• No results found

‘The making of...’ de lokale canon. In Gelderland, Deventer, Leiden en Haarlem

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "‘The making of...’ de lokale canon. In Gelderland, Deventer, Leiden en Haarlem"

Copied!
77
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

‘The making of...’ de lokale canon

In Gelderland, Deventer, Leiden en Haarlem

Laura Piek

10640673

Universiteit van Amsterdam

Master Publieksgeschiedenis

Begeleider: dr. Paul Knevel

14 september 2014

(2)

2

Inhoudsopgave

Voorwoord 3 Inleiding 4 1. Canonisatie 7 2. Betrokkenen 15 3. Doelstellingen 22 4. Participatie 28 5. Resultaat 35 Conclusie 42 Bronnenlijst 46 Literatuurlijst 48 Summary 50 Bijlagen

(3)

3

Voorwoord

De omslag van de Fokke & Sukke variant van de canon van Nederland koos ik aan het begin van mijn masterstudie als afbeelding voor mijn portfolio. De publicatie van deze populaire cartoon is een parodie op de vijftig vensters van de historische en culturele canon die de commissie-Van Oostrom samenstelde, maar enkel humoristisch wanneer je beschikt over kennis van de canon. De combinatie van de canon van Nederland als uitgangspunt en een bewerking, aantrekkelijk voor een non-academisch publiek, maakt deze uitgave ook toepasselijk voor mijn scriptie.

Met deze scriptie sluit ik mijn master Publieksgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam af. Ik ben blij dat mij de kans werd geboden deze opleiding te volgen met interessante opdrachten. Graag wil ik mijn dank betuigen aan degenen die hebben

meegewerkt bij het tot stand komen van mijn scriptie. Mijn vraagstelling had niet onderzocht kunnen worden zonder de bereidheid van de diverse commissieleden mij te woord te staan over hun lokale canon. Cor Smit, Liesbeth Tonkens, Dolly Verhoeven, Leny Wijnands, Hein Heuven en René Berends hebben tijd gemaakt voor uitgebreide interviews. Daarnaast ben ik dank verontschuldigd aan Paul Knevel voor zijn begeleiding in het scriptie-proces; zijn adviezen en commentaar hebben de kwaliteit verhoogd. De betrokkenheid van het thuisfront en de vele luisterende oren en lezende ogen hebben mij de afgelopen periode geholpen steeds opnieuw te kunnen reflecteren op mijn stukken tekst. Daarnaast werkte de fietstocht met z’n tweeën in het vooruitzicht ook motiverend. De weg naar Wenen ligt nu vrij!

(4)

4

Inleiding

In oktober 2006 presenteerde de Commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon haar vijftig vensters van de historische en culturele canon van Nederland. Naast deze nationale variant zag de commissie ‘het liefst (...) voor elke Nederlandse gemeente een lokale canon voor het basisonderwijs ontworpen’.1 In deelrapport A, waarin de commissie haar werkzaamheden beschrijft en verantwoordt, worden aanbevelingen gegeven voor de implementatie van de canon en het initiatief van een lokale canon maakt daar deel van uit.

‘In aansluiting op het idee van de vijftig vensters op het verhaal van Nederland, zouden basisscholen in samenwerking met hun gemeente (met name het archief en de archeologische dienst) en plaatselijke

deskundigen heel goed een lokale canon kunnen ontwikkelen –wie weet ook af te beelden op een kaart en/of een website – van belangwekkende feiten, figuren en locaties uit de eigen omgeving.’2

Aan deze oproep is massaal gehoor gegeven en iedere ‘zichzelf respecterende’ streek en stad heeft een lokale canon gemaakt. Het proces van de totstandkoming van deze lokale

varianten van de canon van Nederland zal het onderwerp van deze scriptie vormen. Interessant is het om na te gaan door wie en voor wie deze initiatieven zijn

ontwikkeld. Voor het veld van publieksgeschiedenis speelt vooral de vraag op welke manier ‘het publiek’ daarbij betrokken is. Hebben enkel academische historici inhoud aangedragen en was de beoogde doelgroep lokale politici of speelt een breder publiek een rol in het proces? Tot welke gevolgen hebben de keuzes geleid? De centrale vraagstelling luidt dan ook: Wie speelde welke rol bij de totstandkoming van de lokale canons met welk resultaat?

Om de vraagstelling te onderzoeken is gekozen te kijken naar vier casussen, te weten de canon van Gelderland, Deventer, Leiden en Haarlem. Het proces van deze vier canons verschilt aanzienlijk in samenstellingscommissie, doelstelling en resultaat, waardoor het een relevante selectie is om te kijken hoe de publieksparticipatie zich ten opzichte van elkaar verhoudt. Het doel van dit onderzoek is kennis op te doen over publieksparticipatie in het totstandkomingsproces en inzicht te krijgen in de invloed daarvan op de historische cultuur.

Bij publieksgeschiedenis staat niet alleen centraal hoe geschiedenis toegankelijk gemaakt kan worden voor een breed publiek, maar ook op welke manier samen met het publiek geschiedenis gemaakt kan worden. Sinds het einde van de twintigste eeuw wordt publieksparticipatie in verband gebracht met het concept ‘shared authority’. In 1990 schreef Michael Frisch het boek A shared authority: essays on the craft and meaning of oral and public

history.3 Als oral history deskundige, verbonden aan de universiteit van New York, was

Frisch van mening dat in een dialoog, zoals een interview (maar ook het bezoek aan een tentoonstelling), het ‘author-ship’ per definitie gedeeld is en daardoor het gezag (‘author-ity’) erover ook. Niet alleen de wetenschapper of het traditionele instituut geeft betekenis aan geschiedenis, maar het ‘grote’ publiek ook. Medestanders van Frisch zien het als

wenselijk dat consumenten als co-producenten van historische inhoud worden aangemerkt, met name om minderheden een stem te geven. De ontwikkeling heeft ertoe geleid dat er ruimte wordt gecreëerd voor dialoog. In steeds meer musea kan de bezoeker bijvoorbeeld reageren op stellingen met betrekking tot het onderwerp van een tentoonstelling en

1 Commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon, entoen.nu. De canon van Nederland. Deel A (Den Haag

2006) 32.

2 Ibidem, 50.

(5)

5 ontdekken wat andere bezoekers vonden. De uitbreiding van de definitie van expertise en het oprekken van de grens tussen curation en participatie gaat echter niet van harte bij de meeste historici. Daardoor is het participatieproces tot nu toe het belangrijkste product in plaats van de concrete bijdrage, bijvoorbeeld in de vorm van een verhaal, van het publiek.

De reden waarom historici tegenhoudend zijn in de samenwerking met het publiek, heeft te maken met het verschil in omgang met geschiedenis en een andere betekenis van het begrip. De academische geschiedschrijving heeft als doel door middel van een intellectuele activiteit tot consensus te komen over de interpretatie van het verleden en kent voorwaarden als bronnenkritiek en het bewustzijn van standplaatsgebondenheid. De ‘alledaagse

historische cultuur’ en wellicht onbewuste omgang richt zich meer op herdenking, traditie, verzameling en het persoonlijke verleden.4 Sinds de jaren zeventig is er echter ook

academische belangstelling voor deze niet-professionele historische cultuur. Het begrip historische cultuur omvat de veelzijdige omgang met het verleden en de uitingen van interesse in geschiedenis, hetgeen meer impliceert dan de overdracht van kennis.

Historicus Kees Ribbens onderscheidde in zijn proefschrift Een eigentijds verleden zes benaderingen om de historische cultuur van de na-oorlogse Nederlandse samenleving te onderzoeken: didactische opvattingen, nostalgie, musealisering, erfgoed, geschiedenis-cultuur (historische kennis in de maatschappij) en herinnering.5 De betekenissen die aan het verleden worden toegekend, variëren net zo sterk als de verschijningsvormen en het gebruik. Ook door middel van kunstvormen als boeken, schilderijen en bouwwerken kan de interesse in het verleden geuit worden en de verhouding tussen individueel en collectief gebruik wisselt per vorm. Behalve de diversiteit op één moment is de historische cultuur aan verandering onderhevig door de tijd. Ribbens onderzocht de alledaagse historische cultuur van Nederland voor de periode 1945-2000. Hij concludeerde dat er geen vermindering is in de historische belangstelling, maar dat de omgang individueler en visueler is geworden.6 Als context voor het opstellen van lokale canons zal in het volgende hoofdstuk het fenomeen canonisatie centraal staan. Tijdens de werkzaamheden van de Commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon lag het begrip canon onder vuur. Een drietal partijen discussieerde over de wenselijkheid van een canon door voor- en nadelen te benoemen. In de onderwijswereld waren er voor- en tegenstanders van feitenkennis boven oriëntatiekennis, naast de

verschillen in mening over de verhouding tussen vaardigheden en kennis. Onder meer politici verwoordden in de publieke opinie dat Nederland haar oriëntatie op identiteit kwijt was en riepen op tot nationalisme. Met name tegen dit laatste maakten wetenschappers bezwaar: een vaderlandse canon zou tot uitsluiting leiden. Omdat de discussie breed werd uitgemeten in de landelijke pers, was er ook veel aandacht voor de publicatie. Na de verschijning ebde de belangstelling voor de canon van Nederland echter al snel weg. De canon leek geen toekomst meer te hebben na het besluit in 2011 dat er geen Nationaal Historisch Museum komt. Toch zijn er actuele ontwikkelingen op het gebied van implementatie. Zo gaat de canon de rode draad van de tentoonstelling vormen in het Nederlands Openluchtmuseum in Arnhem. Ook worden er nog steeds lokale canons ontwikkeld, want de discussie over het begrip canon heeft op lokaal niveau geen ontmoediging gevormd voor initiatieven.

4 K. Ribbens, Een eigentijds verleden. Alledaagse historische cultuur in Nederland 1945-2000 (Hilversum

2002) 15.

5 Ibidem, 15-16. 6 Ibidem, 285-289.

(6)

6 Methodiek

Bij het onderzoek naar de lokale canons is gebruik gemaakt van diverse informatiebronnen om de gang van zaken bij de ontwikkeling vast te leggen. De interviews met leden van de commissies van de vier casussen hadden het doel inzicht te krijgen in het

totstandkomingsproces; wie daarbij betrokken waren en wat de invloed van de betrokkenen tijdens het proces van de totstandkoming en op het eindresultaat was.

Met betrekking tot de canon van Gelderland vond op 22 mei 2014 een gesprek plaats met Liesbeth Tonckens (projectleider) en een korte terugkoppeling met Dolly Verhoeven (redactionele eindverantwoording). René Berends en Hein Heuven vertelden op 27 mei 2014 over de canon van Deventer. Op 22 mei 2014 vond het interview plaats met Cor Smit,

stadshistoricus van Leiden en één van de drie historici, die betrokken was bij de publicatie van de Historische Canon van Leiden. Het interview met Leny Wijnands, co-auteur met Piet de Rooy van de 21 vensters over Haarlem, is gehouden op 28 mei 2014. Een overzicht van de interviewvragen is bijgevoegd in bijlage 1.

Aangezien het geheugen van de geïnterviewden moest worden aangesproken, omdat bijvoorbeeld de ontwikkeling van de Leidse canon al zeven jaar geleden plaatsvond, boden contemporaine krantenberichten uitlokale dagbladen (toegankelijk via LexisNexis)

ondersteuning en nadere details. Ook is gebruik gemaakt van de publicaties van de vier onderzochte lokale canons, evenals andere vervaardigde producten zoals websites, een docentenhandleiding en projectplan. Voor de context over canonisering fungeerden krantenberichten uit de landelijke pers en artikelen uit (populair-wetenschappelijke) historische tijdschriften als bron, evenals rapporten van overheidscommissies. Het vaktijdschrift The Public Historian voorzag in wetenschappelijke artikelen over de rol van lokale geschiedenis en ‘shared authority’.

De onderzoeksvraag is uitgesplitst in een viertal deelvragen, waarbij de nationale canon als referentiekader dient. Iedere deelvraag wordt beantwoord in een afzonderlijk hoofdstuk. Uit het eerste hoofdstuk over het fenomeen canonisatie zal blijken dat de samenstellers en de doelstelling een belangrijke stempel drukken op het resultaat. In hoofdstuk twee komen zowel de initiatiefnemer als de uitvoerenden ter sprake bij het beantwoorden van de vraag wie betrokken waren bij de totstandkoming van de canon. Onder meer de rol van het onderwijs komt aan de orde bij het achterhalen van de

doelstelling in hoofdstuk drie. In het hoofdstuk over participatie staat de bijdrage van het publiek centraal. Tot slot wordt in het vijfde hoofdstuk aandacht besteed aan het resultaat qua vorm en inhoud van de publicaties en de consequenties daarvan voor het bereik. Uiteindelijk zal de conclusie betrekking hebben op de invloed van lokale canons op de historische cultuur.

(7)

7

1. Canonisatie

‘Some etymologists speculate that the word “canon” (as in “canonical”) is related to the Arabic word qanum, or law in the binding, legalistic sense of the word. But that is only one rather restrictive meaning. The other is a musical one, canon as a contrapuntal form employing numerous voices in usually strict imitation of each other, a form, in other words, expressing motion, playfulness, discovery, and, in the rhetorical sense, invention. Viewed this way, the canonical humanities, far from being a rigid tablet of fixed rules and monuments bullying us from the past […] will always remain open to changing combination of sense and signification.’7

Dit citaat van de Palestijns-Amerikaanse literatuurwetenschapper Edward Said heeft de Commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon uitgekozen als motto van haar deelrapport A.8 Al vóór de commissie-Van Oostrom werd ingesteld (september 2005), was er debat gaande of een historische en culturele canon een probleem of juist een kans zou vormen. De diverse partijen, die artikelen schreven in historische of didactische tijdschriften of brieven inzonden naar dagbladen, hanteerden verschillende interpretaties van het begrip. Zo kende het

onderwijs al langer canonisatie van bijvoorbeeld literaire werken, dachten politici in nationalistische termen, waartegen academici zich vervolgens hebben afgezet vanwege het gevaar op uitsluiting. De discussie die deze drie partijen voerden, staat in dit hoofdstuk centraal.

Ontwikkelingen in het onderwijs

Het geschiedenisonderwijs heeft de afgelopen decennia enkele veranderingen ondergaan. Vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw was de nadruk in het geschiedenisonderwijs steeds meer komen te liggen op vaardigheden in plaats van kennis. Daarnaast werd er meer een thematische dan chronologische aanpak gehanteerd, hetgeen tot versnippering van onderwerpen leidde. Eind vorige eeuw bleek er een gebrek aan basiskennis te zijn bij de leerlingen. Zo werd vaak het voorbeeld aangehaald dat ze niet meer wisten wie eerder had geleefd: Karel de Grote of Karel V.9 Buiten het onderwijs om deden kinderen minder kennis op van geschiedenis. Daarbij was er op de lerarenopleiding steeds minder tijd besteed aan vakkennis, waardoor ook op school minder inhoud overgedragen werd. De vraag van docenten om weer inhoud aan het vak terug te geven, werd steeds meer gehoord.10

Ook ging de overheid zich meer met de inrichting van het onderwijs bemoeien en adviescommissies werden ingesteld om invulling te geven aan het curriculum. In het najaar van 1997 stelde minister van Onderwijs Ritzen de Adviescommissie Geschiedenis in. Onder leiding van De Wit moest deze onderzoeken wat de samenleving verwachtte van het

onderwijs. In het rapport Het verleden in de toekomst, verschenen in maart 1998, werd

aanbevolen een Nederlandse geschiedenisstandaard vast te stellen. Hiervoor werd de term

7 E. Said, Humanism and democratic criticism (New York 2004) 25.

8 Commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon, entoen.nu De canon van Nederland. Deel A (Den Haag

2006).

9 http://oud.digischool.nl/gs/community/canonartikel.htm (geraadpleegd 5-9-2014).

(8)

8 canon gehanteerd, waarmee een ‘minimumpakket aan historische (overzichts)kennis en vaardigheden’ werd bedoeld.11

Anderhalf jaar later ging de Commissie Historische Maatschappelijke Vorming aan de slag met een concrete invulling hiervan middels het ontwerpen van kerndoelen en examenprogramma’s voor alle vormen van het onderwijs. De geschiedenisstandaard van de commissie-De Wit impliceerde echter geen rijtje jaartallen en belangrijke personen, omdat dit ‘een stap terug [zou] zijn in de wijze waarop geschiedenis functioneert in onderwijs, cultuur en wetenschap’.12 In februari 2001 presenteerde voorzitter Piet de Rooy het rapport Verleden, heden en toekomst met een indeling van tien tijdvakken. Ieder tijdvak werd voorzien van kenmerkende aspecten, die als (chronologisch gepresenteerde) oriëntatiekennis dienden.

De Onderwijsraad, een onafhankelijk adviescollege met betrekking tot het

onderwijsbeleid, publiceerde in januari 2005 het rapport De stand van educatief Nederland. Terwijl er nog een besluit moest worden genomen over de invoering van de tien tijdvakken als verplicht onderdeel van het eindexamen, adviseerde de Onderwijsraad de regering een canon te ontwikkelen.13 De inhoud zou moeten bestaan uit ‘die waardevolle onderdelen van onze geschiedenis die we via het onderwijs nieuwe generaties willen meegeven.’14

Toenmalig minister van Onderwijs, Van der Hoeven, gaf vervolgens aan de commissie-Van Oostrom de opdracht ‘een canon voor het primair en voortgezet onderwijs (leeftijdsgroep vier tot achttien jaar) te ontwikkelen’.15

In het debat dat ontstond na het besluit een canoncommissie in te stellen, hebben ‘geschiedenisdocenten hun mening nauwelijks naar voren gebracht’.16 Vanaf de werkvloer wisselde de wenselijkheid van de canon en bestonden er veel vragen. Het werd door docenten als positief ervaren dat er aandacht was voor het belang van hun vak. Er was namelijk een trend gaande naar projectmatig onderwijs en het instellen van leergebieden in de onderbouw. Hierbij zou geschiedenis geen zelfstandig vak meer zijn, maar gecombineerd worden met aardrijkskunde, maatschappijleer en economie. Dit tast de status van het

vakgebied aan, dat wellicht voorkomen zou worden door de opname van de canon in het geschiedeniscurriculum. Ook de intentie tot terugkeer van kennis werd over het algemeen als welkom gezien. Alleen was deze verandering in feite al in gang gezet door de tijdvakken die commissie-De Rooy had ontworpen. Onduidelijk was hoe de canon, in mate van details, zich zou verhouden tot de tijdsindeling en de bewust beperkte oriëntatiekennis.

Voor het onderwijs was al eerder een canon opgesteld door een overheidscommissie, op het gebied van literatuur. Sinds de late 18e eeuw werd het begrip canon gebruikt om een beperkt aantal auteurs of teksten met grote waarde te duiden.17 Als meesterwerken van

11 P. de Rooy, Verleden, heden en toekomst. Advies van de Commissie historische en maatschappelijke vorming

(Enschede 2001) 9.

12 Ibidem.

13

http://www.historischnieuwsblad.nl/nl/nieuws/12287/coalitie-verdeeld-over-verplichte-invoering-canon-van-nederland.html (geraadpleegd 5-9-2014).

14 Onderwijsraad, De stand van educatief Nederland (Den Haag 2005) 13.

15 M. van der Hoeven, Opdrachtbrief ‘Taakopdracht voor de commissie Ontwikkeling Nederlandse

Canon’(Den Haag, 26-05-2005) blad 1/4.

16 S. Boom, ‘Chronische canonitis van Frits van Oostrom. Verslag van een canondebat’, Kleio 48.3

(2007) 3-5, aldaar 5.

17 S. Stuurman en M. Grever, ‘Introduction: old canons and new histories’ in: M. Grever en S.

(9)

9 blijvende waarde vormden zij de hoogtepunten uit de literatuur.18 Voor de verplichte

boekenlijst van meesterwerken uit de Nederlandse literatuur, ontworpen door de commissie-Anbeek in 1989, was veel belangstelling vanuit de publieke opinie. Er kwam vooral veel kritiek op de fixatie van twaalf boektitels die iedereen gelezen zou moeten hebben.19 Dit voorbeeld riep vragen op over de status van de historische canon: wordt de canon hét of een verhaal van de Nederlandse geschiedenis? En in welke mate ligt dit vast voor de komende jaren? Als zorgwekkend aspect van het besluit een canon te ontwikkelen werd de

doelstelling van politici, de tweede partij in deze discussie, gezien. De bestuurders zagen de canon als geschikt middel om cohesie te brengen in de samenleving. Het

geschiedenisonderwijs zou hierbij als instrument ingezet worden, hetgeen docenten als onwenselijk zagen.20

Nationalistische politiek

Sinds de laatste eeuwwisseling was er in de politiek veel aandacht voor multiculturalisme en integratie. Politici lieten zich uit over het belang van een gedeelde gekende geschiedenis voor een nationale identiteit. Jan Marijnissen van de Socialistische Partij (SP) zag de natiestaat bedreigd door globalisering, Europese integratie en immigratie. In mei 2006 diende hij met Maxime Verhagen van het Christen-Democratisch Appèl (CDA) een voorstel in voor een Huis van de Geschiedenis. Zij waren van mening ‘dat een Huis van de Nederlandse Geschiedenis, waarbinnen de culturele dialoog kan plaatsvinden, niet alleen een betere bijdrage zal kunnen leveren aan de verspreiding van historisch besef en historische kennis onder burgers maar ook aan het tot stand brengen van verbondenheid tussen de culturen hier aanwezig.’21 De regering besloot hierna tot de oprichting van een Nationaal Historisch Museum, dat er overigens nooit is gekomen. Ook de rechterkant van het politieke spectrum maakte zich sterk voor aangescherpt geschiedenisonderwijs. Jozias van Aartsen, toenmalig fractievoorzitter van de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD), uitte zich

neopatriottistisch met de zinsnede: ‘op school moet de grondtoon der natie worden onderwezen’.22

Ook in het buitenland was eenzelfde ontwikkeling gaande waarbij de regering cultuur als bindmiddel inzette. In Engeland organiseerde de Victoria County History tussen 2005 en 2010 het local history project ‘England’s Past for Everyone’.23 Hiermee werd onder meer gehoor gegeven aan ‘the government’s new aim to use heritage and public history to promote a more cohesive sense of national identity among marginalized groups’.24 In Denemarken werd eveneens in 2006 een Kulturkanon opgesteld. Deze moest

‘referentiepunten bieden voor wat typisch Deens is in een globaliserende wereld’ en ‘de samenleving versterken door gezamenlijke historische bagage te benoemen’.25

18 J. Moerbeek, Canons in context: canonvorming in het literatuuronderwijs Nederlands in Nederland en

Vlaanderen (Utrecht 1998) 9.

19 Commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon, entoen.nu. Deel A, 15. 20 Grever en Ribbens, ‘De historische canon onder de loep’, 7.

21 J. Marijnissen en M. Verhagen, ‘Red ons historisch besef; Huis van de Geschiedenis’, Trouw

(13-05-2006).

22 M. Peeperkorn en P. Remarque, ‘Je moet een samenleving vullen met emotie – interview’, De

Volkskrant (30-12-2004).

23 http://www.victoriacountyhistory.ac.uk/publications-projects/epe (geraadpleegd 31-7-2014).

24 M. Dresser, ‘Politics, populism, and professionalism: reflections on the role of the academic historian

in the production of public history’, The Public Historian 32.3 (2010), 39-63, aldaar 42.

(10)

10 De woordkeus van de hedendaagse politici lijkt terug te grijpen op ideeën van

nationalisten uit de 19e eeuw, die na de beide Wereldoorlogen hun invloed hadden verloren. Het was ‘not done’ geworden om geschiedenis in te zetten ter bevordering van een nationale identiteit. De behoefte aan dit laatste groeide echter rond de eeuwwisseling onder invloed van het ‘achterstallig onderhoud’ aan integratie, in de woorden van publicist Paul

Scheffers.26 Om het ‘multiculturele drama’ tegen te gaan, zag de politiek evenals Scheffers een rol weggelegd voor het nationale verleden. Door jongeren en nieuwkomers een coherent verhaal van collectieve herinneringen te vertellen, ontstaat sociale cohesie en burgerschap, aldus de aanname.27

Dat het slecht was gesteld met parate basiskennis over het vaderlands verleden, ook onder bestuurders, bleek uit het proefwerk dat het Historisch Nieuwsblad hield onder honderd Tweede Kamerleden in 1996 en gepubliceerd werd onder de titel ‘Willem van Oranje werd in 16-zoveel bij Dokkum vermoord’.28 Dit zorgwekkende artikel werd opgepikt door de

landelijke media. Zo reageerde De Volkskrant op de resultaten met de kop ‘Een 4+ voor geschiedenis is niet om te lachen’.29 Het belang van basiskennis over het verleden bij autochtone en allochtone inwoners kwam mede door deze verontrusting op de politieke agenda.

In de opdrachtbrief schreef minister van Onderwijs Van der Hoeven dat zij een nieuw ‘verhaal Nederland’ ontwikkeld wilde hebben.30 De canon moest betrekking hebben op Nederland, maar in een Europese context staan. Er werd expliciet vermeld dat het resultaat ook buiten het vakgebied geschiedenis uitgewerkt moest worden. Bovendien moest de canon naast het onderwijs (voor alle leerjaren) ook geschikt zijn voor integratie. Met deze

tweeledige doelstelling paste de opdracht binnen de ontwikkelingen, die zich ook in het buitenland aftekenden. Een canon die via het (integratie-) onderwijs de inwoners kennis bijbracht over ‘de gezamenlijke historische bagage’ zou de typisch Nederlandse identiteit terug doen keren.

Wetenschappelijke bezwaren

De intentie kennis over het verleden op het gebied van migratie en integratie in te zetten, duidt op een politieke doelstelling. Welke bezwaren werden daartegen op academisch niveau geuit? Een drietal wetenschappelijke publicaties uit 1983, te weten Nations and Nationalism van Gellner, Imagined communities van Anderson en The invention of tradition van Hobsbawn en Ranger, gaan in op de politieke grondslag van het modern nationalisme.31 Het verleden wordt volgens hen gebruikt als culturele lijm tussen personen die elkaar nooit (zullen) ontmoeten met behulp van ingevoerde tradities. Academische critici maakten bezwaar tegen de inzet van de nationale canon ten behoeve van het creëren van een

26 P. Scheffers, ‘Het multiculturele drama’, NRC Handelsblad (29-01-2000) via:

http://retro.nrc.nl/W2/Lab/Multicultureel/scheffer.html.

27 Stuurman en Grever, ‘Introduction’, 2.

28 B. Kromhout, ‘15 jaar Historisch Nieuwsblad. Geliefd, maar ook gevreesd’, Historisch Nieuwsblad 10

(2006) via: http://www.historischnieuwsblad.nl/nl/artikel/6877/15-jaar-historisch-nieuwsblad.html.

29 S. van Walsum, ‘Een 4+ voor geschiedenis is niet om te lachen’, De Volkskrant (31-12-1996) via:

http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2844/Archief/archief/article/detail/425606/1996/12/31/Een-4-voor-geschiedenis-is-niet-om-te-lachen.dhtml.

30 Van der Hoeven, Opdrachtbrief, blad 1/4.

31 E. Gellner, Nations and nationalism (New York 1983); B. Anderson, Imagined communities (Londen

(11)

11 dergelijke collectieve identiteit. Er schuilen immers gevaren in dit soort nationalisme. ‘The attempt to link history teaching with the cultivation of patriotism is fraught with all kinds of dangers. It inevitably falsifies history and leads to much myth-making.’32

De historici Maria Grever en Siep Stuurman zagen geschiedenisonderwijs op deze manier een ideologische functie krijgen, opgelegd door de machthebbers. ‘The flip-side of such a political role for history is that it can easily reduce history teaching to a branch of civics, guided by the political priorities of the government of the day.’33 Vanuit

oorspronkelijk gebruik is canonisering verbonden met de macht van de (culturele) heersende klasse.34 In het Griekse Hellenisme stond canon voor ‘a suma of received intellectual wisdom backed up by authority’.35 Het belang van autoriteit speelde eveneens bij de canonisering van de Bijbel in de vierde eeuw n. Chr. Daarom wordt een historische canon door Grever en Stuurman als het winnende paard van de verschillende versies van het verleden gezien.36

De presentatie van een ‘verhaal Nederland’ in een canon werd eveneens

problematisch geacht vanwege de beperkingen van het format. Het gevaar van een canon is dat er slechts ruimte is voor één dominant verhaal, vanwege de beperkingen die een

overzichtslijstje met zich meebrengt. Critici laten de muzikale interpretatie van Said buiten beschouwing en wijzen op het gebrek aan meerstemmigheid en pluraliteit in perspectieven. Deze opvatting staat centraal in de gehele bundel Beyond the Canon, verschenen naar

aanleiding van een internationale conferentie in 2005 en deels gebaseerd op resultaten uit de NWO-onderzoeksgroep ‘Paradoxes of Decanonization’.37

Waarom is een nationale canon volgens alle bijdragende auteurs aan Beyond the Canon niet de geschikte vorm van geschiedenis voor de 21e eeuw?38 Zij vinden een nationaal

perspectief niet passend in een tijd van globalisering en transnationale processen. De natie is niet langer het vanzelfsprekende referentiekader en de nationale geschiedenis niet de

maatstaf voor de kennis van het verleden.39

Op 30 oktober 2004 publiceerde het NRC Handelsblad de tekst van het (in 2005 verschenen) boekje Kortweg Nederland. Wat iedereen moet weten over onze geschiedenis, geschreven door Jan Bank, Piet de Rooy en Gijsbert van Es. In deze publicatie is een beknopt overzicht van de Nederlandse geschiedenis ingepast in de door commissie-De Rooy bedachte tien tijdvakken als reactie op de aanbevelingen op onderwijskundig gebied voor de ontwikkeling van een canon. De wijziging van de titel van moet naar wil, onder invloed van de publieke opinie, is veelzeggend en toont overeenkomsten met de reacties op de literaire canon. Nadat de

32 M. Stevens, ‘Public policy and the public historian: the changing place of historians in public life in

France and the UK’ in: The Public Historian 32.3 (2010), 120-138, aldaar 131.

33 Stuurman en Grever, ‘Introduction’, 2. 34 Moerbeek, Canons in context, 10. 35 Stuurman en Grever, ‘Introduction’, 3. 36 Ibidem, 3.

37 M. Grever en S. Stuurman (red.), Beyond the canon: history for the twenty-first century (Basingstoke

2007) viii; De historici Maria Grever en Kees Ribbens hebben zich met name op het punt van multiculturalisme in de canondiscussie (zowel in historische tijdschriften als landelijke dagbladen) gemengd met publicaties als: M. Grever en K. Ribbens, ‘Canon vraagt om evenwicht’, De Volkskrant (01-03-2005); M. Grever, ‘Wat doen we met de canon?‘, in: A. Wilschut, Zinvol, leerbaar en haalbaar. Over

geschiedenisonderwijs en de rol van de canon daarin (Amsterdam 2005) 21-30; K. Ribbens, ‘De vaderlandse

canon voorbij? Een multiculturele historische cultuur in wording’, Tijdschrift voor Geschiedenis 117 (2004) 4, 500-521; K. Ribbens, ‘Canon vereist heroverweging’, Geschiedenis Magazine 41 (2006) 1, 43-45.

38 Stuurman en Grever, ‘Introduction’, 15. 39 Ribbens, Een eigentijds verleden. 37.

(12)

12 Commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon was ingesteld, publiceerden een aantal

wetenschappers opinieartikelen in landelijke dagbladen, waarbij Kortweg Nederland als negatief voorbeeld van een historische canon werd gezien. Deze canon had enkel betrekking op welgestelde blanke politieke bestuurders in Holland, hetgeen niet van deze tijd werd geacht.

De kritiek van academici was gebaseerd op het idee dat het ‘nieuwe verhaal Nederland’: - de natiestaat Nederland als uitgangspunt heeft;

- een versterking van de (nationale) identiteit moet opleveren; - uitsluitend ruimte biedt voor hoogtepunten;

- elitair is omdat autochtone mannelijke hoogopgeleiden de inhoud aandragen; - minderheden (migranten/vrouwen/niet-randstedelijken) uitsluit;

- conservatief en onveranderlijk is; - een heilige status krijgt.40

De Commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon was zich bewust van de kritiek op de opdracht, waardoor ze haar uitgangspunten verwoordde in een korte samenvatting, welke is opgenomen in deelrapport A.

‘Een canon voor alle Nederlanders

 Als verhaal van het land dat wij gezamenlijk bewonen  Nederland niet als horizon, maar als observatiepunt  Niet als vehikel voor nationale trots; wel een canon die

betrokkenheid oproept

 Geen praalgraf, maar levend erfgoed  Geen gesloten, maar een open canon  Geen lijstjes, maar vensters

 Moderne technologie niet als bedreiging, maar als bondgenoot  Kennismaking met de canon als vanzelfsprekende bagage

 Geen einddoel, maar een inspirerend fundament, te leggen in het basisonderwijs

 Eerst aanbrengen, om daarna te kunnen relativeren

 Geen nieuw schoolvak, geen compleet curriculum, geen nieuwe methode

 Kaart –kist –website

 In de beperking toont zich de meester  Wel keuzes, maar geen keurslijf

 Met grote aandacht voor de leraar “die tot leven wekken moet”, en hoe wij deze opleiden

 Geef het vak terug aan de leraar – en geef de leraar terug aan het vak

 Niet statisch, maar dynamisch  Geen dictaat, maar een gesprek

 Met uitnodigingen aan de culturele wereld, markt en maatschappij  De canon als cultureel kapitaal met een onschatbaar rendement  Durven investeren in algemene ontwikkeling en immateriële

infrastructuur

40 Vele punten stipt Hekster ook aan in zijn stuk: O. Hekster, ‘Een problematisch begrip’, NRC

(13)

13  Een fonds voor het vervolg

De canon niet als een probleem, maar als een kans’41

Het Instituut voor Geschiedenisdidactiek concludeerde dat in dit canondebat de discussie over de didactische werking met de inhoudelijke invulling van een canon verward wordt:

‘Vanuit een vormperspectief is een inhoudelijk kader gewenst om mensen houvast te bieden in de onoverzichtelijke zee aan feiten, inzichten,

verschijnselen, ontwikkelingen, processen en andere

wetenswaardigheden waarmee geschiedenis zich pleegt bezig te houden. Een op hoofdlijnen gedeeld referentiekader is daarbij onmisbaar. In het debat over de nationale canon raakten zulke argumentaties verward met redeneringen waarbij het over heel andere zaken ging: identiteit, normen en waarden, patriottisme, inburgering enzovoort.’42

Uitsluiting

Een deel van de kritiek, dat in dit citaat van het expertisecentrum ter verbetering van de kwaliteit van het geschiedenisonderwijs onbenoemd blijft, heeft betrekking op het proces waarin de canon tot stand komt. Vanwege de nadruk op de (culturele) diversiteit van de inwoners van Nederland moest de canon aanknopingspunten bieden voor ‘iedereen’. Maar wie vormt het publiek? Aan de ene kant heeft een deel van de leerlingen familie die geen gemeenschappelijk verleden deelt met andere inwoners van het land en aan de andere kant heeft het publiek door de mogelijkheden van de media en het reizen een andere kijk op identiteit gekregen. Hierdoor is de voorkennis veranderd, hetgeen consequenties heeft voor de omgang met geschiedenis in het onderwijs.43 Grever en Ribbens schrijven als reactie hierop:

‘Zoals het Nederlandse verleden ingebed is geweest in internationale ontwikkelingen, zo dient ook het beeld van die geschiedenis nadrukkelijk te worden voorzien van een internationale context. Maar alleen als dat als gezamenlijk project gebeurt, kunnen we met recht spreken van “ons” verleden.’44

Een andere oplossing droeg Frits van Oostrom als president van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen aan: een referendum. Zijn idee: ‘Het Nederlandse volk wordt gevraagd of de uiteindelijke canon “het verhaal Nederland is dat we via het onderwijs gaan voorleggen”’.45 De minister van Onderwijs was enthousiast over dit voorstel en het NRC Handelsblad schreef naar aanleiding van haar weblog: ‘Groepen uit de samenleving moeten inspraak krijgen in wat de hoogtepunten uit het vaderlandse verleden zijn, en wat er in het onderwijs moet doorgegeven [worden].’46 Hoogleraar economische en sociale geschiedenis Karel Davids voegde hieraan toe: ‘als de canon voortaan toch door de volkswil wordt

41 Commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon, entoen.nu. Deel A, 12-13.

42 Instituut voor Geschiedenisdidactiek, ‘Inleiding. Het debat over geschiedenisonderwijs’, in: A.

Wilschut, Zinvol, leerbaar en haalbaar. Over geschiedenisonderwijs en de rol van de canon daarin (Amsterdam 2005) 7-10, aldaar 8.

43 Stuurman en Grever, ‘Introduction’, 9.

44 M. Grever en K. Ribbens, ‘Canon vraagt om evenwicht’, De Volkskrant (01-03-2005).

45 Algemeen Nederlands Persbureau, ‘”Geschiedeniscanon misschien iets voor referendum”’

(05-06-2005).

(14)

14 bepaald, laat meteen de rest van de wereld ook meestemmen.’47 Olivier Hekster, hoogleraar oude geschiedenis aan de Radboud Universiteit stipte in zijn ingezonden brief van 25 februari 2005 in het NRC Handelsblad al een nadeel van dit voorstel aan:

‘De meest voor de hand liggende manier om een breed gedragen canon te krijgen, een algemeen debat en publieke verkiezingen, kent een ander probleem. Juist die mensen wier gebrek aan historisch besef beklaagd wordt, zijn hierin verantwoordelijk voor het canon waarmee historisch besef versterkt zou moeten worden.’48

Bij het totstandkomingsproces van de canons moest dus een afweging worden gemaakt in de verhouding tussen het creëren van draagvlak en een gedegen inhoud. Dit maakt het

onderzoek naar de rol van de inwoners van de streek of stad bij de ontwikkeling van lokale canons interessant.

47 K. Davids, ‘Global history’ en de ‘canon’ van de Nederlandse geschiedenis (lezing Amsterdam 2005)

21.

(15)

15

2. Betrokkenen

Een canon rijst niet uit de geschiedenis op, maar wordt erop gelegd.49 Vanwege dit gegeven is het van belang na te gaan wie betrokken waren bij de samenstelling van een canon. In de praktijk van het geschiedenisonderwijs bepalen de auteurs van de lesmethode en de docent vaak wat leerlingen leren.50 Ook de Commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon

verwachtte dat het initiatief van lokale canons ontwikkeld zou worden door basisscholen in samenwerking met erfgoedinstellingen. Bij naam worden het archief en de archeologische dienst genoemd, evenals ‘plaatselijke deskundigen’.51 In hoeverre zijn deze partijen

betrokken geweest bij de vier onderzochte lokale canons? Om na te gaan of er sprake is van institutionalisering komen in dit hoofdstuk vragen aan de orde als: Wie namen het initiatief tot het ontwikkelen van de canon? Wie waren de commissieleden? Welke rol speelden

historische verenigingen? In de volgende hoofdstukken zal worden besproken welke invloed de opdrachtgever en de samenstelling van de canoncommissies hebben gehad op de inhoud van de canon.

Lokaal initiatief

Het lokale initiatief tot de ontwikkeling van een canon kwam slechts in het geval van

Deventer uit het onderwijs voort. 52 Stichting Deventer Onvoltooid Verleden Tijd (OVT), een

groep professionals uit het basisonderwijs, had in de jaren 2002-2007 een lesmethode met een lokale invulling van de tien tijdvakken ontwikkeld. Toen dit project was afgerond, was de ‘canonitis’ in Nederland uitgebroken en had de Stichting zelf het idee opgevat om een canon voor Deventer op te stellen. De medewerkers hebben geen van allen een academische

geschiedenisopleiding gevolgd, maar uit liefde voor de historie van de stad zijn ze als enthousiastelingen bij elkaar gekomen. Daarnaast was bij deze canon een provinciale erfgoedinstelling betrokken, want tegelijkertijd had de IJsselacademie, als kenniscentrum voor streektaal en geschiedenis, het plan ontwikkeld om een Canon van Overijssel te maken. Zij wilde daarnaast stedelijke initiatieven tot stand brengen en benaderde daarvoor

historische verenigingen. Via het Historisch Museum Deventer hoorde de projectleider van canonvanoverijssel.nl, Ewout van der Horst, over de plannen van Deventer OVT. Het contact met de IJsselacademie heeft ertoe geleid dat de ontwikkeling van een Deventer canon in een stroomversnelling kwam bij Deventer OVT. 53

Net als in Overijssel, ontstond in Gelderland het initiatief om naast het stimuleren van lokale initiatieven, een provinciale variant van de Canon van Nederland te ontwerpen. De opdracht om een canon van Gelderland te maken kwam van de Provinciale Staten en werd verwoord door de gedeputeerde van cultuur, Hans Esmeijer.54 Ook Jan Vedder, een hoge beleidsambtenaar op het gebied van cultuur, heeft de canonitis in Gelderland ‘aan het rollen gebracht’. Hij was betrokken bij de canon van Epe, de eerste lokale canon binnen de

49 H. Beliën en P. Knevel, ‘Canon van de Vaderlandse geschiedenis. De Nederlandse geschiedenis in te

weinig woorden’ in: De Canons. Wat iedereen wil weten over geschiedenis, literatuur, filosofie en wetenschap (Amsterdam 2005) 11-41, aldaar 12.

50 Beliën en Knevel, ‘Canon van de Vaderlandse geschiedenis’, 12-13. 51 Commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon, entoen.nu. Deel A, 50. 52 Voor een overzicht van de betrokkenen zie bijlage 2.

53 Interview Berends & Heuven, 11.39-11.42.

(16)

16 provincie Gelderland.55 De opdracht vanuit de provinciale overheid werd gegeven aan Gelders Erfgoed, het adviesbureau van de provincie op het gebied van cultuur en erfgoed.

In Leiden kwam het initiatief tot een canon eveneens uit de politieke hoek.

Burgemeester Henri Lenferink was degene die de opdracht in juli 2007 uitgaf, in de tijd dat de Canon van Nederland officieel werd vastgesteld voor de daaropvolgende vijf jaar. In de publicatie wordt wethouder J.J. de Haan genoemd als degene met de politieke

verantwoordelijkheid.

Het initiatief om een canon van Haarlem te ontwikkelen kwam juist van één van de leden van de Historische Vereniging, Margreeth Pop. Haar echtgenoot Jaap Pop was tussen 1995 en 2006 burgemeester van Haarlem geweest. Enige bestuurlijk-politieke invloed was dus mogelijk aanwezig bij het vrijblijvend geopperde idee van het betrokken verenigingslid. ‘Het was dus eigenlijk een losse vraag, het was op dat moment van “kijk er eens naar”en niet, hoe zal ik het zeggen, prestatiegericht.’56 De Historische Werkgroep van Haerlem ging er mee aan de slag.

Basisscholen speelden dus bij geen van de vier canons een directe rol bij het initiatief, net zomin als het archief of de archeologische dienst, zoals de Commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon had verwacht. Daarentegen namen, net als op nationaal niveau, politici het voortouw in Gelderland en Leiden. Plaatselijke deskundigen, in de vorm van een actief betrokken lid van een historische vereniging en een onderwijskundige groep, hebben de canonvorming van Haarlem en Deventer in gang gezet.

Wie waren de commissieleden die de canon hebben samengesteld? Welke (opleidings-) achtergrond brachten zij in? Voor de nationale canon had minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Maria van der Hoeven, als voorzitter van de commissie Frits van Oostrom aangesteld.57 Hij was destijds de President van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Van Oostrom, neerlandicus en hoogleraar in Utrecht, werd bijgestaan door enkele historici en didactici, die de professionele geschiedenis-, cultuur- en onderwijswereld moesten representeren.58

Als vice-voorzitter was Paul van Meenen aangesteld, een wiskundige die carrière had gemaakt als leidinggevende in het onderwijs en die directievoorzitter was van de

scholengroep Spinoza. Hubert Slings, werkzaam aan de Universiteit Leiden op het gebied van (onderwijs)beleidsadvies en cultuureducatie, vervulde de functie van secretaris, maar maakte geen deel uit van de commissie.59 Ook kundig op het gebiedvan onderwijs was Frans Groot als geschiedenisdocent aan de lerarenopleiding van de Hogeschool Rotterdam.

Hiernaast was een viertal academici met een onderzoeks/docerende functie aan de

Universiteit van Amsterdam of Utrecht aangesteld. Herman Beliën was gespecialiseerd in publieksgeschiedenis, Els Kloek was projectleider van onder andere het Digitaal

Vrouwenlexicon van Nederland en Rob van der Vaart was hoogleraar Regionale en Educatieve Geografie. Susan Legêne was bijzonder hoogleraar Nederlandse cultuurgeschiedenis en eveneens Hoofd Museale Zaken van het Koninklijk Instituut voor de Tropen.

55 Interview Tonckens, 9.20-9.47. 56 Interview Wijnands, 2.15-2.27.

57 M. van der Hoeven, ‘Taakopdracht voor de commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon’(Den

Haag, 26 mei 2005).

58 ‘Bijlage 2 Samenstelling commissie en werkwijze’ in: Commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon,

entoen.nu. Deel A, 100-102.

59 ‘Instellingsbesluit Commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon’, Staatscourant nr. 168 (31-08-2005)

(17)

17 De keus voor deze specifieke personen is niet verantwoord, maar te verklaren omdat hun achtergrond tezamen kennis behelst over het onderwijs, evenals inhoudelijk op het gebied van geschiedenis, erfgoed, literatuur en geografie. Ervaring uit de voorgaande overheidscommissies was niet aanwezig: de leden waren geen van allen betrokken bij de commissies onder leiding van De Wit en De Rooy. 60 Gezien het verschil in opdracht was dat ook niet nodig.

Who owns history?

Op nationaal niveau hebben professionals, of specifieker met name historici, dus de inhoud van de canon bepaald. Bezitten historici dan het verleden, zoals Graham jr zich in 1995 afvroeg.61 Speelt het concept ‘shared authority’ van Frisch geen rol bij de totstandkoming van de canons? De laatste decennia zijn er namelijk projecten tot stand gekomen waarin

professionele historici het auteurschap en de autoriteit in wisselende mate met het publiek deelden. Met name op het gebied van lokale geschiedenis zijn hier diverse voorbeelden van in de vorm van (stad/streek) encyclopedieën, zoals van Greater Philadelphia, Chicago en Cleveland, die overeenkomsten tonen met de canon.62

Wie waren de samenstellers op lokaal niveau? Speelden de actoren, die de Commissie Ontwikkeling Nationale Canon verwachtte, wel een rol in de lokale canoncommissies? In Leiden bleef initiator burgemeester Henri Lenferink betrokken als voorzitter van de werkgroep. Hierin had het redactionele comité zitting, dat verantwoordelijk was voor de inhoud en bestond uit Hans Blom, Rudi van Maanen en Cor Smit, oftewel drie professionele historici. In een krantenbericht van 22 december 2007 werd de reactie van Hans Blom op dit punt verwoord: ‘Hij geeft toe dat de kans bestaat dat de canon een hoog gehalte

kamergeleerdheid krijgt.’63 Blom was net als De Rooy hoogleraar Nederlandse geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Hij was tevens tot 2007 directeur van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie en heeft destijds het voorzitterschap van de Historische Vereniging Oud Leiden vervuld. Smit verwoordde de positie van Blom in het historische veld met: ‘één van de meest vooraanstaande, ook organisatorisch, historici van Nederland.’64 Rudi van Maanen is emeritus hoogleraar Stadsgeschiedenis, in het bijzonder van de stad van zijn universiteit, Leiden. Hij is tevens voormalig adjunct-gemeentearchivaris van Leiden. Cor Smit wordt gezien als de stadshistoricus, omdat hij zich als zzp’er veel met de Leidse

geschiedenis bezighoudt en een bekend publicist is op dat terrein.65 Hij was als auteur van de publicatie uitgekozen om een eenduidige stijl te handhaven en hij had de meeste ervaring met het schrijven voor een breed publiek. Samen met een drie- tot vijftal anderen vormde dit comité de werkgroep onder leiding van Lenferink, die vanwege zijn geschiedenisopleiding

60 ‘Besluit Adviescommissie geschiedenisonderwijs’, Staatsblad 483 (14-10-1997) 3;

‘Instellingsbeschikking Commissie historische en maatschappelijke vorming’, Verleden, heden en

toekomst, 183-184.

61 O. Graham Jr., ‘Who owns American history?’, The Public Historian, 17.2 (1995), 8-11.

62 C. Mires, ‘The encyclopedia as a process of civic engagement’, The Public Historian, 35.2 (2013) 14-23;

J. Grabowski, ‘The past as prologue: public authority and the Encyclopedia of Cleveland history’, The

Public Historian, 35.2 (2013) 36-45.

63 S. Hummelen, ‘Het is altijd kiezen als je een overzicht maakt’, Algemeen Dagblad (22-12-2007). 64 Interview Smit, 48.54-49.15.

(18)

18 ook inhoudelijk bij kon dragen.66 Ook Ariela Netiv, directeur en archivaris van het Regionaal Archief Leiden, maakte deel van de werkgroep uit.67

De historische verenigingen van Leiden, acht in getal in de tijd van de canon, waren door persoonlijke lijnen nauw betrokken bij het project. Zo was Blom voorzitter van (cultuur) Historische vereniging Oud Leiden, was Smit lid van Stichting Industrieel Erfgoed Leiden en had Netiv een klankbord binnen de (vrienden)vereniging Jan van Hout van het Leids

archief. Ook de overige vijf genootschappen (3 October Vereeniging, Dirk van Eck Stichting, Vereniging van Belangstellenden in de Lakenhal, afdeling Rijnland van de Nederlandse Genealogische Vereniging en de afdeling Rijnstreek van de Archeologische

Werkgemeenschap Nederland) werden (informeel) geraadpleegd voor suggesties en afwegingen. Er was echter voor gekozen om niet de verantwoordelijkheid bij hen te leggen, maar een aparte werkgroep in te stellen.68 Hoewel er dus genoeg andere partijen bestonden, is de samenstelling nooit omstreden geweest, aldus Smit.69 Mede doordat de historische verenigingen en erfgoedinstellingen van de stad wel in het proces betrokken werden. Een verdergaande splitsing tussen de projectorganisatie en het ontwikkelen van de inhoud was het geval bij Gelderland. Binnen Gelders Erfgoed kreeg Liesbeth Tonckens de functie van projectleider. ‘Ik kan me nog herinneren dat een collega bij me binnenkwam en zei: “Liesbeth, dat ga jij maar eens doen”.’70 Tonckens is opgeleid als docent geschiedenis, maar is verder niet werkzaam geweest in het onderwijs. Zij is adviseur bij Gelders Erfgoed en heeft als specialiteiten publieksbegeleiding, presentatie en educatie.71 Ze was (en is)

verantwoordelijk voor het contact binnen de provincie Gelderland met commissies op

stedelijk niveau die bezig zijn met een canon.72 Daarnaast was ze betrokken bij de ‘commissie van wijze mannen’73, die over de keus van de vensters besliste. Wie waren dat? In een

krantenbericht staat de vermelding: ‘De deskundigen, elf in getal en afkomstig uit alle delen van de provincie, hopen in de loop van 2009 met een lijst te komen.’74 In dit krantenbericht, gebaseerd op een interview met Tonckens, is zij daar zelf niet bij gerekend, want in het projectplan staat het volgende rijtje namen:

‘Gelderse canoncommissie:

1. Prof. dr. Frank Keverling Buisman, voorzitter (vrml. directeur Gelders Archief)

2. Dr. Marc Wingens, secretaris (erfgoedcoördinator Gelders Erfgoed)

3. Liesbeth Tonckens (projectcoördinator erfgoededucatie Edu-art / Gelders Erfgoed)

4. Dr. Fred van Kan (directeur Gelders Archief)

5. Prof. dr. Hans Bots (voorzitter redactie Jaarboek Gelre) 6. Drs. Rob Camps (hoofd inventarisatie Regionaal Archief

Nijmegen) 66 Interview Smit, 10.17-10.27. 67 Ibidem, 6.48-7.16. 68 Ibidem, 15.39-16.00 69 Ibidem, 16.40. 70 Interview Tonckens, 9.05-9.08. 71 http://www.gelderserfgoed.nl/wie-zijn-wij/liesbeth-tonckens/ (geraadpleegd 16-6-2014). 72 Interview Tonckens, 5.24-6.33. 73 Ibidem, 3.10-3.35.

(19)

19 7. Pierre Cuijpers (docent geschiedenis Over Betuwe College,

Bemmel)

8. Sil van Doornmalen (adjunct-streekarchivaris Bommelerwaard) 9. Drs. Stef Grit (directeur Staring Instituut, Doetinchem)

10. Dr. Ronald de Graaf (docent Christelijke Hogeschool Ede) 11. Drs. Stefan Rutten (conservator geschiedenis CODA Apeldoorn) 12. Gerrit Kouwenhoven (streekarchivaris Noord Veluwe)’75

Tonckens gebruikte in het interview de term ‘wijzen’ om de - in de meeste gevallen - academische achtergrond van de leden aan te duiden. Uit deze raad was een kleinere werkgroep belast met het maken van een selectie uit de groslijst, die met behulp van plaatselijke canoncomités was samengesteld. ‘Een werkgroep, bestaande uit drs. Wilfried Ahoud, prof. dr. Hans Bots, drs. Pierre Cuijpers, prof.dr. Frank Keverling Buisman, prof.dr. Dolly Verhoeven en dr. Marc Wingens, heeft vervolgens die lange lijst door samenvoeging en selectie gecomprimeerd tot een totaal van vijftig vensters.’76 Uit een nieuwsbrief van Gelders Erfgoed blijkt dat deze canoncommissie eveneens onder leiding van Frank Keverling Buisman stond. 77 Aan een selectie van leden van de Gelderse canoncommissie was drs. Ahoud, werkzaam bij het Gelders Archief, toegevoegd.

De invulling van de vensters, na de selectie, stond hier los van. Dolly Verhoeven was aangesteld als eindredacteur van de publicatie De Canon van Gelderland. Zij verzorgde het contact (vanaf het aanschrijven tot het redigeren) met 38 auteurs die vanwege hun

specialisme gevraagd waren een canonvenster te schrijven. Verhoeven heeft een eigen bedrijf met betrekking tot historische publicaties, Storia, en vervult (sinds november 2008) een bijzonder hoogleraarschap Geschiedenis van Nijmegen aan de Radboud Universiteit. Bij aanvang van de werkzaamheden omtrent de canon was zij echter nog niet verbonden aan de RU, maar al wel in beeld bij Gelders Erfgoed vanwege haar directeurschap van het

tweejaarlijkse Erfgoedfestival.78

In Haarlem en Deventer lag zowel het initiatief als de samenstelling in handen van één reeds bestaande organisatie. Hoewel de historische vereniging en de onderwijskundige stichting niet uitsluitend uit professionals bestaat, is ook bij deze canons een grote rol voor hen weggelegd. De Historische Vereniging Haerlem is de enige in de stad en bestaat uit

verschillende werkgroepen met elk een eigen specialiteit. De voorzitters van de Historische Werkgroep, Gebouw en omgeving, Parken en Groen en Stichting Geveltekens maken deel uit van het bestuur.79 De leden van de Historische werkgroep hebben gezamenlijk aan het

voorstel voor de vensters gewerkt en Leny Wijnands heeft als voorzitter dit concept

uitgewerkt tot vensterteksten.80 Zij is opgeleid aan de Vrije Universiteit als historicus met als afstudeerrichting niet-westerse geschiedenis. Behalve in het onderwijs, is zij werkzaam geweest in het personeelsmanagement.81 Co-auteur Piet de Rooy blijkt haar teksten te hebben geredigeerd en aangepast. Ook heeft hij er soms wat aan toegevoegd. De Rooy was tot 2009

75 L. Tonckens, ‘Deelproject A’ (januari 2008), 3-4.

76 D. Verhoeven en M. Wingens, ‘Verantwoording’, Geschiedenis van Gelderland. De canon van het Gelders

verleden (Zutphen 2010) 207.

77 Stichting Gelders Erfgoed, ‘Nieuws’ (8-12-2009) 2. 78 Interview Tonckens, 3.40-4.25.

79 http://www.haerlem.nl/index.php?id=11&t=2&l=1 (geraadpleegd 16-6-2014). 80 Interview Wijnands, 2.29-3.05.

(20)

20 hoogleraar Nederlandse geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Als inwoner van de stad blijkt hij een ‘fervent Haarlems historicus’ te zijn en maakte hij deel uit van het bestuur van de Historische Vereniging Haerlem.82 De vensterteksten zijn dus van de hand van twee professionele historici; beiden hebben een academische opleiding genoten. De teksten verschenen in het Haarlems Dagblad, waarop lezers konden reageren (zie hoofdstuk 4 participatie). Om deze lezersbijdragen te verwerken, is er een ‘onafhankelijke’

canoncommissie ingesteld. Hierin hadden Wijnands en De Rooy als auteurs zitting, evenals de wethouder voor cultuur Chris van Velzen, de directeur van het Noord-Hollands Archief Lieuwe Zoodsma en de journalist van de kunstredactie van het Haarlems Dagblad Jan

Rijsdam.83

Ondanks de provinciale begeleiding van de IJsselacademie bleef de ontwikkeling van de canon van Deventer in handen van Stichting Deventer Onvoltooid Verleden Tijd. 84 De Stichting bestond van origine uit drie voormalige basisschooldirecteuren - op montessorie (Hein Heuven), openbare en katholieke inslag (Wim Hattink en Henk Smit) - en twee docenten (René Berends (PABO) en Arnon Brouwer). Hoewel zij geen historische opleiding hebben genoten, zien zij zich als ingewijden in de stedelijke geschiedenis door het vele onderzoek dat ze hebben verricht. Met name Berends heeft over zijn geboortestad Deventer meerdere publicaties op zijn naam staan.85 Ten tijde van de canon had ook één historica (Catherine Bolkestein) zich aangesloten bij de Stichting. Binnen de werkgroep beslisten de leden over de inhoud en vormgeving. Wel hebben ze advies gekregen van onder meer professionals van het Historisch Museum Deventer en de eerdergenoemde overkoepelende organisatie achter de canon van Overijssel. Een groep van meelezende professionals is gefaciliteerd door de medewerkster Publiekszaken (waaronder educatie valt) van het Historisch Museum Deventer, Petra Groothuis.86 De betrokkenen waren de archeologen Ivo Hermsen en Emile Mittendorff, de museumdirecteur Charles Boissevain en conservator Petra van Boheemen, en daarnaast de historici Henk Nalis (Stichting Oud-Deventer), Clemens Hogenstein (‘stadshistoricus’), Jan Bedaux (art consultancy), Jan-Leo van der Laar (Monumentenzorg) en Lamberthe de Jong (tevens journaliste).87 De toenmalige burgemeester Andries Heidema heeft het voorwoord van de publicatie geschreven en was enthousiast over het project, maar heeft er verder niets mee van doen gehad.88

Hoewel de eventuele invloed van het publiek binnen deze deelvraag buiten beschouwing is gelaten, lag de verantwoordelijkheid van het ontwikkelen van de canons bij bovengenoemde samenstellers. Het onderwijs was, behalve in Deventer, vrijwel geen partij, maar

medewerkers van archieven en plaatselijke deskundigen des te meer. De grootste rol was weggelegd voor professionele historici, zowel op nationaal als lokaal niveau. Zelfs in het geval van Deventer, waar professionals op het gebied van onderwijs de samenstelling verzorgden, werden de lokale grote namen van geschiedkundigen ingeschakeld ter controle. Er is dus sprake van institutionele verankering: er is vanuit de praktijk vastgelegd op welke manier een canon waarde krijgt, namelijk door het betrekken van professionele historici in

82 Interview Wijnands, 4.03-4.08.

83 ‘Canon van Haarlem is bijna compleet’, Haarlems Dagblad (20-09-2008). 84 Interview Berends & Heuven, 11.39-11.42.

85 Ibidem, 18.06-18.18; http://www.reneberends.nl/news.php?item.6.1 (geraadpleegd 13-9-2014). 86 Interview Berends & Heuven, 12.02-12.59.

87 Werkgroep Deventer OVT, ‘Inleiding’ in: Idem, Vijftig vensters op Deventer (Deventer 2010) 6. 88 Interview Berends & Heuven, 41.30-41.52.

(21)

21 het totstandkomingsproces. Historici bezitten in deze voorbeelden dus het verleden, hetgeen als vanzelfsprekend wordt beschouwd. Zelfs in het geval van Deventer was het geen optie om als amateur-historici een publicatie uit te brengen, zonder verificatie van professionals. Historische vereniging

Vanuit de historie van de lokale geschiedenis is het opmerkelijk dat professionals deel uit maken van historische verenigingen en zich bezig houden met lokale geschiedenis. In Nederland werden in de tweede helft van de negentiende eeuw de eerste plaatselijke en regionale verenigingen op het gebied van historisch onderzoek opgericht.89 Lokale

geschiedenis was echter tot de jaren ’60 van de twintigste eeuw als genre niet in trek in de academische wereld. Er werd laatdunkend neergekeken op historische verenigingen en er bestonden vele misverstanden. Gerald George, auteur van Visiting history (1990) toont dit op een sprekende manier in zijn weergave van het gesprek met een voorzitter van een

vereniging:

"Well then, by now I'll bet you've got tons of historic stuff to show off, buildings and artifacts and documents and what-all. (…) How about trying to bring some members of the Congress down to see it all?” There was, as I should have expected, another of those long pauses of Lester's. Then he said: "When are you ever going to understand the work that you are alleging yourself to represent? A historical society doesn't exist only to keep stuff. A historical society exists to educate a community and to provide somebody who can make an honest judgment about what's worth keeping.’90

De academische houding veranderde onder invloed van de Annales-school, die microhistorie interessant vond, terwijl er ook meer aandacht kwam voor sociale

geschiedenis.91 Daarbij leidden de maatschappelijke ontwikkelingen van de jaren ’60, met snelle veranderingen en vernieuwingen, ook tot de reactie om het verleden vast te leggen.92 In Amerika speelde de 200ste verjaardag van de Revolutie een grote rol in de opleving van de historische interesse.93 Tot op heden is niet veel literatuur beschikbaar vanuit het perspectief van de historische verenigingen. De bundel Lokale geschiedenis tussen lering & vermaak is daarentegen een voorbeeld waarin bijdrages van academici en amateurs zijn samengevoegd. Het aantal historische verenigingen en de door hen uitgegeven tijdschriften is gestegen; in 2004 was 3% van de volwassen Nederlandse bevolking lid van een historische kring.94 Als hedendaagse taak van een historische kring wordt naast het bewaren van cultureel erfgoed, ook een bijdrage aan het onderwijs en de identiteitsvorming van burgers, ‘in het bijzonder de inburgering van immigranten, asielzoekers en nieuwkomers’ verwacht.95 In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op de vraag of de betrokken historische verenigingen de canon hiervoor als middel hebben ingezet.

89 K. Ribbens, ‘Historische cultuur in veranderend perspectief’ in: H. Michielse, E. de Paepe en G.

Schutte, Lokale geschiedenis tussen lering & vermaak (Hilversum 2004) 31-52, aldaar 46.

90 G. George, ‘Learning from Lester: Some Reflections on Historical Societies’, The Public Historian 7.4

(1985), 65-70, aldaar 69.

91 G. Schutte, ‘Lokale geschiedenis: lering en vermaak’ in: Lokale geschiedenis, 9-26, aldaar 14. 92 Ribbens, ‘Historische cultuur in veranderend perspectief’, 46.

93 J. Long en P. Sinko, ‘The New Local History’, The Public Historian, 11.3 (1989), 95-101, aldaar 96. 94 Ribbens, ‘Historische cultuur in veranderend perspectief’, 47.

95 W. van der Ende, ‘De historische kring – laveren tussen heden & verleden’ in: Lokale geschiedenis,

(22)

22

3. Doelstellingen

‘People are interested in the historic environment. They want to learn about it. They want to help define it. They want their children to learn about it.’96 Dit stelde English Heritage in haar publicatie The power of place, verschenen in 2000 op verzoek van de Engelse overheid. De ontwikkeling ‘Historic Environment Education’, begonnen in Zweden in de jaren ’80, heeft als doel met lokale bronnen en familieleden als getuigen, leerlingen te betrekken bij lokale geschiedenis. ‘If teachers can create an experience of the ambiguous and complex past by using familial and local history as the entry point, their students can see that the past has relevance in their lives, that history is not something that happens to other people far away.’97 De doelstelling om het publiek te laten ervaren dat ‘wereldgeschiedenis’ zich ook dichtbij heeft afgespeeld en niet enkel in schoolboeken staat, lag ook ten grondslag aan de oproep van de Commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon om lokale canons te

ontwikkelen.98

De nationale canon moest geschikt zijn voor alle leerjaren in het onderwijs en tevens voor integratiebevordering. De opdracht om niet enkel een historische, maar bredere culturele canon te ontwikkelen, verklaart de keuze voor de veelzijdige achtergronden van de

commissieleden. Naast didactici konden historici, neerlandici en geografen bijdragen aan de inhoud. Wat waren de doelstellingen van de onderzochte canons? Zijn ze ontwikkeld ten behoeve van het onderwijs? Of had de initiatiefnemer opdracht gegeven een canon ter bevordering van integratie te maken of het typische van de stad of streek te achterhalen? Onderwijs

‘Was de voornaamste reden achter de samenstelling van de landelijke canon om er het onderwijs mee te dienen, over de Deventer canon kan hetzelfde gezegd worden.’99 De werkgroep van Deventer Onvoltooid Verleden Tijd heeft het meest gehoor gegeven aan de oproep van de nationale canoncommissie. Het was hun eigen initiatief om een canon te ontwikkelen, waardoor er geen opdracht lag. De keus voor het onderwijs is vanzelfsprekend, gezien de didactische samenstelling van de werkgroep. De burgemeester prees de redactie voor de aansluiting op het onderwijs: ‘Samen met de lesmethode Deventer OVT en een educatieve handleiding voor docenten kan de canon op de scholen een waardevolle plek krijgen.’100 Uit het interview blijkt de publicatie voor de leraar bedoeld te zijn; het project om een website te maken met een ingang voor leerlingen is nog in ontwikkeling.101

De ondersteunende IJsselacademie had als uitgangspunt het ontwikkelen van een provinciale canon uit lokale varianten, om ‘inwoners en digitale bezoekers van Overijssel een stevig houvast bij een (nadere) cultuurhistorische verkenning van de eigen omgeving’ te bieden.102 Een dergelijke doelstelling hebben de auteurs van de Deventer canon eveneens in hun inleiding verwoord: ‘De publicatie (...) wil geïnteresseerde volwassenen in een compacte

96 Dresser, ‘Politics, populism, and professionalism’, 44.

97 J. Hunner, ‘Historic Environment Education: using nearby history in classrooms and museums’, The

Public Historian 33.1 (2011) 33-43, aldaar 35.

98 Ibidem, 34; Commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon, entoen.nu. Deel A, 31. 99 Werkgroep Deventer OVT, ‘Inleiding’, 7.

100 A. Heidema, ‘Voorwoord’ in: Vijftig vensters op Deventer, 3. 101 Interview Berends & Heuven, 35.14-35.42.

102 http://www.ijsselacademie.nl/geschiedenis/canonproject/canonproject.html (geraadpleegd

(23)

23 vorm laten kennismaken met de hoogtepunten van de geschiedenis van de stad.’103 Het resultaat is niet als wetenschappelijke publicatie bedoeld, hoewel professionals voor de juistheid hebben ingestaan.

Net als in Deventer is in Haarlem de publicatie ook uitgedeeld op scholen. De jeugdafdeling van de Historische Vereniging Haerlem onder voorzitterschap van Marjorie Vroom, heeft per basisschool 30 exemplaren uitgereikt, waardoor de canon klassikaal gelezen en behandeld kan worden.104 Alle vier canons hadden echter niet als doel door leerlingen gelezen te worden, hoogstens om de docent handvatten te geven. Evenals in Deventer was in Haarlem gezorgd voor een handleiding voor de docent met uitleg over welk venster waar in de algemene geschiedenis past en hoe de canon aansluit bij de

geschiedenismethode.105

De canon van Leiden moet niet gezien worden als invulling van nationale canon voor het onderwijs, aldus Smit.106 De samenstellers hebben beoogd een publicatie te maken die bruikbaar is voor het onderwijs en educatieve activiteiten, maar hebben geen

onderwijspakket willen samenstellen. Het werken met kleuren voor de verschillende tijdvakken is gedaan om aan te sluiten bij het onderwijs.

De Gelderse canon is een meer politiek product geworden dan gericht op het onderwijs en kent een hoog wetenschappelijk gehalte. Het vormt een basislaag voor

docenten, maar het maken van een didactische vertaling is volgens Tonckens een vak apart. Daarvoor was oorspronkelijk een ‘Tijdvakken top tien’ per stad bedacht. Per tijdvak werd de docent getipt over een lokaal item dat basisschoolleerlingen op z’n minst meegegeven moest worden.107 Uiteindelijk is deze uitwerking beperkt gebleven tot een zevental steden.108

Politiek

Naast de canon van Deventer hebben de andere drie canoncommissies wel rekening gehouden met gebruik in het onderwijs, maar lag een politieke doelstelling ten grondslag aan de ontwikkeling. Zo gebruikte opdrachtgever Hans Esmeijer, gedeputeerde voor cultuur van de provincie Gelderland, dezelfde bewoordingen als kamerleden:

‘In een wereld en een samenleving die ogenschijnlijk steeds meer fragmentariseert, kan een gemeenschappelijk beleefd verleden mensen weer bij elkaar brengen. (...) Daarom ben ik erg blij met deze Gelderse canon. Te meer omdat zo’n overzicht ons ook kan helpen bij onze

speurtocht naar onze Gelderse identiteit. Een identiteit die immers mede is opgebouwd uit ervaringen in het verleden. Door deze

gemeenschappelijk te maken, en dat doet de canon bij uitstek, kan ons gevoel van saamhorigheid alleen maar sterker worden.’109

In het voorwoord bij de publicatie Geschiedenis van Gelderland bracht hij identiteit(svorming) in direct verband met het opstellen van de canon.

De commissie wilde met de canon het verhaal van Gelderland vertellen. Hiervoor was het noodzakelijk verbanden te leggen tussen de drie (of vier) verschillende gebieden

103 Werkgroep Deventer OVT, ‘Inleiding’, 7.

104 ‘Canon. Historische Vereniging Haerlem deelt uit op basisscholen’, Haarlems Dagblad (12-12-2008). 105 Interview Wijnands, 6.35-7.04.

106 Interview Smit 1.12.22-1.12.32. 107 Interview Tonckens, 16.13-17.23.

108 http://www.mijngelderland.nl/nijmegen#educatie-gelderland (geraadpleegd 12-9-2014). 109 H. Esmeijer, ‘Het eeuwige van de tijdelijkheid’ in: Verhoeven en Wingens, Geschiedenis van

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op basis van deze studies kunnen we besluiten dat de taxonomie van 6 niveaus niet langer ondersteund kan worden, maar dat we naar een taxonomie van 3 categorieën moeten

De praktijk van de afgelopen veertien jaar in Nederland heeft voldoende uitgewezen dat de Canon van Nederland hoofdzakelijk wordt gebruikt zoals hij bij lancering bedoeld

Vragen naar ‘waarom veel opvoeders of ouders uit zichzelf geen informatie of ondersteuning aangaande opvoeding zoeken en ‘of er draagvlak is in de samenleving voor het af en

Nederlandse bedrijven hebben voor ruimtesystemen, zoals het Europese laboratorium Spacelab, Space Shuttle en het ISS, diverse instrumenten vervaardigd waarmee onderzoek kan

‘Culturele groepen’ kunnen onder andere gevormd worden rondom regio, etniciteit, ras, religie, gender, sociaaleconomische status (Woolfolk, Hughes en Walkup, 2013).. Een

Op 26 mei 2005 geeft de toenmalige minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), Maria van der Hoeven, per brief opdracht aan de commissie-Van Oostrom om een Nederlandse

De jury van de Entente Florale Europa: “Deventer, de oude Hanzestad aan de oever van de IJssel, heeft zich ontwikkeld tot een verrassend groene stad.. De stad is een voorbeeld van

De herinnering aan de slavernij is diep geworteld onder de nazaten van de als slaven verhandelde Afrikanen, maar was lang marginaal in de historische canons van betrokken landen