• No results found

Onderzoek naar het publieke discours omtrent de representatieve democratie en de participatieve democratie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Onderzoek naar het publieke discours omtrent de representatieve democratie en de participatieve democratie"

Copied!
59
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Masterthesis

Onderzoek naar het publieke discours omtrent de

representatieve democratie en de participatieve democratie

Universiteit Leiden, faculteit Governance & Global Affairs Management van de Publieke Sector (MSc)

Bryan Scheerhoorn S2251787

Begeleider: Dr. C.J.A. van Eijk

Tweede lezer: Prof.dr. F.M. van der Meer

Den Haag 10 januari 2020

(2)

Voorwoord

Voor u ligt het sluitstuk van mijn masterstudie Management van de Publieke Sector aan de Universiteit Leiden. Nog voor alle vakken waren afgerond moest er een keuze gemaakt worden op welk onderwerp ik zou gaan afstuderen. De keuze voor een onderwerp had ik echter snel gemaakt. In mijn werk bij de gemeente Amsterdam zag ik een ontwikkeling waarbij ambtenaren opzoek gingen naar democratische vernieuwing. Ik merkte tijdens deze experimenten dat het zowel voor ambtenraren als voor burgers lastig is om dichter tot elkaar te komen en van deze experimenten een succes te maken. Dit maakte mij nieuwsgierig naar de invulling van deze nieuwe democratische vorm. Wilden burgers dit eigenlijk wel? En als dat zo is, wat willen zij dan? Ik hoop en verwacht dat de inzichten van deze studie bij kunnen dragen aan participatieve experimenten en ervoor kunnen zorgen dat burger en bestuur dichter bij elkaar komen te staan. Deze masterthesis is voor mij een mooi sluitstuk van een intensieve schoolcarrière.

Want intensief kan ik het met zekerheid noemen. Naast een baan in Amsterdam een aantal avonden in de week naar Den Haag reizen, om na een drukke werkdag colleges te volgen, heeft wat van mijn (zelf)discipline gevraagd. Ik realiseer mij dat ik dit niet alleen had kunnen doen. Mijn familie, vrienden, vriendin en collega’s zijn meermaals een steun in mijn rug geweest. Op momenten dat het even tegen zat werd ik eraan herinnerd stoïcijns te blijven en mijn weg te blijven volgen. Hier ben ik hen dan ook dankbaar voor.

Ik wil via deze weg alle respondenten (nogmaals) danken voor hun openheid en welwillendheid om bij te dragen aan dit onderzoek. In het bijzonder wil ik mijn begeleider dr. Carola van Eijck bedanken voor haar begeleiding. Op de juiste momenten wist zij mij kritisch te bevragen, maar ook steun te bieden tijdens mijn afstudeerperiode. Ik hoop dat u als lezer met plezier mijn masterthesis zal lezen.

(3)

3

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 2 Hoofdstuk 1: Inleiding ... 5 1.1 Introductie... 5 1.2 Probleemstelling ... 6

1.3 Maatschappelijke- en wetenschappelijke relevantie ... 7

1.4 Leeswijzer ... 8

Hoofdstuk 2: Theoretisch kader ... 10

2.1 Historische context ... 10 2.2 Literature review ... 13 2.3 Representatieve democratie ... 17 2.4 Participatieve democratie ...20 2.5 Conclusie ...22 Hoofdstuk 3: Methodiek ...24 3.1 Q-methodologie...24

3.2 Concourse, Q-sample en P-sample ... 25

3.3 Q-sort-tabel en dataverzameling ... 30

3.4 Analyse en interpretatie ... 31

3.5 Betrouwbaarheid en validiteit ... 31

Hoofdstuk 4: Empirische bevindingen ... 33

4.1 Inzicht in factoren ... 33

4.2 Bepaling aantal factoren ... 33

4.3 Correlatie tussen factoren ... 34

4.4 Van factoren naar discoursen ... 35

4.4.1 Discours A: Geloof in de participatieve democratie en gelijkheid ... 35

4.4.2 Discours B: Geloof in de representatieve democratie en gelijkheid ... 38

4.4.3 Discours C: Participatieve democratie als aanvulling op de representatieve democratie ..40

Hoofdstuk 5: Analyse... 43

5.1 Discours A: relatie met democratische waarden en soort democratie ... 43

5.2 Discours B: relatie met democratische waarden en soort democratie ... 44

5.3 Discours C: relatie met democratische waarden en soort democratie ... 46

Hoofdstuk 6: Conclusies en aanbevelingen... 48

6.1 Conclusie ... 48

6.2 Discussie ... 50

Hoofdstuk 7: Referentielijst ... 52

Bijlagen ... 55

(4)

4 Bijlage 2: overzicht respondenten ... 58 Bijlage 3: Q-sort correlation matrix between sorts ... 59 Bijlage 4: Factor matrix with an X Indicating a Defining Sort ... 59

(5)

5

Hoofdstuk 1: Inleiding

1.1 Introductie

In 2013 sprak Koning Willem-Alexander tijdens de Troonrede over een verandering in de Nederlandse samenleving. Hij benoemde een verandering van een verzorgingsstaat naar een zogenaamde participatiesamenleving. In een uitwerking hiervan werd de kabinetsnota Doe-Democratie gepubliceerd1. De ontwikkeling naar een participatiesamenleving gaat uit van de gedachte dat burgers hun lot in eigen hand nemen en minder een beroep doen op ondersteuning van de staat. Dit vraagt om een andere houding van de overheid. Burgers willen meer zeggenschap en invloed over hun leefomgeving en de overheid zal meer een faciliterende rol moeten aannemen in plaats van een uitvoerende rol (De Haan, 2014).

De ontwikkeling naar een participatiesamenleving kan gezien worden in het licht van aanhoudende kritiek op de representatieve democratie. Al in de jaren ’60 van de vorige eeuw ontstond er kritiek op het representatieve stelsel (Steur, Van Dijk, Van den Nieuwenhuizen, 2004). In de afgelopen decennia hebben bestuurders en wetenschappers de participatiesamenleving steeds onder een verschillende naam een nieuw leven in geblazen (Tonkens, 2014). Dat de kritiek op de representatieve democratie niet nieuw is wordt duidelijk uit het werk van onder andere Urbinati en Warren (2008). Daarin wordt gesteld dat een veranderende omgeving altijd vraagt om democratische vernieuwing.

De ontwikkeling die Steur, Van Dijk en Van den Nieuwenhuizen (2004) beschrijven is derhalve van allen tijde. Kritiek op het huidige stelsel en de daarmee samenhangende drang naar democratische vernieuwing blijft aan de orde van de dag en relevant om te bespreken. De Haan beschrijft een aantal argumenten waarop deze kritiek is gebaseerd: de representatieve democratie is niet in staat om de maatschappelijke belangen te representeren, het vormt een gesloten bolwerk en politici zijn vooral gehecht aan het pluche (De Haan, 2014). Democratie, zo stelt De Haan, is meer dan eens in de vier jaar stemmen. Gemeenten leggen daarom steeds meer nadruk op andere vormen van invloed door burgers, zoals interactieve beleidsvorming en burgerfora (zie bijvoorbeeld: Gemeente Amsterdam, 2019; Gemeente Utrecht, 2019)

(6)

6 Democratische vernieuwing kan op verschillende manieren vorm krijgen. Een manier om de democratie te vernieuwen is om besluiten meer bij burgers te leggen; dit wordt ook wel de participatieve democratie genoemd. Gesteld wordt dat deze democratie er bijvoorbeeld voor kan zorgen dat de veronderstelde kloof tussen burger en bestuur wordt verkleind en dat de kwaliteit van beleid wordt verhoogd door burgers meer te betrekken bij beleidsvorming (Bovens, 2005). Er zijn echter ook kritische geluiden over de participatieve democratie. Zo wordt gesteld dat deze ontwikkeling een gevaar is door een gebrek aan democratische legitimiteit bij besluiten. Daarbij zou in een participatieve democratie weinig rekening worden gehouden met democratische waarden zoals representatie (Kok, 2017; Munneke & Kok, 2018; Bovens, 2005).

1.2 Probleemstelling

In de literatuur wordt zowel de representatieve democratie als de participatieve democratie uitgebreid beschreven. Uit de verschillende onderzoeken blijkt dat beide vormen van democratie een aantal kritiekpunten kennen. Gesteld zou kunnen worden dat beide democratieën daarom niet ideaal zijn. Dit roept de vraag op welke kenmerken van beide democratieën als het meest waardevol of belangrijk worden gezien door burgers. Dit onderzoek draagt bij aan dit inzicht.

In de literatuur worden de representatieve democratie en de participatieve democratie tegenover elkaar gezet. De representatieve democratie wordt gekenmerkt door een aantal waarden, een voorbeeld hiervan is het zoals het afspiegelingsbeginsel (Bovens, 2005; Denters, Reimink, Boedeltje en Geurtz, 2011). De uitgangspunten van de participatieve democratie verschillen (deels) van de representatieve democratie, een voorbeeld hiervan is het uitgangspunt versterken van zeggenschap (Michels en Binnema, 2016). Deze uitgangspunten van de democratieën zullen dus deels overlappen, maar kunnen ook met elkaar in conflict komen. Zo is het in een rechtstaat belangrijk dat burgers de overheid op haar handelen kunnen controleren, maar hoe kunnen burgers die controle uitoefenen als besluitvorming niet meer plaatsvindt in openbare arena’s? In dit geval kunnen bijvoorbeeld de uitgangspunten transparantie en deliberatie met elkaar op gespannen voet leven. Een ander voorbeeld is een initiatief uit Amsterdam: West Begroot (Amsterdam, g.j.) Via dit initiatief kunnen inwoners van Amsterdam West online stemmen op plannen van burgers om hun leefomgeving te verbeteren. Maar op welke manier wordt

(7)

7 hier rekening gehouden met mensen die (digitaal) minder vaardig zijn? Hier zouden de uitgangspunten actief burgerschap (participatieve democratie) en het afspiegelingsbeginsel (representatieve democratie) met elkaar in strijd kunnen zijn.

In dit onderzoek wordt verkend wat het publieke discours is omtrent de uitgangspunten van beide democratieën. In de literatuur wordt veel geschreven over beide democratieën. De uitgangspunten, de voor- en nadelen en het ontstaan ervan worden uiteengezet. Het ontbreekt in de literatuur echter aan inzicht over het publieke discours daaromtrent. In de literatuur wordt vooral verkend wat een goede democratie zou zijn. Echter nimmer komt aan bod hoe burgers zelf de verschillende waarden van beide democratieën waarderen. Dit inzicht is van belang om het huidige democratisch stelsel te versterken teneinde de uitdagingen die er zijn, zoals de kloof tussen politiek en burger, te beslechten. Daarom staat de volgende vraag in dit onderzoek centraal:

“Wat is het publieke discours over de uitgangspunten van de participatieve democratie ten opzichte van de representatieve democratie?

Deze centrale vraag wordt onderzocht aan de hand van Q-methodologie. Deze onderzoeksmethode is een mix van kwalitatief- en kwantitatief onderzoek. Aan de hand van deze onderzoeksmethode kunnen opvattingen, belevingen en interpersoonlijke relaties worden onderzocht. Aan de respondenten wordt gevraagd om een set van stellingen te rangschikken. De rangschikking en toelichting erop wordt gebruikt om een discours te ontdekken (Jedeloo & Van Staa, 2009). In dit onderzoek worden de gedachtepatronen omtrent de uitgangspunten van de representatieve democratie en de participatieve democratie onderzocht. Dit dient ertoe om inzicht te verkrijgen in de waardering van bepaalde uitgangspunten van beide democratieën en op welke manier deze zich tot elkaar verhouden.

1.3 Maatschappelijke- en wetenschappelijke relevantie

Zoals beschreven is de roep om vernieuwing van het democratisch stelsel geen nieuw verschijnsel. Al in de jaren ’60 van de vorige eeuw was er duidelijk een roep om de democratie anders te organiseren in Nederland. Een partij als D’66 heeft haar ontstaan daar zelfs aan te danken. Maar ook in onze tijd is de roep om democratische vernieuwing nog zeer actueel. Vele gemeenten zijn bezig met het onderwerp democratisering. Nieuwe

(8)

8 instrumenten worden ontwikkeld om burgers meer zeggenschap te geven. Er is echter weinig aandacht voor de bredere grondslagen van deze instrumenten en of deze fundamenten bijdragen aan de oorzaken van de roep om democratische vernieuwing. Dit onderzoek draagt hieraan bij.

Het onderzoeken van het publieke discours is zowel wetenschappelijk als maatschappelijk relevant. Er is veel bekend over het ontstaan van het huidige democratische stelsel. Recente bevindingen duiden aan waarom het huidige democratisch stelsel aan vernieuwing toe is (Denters, Reimink, Boedeltje en Geurtz, 2011; Bovens, 2005). De afgelopen jaren zijn verschillende vernieuwingen doorgevoerd, waarvan de een meer succesvol dan de ander. Er is echter weinig bekend over het publieke discours. Wat vinden de burgers eigenlijk van de democratieën en hun uitgangspunten? Waar hechten burgers werkelijk belang aan? En hoe verhouden deze belangen zich tot elkaar? Ervaren burgers dezelfde tegenstrijdigheden zoals diegene die beschreven worden in de (academische) literatuur?

Het beter begrijpen van het publieke discours biedt nieuwe wetenschappelijke inzichten, daar waar veel onderzoekers een bijdrage hebben geleverd aan de discussie vanuit een meer conceptueel perspectief. In de huidige wetenschap is weinig aandacht voor het daadwerkelijke publieke discours omtrent dit onderwerp. Inzicht in het publieke discours kan eraan bijdragen dat niet enkel conceptuele overtuigingen bepalen welke uitgangspunten van belang zijn, maar des te meer wat burgers zelf als ideale democratie voor ogen zien. De discussie over het al dan niet afschaffen van de representatieve democratie kan hiermee kracht worden bijgezet door de stem van de burger, iets wat in de huidige staat van de wetenschap nog onderbelicht blijkt.

1.4 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk wordt het onderzoek aan de hand van een historische context en een literature review geïntroduceerd. Vanuit dit theoretische startpunt worden de centrale concepten uiteengezet. Deze drie paragrafen vormen hoofdstuk 2 van dit onderzoek: het theoretisch kader. In het derde hoofdstuk wordt beschreven aan de hand van welke onderzoeksmethode dit onderzoek is uitgevoerd, waarna in hoofdstuk 4 de resultaten uiteen zijn gezet. In hoofdstuk 5 worden vervolgens de inzichten die zijn gevonden

(9)

9 geanalyseerd en beschreven. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 antwoord gegeven op de centrale vraag van dit onderzoek en wordt gereflecteerd op het onderzoeksproces.

(10)

10

Hoofdstuk 2: Theoretisch kader

In dit hoofdstuk worden de centrale theoretische concepten van dit onderzoek uiteengezet. De belangrijkste begrippen in dit stuk zijn de termen representatieve democratie en de participatieve democratie. Voordat de concepten worden beschreven en geoperationaliseerd wordt binnen dit hoofdstuk eerst gekeken naar bestaand werk aangaande deze begrippen. Deze reflectie op de bestaande literatuur dient ertoe om te kunnen duiden hoe dit onderzoek zich plaatst in de huidige wetenschap. Allereerst wordt een korte historische context uiteengezet die dient als achtergrond met betrekking tot hoe de democratie in Nederland tot stand is gekomen. Dit wordt beschreven om op deze manier een startpunt te presenteren van dit onderzoek en een beknopte ontwikkeling van de Nederlandse democratie samen te vatten.

2.1 Historische context

Het ontstaan van het huidige democratische stelsel in Nederland gaat terug naar 1848. In dit jaar vond een behoorlijke herziening van de grondwet plaats (Spoormans, 1988). Door deze grondwetsherziening werd het voor een deel van de Nederlandse burgers mogelijk om rechtstreeks de leden van de Tweede Kamer, de Provinciale Staten en de gemeenteraden te kiezen (Steur, Van Dijk, Van den Nieuwenhuijzen, 2004). De politieke partijen die tegenwoordig het politieke landschap domineren waren toen nog niet aan de orde. Kamerleden waren voornamelijk vertegenwoordiger van hun district. Partijpolitiek en invloed van denken vanuit een specifieke politieke stroming was toen bovendien nog niet van toepassing (Steur, Van Dijk, Van den Nieuwenhuizen, 2004).

In deze periode was eveneens sprake van spanningen tussen verschillende groeperingen in Nederland. Dit kon zowel betrekking hebben op inter- en intrakerkelijke spanningen. Uit deze politiek-maatschappelijke kwesties kwamen vier groeperingen voort: de protestanten, de rooms-katholieken, de socialisten en de liberalen. Gedurende lange tijd is deze verdeling zichtbaar gebleven in het Nederlandse politieke landschap. De partijvorming die aan het einde van de 19e eeuw ontstond was gebaseerd op deze verdeling. Het versterkte de greep van de kiezer op de politieke besluitvorming, daar waar een bundeling van gelijkgezinden ertoe leidden dat zij duidelijker werden gehoord door politici in Den Haag (Steur, Van Dijk, Van den Nieuwenhuizen, 2004).

(11)

11 Het jaar 1917 is een ander belangrijk historisch moment dat de democratie in Nederland veranderde. Een nieuwe grondwetswijziging maakte het mogelijk dat het algemeen kiesrecht werd ingevoerd, dit gold echter enkel nog voor mannen. In 1919 werd hier vrouwenkiesrecht ingevoerd (Spoormans, 1988). Een ander belangrijk moment in 1917 was dat het stelsel van evenredige vertegenwoordiging werd doorgevoerd. Dit zorgde ervoor dat elke stem evenveel waard werd. Dit droeg er mede aan bij dat het meerpartijenstelsel aan betekenis won. Het was sindsdien enkel nog mogelijk om te regeren in Nederland door coalitievorming, omdat geen van de partijen een duidelijke politieke en maatschappelijke meerderheid had (Steur, Van Dijk, Van den Nieuwenhuizen, 2004). Het is sinds deze periode zelfs nooit meer voorgekomen dat één partij de meerderheid van stemmen heeft behaald. Partijen werden sindsdien dus verplicht om coalities te vormen (Andeweg en Irwin, 2014).

Op het moment dat er vrije en algemene verkiezingen kwamen ontstond de nulde generatie van participatie-arrangementen. Hiermee wordt de eerste stroming van het huidige participatiegedachtegoed bedoeld. Tijdens de nulde generatie konden burgers door middel van verkiezingen hun voorkeur voor een bepaalde politieke partij aangeven en richting geven aan de onderwerpen die men van belang vond. Door lid te worden van een politieke partij konden burgers invloed uitoefenen op het partijprogramma en bij de keuze van degene die op de verkiesbare plek kwam in de partij. De nulde generatie had nog weinig directe invloed op overheidsbeleid (Hoogerwerf en Herweijer, 2014).

Door de vierdeling van het politieke landschap- de protestanten, de rooms-katholieken, de socialisten en de liberalen- waren er duidelijke politieke stromingen. Deze stromingen blijven ook tijdens de verzuiling dominant aanwezig, omdat deze een afspiegeling van de samenleving vormden. Pas later werd duidelijk welke impact dit had op de vorming van het openbaar bestuur in Nederland. De Tweede Wereldoorlog had weinig invloed op de verzuiling. Pas later in de jaren ’60 van de vorige eeuw kwam daar verandering in. Een nieuwe generatie groeide op in Nederland (in de volksmond de babyboomers genoemd), secularisering nam toe en Nederlandse burgers waren meer op zichzelf gericht. Het gezag werd in Nederland niet meer als vanzelfsprekend beschouwd. Dit zorgde voor protesten en riep om een vernieuwing van de democratie. Redenen voor democratische vernieuwing werden onder andere gezocht in een dalende opkomst bij verkiezingen,

(12)

12 dalende ledencijfers van politieke partijen en een toename van de zwevende kiezer. Redenen die vandaag de dag nog steeds te horen zijn als het gaat om de noodzaak van democratische vernieuwing (Steur, Van Dijk, Van den Nieuwenhuizen, 2004). In deze periode deed tevens de eerste generatie van participatie-arrangementen zijn intrede. De eerste generatie kenmerkt zich doordat burgers de kans kregen om in het beleidsproces een beleidsvoorkeur uit te spreken (Hoogerwerf en Herweijer, 2014). Instrumenten die werden ingezet om burgers een stem te geven waren bijvoorbeeld inspraakavonden en bezwaarprocedures. Het resultaat van de eerste generatie is dat burgers nog tijdens het beleidsvormingsproces invloed kunnen uitoefenen op beleidsplannen. Daarbij hoeven burgers niet direct naar de rechter als zij het niet eens zijn met een besluit van de overheid, maar kan doormiddel van bezwaarprocedures de onvrede kenbaar gemaakt worden.

Zoals eerder beschreven is het geen nieuw verschijnsel dat de huidige vorm van de democratie in Nederland onder druk staat. Nieuwe vormen van invloed door burgers deden hun intrede tijdens de nulde generatie en eerste generatie. Echter is de onvrede verder toegenomen in het nieuwe millennium. Gebeurtenissen zoals de aanslagen op het WTC in 2001, de aanslagen in Madrid in 2004 en de moord op Pim Fortuyn in 2002 hebben mogelijk bijgedragen aan een versterking van die onvrede (Zijderveld, 2004; Volkskrant, 2004). Deze gebeurtenissen waren aanleiding voor de verdere discussie en het huidige dominante debat over het functioneren van de representatieve democratie (Steur, Van Dijk, Van den Nieuwenhuizen, 2004; Zijderveld, 2004).

In de periode dat de onvrede toenam zijn er nog twee generaties binnen de politieke-arrangementen te onderscheiden. De tweede generatie deed zijn intrede in de jaren ’90. De overheid ging steeds meer met burgers in gesprek om beleid vorm te geven. In de literatuur wordt dit ook wel coproductie genoemd: het betrekken van burgers bij publieke dienstverlening (Fledderus, 2015). Het gaat bij coproductie echter niet enkel over het betrekken, maar ook over actieve deelname van burgers (Hoogerwerf en Herweijer, 2014). Tot slot ontstond in dit millennium de derde generatie van participatie-arrangementen. De derde generatie valt samen met het idee van de participatiesamenleving, waarbij burgers een actieve rol wordt toebedeeld bij beleidsvorming en -uitvoering. Er wordt van burgers een actieve houding verwacht, daar waar de overheid niet meer alleen zorg kan dragen voor de publieke dienstverlening. De gedachte is ook dat publieke diensten goedkoper en

(13)

13 effectiever kunnen worden uitgevoerd in samenwerking met burgers of door burgers zelf (Hoogerwerf en Herweijer, 2014). De derde generatie past in het beeld van de participatieve democratie: een democratie waar burgers directe invloed hebben op hun leefomgeving, daar waar bij een representatieve democratie burgers nog vertegenwoordigd worden door volksvertegenwoordigers. De opkomst van de derde generatie van participatie-arrangementen en de blijvende onvrede over de huidige democratie roept vragen op over vernieuwing van de democratie. In de volgende paragraaf worden de verschillende inzichten over deze verandering uiteengezet.

2.2 Literature review

Zoals waarschijnlijk duidelijk wordt uit het bovenstaande beknopte historische overzicht, wordt er, indien gesproken wordt over de representatieve democratie, gesproken over een democratie die in eerste instantie wordt opgevat als een politiek stelsel waarbij de invloed van burgers vooral gestalte krijgt via steun aan politieke partijen en middels de periodieke verkiezingen van volksvertegenwoordigers (Bovens, 2005). Zoals reeds beschreven is dit stelsel in haar huidige vorm al sinds de 19e eeuw dominant in Nederland. De afgelopen decennia is echter een ontwikkeling opgang waarbij gestreefd wordt naar vernieuwing van de Nederlandse democratie en haar waarden, waarbij nieuwe vormen van besluitvorming worden ontwikkeld en getest. Het streven naar democratische vernieuwing komt voort uit een aanblijvende onvrede over het huidige stelsel: het huidige stelsel biedt naast een aantal belangrijke democratische basiswaarden (waarover later meer wordt geschreven) ook een aantal kritiekpunten (Steur, Van Dijk, Van den Nieuwenhuizen, 2004; Tonkens, 2014; Zijderveld, 2004).

Uit onderzoek blijkt namelijk dat de representatieve democratie een aantal problemen kent die moeizaam lijken worden geslecht. Onderzoek van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (2002) laat zien dat dat de representatieve democratie op een aantal punten kritisch te bekijken is. Zo is er onder burgers onvrede over de tekortschietende prestaties van de overheid en een gebrek aan invloed op het overheidsbeleid (Van den Brink, 2002). Daarbij zijn steeds minder burgers aangesloten bij een politieke partij en is er minder politieke participatie (daling van het aantal mensen dat gaat stemmen). Deze ontwikkelingen kunnen eraan bijdragen dat overheidsbeleid beperkt gelegitimeerd is. Hiermee wordt bedoeld dat de steun van het volk

(14)

14 aan gekozen vertegenwoordigers die beleid uiteenzetten en implementeren afneemt (Dekker & de Hart, 2002). Hierdoor kan er een grotere kloof ontstaan tussen burgers en politiek. Zijderveld (2004) stelt in zijn bijdrage over de onvrede over de representatieve democratie dat democratische vernieuwing kan bijdragen aan het dichten van de kloof tussen burgers en bestuur en de het wegnemen van de onvrede die voortkomt uit onbegrip (Zijderveld, 2004). Vooral gemeenten (vanwege hun meer directe link tussen gekozen beleid en lokale uitwerking daarvan) zijn daarom opzoek naar manieren om hun beleid gelegitimeerd te krijgen en de kloof tussen burger en bestuur te dichten. Een overkoepelende vorm om dit te bewerkstelligen is de participatieve democratie, waar burgers meer directe zeggenschap hebben (De Graaf, 2009).

In een participatieve democratie worden burgers steeds vaker en op een directe wijze betrokken bij besluitvorming (Renson, 2017). In een participatieve democratie wordt uitgegaan van het leggen van zeggenschap bij de burgers zelf. Er kan daarom gesproken worden van een verschuiving van de democratie: hiermee wordt bedoeld dat politieke besluitvorming niet meer plaatsvindt in politieke arena’s, zoals de gemeenteraad, maar dat besluitvorming bij burgers wordt gelegd (Bovens, 2005). Er zijn belangrijke argumenten die voor de participatieve democratie spreken. Meer zeggenschap van burgers kan bijvoorbeeld zorgen voor het vergroten van het draagvlak voor beleid. Dit kan ervoor zorgen dat beleid meer effectief en legitiem is. Andere redenen om meer zeggenschap bij burgers te leggen kunnen gevonden worden in het versterken van het vertrouwen in de overheid door het betrekken van burgers en hiermee de kwaliteit van de democratie versterken. Participatieve democratie wordt daarmee ook wel gezien als oplossing voor de kloof tussen burgers en bestuur en politiek, voor het verkrijgen van kennis en expertise uit de samenleving voor maatschappelijke vraagstukken en voor het verbeteren van de kwaliteit van beleid (Michels, 2011; Bovens, 2005). Een belangrijke vraag die deze ontwikkeling echter kan oproepen is de vraag hoe de democratische kwaliteit wordt geborgd in een participatieve democratie.

In een onderzoek naar burgertoppen hebben Michels en Binnema (2016) onderzocht wat de democratische kwaliteit is van burgertoppen. Uit dat onderzoek blijkt dat participatie samenvattend een zestal democratische waarden realiseert: insluiting, invloed, deliberatie, burgerschap, transparantie en legitimiteit. Enerzijds lijken deze waarden overeen te komen met de waarden in een representatieve democratie, een voorbeeld

(15)

15 hiervan is transparantie. Andere waarden, zoals burgerschap en deliberatie zouden nieuw of aanvullend kunnen zijn. Uit hun onderzoek blijkt echter dat de democratische waarden maar in beperkte mate worden verwezenlijkt in de burgertoppen (Michels & Binnema, 2016).

Dit onderzoek is een voorbeeld van een breder werkveld waaruit blijkt dat het lastig is om de democratische waarde insluiting te verwezenlijken. Bij de burgertoppen blijken voornamelijk hoogopgeleide ouderen te participeren. Ook het hebben van invloed blijkt niet sterk naar voren te komen. Als een thema dat wordt aangedragen vanuit de burgertop al op de politieke agenda komt mag dat al een prestatie worden genoemd. Een burgertop blijkt wel een goed middel voor deliberatie: uit onderzoek blijkt dat veel participanten zich gehoord voelden en zich vrij voelden om te zeggen wat zij willen. Het versterken van burgerschap blijkt op de langere termijn ingewikkeld. En zijn niet veel nieuwe activiteiten ontstaan naar aanleiding van de burgertoppen. Op het gebied van transparantie zijn er verschillende successen geboekt. Dit verschilt echter per gemeente in uitvoering. Een resultaat kan zijn dat er een website wordt gelanceerd om burgers op de hoogte te houden of er wordt een contactpersoon aangesteld vanuit de gemeente. Tot slot zijn deelnemers van de burgertoppen kritisch op de kwaliteit van de resultaten van de burgertoppen. Gesproken wordt over weinig vernieuwing en weinig toegevoegde waarde. Het vergroten van de legitimiteit is hiermee niet sterk aanwezig (Michels & Binnema, 2016). Het is hiermee maar de vraag in hoeverre de waarden die de burgertoppen vertegenwoordigen worden verwezenlijkt.

Indien enkel wordt gekeken naar de beschreven successen van de participatieve democratie zou men kunnen veronderstellen dat deze nieuwe democratische vorm enkel voordelen kent. Er zijn echter ook een aantal kritische noten te plaatsen. Een centraal probleem van de verschuiving van de representatieve democratie naar een participatieve democratie is het risico op een ontoereikende representativiteit van de belangenbehartiging van kwetsbaren en minderheden in de samenleving. Dit risico wordt onderkent door meerdere auteurs, bijvoorbeeld door Annemarie Kok. Zij stelt dat de participatieve democratie weinig rekening houdt met democratische waarden zoals representatie (Kok, 2017). Uit onderzoek naar interactieve beleidsvorming (een methode in de participatieve democratie) blijkt tevens dat hoogopgeleiden en voornamelijk mannen

(16)

16 meer invloed hebben dan andere burgers. Daarbij is er het risico dat niet goed georganiseerde belangen moeilijk aan bod komen. Politici en overheid hebben de taak om het algemeen belang te dienen: bij het verplaatsen van de besluitvorming is de waarborging hiervan een risico, aangezien de invloed van politici en overheid kleiner wordt. Daarbij is de openbaarheid van bestuur een risico, daar waar openbare agenda’s, notulen en verslagen minder vanzelfsprekend zijn in de participatieve democratie (Bovens, 2005; Wille, 2001; Van Stokkom, 2003).

Aanvullend stelt Bovens dat de verplaatsing van de besluitvorming van de klassieke organen naar niet democratisch gelegitimeerde arena’s een belangrijke bedreiging vormen voor de algehele werking van de democratie (Bovens, 2005). Dit probleem wordt tevens aangekaart in het onderzoek: “welke burger mee(r) telt in de doe-democratie” (Bakker, Denters en Kok, 2011). De auteurs van deze studie stellen echter dat er weinig verschil is tussen opvattingen tussen mensen die wel of niet actief zijn. Als de mensen die wel actief zijn dezelfde belangen behartigen, lijkt ondervertegenwoordiging opeens geen probleem meer. Het motto dat in dit onderzoek naar voren komt is de volgende: “Het maakt niet uit wie het doet, als iemand het maar doet” (Bakker, Denters en Kok, 2011). De hiervoor beschreven inzichten laten een interessant beeld zien. Enerzijds wordt er gesteld dat participatieve democratie kan zorgen voor beperkte democratische representativiteit. Anderzijds blijkt deze beperking niet perse een gevaar, aangezien het niet uit wie vertegenwoordigd, als iemand het maar doet.

De huidige wetenschappelijke inzichten omtrent de representatieve democratie en de participatieve democratie laten daarmee zien dat er nog veel onduidelijkheid is over wat belangrijk is in een democratie en welke elementen werken en welke elementen niet. De representatieve democratie vertegenwoordigd een aantal belangrijke waarden, waarvan uiteraard vertegenwoordig vaak als een van de belangrijkste wordt neergezet. In de studie van Bakker, Denters en Kok (2011) wordt echter gesteld dat representatie niet het belangrijkste is, aangezien thema’s die beslecht worden vaak niet afhankelijk zijn van economische en sociale achtergronden van burgers. Anderzijds vertegenwoordigt de participatieve democratie (als reactie op de veronderstelde falende representatieve democratie) een aantal waarden, zoals transparantie. Uit onderzoek van Michels en Binnema (2016) blijkt alleen dat vernieuwing om transparanter te zijn als overheid minimaal

(17)

17 is. De vraag zou daarom gesteld kunnen worden of de veronderstelde waarden wel worden verwezenlijkt.

Uit de reflectie blijkt derhalve dat er veel conflicterende uitgangspunten zijn in de literatuur. Wat werkt én wat vindt men belangrijk? Dit onderzocht focust zich op dat laatste element. In verschillende studies wordt gesproken over vernieuwing en de daaraan gekoppelde waarden en uitgangspunten. Deze worden echter vaak beschreven vanuit een idealistisch beeld. In geen van de studies wordt duidelijk hoe burgers zelf naar de waarden en uitgangspunten kijken en hoe zij deze waarderen. Het onderzoek dat wordt uiteengezet in dit stuk draagt bij aan dit gat in de literatuur door te verkennen welke waarden en uitgangspunten dominant zijn en te onderzoeken hoe de burger de waarden en uitgangspunten waardeert. In de volgende twee paragrafen worden beide democratieën als concept uitgezet. In de deze conceptualisatie wordt beschreven wat de democratieën inhouden, welke uitgangspunten zij hebben en welke kritieken er op zijn.

2.3 Representatieve democratie

Indien gesproken wordt over de representatieve democratie dan gaat het over een democratie die in eerste instantie wordt opgevat als een politiek stelsel waarbij de invloed van burgers vooral gestalte krijgt via steun aan politieke partijen en middels de periodieke verkiezingen van volksvertegenwoordigers (Bovens, 2005). Er zijn twee verschillende perspectieven op dit concept. Indien er gesproken wordt over vertegenwoordigers kan het benaderd worden met de vertegenwoordiger in de rol van gedelegeerde. Dit wordt ook wel het delegate-model genoemd. In dit model worden vertegenwoordigers verondersteld uit te voeren wat burgers vragen. Een andere invulling van vertegenwoordiging benadert het trustee-model. Dit model gaat ervan uit dat burgers hun vertegenwoordigers aanduiden als hun vertrouweling, die verondersteld wordt te handelen naar eigen goeddunken (Renson, 2017). Vanuit welk perspectief er ook gekeken wordt naar het vraagstuk van vertegenwoordiging, het uitgangspunt van de representatieve democratie is een gekozen vertegenwoordiger die een besluit neemt ten goede van het algemeen belang.

De representatieve democratie kenmerkt zich door een aantal waarden. De eerste waarde is de meest voordehand liggende, namelijk het begrip representativiteit. Bij representativiteit wordt uitgegaan van een politiek stelsel waarbij volksvertegenwoordigers (een groep) burgers vertegenwoordigt middels periodieke verkiezingen (Bovens, 2005; De

(18)

18 Graaf, 2009). Bovens (2005) schetst daarnaast vier andere belangrijke waarden van de representatieve democratie: het afspiegelingsbeginsel, transparantiebeginsel, meerderheidsbeginsel en publieke verantwoording. Naast de waarden die beschreven zijn door Bovens wordt in dit onderzoek nog een andere belangrijke waarde meegenomen binnen dit concept, namelijk die uit die studie van Denters, Reimink, Boedeltje en Geurtz (2011). Zij voegen in hun bijdrage (politieke) gelijkheid toe aan de reeds beschreven waarden van Bovens. Deze waarde wordt toegevoegd, aangezien dat op het moment dat een ongelijke verdeling van maatschappelijke hulpbronnen leidt tot verschillen in mogelijkheden voor burgers om hun politieke voorkeur kenbaar te maken, wordt er inbreuk gedaan op een belangrijk democratisch ideaal in de representatieve democratie. Een belangrijk kenmerk van de representatieve democratie is dat het belang van elke burger een gelijk gewicht heeft. Dit gaat verder dan formele gelijkheid: als er gesproken wordt over politieke gelijkheid gaat het erover dat iedere burger dezelfde invloed kan uitoefenen op het politieke besluitvormingsproces en dat iedere burger dezelfde mogelijkheden heeft om te participeren of zijn politieke voorkeur duidelijk te maken (Denters, Reimink, Boedeltje en Geurtz, 2011).

Uit de bovenstaande uiteenzetting wordt duidelijk dat de representatieve democratie zich laat kenmerken door een zestal belangrijke waarden. Dit maakt dan ook dat de representatieve democratie een bepaalde deugdelijkheid bezit: de kwaliteit van de representatieve democratie. Allereerst is een kwaliteit van het representatieve systeem dat elke stem van alle burgers dezelfde waarde heeft. Dit laat zich niet leiden door sociaal- of economische positie (Denters, Reimink, Boedletje & Geurtz, 2011). Gelijkheid onder burgers wordt hiermee nagestreefd. Een andere kracht van de representatieve democratie is de hoge mate van transparantie en publieke verantwoording. Politici en bestuurders worden door wet- en regelgeving gedwongen om verantwoording af te leggen voor het gevoerde en te voeren beleid (Bovens ,2005).

Veelgehoorde kritieken zijn er uiteraard echter ook op de representatieve democratie. Zo wordt gesteld dat de politieke participatie afneemt waardoor overheidsbeleid beperkt gelegitimeerd is. Daardoor wordt verondersteld dat er een grotere kloof ontstaat tussen burger en bestuur (De Graaf, 2009). Naast de gebrekkige politieke participatie en de kloof tussen de burger en bestuur zijn er ook kritieken op het functioneren

(19)

19 van de overheid. Van den Brink (2002) stelt in zijn bijdrage bijvoorbeeld dat er veel onvrede is over de prestaties van de overheid. Ook in het hedendaagse debat komt dat duidelijk in de media naar voren, bijvoorbeeld in het stikstof debat (NOS, 2019).

In de conceptualisatie van de representatieve democratie zijn een aantal elementen besproken. Er is een definitie gegeven, de kracht- en kritiekpunten zijn beschreven en de waarden van de representatieve democratie zijn uiteengezet. In onderstaand figuur wordt een overzicht geboden van de waarden met een toelichting. Deze waarden worden in dit onderzoek behandeld als de waarden binnen de representatieve democratie.

Waarden representatieve democratie

Toelichting

Representatie Een politiek stelsel waarbij volksvertegenwoordigers (een groep) burgers vertegenwoordigd middels periodieke verkiezingen.

Gelijkheidsbeginsel Dit heeft betrekking op het uitgangspunt dat alle leden van een politieke samenleving moeten beschikken over gelijke mogelijkheden tot politieke participatie.

Afspiegelingsbeginsel Dit stelt de eisen aan de representativiteit van de belangenbehartiging in de democratie. Uitgangspunt hierbij is dat alle relevante belangen voldoende in kaart zijn gebracht en zijn vertegenwoordigd.

Transparantiebeginsel Dit heeft betrekking op de openbaarheid van het proces op de besluitvorming. Uitgangspunt hierbij is dat het voor alle burgers helder is hoe het proces verloopt, wat de inzet is, wie de deelnemers zijn en welke belangen er spelen.

Meerderheidsbeginsel Dit stelt de eisen aan de besluitvorming van beleid. Uitgangspunt hierbij is dat overheidsbesluiten aan de hand van een meerderheid van stemmen worden besloten. De meeste stemmen gelden.

Publieke verantwoording Dit heeft betrekking op de verantwoording die de

overheid moet afleggen aan de burgers over de gekozen inzet en middelen. Uitgangspunt hierbij is dat

overheidsmiddelen op een juiste manier worden ingezet en dat de overheid hierover verantwoording moet afleggen aan haar kiezers.

Tabel 1: overzicht van waarden binnen de representatieve democratie (Bovens, 2005); Denters, Reimink, Boedeltje en Geurtz, 2011)

(20)

20 2.4 Participatieve democratie

Indien gesproken wordt over de meer recente democratische vernieuwing van het Nederlandse stelsel worden verschillende namen aan deze ontwikkeling gegeven. De ene keer wordt gesproken van interactief bestuur (Michels, 2011), de andere keer over democratisering2. De inhoud en het idee van een ontwikkeling die moet leiden tot democratische vernieuwing staan echter altijd centraal. Binnen het onderzoek in dit stuk wordt gesproken over de participatieve democratie als het gaat om een stelsel waar democratische vernieuwing centraal staat en waarbij de burger meer directe invloed krijgt op beleidsontwikkeling en -uitvoering. Voorbeelden van instrumenten in een participatieve democratie zijn burgerfora, wijkbudgetten en interactief bestuur (Michels, 2011). Het gaat hierbij om instrumenten die burgers meer zeggenschap geven. Vaak wordt dit op lokaal niveau georganiseerd. Het kan bijvoorbeeld gaan om het overnemen van het beheer van een buurthuis, of besluiten nemen over middelen ten gunste van de directe omgeving. Het uitgangspunt is ook bij al deze instrumenten dat de burgers centraal staat en direct invloed heeft op zijn of haar omgeving.

Er zijn verschillende redenen voor burgers om te participeren. Een van de meest voor de hand liggende redenen is simpelweg omdat burgers gevraagd worden om mee te denken en/of te doen. Dit zien we bijvoorbeeld terug bij burgerfora of een recent voorbeeld uit Amsterdam: WestBegroot (Gemeente Amsterdam, 2019) waarbij burgers gevraagd worden om te stemmen op projecten ter verbetering van de buurt. Een andere reden om te participeren is altruïsme. Dit houdt in dat mensen de behoefte hebben om andere mensen te helpen zonder dat zij hier per se beter van worden. Vrijwilligerswerk is hier een voorbeeld van. Persoonlijke ontwikkeling kan ook een rol spelen voor mensen om te participeren en tot slot zijn mensen geneigd om te participeren als er een specifiek probleem voordoet. Hierbij kan het gaan om een denktank van mensen die als specialist bijdragen aan beleidsvorming (Broekhuizen en Michels, 2017).

In de participatieve democratie ligt de nadruk dop het betrekken van burgers bij beleid in de breedste zin. Eerder is beschreven dat de participatieve democratie wordt gezien als een manier om democratische vernieuwing te realiseren. Die democratische vernieuwing is gestoeld op een aantal uitgangspunten/waarden. Michels en Binnema (2016)

(21)

21 en Michels (2011) beschrijven een aantal belangrijke waarden als het gaat om de participatieve democratie. Ten eerste beschrijven zij dat de participatieve democratie kan bijdragen aan insluiting. Dit houdt in dat bij beleidvorming geen groepen worden uitgesloten tijdens het participatietraject. Een tweede waarde is invloed/zeggenschap. De manier van invloed is in de participatieve democratie directer dan in een representatieve democratie. Hierdoor kunnen er gerichter keuzes gemaakt worden. Daarbij gaan in een participatieve democratie burgers met elkaar in gesprek waardoor tot rationele besluiten gekomen kan worden, zo is de gedachte. Dit maakt dat deliberatie een belangrijke waarde is in de participatieve democratie. Doordat mensen met elkaar in gesprek gaan en mensen betrokken worden bij de politiek wordt het burgerschap onder burgers versterkt. De participatieve democratie kan tevens bijdragen aan een transparant proces en kan beleid direct legitimeren (Michels en Binnema, 2016; Michels, 2011).

Deze uitgangspunten en waarden laten zien dat de participatieve democratie een goede bijdrage kan leveren aan ons democratisch stelsel. Er zijn echter ook een aantal kanttekeningen te plaatsen. De vraag zou gesteld kunnen worden waarom democratische vernieuwing nodig is en als dat zo is, wie garandeert dat de participatieve democratie daar een antwoord op is. In veel landen wordt nog hard gevochten voor democratische instituties terwijl in Nederland er een beweging is die diezelfde instituties minder belangrijk wil maken. Daarnaast is het maar de vraag of het merendeel van de burgers wel op democratische vernieuwing zit te wachten. Hier is nog geen onderzoek naar verricht (Kok, 2017).

In de conceptualisatie van de participatieve democratie zijn een aantal elementen besproken. Allereerst is uiteengezet dat de participatieve democratie zich moeizaam laat definiëren, maar dat het een overkoepeld democratisch stelsel veronderstelt waarin burgers meer zeggenschap krijgen. Daarnaast zijn de redenen van participatie beschreven en zijn er ook kritische kanttekeningen geplaatst bij de participatieve democratie. De waarden/uitgangspunten van de participatieve democratie zijn uiteengezet en kort gedefinieerd. In tabel 2 zijn de waarden op een rij weergegeven en toegelicht. Deze waarden worden in dit onderzoek behandeld als de waarden binnen de participatieve democratie.

(22)

22 Waarden participatieve

democratie

Toelichting

Insluiting Geeft individuele burgers een stem. Insluiting heeft betrekking op de mate waarin burgers uit diverse sociale groepen participeren en er geen sprake is van uitsluiting van bepaalde groepen

Invloed/zeggenschap Geeft burgers meer zeggenschap in het

besluitvormingsproces. Dit betreft de invloed die burgers hebben op het besluitvormingsproces

Deliberatie Dit gaat uit van de gedachte dat participatieve

democratie leidt tot rationele beslissingen op basis van uitwisseling van argumenten. Dit heeft betrekking op dialoog tussen burgers en de uitwisseling van

argumenten op basis van gelijkheid en wederzijds respect

Versterken burgerschap Dit heeft betrekking op de ontwikkeling van burgers van democratische vaardigheden en meer politieke

betrokkenheid

Transparantie Dit stelt dat de participatieve democratie bijdraagt aan een transparante besluitvorming. Dit heeft betrekking op het verloop van het proces.

Legitimiteit Dit stelt dat de participatieve democratie de legitimiteit van beslissingen vergroot. Legitimiteit heeft betrekking op de steun van burgers voor het beleidsproces en de uitkomsten daarvan

Tabel 2: overzicht van waarden binnen de participatieve democratie (Michels en Binnema, 2016; Michels, 2011; De Graaf, 2009)

2.5 Conclusie

In de afgelopen drie paragrafen zijn drie belangrijke onderwerpen behandeld. Allereerst is er een historische context beschreven omtrent de democratie in Nederland en de opkomst van de participatiearrangementen. In deze beschrijving is duidelijk geworden dat het huidige democratisch stelsel is ontstaan in de 19e eeuw. De democratie heeft zich in de afgelopen 172 jaar ontwikkeld tot een democratie waar burgers steeds meer invloed en zeggenschap krijgen. Momenteel zitten de Nederlandse democratie in de derde generatie van participatiearrangementen. Binnen deze generatie wordt geëxperimenteerd met nieuwe vormen van democratie waarbij burgers steeds meer zorg dragen voor publieke dienstverlening, in deze studie wordt dit de participatieve democratie genoemd.

(23)

23 Paragraaf twee biedt een uiteenzetting van de actuele wetenschappelijke inzichten omtrent de representatieve democratie en de participatieve democratie. In deze review wordt duidelijk dat verschillende auteurs anders denken over de ontwikkelingen omtrent de democratieën. De uitgangspunten van de democratieën verschillen van elkaar en kunnen met elkaar in conflict komen. Er zou gesteld kunnen worden dat er twee stromingen zijn binnen de huidige wetenschap: de gene die voor de representatieve democratie zijn en de gene die voor de participatieve democratie zijn. Beide stromingen schrijven over de representatieve democratie en de participatieve democratie vanuit een conceptueel en idealistisch perspectief. Nimmer wordt onderzocht hoe burgers zelf tegen de verschillende democratieën en hun waarden aankijken. Dit onderzoek draagt bij aan dit inzicht.

Om aan dit inzicht bij te dragen worden de twee democratieën uiteengezet in de conceptualisatie. Beide democratieën vertegenwoordigen zes waarden/uitgangspunten. Deze waarden zijn het uitgangspunt van deze studie. Aan de hand van een discoursanalyse is verkend hoe het publieke discours in Nederland deze waarden tegenover elkaar waardeert. In het volgende hoofdstuk wordt beschreven hoe dit onderzoek is uitgevoerd.

(24)

Hoofdstuk 3: Methodiek

In dit onderzoek is gebruik gemaakt van een oude, doch relatief onbekende onderzoeksmethode: Q-methodologie. Het gebruik van Q-methodologie als onderzoeksmethode in de Bestuurskunde is relatief nieuw. Echter wordt de methode wel gebruikt door (aanstaande) wetenschappers, voorbeelden hiervan zijn Sarris (2019) die zijn masterscriptie schreef over transparantie van kunstmatige intelligentie en Van Eijck (2017) die haar promotieonderzoek deed naar de betrokkenheid van burgers en professionals bij de coproductie van publieke diensten. In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe de Q-methodologie in deze studie wordt gebruikt om het publieke discours omtrent de representatieve democratie en de participatieve democratie in Nederland te verkennen.

In de eerste paragraaf wordt uiteengezet wat de methode inhoudt en waarom voor deze methode is gekozen. In paragraaf twee en drie wordt beschreven hoe het onderzoek is uitgevoerd aan de hand van de concourse, Q-sample, P-sample, Q-sort-tabel en wordt beschreven hoe de data is verzameld. In paragraaf vijf wordt dieper ingegaan op de statistische analyse van de data waarna in paragraaf zes de betrouwbaarheid en validiteit van het onderzoek worden besproken.

3.1 Q-methodologie

Q-methodologie is een onderzoeksmethode die is ontwikkeld om op systematische wijze de patronen en denkbeelden van personen te onderzoeken (Jedeloo en Van Staa, 2009). De Q-methodologie kent zijn oorsprong in de 19e eeuw. Sinds die periode wordt de onderzoeksmethode voornamelijk gebruikt in de psychologie. De afgelopen jaren wordt de methode echter steeds meer gebruikt in de Bestuurskunde. De Q-methodologie is een manier van onderzoek die kwalitatieve en kwantitatieve technieken verenigt en hiermee een voorbeeld is van een mixed methods onderzoeksmethode. Door deelnemers te groeperen kan onderzocht worden of er verschillen of overeenkomsten zijn tussen bepaalde groepen (Jedeloo en Van Staa, 2009).

Zoals reeds beschreven wordt in dit onderzoek verkend wat het publieke discours is omtrent de representatieve democratie en de participatieve democratie. Er is voor een Q-methodologie gekozen, omdat er nog weinig bekend is over het publieke discours omtrent dit onderwerp. Het verkennen van het publieke discours past bij deze onderzoeksmethode,

(25)

25 omdat het een methode biedt die denkpatronen en meningen inzichtelijk maakt over een onderwerp. Aangezien deze nog niet bekend zijn, is het testen van de denkpatronen en meningen nog niet mogelijk. Een eerste verkenning is daarom onontbeerlijk.

Een stevige theoretische verkenning omtrent het onderzoeksonderwerp is de eerste stap bij het uitvoeren van het onderzoek. In deze theoretische verkenning zijn de centrale concepten geoperationaliseerd. Het is ten eerste van belang om een concours te ontwikkelen. Hiervoor is het nodig om vele meningen, uitingen en beweringen over een bepaald onderwerp te verzamelen. In dit onderzoek gaat het om het verzamelen van uitspraken die democratische waarden vertegenwoordigen en passend zijn bij ofwel de representatieve democratie of de participatieve democratie. Aan de hand van de concours wordt bij een Q-methodologie een set van stellingen opgesteld betreffende een bepaald onderwerp. In deze studie gaat het om een set van stellingen omtrent de uitgangspunten van de representatieve democratie en de participatieve democratie. De stellingen komen voort uit wetenschappelijke artikelen, grijze literatuur en nieuwsberichten. De stellingen schetsen een beeld over de gedachten omtrent de representatieve democratie en de participatieve democratie en hun uitgangspunten. Aan de hand van deze stellingen wordt aan respondenten gevraagd om de stellingen te rangschikken op basis van hun individuele voorkeur en deze rangschikking toe te lichten. De gegevens en toelichtingen worden gebruikt voor het beschrijven van de gevonden factoren, dit wordt een discours genoemd (Jedeloo en Van Staa, 2009).

Bij Q-methodologie gaat het niet om het zoveel mogelijk aantal respondenten om de resultaten te kunnen generen naar de totale populatie. Het gaat bij een Q-study om inhoudelijke generaliseerbaarheid: het onderzoek heeft daarom een kleine sample. Het gaat bij deze studie om het identificeren van een patroon, niet om het testen van een patroon. Dit maakt een kleine sample geschikt voor dit onderzoek.

3.2 Concourse, Q-sample en P-sample

In de Q-methodologie staat het concept concours centraal. Het concours zijn de gezichtspunten in de vorm van uitspraken over het onderwerp. In deze studie worden uitspraken gezocht die de uitgangspunten van de representatieve democratie en de participatieve democratie belichten. Uitspraken kunnen voortkomen uit interviews, wetenschappelijke literatuur of andere media (Jedeloo en Van Staa, 2009). Het concours in

(26)

26 dit onderzoek is onder andere ontwikkeld door het analyseren en selecteren van nieuwsberichten uit de volgende kranten: Trouw, het NRC en de Volkskrant van de afgelopen vijf jaar. Er is voor deze kranten gekozen, omdat deze kranten gezien worden als de kwaliteitskranten in Nederland en aangezien deze kranten een verschillende invalshoek kennen van waaruit zij schrijven en een krant produceren. Dit zorgt ervoor dat er een breed concours geschetst kan worden. Er is voor een periode van vijf jaar gekozen, omdat ten eerste een periode van vijf jaar zal zorgen voor een recent beeld en ten tweede omdat hierdoor een werkbaar aantal nieuwsberichten geanalyseerd kon worden. Naast de nieuwsberichten wordt het concours gevormd door uitspraken die gedaan zijn in de wetenschappelijke- en grijze literatuur. Gekozen is om enkel de artikelen te gebruiken die ook in de literatuurstudie zijn gebruikt.

De nieuwsberichten zijn gezocht aan de hand van de volgende trefwoorden: participatieve democratie, representatieve democratie, democratische vernieuwing. Vanuit dit deel van het onderzoek zijn 300 nieuwsberichten gevonden. Deze nieuwsberichten zijn geselecteerd op relevantie tot het onderwerp. Uiteindelijk heeft dit geresulteerd in 53 relevante nieuwsberichten. In de wetenschappelijke- en grijze literatuur zijn 14 artikelen geanalyseerd welke allemaal relevante elementen bevatten. De nieuwsberichten samen met de wetenschappelijke- en grijze literatuur heeft geresulteerd tot een concours.

Op het moment dat de concours is bepaald is de volgende stap om te komen tot een hanteerbare Q-sample. Een Q-sample is een verzamelingen van uitspraken uit de concours die aan de respondenten worden voorgelegd. Criteria bij de samenstelling zijn: de relatie met het onderwerp, dubbele uitspraken worden geschrapt, negatief geformuleerde stellingen worden positief geformuleerd en onduidelijke uitspraken worden verwijderd (Jedeloo en Van Staa, 2009). Dit heeft geleid tot een set van 36 hanteerbare stellingen die aan de respondenten in dit onderzoek zijn voorgelegd. Om tot deze set te komen zijn uit de nieuwsberichten en de literatuur stellingen geselecteerd. In totaal zijn 138 stellingen geselecteerd. Deze stellingen zijn weer geselecteerd en hervormd aan de hand van de bovenstaande criteria. Dit heeft eerst geleid tot een set van 48 stellingen. Deze zijn voorgelegd aan experts uit het veld en beoordeeld op bruikbaarheid. Deze selectie heeft geleid tot 36 bruikbare stellingen die aan de respondenten is voorgelegd. In onderstaand tabel is een overzicht te vinden van de gebruikte stellingen.

(27)

27 Tabel 3.1: 36 geselecteerde stellingen

1 Het is de rol van de overheid om te luisteren naar de wensen van alle burgers

2 Iedere volksvertegenwoordiger moet een gelijke kans op succes hebben in het politieke besluitvormingsproces

3 De openbaarheid van bestuur mag in bepaalde gevallen ten koste gaan van een efficiënt en effectief politiek besluitvormingsproces

4 Het openbaar bestuur wordt steeds complexer, daarom is publieke verantwoording noodzakelijk

5 Alle leden van een politieke samenleving moeten beschikken over gelijke mogelijkheden tot politieke participatie

6 Machtige minderheden mogen niet hun zin doordrukken tegen de wens van de meerderheid in

7 Burgerparticipatie leidt tot meer beschikking van kennis, informatie en deskundigheid om maatschappelijke vraagstukken op te lossen

8 Het betrekken van burgers bij beleid draagt bij aan de versterking van burgerschap 9 Burgerparticipatie leidt tot inzicht in welke afwegingen er gemaakt worden om het

maatschappelijk belang te vertegenwoordigen

10 Burgers moeten meer inzicht en invloed krijgen in de begroting van de overheid 11 Hoe mensen gekozen worden voor een politieke positie en hoe zij vervolgens

opereren in de politieke arena moet altijd openbaar en transparant zijn 12 Een meerderheidsbesluit is altijd de juiste beslissing

13 Een belangrijke taak van de volksvertegenwoordiging is het in zicht hebben van alle relevante belangen van de bevolking

14 De politici en bestuurders moeten een afspiegeling zijn van de lokale bevolking 15 Het volk leidt nooit, maar moet geleid worden

16 De openbaarheid van bestuur mag niet in het geding komen door participatieve experimenten

17 Iedere burger moet kunnen beschikken over dezelfde mogelijkheden om invloed uit te oefenen

18 Ieder individu, ongeacht rang of stand zou in de politieke besluitvorming invloed kunnen uitoefenen met gelijke kans op succes

19 De politieke agenda moet 'van onderop' worden bepaald

20 Kennis en deskundigheid van burgers dat wordt ingezet in het besluitvormingsproces, leidt tot een verhoging van het probleemoplossend vermogen

21 Burgerparticipatie zorgt ervoor dat individuele burgers een stem krijgen 22 Burgerparticipatie draagt bij aan een grotere legitimiteit van beslissingen

23 Hoe meer verantwoordelijkheid burgers krijgen, hoe beter ze zichzelf gaan informeren

24 Burgerparticipatie maakt dat mensen zich serieus genomen voelen

(28)

28 de staat dient te doen

26 In een democratie dient politieke besluitvorming uiteindelijk terug gevoerd te worden op de instemming van een meerderheid van de burgers

27 Vertegenwoordiging van belangen is nodig, je kunt niet alles bij de burger leggen 28 Burgerparticipatie is selectief van aard: sommige groepen participeren meer dan

andere

29 Inzicht in effectiviteit en efficiëntie van publieke middelen is van belang om de overheid te controleren

30 Burgerparticipatie leidt tot rationele beslissingen op basis van uitwisseling van argumenten

31 Burgers willen grotere zeggenschap en moeten dat ook krijgen

32 Goed burgerschap is de manier waarop inwoners deel hebben en deelnemen aan de maatschappij en die zo helpen vormgeven

33 Burgerparticipatie leidt tot meer transparantie in het besluitvormingsproces 34 De overheid moet inzichtelijk maken welke middelen zij waaraan uitgeeft

35 Burgers zijn beter dan de overheid in staat maatschappelijke belangen op een adequate manier te representeren

36 Iedere burger in een politieke samenleving moet over gelijke mogelijkheden beschikken om deel te nemen aan de politiek, ongeacht sociaaleconomische positie

Figuur 3.1: overzicht geselecteerde stellingen

Tot slot wordt de P-sample bepaald. De P-sample is de groep deelnemers die deelneemt aan het onderzoek. Voor het vaststellen van de P-sample wordt gebruik gemaakt van ‘theoretical sampling’. Dit wil zeggen dat op theoretisch gegronde redenen respondenten bewust worden geselecteerd (Jedeloo en Van Staa, 2009). Voor het selecteren van de groep respondenten zijn er vier kenmerken gebruikt. Het eerste kenmerk is wel/niet vrijwilliger. Uit onderzoek van Bakkers, Denters en Kok (2011) blijkt dat het wel of niet zijn van een vrijwilliger invloed heeft op hoe mensen aankijken tegen de democratie. Het is daarom interessant om te verkennen of mensen ook een onderscheid maken in het waarderen van de uitgangspunten tussen de representatieve democratie en de participatieve democratie. Het tweede kenmerk betreft het wel of niet lid zijn van een politieke partij. Politieke partijen verschillen namelijk van inzicht over hoe de democratie vormgegeven dient te zijn. Partijen zoals Forum voor Democratie staan voor democratische vernieuwing. Het is interessant om te verkennen of het lid zijn van een politieke partij invloed heeft op de waardering van de uitgangspunten van de democratieën.

(29)

29 De derde groep in dit onderzoek is opleidingsniveau. Uit onderzoeken van Bovens (2005) en Denters en Kok (2011) blijkt namelijk dat het opleidingsniveau invloed heeft op de participatiegraad van mensen. Het is daarmee aannemelijk dat dit eveneens invloed heeft op hoe mensen aankijken tegen de democratieën en hun waarden. Tot slot is de vierde groep geslacht. Uit onderzoeken van Wille (2001) en Van Stokkom (2003) blijkt namelijk dat mannen en vrouwen anders tegen de democratie aan kunnen kijken. In totaal worden er 20 respondenten geselecteerd. Zoals reeds beschreven streeft deze onderzoeksmethode geen generalisatie na, daarom is een kleine sample geschikt voor dit onderzoek. Er is geprobeerd om een zo groot mogelijke variatie met betrekking tot deze verschillende groepen te selecteren, waardoor er een breed beeld ontstaat over de gedachten en meningen van de respondenten. In onderstaand overzicht is zichtbaar welke respondent welk kenmerk heeft. # Geslacht Opleidingsniveau Lid politieke partij Vrijwilligerswerk

1 Vrouw Hoog Nee Nee

2 Vrouw Hoog Nee Nee

3 Vrouw Hoog Ja Ja

4 Man Laag Ja Nee

5 Vrouw Hoog Ja Ja

6 Man Hoog Nee Ja

7 Man Laag Nee Ja

8 Vrouw Hoog Nee Ja

9 Vrouw Hoog Nee Nee

10 Man Laag Ja Ja

11 Vrouw Laag Nee Nee

12 Man Laag Nee Ja

13 Vrouw Hoog Nee Nee

14 Man Laag Ja Nee

15 Vrouw Hoog Nee Ja

16 Vrouw Hoog Ja Ja

17 Man Hoog Nee Nee

18 Man Hoog Ja Ja

19 Man Hoog Nee Nee

20 Man Hoog Ja Nee

(30)

30 3.3 Q-sort-tabel en dataverzameling

In dit onderzoek is gebruik gemaakt van een Q-sort-tabel (zie figuur 2.2). De tabel heeft een quasi-normale verdeling. Deze soort tabel is gebruikt, omdat dit de respondent dwingt om verschillende uitgangspunten tegenover elkaar af te wegen. Er is gekozen voor een +5 en -5 verdeling, aangezien de verwachting vooraf is dat mensen sterk kunnen verschillen in mening omtrent dit onderwerp. Een +5 en -5 verdeling zorgt ervoor dat uitersten meningen sterk uit elkaar kunnen worden gerangschikt. De procedure gaat ervan uit dat de uitgangspunten pas echt waarde krijgen op het moment dat zij tegenover elkaar worden gezet. De stellingen zijn op kaartjes weergegeven en kunnen geplaatst worden op het tabel. Door de respondenten de afweging fysiek en face-to-face te laten maken wordt de mogelijkheid gecreëerd om keuzes te heroverwegen en toelichting te geven op de keuzes die gemaakt worden. Indien het niet mogelijk bleek om een face-to-face een afspraak te maken is gekozen om via videobellen het interview af te nemen.

+5 +4 +3 +2 +1 0 -1 -2 -3 -4 -5

Figuur 3.3: selecteren van stellingen

Tijdens de interviews zijn de volgende stappen doorlopen:

1. De respondenten is gevraagd om de stellingen te sorteren in drie stapels, één met stellingen waar men het mee eens is, één met stellingen waar men het mee oneens is en één met stellingen waar men neutraal over is.

2. De tweede stap is om uit de eerste stapel een stelling te kiezen waar men het meest mee eens is: deze stelling wordt op de Q-sort-tabel gelegd. Daarna wordt de stelling gekozen waar met het minst mee eens is. Daarna twee stellingen waar men het daarmee het meest meen eens is, waarna het minst mee eens is, enzovoort. Dit in de volgende volgorde: +5, -5, +4, -4, +3, -3, +2, -2-, +1, -1, 0

3. Als alle stellingen zijn gelegd kregen respondenten de mogelijkheid om met kaartjes te schuiven. Daarna is aan de respondenten gevraagd of zij een toelichting wilden geven op de uiterste uitspraken.

(31)

31 4. Tot slot is aan de respondenten gevraagd om te reflecteren op het proces. Centraal staat hierin of de respondent zich herkent in het resultaat. Dit draagt bij aan de validiteit van het onderzoek. Daarnaast is een toelichting gevraagd op de meest uiterste stellingen.

3.4 Analyse en interpretatie

Voor de analyse van de data is gebruik gemaakt van het analyseprogramma PQMethod. Dit is een analyse programma speciaal ontworpen voor deze onderzoeksmethode. De correlatie tussen de respondent wordt onderzocht en weergegeven in een 20 x 20 matrix. De data wordt geanalyseerd met een QCent factor analyse. Deze analyse geeft weer welke factoren naar voren komen. Aan de hand van deze analyse wordt gekeken hoe zwaar de factoren geladen zijn. Dit wil zeggen hoeveel respondenten in een factor zitten. Het uitgangspunt in dit onderzoek is dat een factor met minimaal drie respondenten geladen dient te zijn. Hiervoor is gekozen om ervoor te zorgen dat geen factor als discours te gedefinieerd wordt waar slechts een of twee respondenten in zitten. Daarnaast is om het aantal factoren te bepalen is in dit onderzoek het uitgangspunt dat een factor een minimale Eigenvalue waarde kent van >1.0. Dit wordt verder toegelicht in het volgende hoofdstuk.

Op het moment dat de factoren zijn bepaald wordt gekeken hoe de factoren met elkaar correleren. Dit wil zeggen hoe de factoren met elkaar samenhangen. Als er geen samenhang is betekent dit dat twee factoren niet op elkaar reageren, als er totale samenhang is dan lijken de factoren zo erg op elkaar dat het waarschijnlijk één groep is. Nadat de factoren zijn bepaald en gekeken is hoe deze correleren worden deze vertaald naar discoursen. Dit wil zeggen dat gekeken wordt met welke respondenten de factoren zijn geladen en welke stellingen hierbij horen. Zo worden de discoursen gedefinieerd.

3.5 Betrouwbaarheid en validiteit

Wetenschappelijk onderzoek kenmerkt zich door systematisch onderzoek dat betrouwbaar en valide is. Betrouwbaarheid van onderzoek houdt in dat de onderzoeksmethode controleerbaar is. In dit onderzoek wordt de betrouwbaarheid van het onderzoek gewaarborgd door op een systematische manier onderzoek uit te voeren. De stappen die gezet worden in het onderzoek zijn eerder in dit hoofdstuk uitgebreid beschreven. Op deze manier kan het onderzoek worden herhaald. Kenmerkend voor de Q-methodologie is

(32)

32 echter dat het subjectieve elementen bevat. De keuze van de stellingen geven richting aan het onderzoek, alsmede de interpretatie van de gevonden factoren en de vertaling naar discoursen. De betrouwbaarheid is zoveel mogelijk gewaarborgd door deze processen uitgebreid te beschrijven en toe te lichten waarom keuzes worden gemaakt.

Validiteit van onderzoek gaat over het meten wat beoogd wordt te meten. Deze onderzoeksmethode is een mix van kwantitatief en kwalitatief onderzoek. Het kwalitatieve deel bestaat uit de toelichting van de respondenten op de gekozen rangschikking van de stellingen. Daarnaast krijgen de respondenten de mogelijkheid om te reflecteren op het onderzoek. Op het moment dat de respondenten de stellingen hebben gewaardeerd wordt de mogelijkheid geboden om nog te schuiven met stellingen. Dit wordt gedaan om de respondenten de ruimte te geven om bij een totaaloverzicht hun mening te herzien. Andere beperkingen van dit onderzoek worden besproken in de discussie in het laatste hoofdstuk.

(33)

Hoofdstuk 4: Empirische bevindingen

In dit hoofdstuk worden de empirische resultaten van het onderzoek beschreven. Voor het bewerken van de data is het analyseprogramma PQMethod software gebruikt (versie 2.35) van Peter Schmolck (2014). In de eerste paragraaf wordt inzichtelijk gemaakt hoeveel factoren er naar voren zijn gekomen. In paragraaf twee wordt beschreven welke factoren er zijn gekozen en hoe deze geladen zijn. In paragraaf drie wordt kort beschreven hoe de factoren met elkaar correleren, waarna in paragraaf vier de discoursen worden besproken. 4.1 Inzicht in factoren

Om het aantal factoren te bepalen is in dit onderzoek het uitgangspunt geformuleerd dat een factor een minimale Eigenvalue waarde kent van 1.0. Een ander criterium is dat een factor minimaal geladen moet zijn met drie respondenten. Dit criterium komt terug in de paragraaf 4.2. In onderstaand figuur wordt zichtbaar dat er vijf factoren zijn die voldoen aan het eerste criterium. Hierbij wordt zichtbaar dat factor 1 en factor 2 vrij hoog scoren. Factor 3 tot en met 5 komen net boven het criterium uit. Factoren 6 tot en met 8 scoren lager dan het criterium en worden daarmee buiten beschouwing gelaten.

Factor 1 2 3 4 5 6 7 8

Eigenvalues 9.1564 2.8165 1.3659 1.1054 1.0582 0.8272 0.7061 0.5144

% expl. Var. 46 14 7 6 5 4 4 3

Figuur 4.1: Unrotated Factor Matrix

4.2 Bepaling aantal factoren

Aan de hand van dit overzicht wordt gekeken hoe de factoren geladen zijn. Dit wil zeggen dat er gekeken wordt hoeveel respondenten er in een factor zitten. Aangezien factor 6 tot en met 8 niet binnen het eerste criterium vallen wordt gestart met een factor 5 analyse. Bij een factor 5 analyse zijn er drie factoren die een lading hebben van drie of meer respondenten en twee factoren die een lading hebben van twee of minder respondenten. Gezien het criterium dat elke factor minimaal een lading dient te hebben van drie respondenten wordt een 4 factor analyse uitgevoerd. Bij deze analyse wordt zichtbaar dat ook hier niet alle factoren bij een lading van drie respondenten komen. Enkel factor 1 en 2 scoren met 7 respondenten voldoende lading. Daarom wordt een analyse uitgevoerd met 3 factoren.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

 Nurses can strengthen their resilience by using their personal, professional, contextual and spiritual strengths to handle the adverse working conditions they experience

Tog word hierdie saak in die Westminster Konfessie self gekwalifiseer as daar in dieselfde artikel staan dat daar wel sommige sake is wat met die diens van God en die regering van

De kwestie van de representatie verdient hier een aparte behandeling. Vaak wordt gezegd dat populisten tegen de representatieve democratie zijn. Een dergelijk standpunt zou het

Het begrip democratie in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.. Pluralisme als kern van de democratische samenleving

Maar om niet met het bovenstaande in strijd te komen: die beweging heeft het fundament van de gezamenlijke politieke overtuiging, maar vindt op nationaal

Vervolgens illustreer ik het belang van het kader van de publieke sfeer voor de beoordeling van een beroep op de demonstratievrijheid aan de hand van twee recente casus

+ Goed gemiddelde over meerdere planten; + Ook geschikt voor grote potten (> 5 liter); + Draadloze systemen komen beschikbaar;. makkelijker

Ondanks het feit dat sommige soorten roofin- secten (o.a. gaasvliegen, wantsen), die nuttig zijn vanuit FAB-perspectief, worden gegeten door vleermuizen die in het gebied