemplaar

van

Deshayes

voor C. clavatus ook als

eenC. aldrovandi

Brocchi,

1814.

Hoernes &

Auinger (1879)

beschreven voorhet Weense

bekken ook eenaantalsoorten diezeer

waarschijnlijk

tot

C. mercati

gerekend

kunnen worden

(zie later).

Gilbert

(1952)

onderscheidtvoorde Touraine4

ondersoor-ten: C. mercati

sharpeanus

Pereirada

Costa, 1866;

C.

mer-cati austriacus Hoernes &

Auinger,

1879;C. mercati

da-ciae Hoernes &

Auinger,

1879enC. mercati vasconiensis

Peyrot,

1938. Demeeste

exemplaren

die

hij

heeft schaart

hij

onder denaamConus mercati

sharpeanus

Pereira da

Costa, 1866. Pereira da Costa beschouwde C.

sharpeanus,

uit het TortonienvanCacella

(Portugal)

alseenaparte soort,

nauwverwantaanC. tarbellianus

Grateloup,

1832en

ver-geleek sharpeanus

mzijn

beschrijving

op pagina 23en24

helemaal nietmetC. mercati.

De volwassen

exemplaren (zie figuur

9 en

13)

die ik ter

beschikking

heb uit de Facies Pontilévienvande Touraine

komen

volledig

overeenmetde

afbeeldingen

vanConus

mercati

Brocchi,

1814 in Pereira da

Costa, figuren

laen

lb

op

plaat

3. Zowel devorm vandetop, het

silhouet,

als

wel debasisvanderechtermondrandmetuiteindevande

columella

zijn

nagenoeghetzelfde. Het door Sacco

(1893)

afgebeelde exemplaar

op

plaat

2

figuur

15 onder denaam

Conus mercativar.subaustriaca vertoontook sterke

ge-lijkenis

met de

exemplaren

uit de Touraineende

afbeel-dingen

vanPereira da Costa. Ook de

afbeelding

van C.

mercati

sharpeanus

van

figuur

13cop

plaat

12 van

Gil-bert komt hiermeeovereen. Voor het Plioceenvan

Tos-canebeeldtChirli alleen

exemplaren

af die

hoger zijn

en

eenkleinere

tophoek

hebben. Deze

lijken

nog hetmeest

op het

type exemplaar

van

Brocchi,

dat is

afgebeeld

door

Sacco

(1893)

op

plaat

2

figuur

1.Dollfusen

Dautzenberg

(1886)

beschouwden

sharpeanus

alseenvariëteitvan

Co-nus tarbellianus

Grateloup,

1832.

Volgens Peyrot (1938)

is C. tarbellianus identiekaan Conus

antiquus Lamarck,

1810. Dit wordt ook zo

gezien

door Glibert

(1952),

Hall

(1964)

enMunis Solis

(1999).

Ik

begrijp

niet

goed

waar-omPereira da Costa

zijn

C.

sharpeanus

niet

vergeek

met

C. mercati.

Bij

Conus

antiquus Lamarck,

1810 is de

laat-ste

winding

veel slankerendetopmeestal veel

spitser

dan

bij

Conus mercati. DetopvanC.

antiquus

ismeestal korter

en

spitser

dan dievanC. mercati. De Conus

exemplaren

uit

de Facies Pontilévienvande Touraine die

Peyrot

in 1938

beschrijft

onder denaam Conus mercati ? var.

ligeriana

(plaat

4,

fig.

31 en

40) lijken

ook sterk op de

afbeeldingen

vanC. mercati

sharpeanus

vanPereira da Costa.

Volgens

Gilbert

(1952) zijn

dit

juveniele exemplaren

enkomen de

volwassen

exemplaren

met C. mercati miocenica

Sacco,

1893overeen.Helaas wordt dittaxonniet door Sacco

af-gebeeld, hij verwijst

naar een

afbeelding

vanhet werkvan

Hoernes uit 1856. Dit werkhebik niet kunnen

inzien,

ik

weet dus niet of de volwassen

exemplaren

vande

Tourai-nedie ik

gezien

heb hier inderdaadop

lijken.

Glibert rekent in 1960 het

exemplaar

uit

Ferrière-Largon

dat

hij

in 1952 heeft

afgebeeld

op

plaat

13

fig.

2 als Conus

mercati austriacus Hoernes &

Auinger,

1879 zonder

nade-re

uitleg

tot Conus

antiquus.

In

zijn beschrijving

in 1952

schrijft hij

echter dat het

exemplaar

uit Ferrière

lijkt

op

Co-nusmercati subaustriaca

Sacco,

1893. Verder

schrijft hij

dat het

exemplaar

uit Ferrière

perfect

overeenkomtmetde

Figuur12. TweeexemplarenvanConus mercatiBrocchi, 1814,

meteenhogere topdiedoor Peyrot (1938)enGilbert(1952)als

Peyrot, 1931 werden aangeduid.

Exem-plaarA komt uit hetLanghianvanLeLourouxenexemplaarB

uit het Zanclean vanVelerin-Estepona.

(afstandtussenelkstreepjeis 1 mm)

C. mercati vasconiensis

Figuur13. Eenjongvolwassenexemplaar,47 mmlangen26

mmbreed,vanConus mercatiBrocchi, 1814 uit hetLanghian

van Le Louroux. Detopvanditexemplaarisafgebeeldinfiguur

10. Dittype Conus mercati

sharpeanus

Conus werddoor Glibert (1952) bij

Pereira daCosta, 1866ondergebrachtendoor

(7)

afbeelding

van Conus austriacus. Het werk vanHoernes

&

Auinger

heb ik niet

compleet voorhanden,

maarwel de

platen.

En de

afbeeldingen

vanC. austriacus

figuur

2aen

b op

plaat

2 laten onmiskenbaar

exemplaren

zien dietot

Conus mercati

gerekend

moeten

worden,

zowel quavorm

als destructuurentextuurvandetop.Hoernes &

Auinger

hebben in 1879 nog meer taxabeschreven

die, lijkt mij,

zoonder de variatiebreedtevanC. mercati

geschoven

kun-nenworden. Maar dat is

mijn probleem

nunietwant ze

zijn

allemaalna1814

ingevoerd

enik heb geen materiaal

uit het Wener bekken voorhanden. In de betreffende

om-schrijving (pag. 374)

heeft Glibert het ookover een

peer-vormige schelp.

C.

antiquus

is absoluut niet

peervormig.

Dus het

lijkt mij

dat ook dit

exemplaar

uit Ferrière

Largon

tot Conus mercati

gerekend

kan worden.

Op pagina

374

beschrijft

Glibert 4

exemplaren

van conus-sen

afkomstig

uit

Pontlevoy,

ManthelanenBossée onder

denaamConus mercati daciae Hoernes &

Auinger,

1879.

Het

exemplaar

uit Bossée is

afgebeeld

als

figuur

12a op

plaat

12enhet

exemplaar

uit Manthelan als 12bop

plaat

12. Het

exemplaar

in

figuur

12a is veel te

gedrongen (te

breedvoor

zijn lengte)

om eenC. mercatitekunnen

zijn.

Het iseenConus

berghausi Michelotti,

1847. In 1960vat

hij

dit

exemplaar

onder Conus

gravis Peyrot

1938

(hier-overlater

meer).

De

hoge

meer

losgewonden

vormwerd door

Peyrot

in 1931 alseenaparttaxon

gezien

Conus mercati vasconiensis

Pey-rot, 1931. Gilbert

(1952) volgt

hem hierin. In 1960 ziet

hij

individuenmet dezevorm als eenmonstruositeitvan C.

mercati

(ziekelijke,

of

andersoortige

groeiafwijking).

Dit

zouhet

geval

kunnen

zijn

voorhet

exemplaar

op

plaat

13

figuur

1b omdat de laatste

winding

wel erg ‘los’

ligt

van

derestvande

schelp.

Voor

figuur

lagaatdit zeker niet op.

Dezewat losser

gewonden exemplaren

komen behalve in

het Midden Mioceenvande Touraineen vanManciet

(Gers,

Frankrijk),

ookvoor in het

Vroeg

Plioceenvan

Estepona

(Spanje).

Het

exemplaar

dat ik hier heb

afgebeeld

als

fi-guur 12A komt uit de Facies PontilévienvanLe Louroux

(Frankrijk)

enhet

exemplaar

in

figuur

12B is

afkomstig

uit

de Facies

conglomeratias,

Zanclean

(Vroeg Plioceen)

van

Velerin-Estepona.

Ook in het PlioceenvanToscana komt deze

hogere

vorm voor

(zie

Chirli

plaat

4

fig.

16).

Deze

vormvalt dus ook gewoon binnen de variatiebreedtevan

desoortConus mercati

Brocchi,

1814.

Aangezien bijna

alle ondersoortenvan Hoernes &

Auin-ger, Saccoen

Peyrot

naastelkaar voorkomen in dezelfde

afzettingen

en

nauwelijks

vanelkaar

zijn

te

onderschei-den kunnenzebeteropgevatworden als ééntaxon: Conus

mercatiBrocchi, 1814. Dezenaamheeft de oudste

rech-ten,alle anderen

zijn

later

ingevoerd.

Conus

berghausi Michelotti,

1847

(Zie figuren

10Aen

14)

1847 Conus

berghausi

- Michelotti

p.

342, pl.

XIII,

fig.

9.

1866 Conus

berghausi Michelotti,

1847-Pereira da Costa:

Tl,

p.

9, pl. 1, fig.

2en

3, pl.

2,

fig.

3-6.

Conus broteri-Pereira da Costa:Tl,

pp.30-31,

pi. 9, fig.

25-30.

1879 Dendroconus loroisi Kiener- Hoernes &

Auinger:

p.

21, pl. 3, fig.

5.

1879 Lithoconus

neumayri

- Hoernes &

Auinger:

p.

27,

pl. 1, fig.

17 en18.

1893 Dendroconus

berghausi Michelotti,

1847ende

varië-teiten;

subaspira

;

propebetulioide; bifasciolata,

exfus-cocingulata;

moravicaHoernes

«feAuigner,

1879; mo-ravicoides;

triangularis;planocylindrica;

percommu-nis;vacecki

;

Hoernes &

Auigner, 1879; glandiformis;

conotriangula;.semisulcata; conicospira;

permucro-nata.- Sacco: deel

13,

pp.

7-11, pl.

1, fig.

9-21.

1931 Conus maculosus notabilis-

Peyrot:

deel82,

pp.

96-97, pi. 4, fig.

13.

1931 Conus maculosus

perconica

-

Peyrot:

deel

82,

pp. 96-97,

pi.

4,

fig.

15.

1938 Conus

gravis

-

Peyrot:

p.260,

pl.

5,

fig.

37en38.

1952 Conus

berghausi Michelotti,

1847- Glibert: p.

375,

pl. 13, fig.

3.

1952 Conus mercati daciae Hoernes &

Auigner

- Glibert:

p.

374, pl.

12, fig.

12a.

1960 Conus

gravis Peyrot,

1938- Glibert: p. 101.

Conus maculosus

Grateloup,

1850- Glibert:

p. 102.

1964 Conus

berghausi Michelotti,

1847- Hall:

pp.134-136,

pl.

23,

fig.

11, 18, 22, 23, 28

1997 Conus

berghausi Michelotti,

1847- Chirli: p.14,

pl.

4,

fig.

1-2.

2001 Conus cf.

berghausi Michelotti,

1847-Lozouetet

al.:

p.

68, pl. 31, fig.

8.

Vindplaatsen:Le LourouxenManthelan.

Aantalexemplaren:3

Beschrijving

Middelgrote

totgrote

schelp

met het

uiterlijk

van een

af-geplatte

Conus, korten

breed,

min ofmeer

vijgvormig

(zie

figuur 14,

pag

12).

De top is soms

matig verhoogd,

somsook helemaal nietenis deze

bijna plat

meteenklein

puntje

erop. Het

‘puntje’

bestaat uit de

protoconch

ende

eerste

windingen

vande teleconch.

Bij

deze

exemplaren

omvatten de middelste

windingen

vande teleconch elkaar

dus helemaalen

bepaalt

delaatste

winding bijna

de totale

hoogte

vande

schelp. Bij

andere

exemplaren zijn

de

mid-delste

windingen,

van

opzij gezien,

wel

enigszins

zichtbaar

en vormenze een convexetop.

Bij

de

exemplaren

metde

hogere

top is de laatste

winding

in de

regel

meer convex dan

bij

diemet demeer

platte

top

(zie fig.

3a

plaat

13van

Glibert 1952ende

figuren

16-20 op

plaat

1 in deel 13van

(8)

groeve.

Op

de

apicale zijde (als je

op detop

kijkt)

vande

teleconch-windingen zijn

alleen

groeilijnen

tezien. De

mid-delste

windingen zijn

verder

glad

en

bijna plat.

Deeerste

teleconchwindingen,

die min ofmeerboven het

platte

vlak

uitsteken, zijn

meer convex.

De rechter mondrand is bovenaan in

verhouding

dik en

wordtnaarbenedentoedunner. De linker mondrand

ver-toont

bij goed geconserveerde

exemplaren

een

stevige,

zwak

getordeerde

columella.

Discussie

Tijdens mijn

verhaal in

Nijmegen

in november 2008

ging

ik

ernogvanuit dat de door

Peyrot

in 1938

ingevoerde

naam

Conus

gravis

voordeze korte brede Conusmetdikke rechter

lip

terechtwas.En hebmedaarin laten

(mis)leiden

door de

opvatting

vanGlibert in 1960endat

terwijl hij

in 1952 dit

typeConus onderbrachtin Conus

berghausi Michelotti,

1847

en

hij gravis

slechtszagalseenformavanC.

berghausi.

Toen ik

begon

methet

schrijven

vandit stuk vroegikme

dus

opnieuw

af hoe hettaxon Conus

gravis gezien

moet

worden: als eenapartesoort nauwverwant aanC.

berg-hausiof alseenondersoort

typisch

voorhet Midden

Mio-ceen vande Touraine.

Bij

het beter

bekijken

vande

afbeel-dingen

in Sacco

(1893)

zagiktot

mijn

niet

geringe

verba-zing

dat de 3

exemplaren

die ik uit de Touraine heb

bijna

identiek

zijn

aanhet

type-exemplaar

van

Michelotti,

dat is

afgebeeld

in

Sacco,

1893,

deel

13, pl.

1, fig.

9. De

afbeel-dingen

in

Peyrot (1938) zijn tamelijk

slechten

lijken

meer

op de

exemplaren

vanConus

berghausi afgebeeld

in

Perei-rada Costa

pl. 2, fig.

3-6enConus

berghausi

moravicoides

Sacco,

1893 deel

13, pi. 1, fig.

13.

Bij

het nagaan of Conus

berghausi

behalve in het

Mio-ceen van

Portugal, Oostenrijk,

Italiëen de Touraine ook

voorkomt in het Mioceenvan de

Aquitaine

vond ik

bij

Peyrot

1931 deel 82 op

plaat 4,

in de

fi-guren 13 en 15

af-beeldingen

vantwee

conussen onder de

naamvanresp. C.

maculosus notabilis

Peyrot,

1931 en C.

maculosus

perconi-ca

Peyrot,

1931 die

erg veel

lijken

op C.

berghausi. Op

pagi-na97 merkt

Peyrot

opdat Sacco

(1893)

vindt dat C.

berg-hausienC.

maculo-sus

Grateloup,

1835

verschillend

zijn,

maardat

hij

ertoe

neigt

dezetweesamen

tevoegenendanzoudenaamC. maculosus de oudste

rech-tenhebben. Een

stukje verderop

in de discussie

schrijft hij

dat Conus maculosus

perconica

identiek

lijkt

aan Conus

berghausi triangularis Sacco,

1893endat

perconica

ook

denaam

triangularis

moet

krijgen

als desoorten

berghausi

enmaculosus identiek

blijken

tezijn.

Hij schrijft

hier

ver-der dat C. maculosus notabilis alleenmaar van

perconica

afwijkt

doordat dezewat groter

is,

de

windingen

van de

top iets ronder

zijn

en

hij

een

spiraal versiering

heeft. C.

maculosus notabilus komt

volgens Peyrot

ook in het

Mi-oceenvande Tourainevoor.

Merkwaardig

dat

hij

dit niet

meervermeldt in

zijn

werkoverde Touraine

gastropoden

van1938. Ook Glibert

(1952)

heeft het hier niet over.De

vraagrees duswatisermismetdenaamConus maculosus

Grateloup,

1935. Nawat

gezoek gaf

het artikelvanHall

(1964)

uitsluitsel. DenaamConus maculosus is reeds

eer-der

gebruikt

door

Röding,

1798 en door

Sowerby,

1833

voor andere Conus soorten,Het is dus eenz.g.

‘preoccu-pied’

naam.Hall

(1964)

vermeldtC. maculosus

i

inzijn

sy-noniemenlij

stvanC.

berghausi,

wat erop duidt dat Conus

maculosus

Grateloup,

1835

(non Röding,

1798,

non

So-werby, 1833),

zoals

Peyrot (1931)

al

dacht,

identiek isaan

Conus

berghausi Michelotti,

1847.

De

stevige, korte,

min ofmeer

vijgvormige

Conus uit de

Touraine kan dus

geplaatst

worden in het taxon: Conus

berghausi Michelotti, 1847,

zoals Gilbert het in 1952

te-recht deed.

Conus pseudoponderosus Glibert,

1952

(zie figuur

IOC en

15-18)

1837 Conus

ponderosus Brocchi,

1814-

Dujardin:

p. 305

(ref.

in Glibert

1952).

1866 Conus clavatus

Lamarck,

1810- Pereira da Costa:

deel

1,

p.

14, pl.

4,

fig.

1.

1866 Conus

(Dendroconus)

ponderosus (non Brocchi)

- Dollfus &

Dautzenberg:

p. 101

(ref.

in Glibert

1952).

Figuur14. Eenjongexemplaarvan

Michelot-ti,1847.Uitde Sablescoquilliers grossiersvan Le Louroux.De

apicalezijdevanditexemplaaristervergelijkingmet

Conusberghausi

C. mercati

(9)

1866 Conus

(Dendroconus)

clavatus

Lamarck,

1810

- Dollfus &

Dautzenberg:

p. 101

(ref.

in Glibert

1952).

1938 Conus clavatus

Lamarck,

1810-

Peyrot

p. 258.

1952 Conus

(Chelyconus) pseudoponderosus

Dollfuset

Dau-tzenberg

mss. - Glibert: pp. 376-377.

pl. 13, fig.

4.

1960 Conus

(Chelyconus) pseudoponderosus Glibert,

1952

(Dollfus

et

Dautzenberg mss)

- Glibert: p. 96.

Vindplaatsen:

Le Louroux.

Aantalexemplaren:24

Beschrijving

Een

stevige

grotetot

middelgrote schelp

met eenietwat

plomp uiterlijk.

De meeste

exemplaren zijn bijna

dubbel

kegelvormig (zie figuur

15 en

16),

enhebbentot9

matig

convexe

windingen

die elkaar

grotendeels

omvatten. De

windingen zijn

vanelkaar

gescheiden

dooreen

duidelijke

sutuurgroeve

(zie figuur

IOCen

17B).

Deze is echter

min-der

diep

dan

bij

Conus

berghausi. Sommige exemplaren

hebbeneenwat

hogere

topmeteenkleinere

tophoek (zie

figuur 17B) bij

andere

exemplaren

is de

tophoek

groteren

detop

lager (zie figuur 17C).

De

mondopening

verbreedt

naarde basistoe

(zie figuur

15en

16).

Aan de basis is ook

een

duidelijke spiraalsculptuur

tezien dienaarboventoe vervaagt

(zie figuur 17A-C), bij

volwassen

exemplaren zijn

hetaande basis

bijna spiraalribben (zie figuur 17A).

De

laatste

winding

vormt

bij

de

hogere exemplaren

4/5van

de totale

schelp

en5/6

bij

de kortere

exemplaren

met

bre-de

tophoek.

Deschoudervan de laatste

winding

is

gelijk-matig, afgezakt

rond.

Discussie

Conus

pseudoponderosus lijkt

op Conus clavatusLamarck,

1810en Conus

ponderosus

Brocchi,

1814waar dittype

Conus in het verledentoe

gerekend

werd. Toch

zijn

de

in-dividuenvanC.

pseudoponderosus duidelijk

minder slank

dan C.

ponderosus

waar

hij

nog hetmeestop

lijkt,

zie

fi-Figuur15. Een volwassenexemplaar,66mm langen39 mm

breed,.van Glibert,1952 uit de Sables

coquilliers grossiersvanLeLouroux.

Conuspseudoponderosus

Figuur16. Een inverhoudingnog breder volwassenexemplaar,

52 mmlangen 33mmbreed,van

Gil-bert, 1952 uit de Sablescoquilliers grossiersvan Le Louroux.

Conuspseudoponderosus

Gil-bert,1952 met verschillende lengtebreedteverhoudingen.

A: 44mmhoogen27 mmbreed;B: 37mmlangen22 mm

breedenC: 30mmlangen20mm breed. Alleexemplaren

ko-menuitde Sablescoquilliers grossiersvanLeLouroux.

Deapicale zijdevanexemplaarB istervergelijkingmet

Figuur17. DrieexemplarenvanConuspseudoponderosus

C.

(10)

guur

18,

rechts is Conus

pseudoponderosus

Glibert,

1952

uit het

Langhian

vanLe Lourouxen links Conus

ponde-rosus

Brocchi,

1814 uit het Zancleanvan

Velerin-Estepona

(Spanje).

De

apicale (top)

hoekvanC.

pseudoponderosus

is

altijd

groterdan 90

graden

en

dikwijls

zelfs

bijna

100

graden.

DievanC.

ponderosus

is

nabij

de 80

graden

ende

tophoek

vanC. clavatusisnog kleiner

(60-70 graden).

De

top vanC.

pseudoponderosus

isdaardoor ook

altijd

min-der

hoog

dan die

bij

C.

ponderosus

enC. clavatus. Met

zijn

grote

tophoek,

relatiefkorte

lengte

ten

opzichte

van

zijn

breedte heeft Conus

pseudoponderosus

eenveel

plomper

uiterlijk

dan

zijn

twee nauwverwante soorten. Zelf

bin-nen de groepvan variaties die Sacco

(1893)

heeft

afge-beeldvoor C. clavatusenC.

ponderosus

uit het Mioceen

van

Italië,

is ergeenmeteen

hoogte/breedte verhouding

als C.

pseudoponderosus.

Dit

geldt

ookvoorde

exempla-rendie

Peyrot (1931)

afbeeldtvoorC. clavatus uit het Mio-ceen vande

Aquitaine.

Het

exemplaar, afgebeeld

door

Pe-reira da Costa

(1866)

op

plaat

IV

figuren la-c,

onder de

naam Conus clavatus Lamarck uit het Mioceenvan

Por-tugal, lijkt sprekend

op Conus

pseudoponderosus

uit het

Langhian

vande Touraine.

Pas

op!!!

Sterk

afgesleten exemplaren

van C.

berghausi

en iC. mercati kunnen

gemakkelijk

voorC.

pseudoponde-rosus

aangezien

worden.

N.B. De

verwijzing

vanM. Glibert op pag. 377;

“L’holo-type est

identique

encontour etdimensionsa un

exem-plaire

d’Helvétien

d’Adifa (Portugal)

parPereira da Costa

souslenomC.

clavatus,

PI.

XIII, fig.

4b” is niet

juist

maar

moet

zijn:

PI.4,

fig.

la-c.

Op plaat

XIII

fig.

4bstaatin

Pe-reira da Costa Terebra cacellensis PePe-reira da

Costa,

1866

afgebeeld.

Conus

puschi Michelotti,

1847

Peyrot (1938)

noemtdezesoortvanenkele

vindplaatsen,

als zeldzaamvoorkomendenuitsluitendals kleine

exem-plaren.

Helaas beeldt

hij

dezesoortniet af. Glibertnoemt

dezesoortniet. Ik heb dezesoortook

nogniet

gezien

in

de Touraine. Volwassen

exemplaren

vanC.

puschi

kunnen

5tot7 cmgrootworden. Het iseenslanke

schelp

meteen

lange

laatste

winding

en een

hoge

top.Juveniele

exempla-renvandezesoort

lijken

echter

ergveel op Conus

dujar-dini,zie Sacco 1893

plaat

V. Het is dus

goed mogelijk

dat

Peyrot gladde exemplaren

vanConus

dujardini

aangezien

heeftvoor

jonge exemplaren

vanC.

puschi.

Literatuur

Anderson,

Hans-Joachim, 1964. Die Miocane Reinbek-stufe in Nord- und Westdeutschland und ihre

Mollus-ken-fauna.-Fortschritte in der

Geologie

von

Rhein-land und

Westfalen,

Band 14: pp. 31-368,18

afbeel-dingen,

52

platen.

Bouchet, Philippe

& Jean-Pierre

Rocroi,

2005.

Classifica-tion and Nomenclator of

Gastropod

Families.-

Mala-cologia

47

(1-2):

pp. 1-379.

Chirli, Carlo,

1997. MalacofaunaPliocenicaToscana,vol. 1

Superfamiglia

Conoidea. pp.1-129,29

platen.

Diverse auteurs, 2008. Conidae.-Vita

Malacologia (NMV)

6: pp. 1-70.

Gilbert, Maxime,

1949.

Gastropodes

du Miocène

Moyen

du Bassin de la Loire

(première partie).

-

Verhandelin-genKon.

Belgisch

Instituutvoor

Natuurwetenschappen,

tweede

reeks,

deel 30:pp. 1-240,12

platen.

Glibert, Maxime,

1952.

Gastropodes

du Miocène

Moyen

du Bassin de la Loire

(deuxième partie).

-

Verhandelin-genKon.

Belgisch

Instituutvoor

Natuurwetenschappen,

tweede

reeks,

deel46:

pp.

241-450,

15

platen.

Glibert, Maxime,

1960. Les Conacea Fossiles du

Cénozo-ique

Étranger

des collections de LTnstitut

Royal

des

Sciences Naturelles de

Belgique.

-

Verhandelingen

Kon.

Belgisch

Instituutvoor

Natuurwetenschappen,

tweede

reeks,

deel 64:pp. 1-132

Hall,

Clarence

H.,

1964. Middle Miocene Conus

fromPied-mont,northem

Italy.

-Boll. Soc. Paleont. Italiana: vol.

3

(2),

pp. 111-171.

Hoernes R. & M.

Auinger,

1879. Die

Gastropoden

der

Meeres-ablagenmgen

der ersten undzweiten

Mioca-nenMediteran Stufe in der

Österreichisch-Ungarische

Monarchie.-

Abhandlung

der k.k.

geologische

Reich-sanstalt,

Band

II,

Heft

1,

50

platen.

International Commissionon

Zoological Nomenclature,

2000. Internationale

regeln

fiir die

zoologische

nomen-klatur,

vierte

Auflage (officiële

duitse

tekst).

-

Abhan-delungen

des Naturwissenschftlichen Vereins in

Ham-burg (NF)

34; pp. 1-232.

Janssen,

Arte

W.,

1984. Mollusken uit hetMioceenvan

Winterwijk-Miste.

441

pagina’s,

82

platen.

-

Uitgave

36vande

stichting uitgeverij

KNNV.

Figuur18. A: Brocchi,1814uitde Facies

conglomeraties,Zanclean, PlioceenvanVelerin-Estepona,in

vergelijkingmetB:

Conusponderosus

Glibert,1952 uit figuur15.

(11)

Kautsky,

F., 1925. Das Miocanvon Hemmoor und

Bas-beck-Osten. -

Abhandlungen

d. Preussischen

Geolo-gischen Landesanstalt,

neue

folge,

Heft 97:pp. 1-255, 12

platen.

Lozouet,

Pierre, Jean-Franpois Lesport

&

Philippe Renard,

2001.

Révision des

Gastropoda

du

Stratotype

de 1’

Aqui-tanien

(Miocène inf.):

site de Saucats

‘Lariey’,

Giron-de,France. -Cossmanniana hors serieno3.

Michelotti, G.,

1847.

Description

des fossils des terrains

miocènes de 1’Italie

septentrionale.

Haarlem.

Moolenbeek,

R.,2008. Plicaustraconusa newgenusin the

Family

Conidae.- Vita

Malacologia (NMV)

6:

pp. 69-70.

Muniz

Solis, Rafael,

1999. El

género

ConusL.,1758

(Gas-tropoda, Neogastropoda)

del Plioceno de

Estepona

(Malaga, Espana).

- Ibems, 17

(1);

pp. 31-90.

Pereira daCosta,F.A.,1866.

Gastéropodes

des

dépots

Ter-tiaires du

Portugal

1-254,28 platen.

Peyrot,

A.,1931.

Conchologie Néogénique

de

1’Aquitaine;

Conidea.-Actes de la Société Linnéenne de Bordeaux.

Tome 82: pp.73-120,4

platen.

Peyrot,

A., 1938. Les

Mollusques

testacés univalves des

Dépots

Helvétiens du Bassin

Ligérien.

- Actes de la

Société Linnéenne de

Bordeaux, supplément

autome

LXXXIX: pp.

1-361,

5

platen.

Sacco, Federico,

1893. 1 Molluschi dei terreni Terziari del

Piemonteedella

Liguria,

parteXIII Conidae.-

Memo-riedellaReale Accademia delle scienze di Torino serie

II,

tome

XLIV,

pp.

1-134,

11

platen.

Vaessen,

Lenard,

2007. De ‘Faluns’vanhetLoirebekken.

Afzettingen

WTKG. 28

(3);

pp. 51-61.

*LenardVaessen,LesBonins, 37350 Le Petit

Pressigny,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Naast de grondtoon gaat het lipje (zeker bij hard blazen) ook trillen in de eerste boventoon.. Figuur 4 staat ook op

Wanneer de springstok rechtop staat en niet wordt belast, bevindt de zuiger zich onder in de cilinder zoals in figuur 11.. figuur 10 figuur 11

De stroom in de kring neemt dan af, lampje 10 krijgt minder stroom en zal minder fel branden. Eindexamen natuurkunde 1

In de onderstaande figuren is dit kruis wit en zijn de vier vlakdelen die buiten het kruis en binnen de cirkel liggen grijs gemaakt.. Het punt R is het midden van

Licht je werkwijze toe en rond je antwoorden af op twee

Als zo jaarlijks 3 procent van alle munten wordt vervangen door buitenlandse euro’s dan heeft, volgens een eenvoudig model, in 2020 nog maar iets meer dan de helft van de munten

- Technical consultancy: bood de klant ondersteuning op expertniveau voor advisering op het gebied van informatie- en communicatietechnologie voor alle (spraak, data en

LUCHT U GLAS.. Christa beweert: “De lichtstraal zou wel de plaat zijn ingegaan, maar er niet uitgekomen zijn, want op het onderste grensvlak vindt totale reflectie plaats.”. e) Leg