• No results found

Doorsneesystematiek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Doorsneesystematiek"

Copied!
68
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Mireille Kroon

5989205

Master’s Thesis to obtain the degree in Actuarial Science and Mathematical Finance University of Amsterdam

Faculty of Economics and Business Amsterdam School of Economics Author: Mireille Kroon Student nr: 5989205

Email: mireillekroon@outlook.com Date: 21 oktober 2014

Supervisor: dhr. prof. dr. J.B. Kun´e Second reader: dhr. prof. dr. R. Kaas Supervisor: Kees Kroon AAG

(2)
(3)

Samenvatting

Het doorsneesysteem is een financieringssysteem waarbij alle deelnemers een vast percentage pensioenpremie (doorsneepre-mie) betalen en een vast percentage pensioen (doorsneeopbouw) opbouwen. Voor een verplichte bedrijfstakpensioenfonds is het gebruik van de doorsneesystematiek zelfs verplicht. Dit is voor veel collectieve pensioenregelingen een centraal kenmerk. Bij het vaststellen van de doorsneepremie wordt geen rekening gehouden met individuele kenmerken zoals leeftijd of geslacht.

Tegenwoordig is er veel kritiek op de doorsneesystematiek vanwege het feit dat de opbouw voor de deelnemer niet actuarieel fair is: de deelnemer betaalt te veel of te weinig premie voor zijn/haar pensioenopbouw. Hierdoor vinden er structurele waardeoverdrachten plaats tussen deelnemers aan een pensioen-regeling. De waardeoverdrachten vinden plaats van jong naar oud; van laagopgeleiden naar hoogopgeleiden en van mannen naar vrouwen.

De discussie is onder andere ontstaan door een aantal de-mografische ontwikkelingen zoals vergrijzing, toename van de arbeidsmobiliteit en de toename van Zelfstandige Zonder Perso-neel (ZZP). Door de vergrijzing moeten er steeds meer ouderen namelijk gesubsidieerd worden door jongeren. Tegelijkertijd neemt het premiedraagvlak af omdat er relatief gezien minder jonge deelnemers zijn ten opzichte van oudere deelnemers. Hier-door is de Hier-doorsneepremie in de afgelopen jaren flink gestegen. Ook heeft de toename van de arbeidsmobiliteit ervoor gezorgd dat mensen steeds vaker van baan wisselen of bijvoorbeeld ZZP’er worden, waardoor er een mogelijkheid is dat zij niet profiteren van de doorsneepremie. Deelnemers aan een pensioenregeling profiteren namelijk van de doorsneesystematiek na een leeftijd van circa 46 jaar. Het wisselen van baan of de overgang naar ZZP gebeurt meestal voor het bereiken van deze leeftijd.

Het Centraal Planbureau (CPB) pleit voor het afschaffen van de doorsneepremie. Dit zou het stelsel ‘doelmatiger’ en ‘beter ingericht op de veranderende arbeidsmarkt’ maken [30]. Het CPB erkent dat het afschaffen van de doorsneepremie hoge kosten met zich mee brengt. Alternatieven voor het doorsneesysteem zijn onder andere: degressieve opbouw, progressieve premie, indexatievariant en de beschikbare premieregeling.

(4)

iv Mireille Kroon — Doorsneesystematiek In dit onderzoek wordt de solidariteit tussen deelnemers vanwege

de doorsneesystematiek geanalyseerd. In het eerste deel van het onderzoek wordt op individueel niveau geanalyseerd wat de her-verdeling is tussen mannen en vrouwen. Vervolgens wordt gekeken wat de invloed is van verschillende financieringsmethodes voor de waardering van het nabestaandenpensioen op de herverdeling tus-sen mannen en vrouwen. Het tweede deel van het onderzoek wordt onderzocht wat de doorsneesystematiek voor invloed heeft op een pensioenfonds met een groen, grijs of gemiddeld deelnemersbe-stand. Vervolgens wordt het effect op de doorsneepremie in een groen, grijs en gemiddeld deelnemersbestand onderzocht als deel-nemers uiteenlopende inkomensprofielen hebben en deeldeel-nemers niet hun gehele loopbaan aan de pensioenregeling deelnemen. Sleutelwoorden

Doorsneesystematiek, Doorsneepremie, Doorsneeopbouw, Tijdswaardeherverdeling, Le-vensverwachtingsherverdeling, Actuarieel benodigde premie, Kostendekkende premie.

(5)

Voorwoord vii

Inleiding 1

1 Het Nederlandse Pensioenstelsel 5

1.1 Geschiedenis . . . 5

1.2 Opbouw pensioenstelsel . . . 6

1.3 De Commissie Goudswaard . . . 8

1.4 Het Financieel Toetsingskader en Witteveenkader . . . 11

2 Het Premiebeleid 14 2.1 De kostendekkende premie . . . 14

2.2 Beschrijving doorsneesystematiek . . . 15

2.3 Discussie doorsneesystematiek . . . 16

2.4 Herverdeling . . . 18

2.5 Alternatieven voor doorsneesystematiek . . . 20

3 Model 22 3.1 Onderzoeksvraag en beschrijving model . . . 22

3.2 Grondslagen . . . 24

3.3 Data . . . 27

3.4 Individueel niveau . . . 27

3.4.1 Herverdeling tussen mannen en vrouwen . . . 27

3.4.2 Financiering van het nabestaandenpensioen . . . 29

3.4.3 Omslagpunt . . . 31

3.4.4 Samenvatting . . . 32

3.5 Pensioenfonds niveau . . . 33

3.5.1 Onvolledige carri`eres . . . 34

3.5.2 Verschillende inkomensprofielen . . . 35

3.5.3 Omslagpunt . . . 37

3.5.4 Samenvatting . . . 37

4 Overige onderwerpen doorsneesystematiek 39 4.1 Wijziging UFR-methodiek . . . 39

4.2 Pensioenregeling in het buitenland . . . 40

4.2.1 Verenigd Koninkrijk . . . 40 4.2.2 Zweden . . . 41 4.2.3 Denemarken. . . 41 4.2.4 Zwitserland . . . 42 4.2.5 Conclusie . . . 42 v

(6)

vi Mireille Kroon — Doorsneesystematiek

4.3 Overgangskosten . . . 43

4.4 Macro Economische Verkenning 2015 . . . 43

5 Samenvatting 45

5.1 Nederlands . . . 45

5.2 English . . . 48

A Grondslagen & Formules 54

(7)

In september 2009 ben ik begonnen aan de bachelor Wiskunde aan de Universiteit van Amsterdam. Vervolgens heb ik de minor Actuariaat gevolgd om vervolgens door te kunnen stromen naar de master Actuarial Science and Mathematical Finance. Nu, ongeveer 5 jaar later, sluit ik de master af met deze scriptie.

Tijdens de minor Actuariaat ben ik als werkstudent begonnen bij de afdeling Retirement van Towers Watson in Purmerend. Hier is mijn interesse voor pensioen verder ontwikkeld. Tijdens de master heb ik het vak Pensioenfinanciering gevolgd van Jan Tamerus. Door zijn colleges ben ik ge¨ınteresseerd geraakt in de ontwikkelingen en discussies rondom het huidige Nederlandse pensioenstelsel en in het bijzonder over de doorsneesystematiek in de huidige aanvullende pensioenregelingen. Dit is een zeer uitdagend en interessant onderwerp en is van groot maatschappelijk belang.

Via Towers Watson heb ik de gelegenheid gekregen om onderzoek te doen naar de doorsneesystematiek. Ik wil hierbij mijn collega Kees Kroon dan ook bedanken voor het meedenken en werken aan mijn scriptie. Speciale dank ben ik verschuldigd aan mijn begeleider Jan Kun´e. Dankjewel voor alle uren waarin jullie met mij hebben meegedacht en voor alle adviezen die ik van jullie heb gekregen. Speciale dank verder aan mijn naasten. Bedankt voor alle liefde en support gedurende de looptijd van mijn studie.

Mireille Kroon, Oktober 2014

(8)
(9)

Het Nederlandse pensioenstelsel behoort al jarenlang tot de top 3 van de wereldwijde ranglijst over de meest toekomstbestendige pensioenstelsels. Dit blijkt uit de Melbourne Mercer Global Pension Index, die de verschillende pensioenstelsels in 20 landen verge-lijkt. Hierbij worden drie criteria gehanteerd: adequaatheid, houdbaarheid en integriteit. Ondanks dat Nederland nog steeds tot de top behoort, glijden we langzaam steeds verder weg [21]. De vraag die tegenwoordig dan ook vaak wordt gesteld in de pensioenwereld is hoe we ons huidige pensioenstelsel toekomstbestendig en houdbaar kunnen houden. Commissie Goudswaard

In oktober 2010 concludeerde de Commissie Toekomstbestendigheid Aanvullende Pen-sioenregelingen, oftewel de Commissie Goudswaard, dat Nederland een uniek pensioen-stelsel heeft van aanvullende pensioenen. De eigenschappen collectiviteit, solidariteit en verplichtstelling zijn drie sterke punten van het pensioenstelsel. Door solidariteit en collectiviteit worden risico’s met elkaar gedeeld en de verplichtstelling zorgt voor een brede dekking van deze risico’s. Deze eigenschappen zorgen ervoor dat er schaalvoorde-len kunnen worden behaald. Ook zorgt het stelsel voor relatief lage uitvoeringskosten en geeft het de mogelijkheid risico’s met andere generaties te delen [14]. De aanvul-lende pensioenregelingen worden onder andere gekenmerkt door het gebruik van de doorsneesystematiek: voor alle deelnemers in een pensioenregeling wordt dezelfde pen-sioenpremie (doorsneepremie) betaald en hebben hetzelfde opbouwpercentage (door-sneeopbouw). De doorsneepremie en het opbouwpercentage zijn dus onafhankelijk van geslacht, leeftijd, of andere individuele kenmerken.

Ondanks de kracht van het Nederlandse pensioenstelsel heeft de financi¨ele crisis laten zien dat het stelsel zeer gevoelig is voor financi¨ele schokken. De wereldwijde forse daling van de aandelenbeurzen en de dalende rente veroorzaakten een structurele daling van de dekkingsgraden van veel pensioenfondsen. De dekkingsgraad is de verhouding van het vermogen en de betalingsverplichtingen van de pensioenfondsen aan gepensioneerden. Het gevolg hiervan was dat veel pensioenfondsen de aanspraken van deelnemers moesten korten. De crisis heeft aangetoond dat het stelsel van aanvullende pensioenen gevoeliger is voor financi¨ele schokken dan aanvankelijk werd gedacht. Hierdoor is er meer aandacht gekomen voor de inrichting van het pensioenstelsel en de effecten daarvan voor verschil-lende groepen deelnemers.

Ook de toenemende mate van vergrijzing is een gevoelig punt met betrekking tot het pen-sioenstelsel. Het aantal gepensioneerden stijgt, terwijl het premiedraagvlak afneemt. De hoofdvraag voor de Commissie Goudswaard was dan ook of het huidige stelsel toekomst-bestendig is, en zo niet, welke oplossingen denkbaar zijn om het stelsel beter bestand te maken tegen financi¨ele schokken. In 2010 concludeerde de Commissie Goudswaard dat

(10)

2 Mireille Kroon — Doorsneesystematiek

het pensioenstelsel onvoldoende toekomstbestendig is.

Verder merkte de Commissie Goudswaard op dat het gebruik van de doorsneesystema-tiek mogelijk in verband staat met de houdbaarheid van het stelsel van aanvullende pensioenregelingen. Uit het rapport volgt een advies om de mogelijke alternatieven van de doorsneesystematiek nader te onderzoeken. Op 7 april 2010 heeft het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) het belang van dit onderzoek bevestigd. Naar aanleiding van deze bevestiging heeft het Centraal Planbureau (CPB) de voordelen en de nadelen van het gebruik van de doorsneesystematiek onderzocht [6].

CPB rapport

Op 20 december 2013 heeft het CPB het rapport ‘Eindrapportage voor- en nadelen van de doorsneesystematiek’ gepubliceerd. In dit rapport hebben zij de volgende vragen beantwoord:

• Wat zijn de effecten van de doorsneesystematiek?

• Welke alternatieven voor de doorsneesystematiek in Nederlandse aanvullende pen-sioenregelingen zijn er voorhanden?

• Welke transitiepaden en overgangskosten zullen hiermee gepaard gaan? Welke praktijkvoorbeelden zijn er van pensioenfondsen die zijn afgestapt van de door-sneesystematiek; hoe is deze transitie ingevuld en wat zijn hun ervaringen? • In hoeverre geldt er een doorsneesystematiek bij opbouw van aanvullende

pensi-oenen in omringende landen? Welke alternatieven worden hier gebruikt en welke ervaringen zijn er met de transitie van een doorsnee- naar een alternatieve syste-matiek?

Kort samengevat zijn de conclusies van het onderzoek als volgt:

• Het omslagelement in de doorsneesystematiek kost deelnemers circa 8% van het aanvullende pensioeninkomen.

• Onvolledige carri`eres en, in mindere mate, verschillen in inkomensprofielen leiden tot aanzienlijke verschillen in het profijt van de pensioenregeling.

• Verschillen in levensverwachting leiden tot herverdeling van laag- naar hoogopge-leiden, al is de omvang hiervan gemiddeld klein.

• In vergelijking met de AOW en de zorg is de omvang van de herverdeling in de aanvullende pensioenen beperkt.

• De doorsneesystematiek lijkt gunstig voor de arbeidsparticipatie van ouderen. De belangrijkste conclusie noemt het CPB de hoge transitiekosten bij overgang naar een alternatief voor de doorsneesystematiek.

Fiscaal kader

De Tweede Kamer heeft begin maart 2014 het wetsvoorstel ‘Wet verlaging maximumopbouw-en premiepercmaximumopbouw-entages pmaximumopbouw-ensiomaximumopbouw-en maximumopbouw-en maximering pmaximumopbouw-ensiomaximumopbouw-engevmaximumopbouw-end inkommaximumopbouw-en’ aangmaximumopbouw-enommaximumopbouw-en. Deze aanpassing is het gevolg van het Witteveenakkoord 2015 dat het kabinet in december 2013 heeft gesloten. Dit akkoord omvat de volgende beperkingen:

(11)

i) het maximale opbouwpercentage wordt verlaagd:

(a) voor een middelloonregeling met pensioenleeftijd 67 jaar verlaagd van 2, 15 % naar 1, 875%

(b) voor een eindloonregeling met pensioenleeftijd 67 jaar verlaagd naar 1, 657% ii) de fiscaal maximale franchise wordt verhoogd/verlaagd:

(a) voor eindloone14.449 (b) voor middelloon e12.552

iii) het pensioengevend inkomen wordt afgetopt naare100.000 (dit bedrag wordt jaar-lijks ge¨ındexeerd).

Het gewijzigde fiscale kader zal per 1 januari 2015 in werking treden. Onderzoeksvraag

Kortom, de discussie rondom het Nederlandse pensioenstelsel is in volle gang. Dit gaf mij dan ook aanleiding om nader in te zoomen op de doorsneesystematiek. De inhoud van mijn onderzoek is als volgt:

Individueel niveau:

i) Hoe verhoudt zich de solidariteit tussen mannen en vrouwen in een pensioenregeling met een doorsneesystematiek?

ii) Wat is de invloed van verschillende financieringsmethode voor het nabestaanden-pensioen op de herverdeling tussen mannen en vrouwen? Hiervoor is gekeken naar:

• bepaalde of onbepaalde gehuwdheidsfrequenties • het leeftijdsverschil tussen mannen en vrouwen • nabestaandenpensioen op risicobasis of spaarbasis Pensioenfonds niveau:

i) Wat is het verschil in doorsneepremie voor een groen, grijs of gemiddeld deelne-mersbestand?

ii) Wat gebeurt er met de doorsneepremie in een groen, grijs of gemiddeld deelnemers-bestand als deelnemers tussen de 40 en 50 jaar uit dienst treden?

iii) Heeft een verschillend inkomensprofiel tussen deelnemers invloed op de mate van solidariteit tussen de deelnemers?

iv) Hoe ontwikkelt het omslagpunt zich in een groen, grijs en gemiddeld deelnemers-bestand? Heeft het inkomensprofiel van deelnemers invloed op de hoogte van het omslagpunt?

Deze onderzoeksvragen worden in hoofdstuk3toegelicht. In paragraaf3.1wordt een be-schrijving gegeven van het gehanteerde model en worden de bijbehorende uitgangspun-ten beschreven. Daarna wordt er een toelichting gegeven op de gehanteerde grondslagen

3.2. Vervolgens, in paragraaf3.3, worden kenmerken van de gebruikte data weergegeven. Paragraaf3.4begint met het onderzoek gekeken naar de herverdeling tussen mannen en

(12)

4 Mireille Kroon — Doorsneesystematiek

vrouwen. In deze paraaf worden de effecten van verschillende financieringsmethoden van het nabestaandenpensioen op de herverdeling tussen mannen en vrouwen geanalyseerd. Daarna, in paragraaf3.5, wordt op pensioenfonds niveau gekeken naar een grijs, groen en gemiddeld fonds. In deze paragraaf wordt ook het effect van uitdiensttreden op de doorsneepremie en het effect van verschillende inkomensprofielen op de doorsneepremie binnen een deelnemersbestand geanalyseerd. Beide paragrafen eindigen met een korte samenvatting van het onderzoek.

(13)

Het Nederlandse Pensioenstelsel

In het eerste hoofdstuk worden de belangrijkste kenmerken van het Nederlandse pensi-oenstelsel behandeld. Allereerst wordt in paragraaf1.1nader ingegaan op de oorsprong van het pensioenstelsel. Vervolgens gaan we in de tweede paragraaf in op de drie pijlers van het pensioenstelsel. Hierbij wordt vooral de nadruk gelegd op de tweede pijler (aan-vullende pensioen). Vervolgens worden de ontwikkelingen rondom het pensioenstelsel beschreven.

1.1

Geschiedenis

Het begrip ‘pensioen’ is niet specifiek iets van deze tijd. Het is al een eeuwenoud begrip. In bijvoorbeeld de Romeinse tijd als de legerleiding vond dat de soldaat lang genoeg had gediend, kreeg hij als pensioen een stuk land om zo in zijn levensonderhoud te voorzien. Veldheren kregen op deze manier een levenslange uitkering. Ook in de middel-eeuwen in de tijd van de gilden kenden men al een arbeidspensioen, waarbij men ook al de kenmerken verplichtstelling, solidariteit en collectiviteit kon zien. Gilden konden de gildebroeders verplichten tot betaling van entreegelden, contributies en heffingen. Een verplichtstelling dus voor werkgevers. Deze dwang was van groot belang om toestroom van nieuwe, jonge leden te garanderen waardoor de risico’s over het gehele bestand kon-den workon-den gespreid.

De huidige aanvullende pensioenregelingen vinden hun oorsprong voornamelijk in de periode na de Tweede Wereldoorlog. Na de Tweede Wereldoorlog groeide in Nederland de economie weer. Dit kwam onder andere door de groeiende wereldeconomie en door de nieuwe sociaaleconomische orde, waarin de overheid actief was en waarbij de over-heid, werkgeversorganisaties en werknemersorganisaties elkaar ontmoeten. Ook werd in deze periode de Stichting van de Arbeid (StAr) opgericht, dit is enerzijds een ont-moetingsplaats voor werkgevers en werknemers en anderzijds een belangrijk overleg-en adviesorgaan voor de overheid. Tussoverleg-en 1945 overleg-en 1972 was ook duidelijk te zioverleg-en dat de werknemer het pensioen steeds meer als een verzekerd recht zag. Dit werd mede veroorzaakt door de oprichting van de StAr en de toenemende invloed van de vakbon-den. Ook ging de overheid zich steeds meer bemoeien met pensioen. Bovendien zijn in de periode 1950-1960 twee wetten ingevoerd, de Pensioen- en Spaarfondsenwet (PSW) en de Algemene Ouderdomswet (AOW). Deze twee wetten hebben ertoe geleid dat de werknemer het hebben van een goed pensioen is gaan zien als een recht. Zo is ook het idee ontstaan voor een waardevast pensioeninkomen van 70 % van het laatst verdiende

(14)

6 Mireille Kroon — Doorsneesystematiek

salaris. Het ontstaan van de AOW heeft er uiteindelijk voor gezorgd dat nu pensioen wordt opgebouwd volgens het drie-pijler-systeem.[1]

In 1949 is de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds ontstaan (Wet BPF). De verplichtstelling wil zeggen dat, als er een pensioenfonds is voor een bepaalde bedrijfstak, alle werkgevers in deze bedrijfstak hun werknemers hier aan laten deel-nemen. Een onderdeel van de verplichtstelling is de doorsneepremie: alle werknemers bouwen per dienstjaar hetzelfde pensioen op en betalen daarvoor dezelfde premie. Op deze manier werd een pensioenregeling heel toegankelijk voor werkgevers. Het door-sneesysteem zorgde ervoor dat ouderen in korte tijd (en met beperkte premies) nog een redelijk goed pensioeninkomen konden opbouwen. Deze subsidi¨ering van jong naar oud paste binnen het tijdsbeeld. Ook de naoorlogse babyboom zorgde ervoor dat subsidies binnen het omslagstelsel niet tot problemen leiden. Verder is deze methode ingevoerd onder een traditioneel arbeidspatroon. Een deelnemer bleef gedurende zijn hele loop-baan bij dezelfde werkgever, waardoor pensioen werd opgebouwd via ´e´en werkgever. [1]

1.2

Opbouw pensioenstelsel

Het doel van het pensioen is dat werknemers, van wie het human capital uitgeput is, in hun kosten van levensonderhoud kunnen blijven voorzien op een welvaartspeil dat zij hebben op het moment van pensioeningang [1]. Oftewel het pensioen moet inkomens gerelateerd zijn en daarbij ook koopkrachtbestendig.

Het Nederlandse pensioenstelsel is opgebouwd uit drie pijlers. Deze pijlers kenmerken zich door de eigenschappen solidariteit, collectiviteit en verplichtstelling. De eerste pijler is de overheidsvoorziening Algemene Ouderdomswet (AOW). Het doel van deze wet is om ouderen een minimuminkomen te garanderen. Dit dient als basis voor het Neder-landse ouderdomspensioen en wordt gefinancierd op basis van een omslagstelsel. De tweede pijler betreft de aanvullende collectieve pensioenen via de werkgever. De tweede pijler bestaat uit collectieve bedrijfspensioenen en is bedoeld als aanvulling op de AOW-uitkering. Om deze reden is het systeem van de franchise ingevoerd. De fran-chise is het deel van het salaris waarover geen opbouw plaatsvindt en waarover dus geen premie wordt betaald. Het salaris verminderd met de franchise wordt de pensioen-grondslag genoemd. Over de pensioenpensioen-grondslag wordt dus premie betaald en pensioen opgebouwd. Het aanvullende pensioen in de tweede pijler wordt door werknemers tij-dens hun loopbaan opgebouwd. Deze pensioenregelingen kunnen worden ondergebracht bij een pensioenfonds of bij een verzekeraar. De tweede pijler wordt gefinancierd via kapitaaldekking. Bij kapitaaldekking wordt het pensioen gefinancierd door de ingelegde premies die zijn betaald door de werknemer en de werkgever vermeerderd met het ren-dement op deze premies. Tot de tweede pijler behoren de volgende vormen van pensioen:

• ouderdomspensioen • nabestaandenpensioen • wezenpensioen

(15)

• nabestaandenoverbruggingspensioen.

In Nederland wordt het tweede pijler pensioen vaak verplicht gesteld. Door deze ver-plichtstelling bouwt een groot deel van de Nederlanders aanvullend pensioen op. Tot slot de derde pijler, dit is een individueel, vrijwillig pensioen. Alle inkomensvoorzie-ningen die mensen zelf regelen vallen hieronder. Voorbeelden hiervan zijn lijfrentes en levensverzekeringen. Deze pijler is gebaseerd op kapitaaldekking en georganiseerd door middel van een beschikbare premiesysteem.

Deze drie pijlers samen bepalen de hoogte van het pensioen wat iemand ontvangt op de pensioendatum. Figuur1.1 geeft aan dat het aandeel van de tweede en vooral de derde pijler de afgelopen tien jaar is toegenomen [19]. In het vervolg van dit onderzoek wordt vooral de nadruk gelegd op de tweede pijler: het aanvullende pensioen. In onderstaande figuur is de omvang van het eerste, tweede en derde pijler pensioen weergegeven op basis van de jaarlijkse uitkeringen voor de periode 1994-2003.

Figuur 1.1: Omvang Nederlandse pensioenpijlers [19]

In de tweede pijler is de werkgever verplicht een pensioenovereenkomst onder te brengen bij een pensioenuitvoerder. In de Pensioenwet wordt een belangrijk onderscheid gemaakt tussen drie contracten: defined benefit (DB) regeling (uitkeringsovereenkomst), defined contribution (DC) regeling (beschikbare premie) en een collectieve DC regeling. DB-regelingen

De uitkeringsovereenkomst Defined Benefit is het meest voorkomende contract in Nederland. Hierbij is de hoogte van de uitkering gebaseerd op het laatstverdiende loon (eindloon-regeling) of het gemiddelde loon (middelloon(eindloon-regeling) over de werkzame periode of een combinatie van deze twee regelingen. Het beleggingsrisico, het risico dat de levensver-wachting van de werknemer meer toeneemt dan aanvankelijk verwacht (langlevenrisico) en het renterisico liggen bij dit contract volledig bij de pensioenuitvoerder.

DC-regelingen

Bij een beschikbare premieovereenkomst is de premie die beschikbaar wordt gesteld gegarandeerd en niet de uitkering. Hierbij spreken werknemer en werkgever af wat de

(16)

8 Mireille Kroon — Doorsneesystematiek

hoogte van de premie is die voor pensioen wordt gebruikt. Op de pensioendatum levert dit een bepaald pensioenkapitaal op dat afhankelijk is van het beleggingsrendement. Voor dit opgebouwde kapitaal kan dan pensioen worden ingekocht. Het beleggingsrisico en het renterisico liggen hier volledig bij de werknemer.

CDC-regelingen

Naast DB- en DC-regelingen bestaan er in Nederland ook hybride regelingen, dit wor-den Collectief Defined Contribution (CDC) pensioenregelingen genoemd. Hierbij wordt de hoogte van het pensioen gebaseerd op het inkomen en het aantal deelnemersjaren, dus net als bij een DB-regeling. Maar de premie ligt een groot aantal jaren vast. Als achteraf blijkt dat de premie niet voldoende is, dan zal de pensioenuitkering lager zijn dan in beginsel werd beoogd. CDC-regelingen combineren een beperkt risico voor fluc-tuerende pensioenverplichtingen voor de werkgever met de voordelen van een collectief pensioensysteem.

Financiering van het pensioen kan op verschillende manieren. Een aantal voorbeelden hiervan zijn onder andere.

• Gelijkblijvende premie: het pensioen wordt gefinancierd met een premie die bij ongewijzigd pensioen gelijk blijft tot de pensioendatum. De premie is afhankelijk van de leeftijd van de verzekerde.

• Stortingskoopsom: elk jaar wordt een deel van het pensioen ingekocht. Het in te kopen gedeelte is de verhouding tussen het nog niet ingekochte pensioen en de resterende tijd tot de pensioendatum.

• Risicopremie: de premie die nodig is voor de dekking van het directe overlijdens-risico of arbeidsongeschiktheidsoverlijdens-risico. Dit is dus niet gebaseerd op spaarbasis. • Eenmalige koopsom: het pensioen wordt in ´e´en keer gefinancierd.

• Doorsneepremie: de premie die nodig is om de pensioentoezegging te financieren. De doorsneepremie is een vast percentage die onafhankelijk is van individuele kenmerken van een deelnemer.

Met name financiering door middel van het doorsneesysteem wordt in het vervolg van deze scriptie behandeld. De andere vormen van financieringssystemen worden buiten beschouwing gelaten.

1.3

De Commissie Goudswaard

Het Nederlandse pensioenstelsel is tegenwoordig vaak in het nieuws. De financi¨ele crisis heeft er namelijk voor gezorgd dat het huidige pensioenstelsel niet langer houdbaar is. Het pensioenstelsel is namelijk niet schokbestendig genoeg. De knelpunten in het financi-eel toetsingskader dienen te worden opgelost. Zowel dfinanci-eelnemers als pensioengerechtigden hebben behoefte aan duidelijkheid over de manier waarop financi¨ele meevallers en te-genvallers betrekking hebben op het pensioen. Dit vereist niet alleen meer expliciete, complete contracten, maar ook een eerlijke en vooral open communicatie over de ri-sico’s die verbonden zijn met het pensioen. Het vertrouwen in het pensioenstelsel moet worden hersteld, dit kan alleen door meer duidelijkheid over de risico’s en een goede communicatie daarover richting de deelnemers [14].

(17)

De Commissie-Goudswaard en de Commissie-Frijns hebben geconstateerd dat de huidige problematiek bij pensioenfondsen vooral wordt veroorzaakt door de volgende ontwikke-lingen:

• de stijgende levensverwachting

• de vergrijzing van het deelnemersbestand bij pensioenfondsen • de lage rentestand

• de toegenomen volatiliteit.

Uit de bevolkingspiramide (zie [28]) is de verandering van de samenstelling van de be-volking te zien. In 1973 is de bebe-volkingspiramide driehoekig gevormd. Dit betekent dat er heel veel jonge mensen zijn in vergelijking met het aantal ouderen. Dit heeft betrek-king op de periode na de babyboom (1945-1955).1 Het premiedraagvlak was in deze tijd groot, er waren namelijk veel jongeren die premie betaalden terwijl er in verhouding weinig gepensioneerden waren. In het jaar 2013 zien we dat de concentratie 40 tot en met 65 jarigen hoog is. De vergrijzing is in dit jaar dus duidelijk op te merken. In 2053 is de bevolkingspiramide rechthoekig van vorm, hieruit volgt dat de verhouding ouderen en jongeren naar verwachting weer stabiel zal worden.

(a) 1973 (b) 2013

(c) 2053

Figuur 1.2: Bevolkingspiramide in Nederland voor mannen en vrouwen.

1zie

(18)

10 Mireille Kroon — Doorsneesystematiek

Een andere oorzaak voor de huidige problematiek die wordt genoemd is de lage rente-stand. De hoogte van de verplichtingen is met name afhankelijk van de hoogte van de rente. De daling van de rente heeft ervoor gezorgd dat dekkingsgraden van pensioen-fondsen daalden. Verplichtingen van een pensioenfonds worden namelijk gewaardeerd op basis van marktwaardering. Als de opgebouwde rechten worden gewaardeerd tegen een lage/hoge rente, is de contante waarden van deze rechten hoog/laag. In de jaren 80, 90 was de rente uitzonderlijk hoog. Hierdoor waren de verplichtingen voor pensioenfondsen laag en dus de dekkingsgraden hoger. Als gevolg hiervan werden er premiekortingen en zelfs premievakanties gehouden [1].

Een andere belangrijke constatering van de Commissie Goudswaard is dat sturing met behulp van de premie moeilijk is geworden. Dit wordt veroorzaakt door de verhouding actieve deelnemers en pensioengerechtigden (zie figuur 3.9). Door de vergrijzing wordt het premiedraagvlak steeds kleiner. De pensioenpremies hebben een maximum bereikt. Lange tijd waren de pensioenpremies rond de 6% van het salaris. Tijdens de financi¨ele crisis zijn de werkgeversbijdragen vergroot ter versterking van de vermogenspositie van pensioenfondsen. Hierdoor is de pensioenpremie gestegen naar 11, 1% in 2005.

Figuur 1.3: Hoogte van pensioenpremies in Nederland (CBS,Statline).

Uit bovenstaande grafiek is te zien dat de pensioenpremies in de periode 1997-2012 enorm zijn gestegen. Het premieniveau is structureel hoger dan in de twee voorgaande decennia. De belangrijkste oorzaken die genoemd worden zijn:

• eis uit de Pensioenwet dat de premie kostendekkend moet zijn • stijgende levensverwachting

• daling van de rente.

De Commissie Goudswaard heeft ook het probleem van de doorsneepremie aangekaart. In het doorsneesysteem bouwt namelijk iedereen hetzelfde percentage pensioen op en betaalt hiervoor hetzelfde premiepercentage. Hierdoor vinden er waardeoverdrachten plaats tussen verschillende groepen deelnemers. Deze waardeoverdrachten hoeven geen probleem te zijn als iedereen zijn/haar gehele loopbaan deelneemt bij dezelfde pensioen-uitvoerder. Maar door de toenemende arbeidsmobiliteit en de toename van het aantal Zelfstandige Zonder Personeel (ZZP) is dit steeds minder het geval.

(19)

De twee commissies (Commissie Frijns en de Commissie Goudswaard) hebben de vol-gende aanbevelingen gedaan om de problemen te minimaliseren [14].

• Zoeken naar een nieuw evenwicht tussen ambitie, zekerheid en kosten.

• De doelstelling om in pensioen te voorzien dat koopkracht behoudt, moet leidend zijn.

• De risico’s die gepaard gaan met pensioen, moeten expliciet worden toegedeeld. • Heldere communicatie over de verwachte koopkracht van het pensioen en daarmee

ook over de risico’s op een lager pensioenresultaat dan wel de kans op een beter resultaat.

• Meer aandacht voor risicobeheer en governance.

Verder heeft de evaluatie van het financieel toetsingskader laten zien dat de wettelijke zekerheidsmaatstaf van 97, 5 % onvoldoende wordt waargemaakt met het nu geldende vereist eigen vermogen van ruim 20%.

1.4

Het Financieel Toetsingskader en

Witteveen-kader

Het Financieel Toetsingskader (FTK) is onderdeel van de Pensioenwet waarin de wette-lijke financi¨ele eisen aan pensioenfondsen zijn vastgelegd. Het is opgebouwd uit principes van marktwaardering, risico gebaseerde financi¨ele eisen en transparantie. Het huidige fi-nancieel toetsingskader heeft als hoofddoel het beschermen van de nominale rechten. Dit begint met de eis dat er tenminste een kostendekkende premie moet worden geheven. De opgebouwde rechten worden risicovrij verdisconteerd. Op deze manier wordt ervoor gezorgd dat er voldoende geld opzij wordt gezet om de toekomstige uitkering te kun-nen betalen. De opgebouwde rechten worden in het financieel toetsingskader beschermd door buffers (het vereist eigen vermogen), zonder dat er sprake is van volledige garanties. De knelpunten van het huidige financieel toetsingskader zijn volgens J. Tamerus [1]:

• premiedemping mag (risico dat de kostendekkende premie jarenlang lager is dan de feitelijke premie)

• premie op basis van verwacht rendement is toegestaan, terwijl rendement onzeker is

• pensioenwetparameters te optimistisch

• er mag worden ge¨ındexeerd ondanks dat de solvabiliteit nog niet op peil is • risico-opslagen in de solvabiliteitsbuffer te laag

• geen onzekerheidsmarge rondom de langleventrend • zekerheidsmaat te laag

(20)

12 Mireille Kroon — Doorsneesystematiek

Op 26 juni 2014 heeft staatssecretaris Klijnsma het wetsvoorstel aanpassing financi-eel toetsingskader ingediend bij de Tweede Kamer [31]. Het nieuwe FTK gaat in per 1 januari 2015, maar voor bepaalde onderdelen krijgen pensioenfondsen tot 1 juli 2015 de tijd. Het nieuwe FTK voorziet in noodzakelijk ‘technisch onderhoud’ van het Neder-landse pensioenstelsel. Volgens de staatssecretaris zijn de belangrijkste verbeteringen als volgt:

• financi¨ele schokken worden gelijkmatiger verspreid over de tijd. Dit zorgt voor meer stabiliteit in de uitkering van de deelnemers in een pensioenfonds. Ook zijn pensioenfondsen op deze manier beter in staat om een beleggingsbeleid te voeren dat gericht is op een indexatieambitie.

• de regels met betrekking tot indexatie van pensioenen zijn duidelijk, eerlijk en evenwichtig voor jong en oud. Het CPB heeft geconcludeerd dat er in dit wets-voorstel sprake is van evenwichtige generatie-effecten.

• de kostendekkende premie is stabiel. Om risico’s te verminderen wordt aan het rekenenen met een verwacht rendement een aantal voorwaarden verbonden. Met betrekking tot de kostendekkende premie mogen pensioenfondsen bij de berekening hiervan rekening houden met een voortschrijdend gemiddelde van de rente over een pe-riode van 10 jaar. Ook biedt het nieuw financieel toetsingskader de mogelijkheid om de premie te bepalen op het rendement dat naar verwachting kan worden gerealiseerd op de beleggingsportefeuille.

Overige punten van het nieuwe FTK zijn onder andere:

• beleidsdekkingsgraad (twaalfmaands voortschrijdend gemiddelde) en aangepaste UFR

• verplichte hogere buffers

• haalbaarheidstoets (vervanging continu¨ıteitstoets) • prudent person beginsel.

Pensioenfondsen moeten ook rekening houden met de begrenzingen in het Witteveen-kader. Het Witteveenkader is de begrenzing voor de fiscale facilitering van de pensi-oenopbouw in Nederland. Dit wil zeggen dat het grenzen stelt aan de hoogte van het maximale opbouwpercentage, de minimale franchise en de pensioenrichtleeftijd. In het Witteveenkader staat ook beschreven dat pensioenpremies onbelast zijn en pensioenuit-keringen belast, dit wordt ook wel de ‘omkeerregel’ genoemd.

Eind 2013 is het wetsvoorstel Witteveen 2015 ingediend. Hiermee wordt onder andere het opbouwpercentage verlaagd naar 1, 875 % en wordt het pensioengevend salaris af-getopt op 100.000 euro. Dit moet zorgen voor een verbetering van de houdbaarheid van het pensioenstelsel. Op 6 maart 2014 heeft de Tweede Kamer ingestemd met dit wetsvoorstel.

Op grond van het Witteveenakkoord zal in 2015 een generatietoets op de premie van kracht zijn, die wordt uitgevoerd door DNB. DNB heeft aangegeven in augustus 2015 te beginnen met dit onderzoek. DNB zal het premiebesluit toetsen aan de norm van

(21)

evenwichtige belangenafweging. DNB oordeelt of er sprake is van bijvoorbeeld onzorg-vuldigheid, onvoldoende motivering of onevenwichtige uitkomsten, waardoor niet aan de norm wordt voldaan. DNB zal het pensioenfonds hierop aanspreken [32].

(22)

Hoofdstuk 2

Het Premiebeleid

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de premie van pensioenfondsen. Allereerst wordt beschreven wat een kostendekkende premie is. Vervolgens wordt in de tweede paragraaf de doorsneepremie nader toegelicht en wordt de discussie rondom de door-sneepremie besproken. Vervolgens wordt ingegaan op de herverdeling binnen een pensi-oenregeling en worden in de laatste paragraaf de mogelijke alternatieven voor de door-sneesystematiek besproken.

2.1

De kostendekkende premie

Een belangrijk onderdeel van de pensioenregeling is de premie. Het premiebeleid is ´e´en van de belangrijkste sturingsmiddelen van een pensioenfonds. Door een juist premiebe-leid wordt voorkomen dat een pensioenfonds op voorhand te maken krijgt met tekorten. Daarom stelt de Pensioenwet een norm voor de hoogte van de door het pensioenfonds te bepalen premie. Deze norm wordt de kostendekkende premie genoemd. Pensioenfondsen zijn wettelijk verplicht om voor de pensioenopbouw van ´e´en jaar een kostendekkende pensioenpremie vast te stellen. Dit betekent dat een pensioenfonds elk jaar voldoende premie binnen moet krijgen om:

• de pensioenopbouw te kunnen betalen • alle uitvoeringskosten te kunnen betalen

• het vereist eigen vermogen in stand te kunnen houden.

Een pensioenfonds heeft dus minimaal de kostendekkende premie nodig voor de kosten van de pensioenregeling. Er zijn twee manieren voor een pensioenfonds om de premie in rekening te brengen namelijk door middel van een doorsneepremie of een actuari¨ele leeftijdsafhankelijke premie. De doorsneepremie is een vast percentage van de pensioen-grondslag (salaris verminderd met de franchise). Iedereen betaalt dus hetzelfde vaste percentage van zijn/haar pensioengrondslag. Terwijl bij de actuari¨ele premie per werk-nemer wordt gekeken wat de benodigde premie is op basis van zijn/haar leeftijd en geslacht.

Deze kostendekkende premie dient als ijkpunt bij de beoordeling van de feitelijke premie die het fonds uiteindelijk in rekening brengt. De kostendekkende premie wordt gezien als een toezichtsnorm waaraan de hoogte van de feitelijke premie van een pensioenfonds wordt getoetst. Alleen de hoogte van de feitelijke premie wordt getoetst, niet de opbouw

(23)

of de berekening van de feitelijke premie. [26]

Volgens Artikel 128 lid 1 PW dient de kostendekkende premie te bestaan uit de volgende onderdelen:

• de actuarieel benodigde premie in verband met de aangroei van de pensioenver-plichtingen

• een opslag die nodig is voor bij de aangroei van de pensioenverplichtingen beho-rende vereist eigen vermogen als bedoeld in Artikel 132 PW

• een opslag die nodig is voor bij de aangroei van de pensioenverplichtingen beho-rende uitvoeringskosten van het pensioenfonds

• de premie die actuarieel benodigd is ten behoeve van indexeren indien gekozen is voor financiering op de wijze bedoeld in Artikel 137 PW onderdeel a,b of d. Voor de berekening van de kostendekkende premie moet worden uitgegaan van dezelfde grondslagen als die waarmee de technische voorziening van een pensioenfonds wordt vastgesteld. Als alternatief mag de premie op basis van het verwachte rendement worden gewaardeerd in plaats van de rentetermijnstructuur. Deze twee methoden van waarderen mogen demping gebruiken bij het vaststellen van de kostendekkende premie. Dit kan door de rente of het rendement te baseren op een voortschrijdend gemiddelde uit het verleden of het rendement op een verwachting voor de toekomst. Dit wordt de ‘gedempte premie’ of de ‘gedempte kostendekkende premie’ genoemd.

2.2

Beschrijving doorsneesystematiek

In het Nederlandse pensioenstelsel wordt over het algemeen een doorsneepremie ge-hanteerd met een doorsneeopbouw. In een doorsneesysteem wordt een vast percentage van het salaris of de pensioengrondslag aan premie betaald, dit percentage is voor ie-dere deelnemer aan een pensioenregeling gelijk. Het doorsneesysteem wordt gekenmerkt door een hoge mate van solidariteit. Bij het vaststellen van de doorsneepremie wor-den leeftijd, gezondheid en inkomen buiten beschouwing gelaten. Het systeem is dus onafhankelijk van individuele kenmerken en onafhankelijk van het risicoprofiel van het deelnemersbestand. Deelnemers die voordeel behalen in dit systeem zijn onder andere:

• deelnemers die op latere leeftijd pas deelnemen aan een doorsneesysteem • deelnemers die op latere leeftijd carri`ere maken

• deelnemers die na de pensioenleeftijd blijven doorwerken.

Op latere leeftijd wordt namelijk geprofiteerd van de doorsneepremie. Dan betaalt men minder premie dan benodigd is en worden de oudere deelnemers gesubsidieerd door de jonge deelnemers. Deelnemers die nadeel ondervinden zijn onder andere:

• deelnemers die vroeg uittreden

• deelnemers die op latere leeftijd minder werken

(24)

16 Mireille Kroon — Doorsneesystematiek

Jonge deelnemers betalen meer premie, aangezien voor deze groep de kostprijs lager is om een euro pensioen in te kopen dan voor ouderen. De premie-inleg van jongeren kan namelijk langer renderen en jongeren hebben een minder grote kans om de pensi-oenleeftijd uiteindelijk te halen. Hierdoor betaalt een jonge deelnemer meer premie dan actuarieel gezien nodig is.

De doorsneepremie wordt vastgesteld door voor alle deelnemers individueel de actuarieel benodigde premie te berekenen vermeerderd met een opslag voor uitvoeringskosten en een opslag voor het instand houden van het vereist eigen vermogen. Vervolgens wordt dit bedrag uitgedrukt als een percentage van de totale pensioengrondslagsom en/of als een percentage van de salarissom.

Wettelijk gezien is de doorsneepremie alleen verplicht bij deelname aan verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen en beroepspensioenregelingen. Echter, zien we bij bijna alle pensioenregelingen de doorsneepremie terug komen [14]. De eis van de doorsneepremie geldt voor alle pensioenuitvoerders die een verplichtgestelde bedrijfstakpensioenregeling uitvoeren met een Defined Benefit regeling. Over het algemeen betalen werkgevers circa twee derde van de pensioenpremie en werknemers ´e´en derde.

Door het hanteren van de doorsneesystematiek in plaats van een actuarieel neutrale methode, krijgt iedere deelnemer volgens het rapport van het CBS naar verwachting zo’n 8 % minder pensioen [13]. Dit komt doordat de premie ingelegd door jongeren voor een deel ingezet wordt voor de financiering van de pensioenen voor ouderen.

Het omslagpunt in een doorsneesysteem is de leeftijd waarbij men geen nadeel en geen voordeel ondervindt van de doorsneepremie. Deze leeftijd ligt gemiddeld ongeveer rond de 47 jaar.

2.3

Discussie doorsneesystematiek

Tegenwoordig zien we dat de demografie, economie, samenleving en financi¨ele mark-ten veranderen. Veranderingen in de demografie en samenleving leiden tot grote maat-schappelijke discussies rondom het doorsneesysteem. Een demografische ontwikkeling is bijvoorbeeld het vergrijzen van de bevolking en de lage geboortecijfers. Door de toene-mende vergrijzing moet een steeds groter deel van de bevolking gesubsidieerd worden door een steeds kleinere groep jongere werknemers. De lage geboortecijfers zorgen er namelijk voor dat het premiedraagvlak steeds kleiner wordt. Er zijn dus steeds minder jongere werknemers die de ouderen kunnen financieren in het doorsneesysteem.

Jongeren ondervinden over het algemeen nadeel van de doorsneesystematiek. Dit nadeel is geen probleem wanneer alle deelnemers hun gehele loopbaan deelnemen aan de pensi-oenregeling, maar in figuur2.1is te zien dat de verhouding ZZP’ers ten opzichte van de totale werkende bevolking toeneemt. Een oorzaak kan zijn dat de arbeidsmobiliteit is toegenomen in de loop der jaren. Door de overstap naar ZZP wordt er niet geprofiteerd van het doorsneesysteem.

(25)

Figuur 2.1: Het percentage ZZP van de Nederlandse bevolking (CBS,Statline)

Jongeren die deelgenomen hebben aan een pensioenregeling met de doorsneesystematiek hebben jarenlang meer premie betaald dan benodigd. De actuarieel benodigde premie is voor jongeren lager, omdat de premie van een jonge deelnemer over langere periode kan renderen. Een deel van de hoge doorsneepremie komt dus ten gunste van de ouderen. Jongeren die niet hun gehele loopbaan in een pensioenregeling met doorsneemethodiek deelnemen, kunnen dus het gevoel krijgen dat ze jarenlang te veel hebben betaald voor het pensioen dat zij uiteindelijk krijgen. Het vertrouwen in het tweede pijler pensioen kan hierdoor afnemen. Ook door de verhoging van de pensioenleeftijd en de voorwaarde-lijkheid van pensioenaanspraken worden overdrachten van jong naar oud bewerkstelligd. Toenemende transparantie in pensioenregelingen en mondigheid van de deelnemers lei-den ertoe dat subsidies steeds meer worlei-den herkend en als een probleem worlei-den ervaren. Uit het webmagazin van het CBS [29] blijkt dat van alle werknemers die via hun werk-gever pensioen opbouwen, maar liefst 55 % niet zoveel of zelfs helemaal geen vertrouwen heeft in hun pensioenfonds of pensioenverzekeraar. Werknemers met weinig vertrouwen in hun pensioenaanbieder, zijn vaak bezorgd dat hun inkomen op latere leeftijd niet genoeg zal zijn.

Figuur 2.2: Vertrouwen in eigen pensioenfonds of verzekeraar bij werknemers die via hun werkgever pensioen opbouwen 2012 [29].

(26)

18 Mireille Kroon — Doorsneesystematiek

Een goed gecommuniceerde herziening van de doorsneesystematiek kan een bijdrage le-veren aan het vertrouwen van de deelnemers. Veel mensen zijn niet of nauwelijks met hun pensioenopbouw bezig. De overheid wil transparantie en een goede communica-tie. Hierbij hoort een helder en transparant contract met een heldere communicacommunica-tie. Als deelnemers weten wat zij kunnen verwachten zal er minder discussie rondom het pensioen ontstaan

2.4

Herverdeling

In Nederland is een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds met een Defined Benefit regeling verplicht om een doorsneepremie te berekenen voor de werkgever. Deze door-sneepremie verschilt van de actuarieel neutrale premie. De actuarieel neutrale premie is de premie die je nodig hebt om de pensioenopbouw in het betreffende jaar in te ko-pen. Een pensioenregeling is over het algemeen een ‘zero-sum game’. Dat wil zeggen: een voordeel voor de ene generatie is een nadeel voor de andere generatie. Structurele herverdeling vindt plaats als bij toetreding tot de pensioenregeling de deelnemer al zou kunnen weten dat hij of zij naar verwachting structureel voordeel of nadeel zou onder-vinden binnen de pensioenregeling.

Als een pensioenregeling deelnemers met heel veel verschillende kenmerken heeft (bij-voorbeeld verschil in leeftijdsklasse, levensverwachting of carri`erepatronen) kan solidari-teit leiden tot structurele herverdeling tussen deelnemers. Dit kan ervoor zorgen dat het draagvlak voor solidariteit en voor deelname aan de pensioenregeling afneemt, waardoor het een bedreiging vormt voor de houdbaarheid van het aanvullende pensioenstelsel. Er zijn twee oorzaken van structurele herverdeling in een pensioenregeling als gevolg van het doorsneesysteem:

• De tijdswaarde van de premie-inleg. Een jonge werknemer betaalt namelijk de-zelfde premie en ontvangt dede-zelfde opbouw als een oudere werknemer, terwijl de premie van een jonge werknemer nog een aantal jaren kan renderen. Bovendien hebben zij relatief gezien een minder grote kans om de pensioendatum te halen. Dit wordt ook wel tijdswaardeherverdeling genoemd.

• Verschillen in levensverwachting tussen deelnemers. Dit is nadelig voor deelnemers met een gemiddeld lagere levensverwachting, zoals laagopgeleiden. Deze vorm van herverdeling wordt aangeduid met levensverwachtingsherverdeling.

Tijdswaardeherverdeling zorgt ervoor dat de pensioenopbouw in de eerste helft van de loopbaan wordt belast en in de tweede helft van de loopbaan wordt gesubsidieerd. Hierdoor valt het nadeel voor jongeren voor een groot deel weg tegen het voordeel van ouderen, mits deelnemers hun hele loopbaan deelnemen in de regeling. Maar dit nadeel wordt niet volledig weggenomen. Loonkosten die voor jongeren relatief hoog uitvallen vanwege de doorsneesystematiek zijn ongunstig voor de vraag naar hun arbeid en loon-kosten die voor ouderen relatief laag uitvallen zijn juist gunstig voor de vraag naar hun arbeid. Het kan ook zijn dat een actuarieel gezien hoge pensioenpremie voor werkgevers aan jongeren deels wordt gecompenseerd door een lager brutoloon. Hierdoor vindt er discriminatie plaats op de arbeidsmarkt.

De mate van herverdeling binnen een pensioenregeling wordt netto profijt genoemd. Dit is het verschil tussen de contante waarde van de opgebouwde aanspraken en de

(27)

contante waarde van de betaalde premies, over de gehele levensloop bezien. Bij een ac-tuarieel neutrale pensioenregeling is het netto profijt per definitie gelijk aan nul. De tweede vorm van herverdeling die genoemd wordt door het CBS is de herverdeling naar levensverwachting. Hierbij wordt het verschil in levensverwachting bedoeld. Over het algemeen leven vrouwen langer dan mannen. Uit figuur 2.3 kan worden geconclu-deerd dat in de periode 1950 − 2012 de levensverwachting van vrouwen voor ieder jaar flink hoger is dan voor mannen. Dit betekent dat vrouwen over het algemeen langer van hun pensioen kunnen genieten en hier dus eigenlijk meer voor zouden moeten betalen.

Figuur 2.3: Levensverwachting voor mannen en vrouwen.

Uit bovenstaande grafiek blijkt inderdaad dat vrouwen een hogere levensverwachting hebben dan mannen.

Ook geldt volgens het CBS, dat hogeropgeleiden een hogere levensverwachting hebben dan laagopgeleiden. Dit is te zien in figuur 2.4. Naarmate het opleidingsniveau hoger is, is de levensverwachting ook hoger. Dit geldt zowel voor mannen als voor vrouwen. Bovendien is in 2.4 ook te zien, dat de levensverwachting voor vrouwen hoger is voor alle opleidingsniveaus.

(28)

20 Mireille Kroon — Doorsneesystematiek

Een automatisch gevolg van de herverdeling tussen deelnemers is dat er solidariteit ontstaat in de financiering tussen de deelnemers. Veel solidariteitsvormen staan tegen-woordig onder druk. Het doorsneesysteem kent onder andere de volgende vormen van solidariteit:

1. Jongeren betalen evenveel premie als ouderen, terwijl de premie-inleg van jon-geren nog vele jaren kan renderen. Hierdoor worden ouderen gesubsidieerd door jongeren. Als alle deelnemers in hun loopbaan bij hetzelfde pensioenfonds pen-sioen opbouwen is dit geen probleem, dan worden de jongeren op een gegeven moment ook ouder en ondervinden ze weer voordeel van de doorsneesystematiek. 2. Laagopgeleide deelnemers hebben over het algemeen een lagere levensverwachting. Dit blijkt uit cijfers van het CBS. Hierdoor worden hoogopgeleide deelnemers gesubsidieerd door de groep lager opgeleide deelnemers.

3. Uit cijfers van het CBS blijkt dat de levensverwachting in 2012 van een nul-jarige man gelijk is aan 79, 1 jaar en voor een vrouw 82, 8 jaar. Vrouwen leven dus over het algemeen langer dan mannen. Hierdoor worden vrouwen gesubsidieerd door de man.

De overstap van doorsneesystematiek naar een actuarieel faire methodiek stelt alle hui-dige en toekomstige deelnemers in staat een hoger rendement op hun premie te halen. Maar actieve deelnemers die subsidie verstrekt hebben aan oudere generaties, ontvan-gen deze niet meer terug op latere leeftijd (impliciete schuld). De vraag is waar dit van betaald moet worden. Wanneer alle pensioenregelingen met de doorsneesystematiek in Nederland zouden overgaan naar een actuarieel faire methode zou de totale waarde van de impliciete schuld bijna honderd miljard euro bedragen. Dit is ongeveer 9 % van het totale pensioenvermogen [6].

De effecten zullen voor een pensioenfonds met een groen, grijs of gemiddeld deelnemers-bestand verschillen. Een pensioenfonds met een grijs deelnemersdeelnemers-bestand heeft waar-schijnlijk veel werknemers die zich al in de tweede helft van hun loopbaan bevinden of al gepensioneerd zijn. Deze werknemers hebben voor een groot deel geprofiteerd van de doorsneesystematiek, waardoor de impliciete schuld voor zo’n pensioenfonds kleiner is dan voor een pensioenfonds met een heel jong deelnemersbestand. De overgangsproble-matiek is het grootst voor deelnemers rond het omslagpunt dus rond de 46 jaar. Zij hebben jarenlang te veel premie betaald en zijn op het moment beland dat zij eigenlijk zouden gaan profiteren van het doorsneesysteem.

2.5

Alternatieven voor doorsneesystematiek

In de vorige paragraaf zijn de problemen van de doorsneesystematiek behandeld. De voorgestelde alternatieven voor deze systematiek worden in deze paragraaf beschreven. Iedere werknemer betaalt bij een pensioenfonds dezelfde doorsneepremie en bouwt met hetzelfde percentage pensioen op. Volgens het rapport van het CPB kan tijdswaarde-herverdeling worden beperkt door de premie en opgebouwde rechten op een juiste wijze te defini¨eren.

• Degressieve opbouw : Degressieve opbouw is een systeem met een doorsneepremie, maar waarbij het opbouwpercentage leeftijdsafhankelijk is. Het opbouwpercentage

(29)

daalt naarmate de leeftijd van de werknemer stijgt. Hierdoor bouw je het meeste pensioen op in de jongere jaren van je leven.

• Progressieve premie: Progressieve premie houdt in een doorsneeopbouw gecombi-neerd met een leeftijdsafhankelijke pensioenpremie. Deze premie stijgt naarmate de leeftijd stijgt. Dit is voordelig voor jongeren, omdat zij door de lage premie meer te besteden hebben.

• Indexatievariant : De doorsneepremie en doorsneeopbouw blijven behouden. Er wordt meer de nadruk gelegd op het geven van indexatie. Om de premielast niet te verhogen, wordt de hogere indexatieambitie uitgeruild tegen een lager opbouw-percentage.

• Beschikbare premieregeling: In deze regeling wordt pensioen opgebouwd op basis van een vast premiepercentage, maar zonder vast opbouwpercentage. De hoogte van de uiteindelijke uitkering is afhankelijk van de omvang van het pensioen-vermogen op het moment van pensionering, dus het gerealiseerde rendement op inleg.

De keuze om over te gaan naar een ander systeem vermindert de herverdeling in de pensioenopbouw en de mogelijke verstoring op de arbeidsmarkt. Maar het brengt ook nadelen met zich mee. De alternatieven degressieve opbouw en de indexatievariant, zor-gen er namelijk voor dat de meeste opbouw plaatsvindt op jongere leeftijd. Dit heeft tot gevolg dat vooral studerende jongeren waarschijnlijk een deel van de opbouw missen, omdat zij op latere leeftijd beginnen met werken.

Het tweede alternatief, de progressieve premie, is een premie die stijgt naarmate de leeftijd stijgt. Hierdoor is het voor een werkgever minder aantrekkelijk om iemand van middelbare leeftijd in dienst te nemen, vanwege het feit dat een werkgever meer betaalt voor een ouderen. Ouderen ondervinden tegenwoordig al moeilijkheden met het zoeken van een baan, dit systeem versterkt dit effect nog meer. Voor jongeren sluit dit systeem beter aan bij het inkomen en het bestedingspatroon. Bij het laatste alternatief vervalt de optie van intergenerationele risicodeling.

(30)

Hoofdstuk 3

Model

In dit hoofdstuk wordt het verrichte onderzoek naar de doorsneesystematiek beschreven. Op basis van verschillende grondslagen en verschillende deelnemersbestanden wordt gekeken hoe de hoogte van de doorsneepremie fluctueert. Om te beginnen worden de onderzoeksvragen beschreven en wordt het model beschreven. Vervolgens worden de grondslagen voor het onderzoek besproken. Daarna gaan we kort in op de data die ten grondslag ligt aan het onderzoek en tot slot zijn de resultaten en conclusies weergegeven gesplitst in twee delen: individueel niveau en pensioenfonds niveau.

3.1

Onderzoeksvraag en beschrijving model

Dit onderzoek bestaat uit twee delen. Enerzijds wordt de doorsneesystematiek op indi-vidueel niveau geanalyseerd. Anderzijds wordt gekeken naar het effect op verschillende deelnemersbestanden. De onderzoeksvragen luiden als volgt:

• Individueel niveau

1. Wat zijn de effecten van herverdeling in een doorsneesysteem voor mannen en vrouwen?

2. Wat voor invloed heeft de wijze van financiering van het nabestaandenpen-sioen op de herverdeling tussen mannen en vrouwen? Hiervoor is gekeken naar:

– bepaalde of onbepaalde gehuwdheidsfrequenties – het leeftijdsverschil tussen mannen en vrouwen – nabestaandenpensioen op risicobasis of spaarbasis. 3. Wat is de hoogte van het omslagpunt?

• Pensioenfonds niveau

1. Wat is het verschil in doorsneepremie voor een groen, gemiddeld en grijs fonds?

2. Wat voor invloed hebben onvolledige carri`eres van deelnemers tussen de 40 en 50 jaar in een groen, gemiddeld en grijs fonds op de doorsneepremie? 3. Heeft een verschillend inkomensprofiel tussen deelnemers invloed op de mate

van solidariteit tussen de deelnemers in een groen, grijs en gemiddeld deel-nemersbestand?

(31)

4. Hoe ontwikkelt het omslagpunt zich in een groen, grijs en gemiddeld deel-nemersbestand? Heeft het inkomensprofiel van deelnemers invloed op de hoogte van het omslagpunt?

Uitgangspunten

Om deze onderzoeksvragen te beantwoorden zijn er een aantal aannames gemaakt met betrekking tot:

• de pensioenregeling • de deelnemers

• het berekenen van de pensioenpremie Pensioenregeling

Om te beginnen is uitgegaan van een pensioenfonds met een DB-regeling waarbij de pensioenregeling gelijk is aan een middelloonregeling. De kenmerken van deze middel-loonregeling worden genoemd in onderstaande tabel.

Pensioenregeling

Ingangsleeftijd 21 jaar

Opbouw ouderdomspensioen (OP) 2, 0 %

Opbouw nabestaandenpensioen (NP) 70 % van het ouderdomspensioen

Franchise e13.449

Pensioenleeftijd 65

Salarisstijging Carri`erestaffel (A)

Tabel 3.1: Kenmerken pensioenregeling Deelnemers

Verder zijn er ook aannames gemaakt met betrekking tot de deelnemers. Voor het ver-gelijken van deelnemers binnen een pensioenfonds is uitgegaan van de volgende punten. • deelnemers blijven de gehele loopbaan (tot aan de pensioenleeftijd) bij eenzelfde

pensioenfonds

• deelnemers werken voltijd

• het startsalaris is gelijk aane21.000. Pensioenpremie

Met betrekking tot de gedempte kostendekkende premie is uitgegaan van een premie op basis van de gepubliceerde rentetermijnstructuren door DNB over vijf jaar. In dit geval is de gedempte rente gebaseerd op de rentes van 31 december 2009 tot en met 31 december 2013 (zie bijlageA). Verder wordt in dit onderzoek bij het berekenen van de kostendekkende premie g´e´en rekening gehouden met de volgende opslagen:

• de opslag voor uitvoeringskosten

• een opslag voor het instand houden van het vereist eigen vermogen • toeslagverlening .

(32)

24 Mireille Kroon — Doorsneesystematiek

Voor de berekening van de kostendekkende premie wordt dus alleen rekening gehouden met de actuarieel benodigde premie. De doorsneepremie wordt gedefinieerd als de ratio van de actuarieel benodigde premie en de pensioengrondslag (zie2.1).

3.2

Grondslagen

In dit onderzoek zijn de actuari¨ele factoren gebaseerd op bepaalde grondslagen. Hiervoor zijn er bepaalde aannames gemaakt. In deze paragraaf worden de grondslagen toegelicht. AG Prognosetafel 2012-2062

Iedere twee jaar publiceert het Actuarieel Genootschap (AG) een nieuwe prognoseta-fel. De gehanteerde prognosetafel 2012-2062 wijkt enigszins af van de AG prognosetafel 2010-2060. De belangrijkste reden hiervoor is dat er sinds de publicatie van de eerdere tafel nieuwe informatie beschikbaar is gekomen over de werkelijke sterfte in de afgelopen jaren. Een andere reden is het loslaten van de eis dat de sterftekansen van vrouwen bij elke leeftijd lager zijn dan die van mannen, en de keuze voor een andere techniek om een schatting van de sterftekansen voor hogere leeftijden te bepalen. Het AG heeft een trend in de sterftecijfers vastgesteld en op basis daarvan zijn de sterftecijfers voor de toekomst bepaald. De kans op overlijden is hierdoor afhankelijk van de leeftijd en het jaar waarin hij/zij die leeftijd bereikt. De AG prognosetafel wordt hierdoor diagonaal doorlopen. In dit onderzoek wordt uitgegaan van de actuele AG Prognosetafel 2012-2062 zodat er aangesloten wordt bij de actuele sterftecijfers [16].

Op 9 september 2014 is de nieuwe Prognosetafel van het AG gepubliceerd. Deze Prog-nosetafel verschilt in een aantal opzichten van voorgaande publicaties [33]:

• De langetermijntrend is niet alleen gebaseerd op Nederlandse waarnemingen, maar ook op de waarnemingen uit diverse andere Europese landen.

• De trend is niet na vijftig jaar afgekapt. • Er is stochastiek opgenomen.

In dit onderzoek is geen rekening gehouden met Prognosetafel AG2014. Ervaringssterfte

De overlevingskansen die volgen uit de prognosetafel zijn gebaseerd op de gehele bevol-king. Uit onderzoek is gebleken dat de levensverwachting van de werkende bevolking duidelijk hoger is dan die van de totale bevolking. Deelnemers van pensioenfondsen behoren tot de werkende bevolking, daarom wordt voor de waardering van de verplich-tingen en bij het bepalen van de premie vaak ervaringssterfte toegepast.

In dit onderzoek wordt ervaringssterfte buiten beschouwing gelaten. Rentetermijnstructuur

Lange tijd werd er een vaste rekenrente van 4% gehanteerd bij het waarderen van aan-spraken, maar aan het eind van de jaren negentig daalde de rentetermijnstructuur zo-danig dat in Nederland de langetermijnrente onder de 4% zakte. In heel Europa was deze scherpe daling van de rente te zien. Aan het begin van de 21e eeuw kwam DNB al vrij snel tot de conclusie dat het verzekerings- en pensioentoezicht op marktwaarde

(33)

gebaseerd diende te worden. De rentetermijnstructuur die kan worden afgeleid uit de prijzen van staatsobligaties werd door veel actuarissen in eerste instantie als risicovrije rentecurve gezien. Maar vanwege het dalende aanbod in langlopende obligaties, leek de risicovrije curve niet de meeste geschikte curve voor het waarderen van langlopende verplichtingen bij pensioenfondsen [17].

Een gevolg hiervan was dat in september 2012 de Ultimate Forward Rate ge¨ıntroduceerd werd voor pensioenfondsen. De belangrijkste motivatie voor deze maatregel was om met name het lange einde van de rentecurve die wordt gebruikt voor de bepaling van nomi-nale dekkingsgraden minder gevoelig te maken voor verstoringen op financi¨ele markten. Het gaat hierbij om een aanpassing van de rentetermijnstructuur voor looptijden vanaf 20 jaar. Voor looptijden tot en met 20 jaar is de rente gelijk aan de waargenomen rentetermijnstructuur. Na 20 jaar wordt de rentetermijnstructuur aangepast door de onderliggende ´e´enjaars forward rate te extrapoleren naar 4, 2%. Dit percentage is geba-seerd op een historische lange termijn inflatie van 2% en een re¨ele rente van 2, 2%. Voor looptijden vanaf 60 jaar is de rente gelijk gesteld aan 4, 2%. Op deze manier is de rente voor lange looptijd minder afhankelijk van de markt [17].

In oktober 2013 heeft de Commissie UFR wederom een advies uitgebracht om een rentecurve te hanteren op basis van:

• Niveau van de UFR op basis van de gerealiseerde 20-jaars forward rates in de voorgaande 10 jaar. Dit leidt tot een UFR van 3, 9% (per einde juli 2013). • Een startpunt voor de UFR-methode bij 20 jaar. De commissie beschouwt dit

punt niet als laatst liquide punt, maar als First Smoothing Point.

• Vanaf het startpunt groeit de methode richting de UFR, maar bereikt deze nooit. De extrapolatiemethode neemt marktinformatie ook na het startpunt mee. Het gewicht dat aan deze marktwaarneming wordt gegeven, neemt geleidelijk af. In onderstaande grafiek zijn de verschillende rentetermijnstructuren weergegeven.

Figuur 3.1: Spotrates per 31 december 2013.

Voor de berekening van de kostendekkende premie wordt een gedempte rente gehan-teerd. Hierbij wordt de rente gebaseerd op het gemiddelde van vijf jaar gepubliceerde rentetermijnstructuren van 31 december 2009 t/m 31 december 2013.

(34)

26 Mireille Kroon — Doorsneesystematiek

Pensioenleeftijd

Op 21 juni 2012 is de ’Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd’ aangenomen door de Tweede Kamer. Deze wet is 10 juli 2012 door de Eerste Kamer aangenomen. Vanaf 1 januari 2013 wordt de AOW-leeftijd elk jaar verhoogd totdat de AOW-leeftijd in 2019 gelijk is aan 66 en in 2023 gelijk aan 67 jaar. Verder wordt per 1 januari 2014 de pensi-oenrichtleeftijd in ´e´en keer verhoogd naar 67 jaar ten gevolge van de wijzigingen in het Witteveenkader. In dit onderzoek is uitgegaan van een pensioenleeftijd van 65 jaar. Gehuwdheid

Een nabestaandenpensioen wordt uitgekeerd wanneer de partner overlijdt. De hoogte van het nabestaandenpensioen is meestal gekoppeld aan het ouderdomspensioen. Er wordt over het algemeen onderscheid gemaakt tussen twee soorten nabestaandenpensi-oen namelijk nabestaandenpensinabestaandenpensi-oen op spaarbasis en op risicobasis.

• Spaarbasis: hierbij wordt ieder jaar kapitaal opgebouwd. Het recht op het opge-bouwde nabestaandenpensioen blijft bestaan.

• Risicobasis: bij deze vorm bestaat het risico dat de nabestaande geen uitkering krijgt. Het recht op nabestaandenpensioen vervalt bij uit dienst treding.

Verder heeft een pensioenfonds de keuze om de voorziening voor het nabestaandenpen-sioen te waarderen op bepaalde of onbepaalde (tot de pennabestaandenpen-sioenleeftijd) gehuwdheidsfre-quenties. In het bepaalde systeem wordt de uitkering op twee levens gewaardeerd. Hierbij wordt uitgegaan dat iedereen een partner heeft. In het onbepaalde systeem wordt een aanname gemaakt ten aanzien van de kans waarop een hoofdverzekerde gehuwde is op het moment dat deze komt te overlijden. In dit onderzoek wordt uitgegaan van een nabestaandenpensioen op spaarbasis waarbij bepaalde gehuwdheidsfrequenties worden gehanteerd.

In tabel 3.2 zijn de grondslagen, zoals onder andere hierboven beschreven, in het kort weergegeven. Deze grondslagen dienen als uitgangspunt voor het onderzoek.

Grondslagen

Sterftetafel man/vrouw Prognosetafel 2012-2062 Ervaringssterfte Geen

Berekeningsjaar 2014

Rekenrente DNB curve (UFR + driemaandsmiddeling per 31 dec 2013)

Betaling Continu

Pensioenleeftijd 65 Leeftijdsverschil (x − y) 3

Gehuwdheid Bepaald

(35)

3.3

Data

In het eerste deel van het onderzoek wordt de doorsneesystematiek op individueel ni-veau onderzocht. Hiervoor is gekeken naar een mannelijke en vrouwelijke deelnemer, die op 21-jarige leeftijd in dienst treden bij een werkgever met een pensioenregeling zoals beschreven in tabel3.1. Hierbij is aangenomen dat de twee individuen hun gehele loop-baan aan dezelfde pensioenregeling deelnemen en dat zij een constant salaris hebben van e21.000.

In het tweede deel van het onderzoek is gekeken naar de doorsneepremie op pensi-oenfonds niveau. Er is uitgegaan van drie verschillende (fictieve) deelnemersbestanden. Deze deelnemersbestanden gaan uit van een totaal aantal personen van 500 personen. De deelnemersbestanden verschillen in de verhouding jonge en oude deelnemers. Een pensioenfonds met relatief veel jonge deelnemers wordt een ‘groen’ fonds genoemd. Voor pensioenfondsen met een klein aantal jonge deelnemers wordt de term ‘grijs’ fonds gebruikt. In onderstaande tabel worden kort de eigenschappen van de drie deelnemers-bestanden weergegeven.

Groen Gemiddeld Grijs

Aantal actieven: 471 394 294

- Man 250 194 142

- Vrouw 221 199 154

Gemiddelde leeftijd 35, 9 49, 7 60, 8 Gemiddeld salaris e 38.097 e 49.363 e 64.119

Tabel 3.3: Eigenschappen groen, gemiddeld en grijs fonds.

Het gemiddelde salaris is gebaseerd op het startsalaris en de carri`erestaffel zoals in bijlageA.

3.4

Individueel niveau

In dit deel van het onderzoek wordt gekeken naar een man en een vrouw en de mate van herverdeling tussen deze twee individuen. In paragraaf2.4worden twee vormen van her-verdeling genoemd namelijk tijdswaardeherher-verdeling en levensverwachtingsherher-verdeling. In dit onderzoek wordt gekeken naar de laatste vorm.

3.4.1

Herverdeling tussen mannen en vrouwen

Om te beginnen wordt voor een mannelijke en een vrouwelijke deelnemer de actuarieel benodigde premie berekend voor de financiering van het ouderdomspensioen. In onder-staande figuur is de actuarieel benodigde premie voor een man en voor een vrouw als percentage van de pensioengrondslag weergegeven.

(36)

28 Mireille Kroon — Doorsneesystematiek

Figuur 3.2: De actuarieel benodigde premie voor mannen en vrouwen en

de doorsneepremie voor de waardering van het ouderdomspensioen Uit bovenstaande figuur volgt dat de actuarieel benodigde premie voor vrouwen (rood) hoger is dan voor mannen (blauw). Dit is conform verwachting: vrouwen hebben na-melijk een hogere levensverwachting, dus een lagere sterftekans waardoor de contante waarde voor 1 euro pensioen hoger is. Voor vrouwen zou de doorsneepremie 17, 0% moeten zijn en voor mannen 16, 0%. Hieruit volgt dat vrouwen in een pensioenregeling, waarbij de verhouding man/ vrouw gelijk is, te weinig premie betalen ten opzichte van de doorsneepremie (ad. 16, 5 %). Vrouwen worden in dit geval dus inderdaad gesubsidi-eerd door mannen.

Tot nu toe is er alleen gekeken naar de financiering van het ouderdomspensioen. In dit onderzoek is een aantal aannames gemaakt met betrekking tot de financiering het nabe-staandenpensioen (zie tabel 3.1). In de gegeven middelloonregeling wordt aangenomen dat:

• het nabestaandenpensioen op spaarbasis wordt gefinancierd

• de gehuwdheidsfrequenties gebaseerd zijn op een bepaald partnersysteem • het leeftijdsverschil tussen mannen (x) en vrouwen (y) gelijk is aan drie.

De actuarieel benodigde premie voor deze pensioenregeling inclusief de waardering van het nabestaandenpensioen ten opzichte van de doorsneepremie geeft het volgende resul-taat.

(37)

Figuur 3.3laat zien dat de herverdeling tussen mannen en vrouwen precies omgekeerd is ten opzichte van figuur 3.2. De waardering van het nabestaandenpensioen in de ge-geven pensioenregeling heeft dus invloed op de mate van herverdeling tussen mannen en vrouwen. De actuarieel benodigde premie inclusief het nabestaandenpensioen is voor mannen hoger dan voor vrouwen, vanwege de hogere levensverwachting van de vrouw. De premie voor het nabestaandenpensioen op spaarbasis is voor mannen circa 50% ho-ger. De doorsneepremie voor mannen zou gelijk moeten zijn aan 19,5 % ten opzichte van 18,7 % voor vrouwen.

Vanwege de waardering van het nabestaandenpensioen in de premie wordt de herverde-ling tussen mannen en vrouwen dus omgekeerd. In dit geval heeft de man zelfs voordeel van de doorsneesystematiek en worden de mannen juist gesubsidieerd door vrouwen. Het feit dat vrouwen een hogere levensverwachting hebben zorgt in deze regeling, waarbij het nabestaandenpensioen op spaarbasis wordt gefinancierd, niet voor solidariteit van mannen naar vrouwen maar voor solidariteit van vrouwen naar mannen.

3.4.2

Financiering van het nabestaandenpensioen

In voorgaande berekeningen is uitgegaan van de huidige, standaard grondslagen. Er is geconcludeerd dat het nabestaandenpensioen een cruciaal punt is voor de herverdeling tussen mannen en vrouwen. Dit heeft aanleiding gegeven om het effect van het nabe-staandenpensioen nader te onderzoeken. Dit is gedaan door te kijken naar:

i) bepaalde/onbepaalde gehuwdheid

ii) leeftijdsverschil (x − y) tussen man en vrouw

iii) nabestaandenpensioen waarderen op spaarbasis en risicobasis. Bepaald/Onbepaald

In de huidige situatie is uitgegaan van bepaalde gehuwdheidsfrequenties. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat iedere deelnemer een partner heeft. De koopsom wordt hierdoor ge-waardeerd op basis van twee levens. Uit de Statline van het CBS (zie [27]) is af te leiden dat het aantal huwelijken in Nederland in 2013 ten opzichte van 1996 met ongeveer 38% (= 78.59057.061) is afgenomen. Ten opzichte van 2012 is een daling van ongeveer 11% te zien. Hierdoor kan het nabestaandenpensioen op bepaalde gehuwdheidsfrequenties te over-schat worden. Dit heeft de aanleiding gegeven om te analyseren wat de invloed is van hele lage gehuwdheidsfrequenties (onbepaalde gehuwdheidsfrequenties) op de herverde-ling tussen een man en vrouw (zie bijlageA). Om het effect van onbepaalde gehuwdheid ten opzichte van bepaalde gehuwdheid inzichtelijk te krijgen is gekozen voor lage ge-huwdheidsfrequenties (zie bijlageA).

Uit figuur 3.4is af te leiden dat onbepaalde of bepaalde gehuwdheidsfrequenties weinig effect hebben op de mate van herverdeling tussen mannen en vrouwen. De herverdeling tussen mannen en vrouwen wordt voor onbepaalde gehuwdheidsfrequenties iets kleiner. Door de lagere gehanteerde gehuwdheidsfrequenties wordt de solidariteit tussen mannen en vrouwen beperkt.

(38)

30 Mireille Kroon — Doorsneesystematiek

(a) Bepaalde gehuwdheid (b) Onbepaalde gehuwdheid

Figuur 3.4: Invloed van bepaalde/onbepaalde gehuwdheidsfrequenties op de actuarieel benodigde premie.

Leeftijdsverschil man/vrouw

In de huidige situatie is het leeftijdsverschil tussen een man (x) en een vrouw (y) gelijk aan drie jaar. Oftewel, de man wordt drie jaar ouder verondersteld. Het leeftijdsverschil kan namelijk ook van invloed op de herverdeling tussen mannen en vrouwen. Om dit effect te onderzoek is er gekeken naar een leeftijdsverschil (x − y) gelijk aan 0 , −3 en 8. In onderstaande grafieken is het effect van het leeftijdsverschil te zien.

(a) Leeftijdsverschil (x − y) = 0 (b) Leeftijdsverschil (x − y) = −3

(c) Leeftijdsverschil (x − y) = 8

Figuur 3.5: Invloed leeftijdsverschil op de actuarieel benodigde premie.

Hieruit volgt dat de herverdeling tussen mannen en vrouwen ook afhankelijk is van het verschil in leeftijd tussen de partners. De herverdeling tussen mannen en vrouwen wordt groter naarmate het leeftijdsverschil toeneemt. Daarbij geldt dat als de vrouw ouder wordt verondersteld dan de man, de vrouw minder premie betaalt dan actuarieel benodigd (zie figuur3.5b). In dit geval is de doorsneepremie premie voor vrouwen lager dan de actuarieel benodigde premie. De financiering van het nabestaandenpensioen is voor vrouwen in dit geval 12,0% hoger. Dit weegt dus niet op tegen de hoogte van de

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

daling van de loonkloof, maar toch blijkt uit deze cijfers dat het loonverschil tussen vrouwen en man- nen slechts gedeeltelijk kan toegeschreven worden aan het verschil in

Het Nationaal Instituut voor de Statistiek geeft vol- gende definitie: “het bestaan en duurzaam voortbe- staan van verschillen tussen mannen en vrouwen in hun positie op

Deze wetten gebruiken om een sociale norm uit te dragen: deze wetten zijn er omdat veel mensen gelijkheid tussen vrouwen en mannen belangrijk vinden en geweld tegen

[r]

Voor deze behandeling kan worden gekozen als het zaad te slecht is (minder dan 1 miljoen beweeglijke zaadcellen per zaadlozing) of als reageerbuisbevruchting één of twee keer

Ik won de Masters niet, maar het meisje dat won kwam uit Denemarken, dus ik was de beste Zweedse deelnemer.’ Dit jaar won ze voor de vijfde keer de Zweedse kampioenschappen en

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

Uit het onderhavige onderzoek blijkt dat veel organisaties in de quartaire sector brieven registreren (van 51% in het onderwijs tot 100% of bijna 100% in iedere sector in het