• No results found

Grondslagen

In document Doorsneesystematiek (pagina 32-35)

In dit onderzoek zijn de actuari¨ele factoren gebaseerd op bepaalde grondslagen. Hiervoor zijn er bepaalde aannames gemaakt. In deze paragraaf worden de grondslagen toegelicht. AG Prognosetafel 2012-2062

Iedere twee jaar publiceert het Actuarieel Genootschap (AG) een nieuwe prognoseta- fel. De gehanteerde prognosetafel 2012-2062 wijkt enigszins af van de AG prognosetafel 2010-2060. De belangrijkste reden hiervoor is dat er sinds de publicatie van de eerdere tafel nieuwe informatie beschikbaar is gekomen over de werkelijke sterfte in de afgelopen jaren. Een andere reden is het loslaten van de eis dat de sterftekansen van vrouwen bij elke leeftijd lager zijn dan die van mannen, en de keuze voor een andere techniek om een schatting van de sterftekansen voor hogere leeftijden te bepalen. Het AG heeft een trend in de sterftecijfers vastgesteld en op basis daarvan zijn de sterftecijfers voor de toekomst bepaald. De kans op overlijden is hierdoor afhankelijk van de leeftijd en het jaar waarin hij/zij die leeftijd bereikt. De AG prognosetafel wordt hierdoor diagonaal doorlopen. In dit onderzoek wordt uitgegaan van de actuele AG Prognosetafel 2012-2062 zodat er aangesloten wordt bij de actuele sterftecijfers [16].

Op 9 september 2014 is de nieuwe Prognosetafel van het AG gepubliceerd. Deze Prog- nosetafel verschilt in een aantal opzichten van voorgaande publicaties [33]:

• De langetermijntrend is niet alleen gebaseerd op Nederlandse waarnemingen, maar ook op de waarnemingen uit diverse andere Europese landen.

• De trend is niet na vijftig jaar afgekapt. • Er is stochastiek opgenomen.

In dit onderzoek is geen rekening gehouden met Prognosetafel AG2014. Ervaringssterfte

De overlevingskansen die volgen uit de prognosetafel zijn gebaseerd op de gehele bevol- king. Uit onderzoek is gebleken dat de levensverwachting van de werkende bevolking duidelijk hoger is dan die van de totale bevolking. Deelnemers van pensioenfondsen behoren tot de werkende bevolking, daarom wordt voor de waardering van de verplich- tingen en bij het bepalen van de premie vaak ervaringssterfte toegepast.

In dit onderzoek wordt ervaringssterfte buiten beschouwing gelaten. Rentetermijnstructuur

Lange tijd werd er een vaste rekenrente van 4% gehanteerd bij het waarderen van aan- spraken, maar aan het eind van de jaren negentig daalde de rentetermijnstructuur zo- danig dat in Nederland de langetermijnrente onder de 4% zakte. In heel Europa was deze scherpe daling van de rente te zien. Aan het begin van de 21e eeuw kwam DNB al vrij snel tot de conclusie dat het verzekerings- en pensioentoezicht op marktwaarde

gebaseerd diende te worden. De rentetermijnstructuur die kan worden afgeleid uit de prijzen van staatsobligaties werd door veel actuarissen in eerste instantie als risicovrije rentecurve gezien. Maar vanwege het dalende aanbod in langlopende obligaties, leek de risicovrije curve niet de meeste geschikte curve voor het waarderen van langlopende verplichtingen bij pensioenfondsen [17].

Een gevolg hiervan was dat in september 2012 de Ultimate Forward Rate ge¨ıntroduceerd werd voor pensioenfondsen. De belangrijkste motivatie voor deze maatregel was om met name het lange einde van de rentecurve die wordt gebruikt voor de bepaling van nomi- nale dekkingsgraden minder gevoelig te maken voor verstoringen op financi¨ele markten. Het gaat hierbij om een aanpassing van de rentetermijnstructuur voor looptijden vanaf 20 jaar. Voor looptijden tot en met 20 jaar is de rente gelijk aan de waargenomen rentetermijnstructuur. Na 20 jaar wordt de rentetermijnstructuur aangepast door de onderliggende ´e´enjaars forward rate te extrapoleren naar 4, 2%. Dit percentage is geba- seerd op een historische lange termijn inflatie van 2% en een re¨ele rente van 2, 2%. Voor looptijden vanaf 60 jaar is de rente gelijk gesteld aan 4, 2%. Op deze manier is de rente voor lange looptijd minder afhankelijk van de markt [17].

In oktober 2013 heeft de Commissie UFR wederom een advies uitgebracht om een rentecurve te hanteren op basis van:

• Niveau van de UFR op basis van de gerealiseerde 20-jaars forward rates in de voorgaande 10 jaar. Dit leidt tot een UFR van 3, 9% (per einde juli 2013). • Een startpunt voor de UFR-methode bij 20 jaar. De commissie beschouwt dit

punt niet als laatst liquide punt, maar als First Smoothing Point.

• Vanaf het startpunt groeit de methode richting de UFR, maar bereikt deze nooit. De extrapolatiemethode neemt marktinformatie ook na het startpunt mee. Het gewicht dat aan deze marktwaarneming wordt gegeven, neemt geleidelijk af. In onderstaande grafiek zijn de verschillende rentetermijnstructuren weergegeven.

Figuur 3.1: Spotrates per 31 december 2013.

Voor de berekening van de kostendekkende premie wordt een gedempte rente gehan- teerd. Hierbij wordt de rente gebaseerd op het gemiddelde van vijf jaar gepubliceerde rentetermijnstructuren van 31 december 2009 t/m 31 december 2013.

26 Mireille Kroon — Doorsneesystematiek

Pensioenleeftijd

Op 21 juni 2012 is de ’Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd’ aangenomen door de Tweede Kamer. Deze wet is 10 juli 2012 door de Eerste Kamer aangenomen. Vanaf 1 januari 2013 wordt de AOW-leeftijd elk jaar verhoogd totdat de AOW-leeftijd in 2019 gelijk is aan 66 en in 2023 gelijk aan 67 jaar. Verder wordt per 1 januari 2014 de pensi- oenrichtleeftijd in ´e´en keer verhoogd naar 67 jaar ten gevolge van de wijzigingen in het Witteveenkader. In dit onderzoek is uitgegaan van een pensioenleeftijd van 65 jaar. Gehuwdheid

Een nabestaandenpensioen wordt uitgekeerd wanneer de partner overlijdt. De hoogte van het nabestaandenpensioen is meestal gekoppeld aan het ouderdomspensioen. Er wordt over het algemeen onderscheid gemaakt tussen twee soorten nabestaandenpensi- oen namelijk nabestaandenpensioen op spaarbasis en op risicobasis.

• Spaarbasis: hierbij wordt ieder jaar kapitaal opgebouwd. Het recht op het opge- bouwde nabestaandenpensioen blijft bestaan.

• Risicobasis: bij deze vorm bestaat het risico dat de nabestaande geen uitkering krijgt. Het recht op nabestaandenpensioen vervalt bij uit dienst treding.

Verder heeft een pensioenfonds de keuze om de voorziening voor het nabestaandenpen- sioen te waarderen op bepaalde of onbepaalde (tot de pensioenleeftijd) gehuwdheidsfre- quenties. In het bepaalde systeem wordt de uitkering op twee levens gewaardeerd. Hierbij wordt uitgegaan dat iedereen een partner heeft. In het onbepaalde systeem wordt een aanname gemaakt ten aanzien van de kans waarop een hoofdverzekerde gehuwde is op het moment dat deze komt te overlijden. In dit onderzoek wordt uitgegaan van een nabestaandenpensioen op spaarbasis waarbij bepaalde gehuwdheidsfrequenties worden gehanteerd.

In tabel 3.2 zijn de grondslagen, zoals onder andere hierboven beschreven, in het kort weergegeven. Deze grondslagen dienen als uitgangspunt voor het onderzoek.

Grondslagen

Sterftetafel man/vrouw Prognosetafel 2012-2062 Ervaringssterfte Geen

Berekeningsjaar 2014

Rekenrente DNB curve (UFR + driemaandsmiddeling per 31 dec 2013)

Betaling Continu

Pensioenleeftijd 65 Leeftijdsverschil (x − y) 3

Gehuwdheid Bepaald

In document Doorsneesystematiek (pagina 32-35)