• No results found

Patronen van afhankelijkheid : het bestaan en voortbestaan van onvrije arbeid bij tapijtknopers in Nepal

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Patronen van afhankelijkheid : het bestaan en voortbestaan van onvrije arbeid bij tapijtknopers in Nepal"

Copied!
118
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Patronen van afhankelijkheid

Het bestaan en voortbestaan van onvrije arbeid bij tapijtknopers in Nepal

Culturele Antropologie en Sociologie der Niet-Westerse Samenlevingen Masterscriptie (februari 2014)

(2)

Patronen van afhankelijkheid

Het bestaan en voortbestaan van onvrije arbeid bij tapijtknopers in Nepal

Masterscriptie (februari 2014)

Aantal woorden: 34.770 (inclusief schema’s e.d.).

Universiteit van Amsterdam

Culturele Antropologie en Sociologie der Niet-Westerse Samenlevingen Begeleider: Dhr. dr. G. (Gerben) Nooteboom MSc

Tweede lezer: Dhr. dr. L.G.H. (Laurens) Bakker Derde lezer: Mw. dr. L.H. (Rosanne) Rutten

Sanne Wassink

Studentnummer: 5839890 E-mail: sannewassink@live.nl

(3)

V

oorwoord

Zenuwslopend spannend, enorm boeiend, hartverscheurend zielig, onvoorstelbaar goor, waanzinnig leerzaam en zó ontzettend bijzonder. Tijdens mijn master Culturele Antropologie & Sociologie der niet-westerse samenlevingen ben ik als ‘antropoloog in opleiding’ opzoek gegaan naar de antropologische ervaring, een uitdaging van formaat en ik ben immens dankbaar dat ik dit heb mogen meemaken.

Een onderzoek begint met het denken wat je wilt doen, vervolgens hoe je dit wilt gaan doen en daarna moet het daadwerkelijk gaan gebeuren. ‘Going local’ is de missie van de

antropoloog, op veldwerk om empirische data te verzamelen. Na het veldwerk besloot ik alle gelegde puzzelstukjes in een ander patroon te leggen om mijn data recht te doen en in deze scriptie treft u het resultaat. Het was een mooie tijd van denken, doen en schrijven, niet persé in deze volgorde. Vooral mijn veldwerk was een belevenis die ik nooit zal vergeten, een ervaring voor het leven.

Mijn dank en mijn hart gaan uit naar tapijtknopers in Jorpati en Bouddha in de Kathmandu Vallei van Nepal waar mijn veldwerk heeft plaatsgevonden: zij zijn de gezichten achter dit rapport en de stemmen van mijn schrijven. Zonder hun openhartigheid, altijd terwijl ze

tapijten zaten te knopen zodat ze geen minuut hoefden te missen, was dit nooit gelukt. In mijn dromen draagt deze scriptie bij aan betere arbeidsomstandigheden voor tapijtknopers, of de scriptie hiervoor voldoende waardevol is dient beoordeling af te wachten, maar mijn betrokkenheid blijft.

Mijn enorme dankbaarheid gaat uit naar de altijd behulpzame, hard werkende en vrolijke Miss Sarita voor haar geborgenheid, kennis en hulp als gids en als tolk tijdens mijn onderzoek. In een onbekende en enerverende wereld was jij mijn rots in de branding met je positieve visie op de wereld die je gevraagd en ongevraagd met mij deelde. Ook haar familie Sanu ben ik zeer erkentelijk voor hun gastvrijheid, het was fijn, leerzaam en voor mij heel bijzonder om een paar maanden deel uit te maken van uw familie, grote dank voor deze ervaring. Ook wil ik onderzoeksassistenten Saveeta Che en Subigya Shrestha danken voor hun hulp tijdens de

(4)

enquêtes: samen hebben we veel meer data kunnen verzamelen dan dat ik alleen had kunnen doen en dat is erg waardevol gebleken.

Ook gaat mijn grote dank uit naar mijn scriptiebegeleider Gerben Nooteboom voor zijn eerlijke en gedetailleerde feedback. De waardevolle brainstormmomenten zijn bepalend geweest om de juiste koers te varen. De stimulans om door te gaan heeft me naar de eindstreep geholpen, bedankt voor uw geduld. Lonneke Frijns, Diederik van Petegem, Jorisjan van Petegem, Jan Wassink en Andries Zoutendijk wil ik ook bedanken voor het meelezen en de waardevolle feedback.

Mijn speciale dank gaat uit naar Diederik voor je onbegrensde liefde en betrokkenheid; jouw steun is goud waard. Dank dat je mij de ruimte gunt om zo’n ervaring op te doen en toch -op afstand- te delen. Ook mijn familie Jan, Martine, Daniëlle en Linda wil ik danken voor hun onvoorwaardelijke warmte en betrokkenheid en in het bijzonder mijn ouders voor hun visie op de wereld die mij de gelegenheid heeft gegeven om me te ontwikkelen tot wie ik ben. Zo’n sterk thuisfront creëert een weg van mogelijkheden –en gemis, maar ook op afstand waren jullie heel dichtbij. You mean the world to me.

Ik hoop dat deze scriptie bij kan dragen aan het denken over onvrije arbeid en wellicht kleine bewegingen kan geven in de praktijk, want uiteindelijk is dat waar dit denkproces over gaat. Er wordt in de wetenschap veel gekeken naar ‘wat je op papier zet’, maar mijn belangrijkste drijfveer van dit schrijven is ‘wat ermee gedaan wordt’. Kennis is niets waard als we er niets mee doen: vraag mij daarom gerust om uitleg, voel je vrij om met een kritische blik deze scriptie te lezen en hierover met mij in discussie te gaan, wees welkom met plannen hoe dit een gevolg te geven.

               

(5)

I

nhoudsopgave

Voorwoord……… III

1. Inleiding

………... 2

1.1. Introductie in het onderzoek……….……….……... 2

1.2. Kinderarbeid als contextafhankelijk concept………. 2

1.3. Nepalese handgeknoopte tapijten……….. 3

1.4. Introductie in het veld: bij tapijtknopers in Bouddha & Jorpati……… 4

1.5. Beperkingen van vrijheden: theoretische uitgangspunten………. 6

1.5.1. Hedendaagse slavernij……… 6

1.5.2. Onvrije arbeid……… 8

1.6. Doelstelling & vraagstelling……….. 10

2. Onderzoeksstrategie

………. 12

2.1. Methodische uitgangspunten………. 12

2.2. Onderzoeksmethoden & -technieken………. 13

2.2.1. Van tapijtwinkels in Kathmandu, naar tapijtknopers in Bouddha & Jorpati…….. 13

2.2.2. De rol van gatekeeper Miss Sarita & onderzoeksassistenten………. 14

2.2.3. Onderzoekstechnieken……… 16

2.2.4. Representativiteit, interpretatie van data & mijn rol als onderzoeker……… 18

2.3. Setting………. 20

3. Leren van het verleden

………. 26

3.1. Inleiding in het hoofdstuk……… 26

3.2. Geschiedenis van slavernij in Nepal……….. 26

3.3. Discussie vrije arbeid versus onvrije arbeid in historisch perspectief……… 27

3.4. Over het bestaan en voortbestaan van onvrije arbeid in het verleden……….. 31

3.4.1. (On)afhankelijke arbeidsrelaties ……….……….. 31

3.4.2. Sociale- culturele hiërarchische verhoudingen ………. 32

3.4.3. De ‘verdwijning’ van onvrije arbeid……… 33

3.5. Deelconclusie hoofdstuk 3……… 34

4. Leren van het heden

………... 36

4.1. Inleiding in het hoofdstuk……….. 36

4.2. Hedendaagse slavernij, onvrije arbeid & kinderarbeid: conceptualisering……… 36

4.2.1. Concept: hedendaagse slavernij……… 36

(6)

3.2.3. Concept: kinderarbeid………. 43

4.3. Elementen van onvrije arbeid in Nepalese tapijtindustrie………. 45

4.3.1. Condities omtrent het bestaan en voortbestaan van onvrije arbeid in Nepal……. 45

4.3.2. Mechanismen omtrent het bestaan en voortbestaan van onvrije arbeid in Nepal… 47 4.3.3. Processen omtrent het bestaan en voortbestaan van onvrije arbeid in Nepal……. 49

4.4. Deelconclusie hoofdstuk 4……….. 51

5. Tapijtknopers in Nepal

……… 55

5.1. Inleiding in het hoofdstuk……….. 55

5.2. Profiel respondenten tapijtindustrie Bouddha & Jorpati………. 55

5.2.1. Sekse van respondenten……… 55

5.2.2. Leeftijd van respondenten……… 57

5.2.3. Functie van respondenten………. 60

5.3. Arbeidsomstandigheden van respondenten in tapijtindustrie van Bouddha & Jorpati……. 61

5.3.1. Aantal werkzame jaren in tapijtsector……….. 61

5.3.2. Werkuren per dag & werkdagen per week ……….. 61

5.3.3. Lunchbreak……… 63

5.3.4. Inwerkperiode……… 63

5.3.5. Woonsituatie en betaling van de woning en eten tijdens inwerkperiode……….. 67

5.3.6. Huidige woonsituatie en betaling van de woning en eten……….. 70

5.3.7. Arbeidscontract……… 72

5.3.8. Salaris, spaargeld & schulden ………. 73

5.3.9. Lening & rente………. 76

5.3.10. Risico op ziekte & gevolgen daarvan………. 77

5.3.11. Mening tapijtknopers over arbeidsomstandigheden omtrent gezondheid……….. 79

5.3.12. Mening tapijtknopers omtremt arbeidsomstandigheden omtrent veiligheid…….. 80

5.3.13. Risico van marktwerking……… 82

5.3.14. Overige ‘secundaire arbeidsvoorwaarden’………. 82

5.3.15. Algemene mening over de werkzaamheden……… 83

5.3.16. Wensen voor de toekomst omtrent arbeidsomstandigheden……….. 84

5.4. Elementen van onvrije arbeid bij tapijtknopers van Bouddha & Jorpati……….. 87

5.4.1. Condities: gebrek aan decent work bij tapijtknopers in Nepal……… 87

5.4.2. Mechanismen: elementen van controle bij tapijtknopers in Nepal………. 90

6. Conclusie

………. 94

6.1. De context geeft betekenis……….. 94

6.2. Daar waar vrijheid wordt belemmerd spreken we van onvrijheid……… 94

(7)

6.4. De rol van mechanismen in het bestaan en voortbestaan van onvrije arbeid……… 97

6.5. De rol van processen in het bestaan en voortbestaan van onvrije arbeid……….. 99

6.6. Concluderend……… 100

Literatuurlijst………. 102

(8)
(9)

1. I

nleiding

1.1. Introductie in het onderzoek

Voor de master Culturele Antropologie en Sociologie der niet westerse samenlevingen aan de Universiteit van Amsterdam mocht ik onderzoek doen. Deze scriptie is het resultaat van literatuuronderzoek in combinatie met empirische dataverzameling gedurende mijn veldwerk in Nepal, van mei t/m augustus in de zomer van 2011. Vanuit een interesse in de relatie tussen producten die in lagelonenlanden worden geproduceerd en in het westen worden verkocht en voornamelijk ook die producten waar mogelijk sprake is van kinderarbeid, heb ik onderzoek gedaan naar arbeidsomstandigheden van tapijtknopers in Nepal. Hier ging enige bestudering aan vooraf voordat ik wist dat er mogelijk sprake is van ‘kinderarbeid’ bij tapijtknopers in Nepal. Vervolgens was het de vraag of het zou lukken deze tapijtknopers te kunnen vinden in Nepal, dit was dan ook onderdeel van het veldwerk. Na een paar weken zoeken is dit gelukt: ik vond een interessante groep tapijtknopers in Bouddha en Jorpati, twee dorpen in de Kathmandu Vallei van Nepal, waarbij mogelijk sprake is van kinderarbeid. Na de dataverzameling over de arbeidsomstandigheden van deze tapijtknopers bleek tijdens de analyse van de data dat sommige tapijtknopers te maken krijgen met beperking van hun vrijheid, door de arbeidsomstandigheden waarin zij leven. Om dit, in de context, te begrijpen heb ik onderzoek gedaan naar het bestaan en voortbestaan van elementen (waaronder

kinderarbeid) van onvrijheid onder tapijtknopers in Bouddha en Jorpati. Dit is dan ook waar deze scriptie over gaat.

1.2. Kinderarbeid als contextafhankelijk concept

De term ‘kinderarbeid’ is wetenschappelijk gezien geen eenduidig concept. Een veel gebruikte definitie1 van kinderarbeid komt uit het Internationale Verdrag inzake de Rechten voor het Kind (IVRK) en luidt: ‘economische exploitatie en werk dat naar alle

waarschijnlijkheid gevaarlijk is of de opvoeding van het kind zal hinderen, of schadelijk zal zijn voor de gezondheid of de lichamelijke, geestelijke, intellectuele, zedelijke of

maatschappelijke ontwikkeling van het kind’ (Artikel 31.1 IVRK). Maar in deze definitie zit                                                                                                                

1 Deze definitie wordt onder andere gebruikt door de International Labour Organization van de VN.

(10)

een behoorlijke discretionaire ruimte, waarbij de opvatting over wat ‘exploitatie, gevaarlijk, hinderlijk of schadelijk’ is verschillend kan worden opgevat. Net zoals wereldwijd anders invulling wordt gegeven aan wat een ‘kind’ is en ook hoe de ‘kindertijd’ eruit ziet (zie

Houwerzijl en Pierik 2005). Logischerwijs lopen ook de cijfers over kinderarbeid hierdoor erg uiteen, van 111 miljoen (Basu en Tzannatos 2003:157) tot 250 miljoen kinderen die arbeid verrichten (International Labour Office 2005). Bijzonder hoogleraar Dr. Lieten geeft aan dat meer betrouwbare cijfers over kinderarbeid naar zijn idee aanzienlijk lager liggen (2003:13). Deze wisselende cijfers ontstaan niet alleen omdat de betekenis van ‘kind zijn’ en

‘kinderarbeid’ verschillend worden ingevuld, maar ook vanwege de lastige zichtbaarheid van kinderarbeid, waardoor het moeilijk in kaart gebracht kan worden. De definitie van het IVRK over kinderarbeid is leidend in wat er in dit onderzoek onder kinderarbeid wordt verstaan. Voor de invulling van de discretionaire ruimte die deze definitie dan nog heeft zal, vanuit de context, in het theoretisch kader nader invulling geven worden aan de betekenis van ‘kind zijn’ en ‘kinderarbeid’ in Nepal.

1.3. Nepalese handgeknoopte tapijten

De zoektocht naar de juiste plek voor veldwerk startte bij het vinden van zogenaamde ‘risicoproducten’, waarbij mogelijk sprake is van kinderarbeid. Het leek mij haalbaar zo’n product te gaan volgen in het productieproces om vanzelf uit te komen bij kindarbeiders. Uit literatuur bleek het handgeknoopte tapijt zo’n risicoproduct, waar sprake kan zijn van zowel uitbuiting (zie Bales 2004 en ILO 2002) als (gedwongen2) kinderarbeid (Department of Labor 2009). Bijna alle handgeknoopte tapijten worden gemaakt voor de export, onder andere naar het westen (US International Trade Commission 1993) en dat maakt juist die verbinding met het westen die ik bijzonder interessant vind. Zo schrijven Houwerzijl en Pierik in hun artikel dat sommige auteurs3 claimen dat kinderarbeid in westerse landen in de 19e eeuw niet echt is gestopt maar geëxporteerd is naar ontwikkelingslanden (2005:135). Een scherpe uitspraak, waar ik ook graag mijn visie op wil geven, maar waarvoor ik eerst uitgebreid onderzoek moest doen. Om te bepalen in welk land ik mijn veldwerk het beste kon uitvoeren, heb ik literatuur bestudeerd over arbeidsomstandigheden in relatie tot handgeknoopte tapijten. De Verenigde Staten en Duitsland zijn ’s werelds grootste importeurs als het gaat om

                                                                                                               

2 Het is de vraag of er bij kinderarbeid niet altijd sprake is van ‘dwang’, maar het Department of Labor die bijhoudt welke

producten een risicoproduct kunnen zijn in relatie tot kinderarbeid, maakt onderscheid tussen gedwongen (kinder)arbeid en kinderarbeid. Deze kanttekening lijkt me wel op zijn plaats.

(11)

handgeknoopte tapijten. De belangrijkste exporteurs zijn Iran, India, China, Pakistan, Turkije, Nepal en Egypte. (US International Trade Commission 1993).

Nepal bleek een land waar het handgemaakte tapijt een zeer belangrijk exportproduct is (ibid.) en waar de tapijtsector als één van de belangrijkste arbeidsmarkten fungeert voor het land (Graner 2001:254-255). De overheid van Nepal en de International Labour Organization (ILO) hebben tapijtfabrieken van Nepal geïdentificeerd als een locatie waar sprake is van de ergste vormen4 van kinderarbeid (ILO 2002:70). Daarnaast is kinderarbeid, ondanks dat het ook in Nepal verboden is, in de Nepalese samenleving een geaccepteerd onderdeel van de economie en samenleving: ‘(…) child labour had been accepted as an integral part of the economy and society [in Nepal]’ (Vasuprasat 2006:11). Dit maakt dat het mogelijk niet volledig verstopt zou zitten en er een kans was om (de ergste vormen van) kinderarbeid te onderzoeken in Nepal: daarom werd dit het land voor mijn veldwerk.

1.4. Introductie in het veld: bij tapijtknopers in Bouddha & Jorpati

Fragment uit het veld

Het is 22 juni 2011 en ik ben samen met mijn tolk Miss Sarita in Bouddha, een dorp in de Kathmandu Vallei van Nepal. Van deskundigen5 had ik begrepen dat in de dorpen Bouddha en Jorpati veel tapijtknopers te vinden zijn en dat kinderarbeid in dit gebied mogelijk vindbaar is. De werkplek waar we nu naartoe gaan heb ik tijdens mijn observaties ontdekt en nadat ik zelf een paar keer in dit gebied ben geweest om te observeren, ga ik vandaag samen met mijn tolk Miss Sarita proberen in gesprek te komen met tapijtknopers. We komen aan bij een werkplaats met zes werkplekken en acht vrouwen die tapijten knopen. Na enig aftasten mogen we er wel bij komen zitten om met ze te praten. De oudste twee vrouwen (naar eigen zeggen ongeveer 38 en 41 jaar, maar ze weten zelf niet precies hun eigen leeftijd) zijn via een bemiddelaar vanuit het dorp waar ze vandaan komen naar Bouddha gekomen om tapijten te knopen. Dit is al meer dan 20 jaar geleden. Deze bemiddelaar kwam vragen of er mensen werk nodig hadden en had hen op die manier aan een baan geholpen. Op dit moment was er geen contact meer met deze bemiddelaar.                                                                                                                

4 Er zijn verschillende vormen van kinderarbeid, door de ILO geformuleerd in de Worst Forms of Child Labour Concenvtion,

1999 No. 182 (2002:9).

(12)

Beide vrouwen kregen in het begin van de werkperiode als tapijtknoopsters niet betaald: dit was een periode waarbij ze werden ingewerkt als

tapijtknoopsters en het vak konden leren. Ze kregen geen salaris of eten van de meester (zoals werknemers de werkgever noemen) maar wel onderdak gedurende deze inwerkperiode. Eén van de twee vrouwen vertelde dat ze het in het begin erg moeilijk heeft gehad, omdat ze het vak van tapijtknopen niet goed onder de knie kreeg. Hierdoor werd ze veel geslagen door de meester en heeft ze pas na zes maanden haar eerste geld ontvangen toen ze een tapijt had geknoopt en aan alle eisen voldeed. Ze vond het moeilijk en ook niet leuk om het begin, maar nu was ze wel tevreden.

De vrouwen hier werken allemaal van 5:30uur ’s ochtends tot 20:00uur ’s avonds, gedurende zes dagen per week. Tussendoor kunnen ze naar huis om te eten. Het is hun eigen keuze, ze worden niet gedwongen om dit te doen. Ze geven aan dat ze juist graag zoveel mogelijk uren per dag willen werken, want dan is het tapijt eerder klaar en kunnen ze geld innen: ze krijgen per tapijt betaald en niet per uur. Op zaterdag zijn ze allemaal vrij om thuis dingen te regelen, zoals de was.

Eén vrouw van ongeveer 20 jaar gaf haar kind borstvoeding terwijl ze tegelijkertijd een tapijt zat te knopen. Ook was er een meisje, naar mijn schatting van een jaar of acht, die ook eventjes achter een tapijt kroop om te laten zien dat ze kon knopen. Dit meisje was geen dochter van één van de werknemers, maar een meisje uit de buurt. Na een tijdje werd ze weggestuurd door een vrouw die daar zelf verder ging met knopen. Het leek alsof de werkplek toebehoorde aan de vrouw en het meisje even wilde laten zien dat ze ook tapijten kon knopen, maar dat is mijn interpretatie van de situatie.

Zoals beschreven bleek uit literatuur dat handgeknoopte tapijten ‘risicoproducten’ zijn waarbij sprake kan zijn van zowel uitbuiting (zie Bales 2004 en ILO 2002) als (gedwongen6) kinderarbeid (Department of Labor 2009). In bovenstaand ‘fragment uit het veld’ geven de vrouwen aan dat ze niet gedwongen worden om (zoveel uren) te werken en ondanks het schrijnende verhaal van de vrouw die de inwerkperiode 20 jaar geleden als onprettig had ervaren, lijkt de sfeer op het moment dat ik de vrouwen tref best gezellig. Kan hier toch sprake zijn van kinderarbeid? Of van onvrijheid van werknemers, misschien zelfs uitbuiting?                                                                                                                

6 Het is de vraag of er bij kinderarbeid niet altijd sprake is van ‘dwang’, maar het Department of Labor die bijhoudt welke

producten een risicoproduct kunnen zijn in relatie tot kinderarbeid, maakt onderscheid tussen gedwongen (kinder)arbeid en kinderarbeid. Deze kanttekening lijkt me wel op zijn plaats.

(13)

En valt hier überhaupt een eenduidig antwoord op te geven? Hiervoor is het nodig eerst nader te bestuderen wat kinderarbeid, onvrijheid en uitbuiting precies is. Dit onderzoek gaat over tapijtknopers die vanuit vrijheid, in aanraking kunnen komen met beperkingen van die vrijheid door de situatie waarin ze zich begeven.

1.5. Beperkingen van vrijheden: theoretische uitgangspunten

In dit onderzoek zijn bepaalde theoretische keuzes gemaakt, een inleiding in de theoretische uitgangspunten wordt hier alvast gegeven. ‘One obvious starting point to a characterisation of unfree labour is to start with a characterisation of freedom and then to consider forms in which unfree labour departs from the conditions of freedom (cf. Rao 2011). (…) I approach the problem from the opposite direction (…) (O’Neill 2011:7). Ik sluit aan bij de methode van O’Neill om onvrijheden te bestuderen, vanuit concepten die over onvrijheden gaan. Als werknemers in hun vrijheid worden belemmerd, spreken we mogelijk van onvrije arbeid (zie Baak 1997:430). En een uiterste vorm van het beperken van iemands vrijheid, is new slavery (Bales 2004), een leerzaam concept om onvrijheid beter te begrijpen. In deze paragraaf zal daarom eerst worden uitgelegd wat er in dit onderzoek onder new slavery (Bales 2004) wordt verstaan, waarom dat in dit onderzoek wordt vertaald als hedendaagse slavernij en waarom theorie hierover wel wordt gebruikt, maar het toch niet over ‘slaven’ gaat in dit onderzoek. Vervolgens wordt besproken welke elementen uit dit concept (de rol van dwang en

‘beheersing’) belangrijk zijn voor dit onderzoek. Daarna worden de theoretische uitgangspunten omtrent het concept onvrije arbeid besproken: welke definitie in dit

onderzoek wordt gebruikt en waarom, alsmede welke theorie in dit onderzoek wordt gebruikt over verschillende momenten van onvrije arbeid en hoe dit inzichten geeft over de

veranderende (economische en sociaal-culturele) afhankelijkheidsrelatie gedurende de arbeidsrelatie tussen een meester en tapijtknoper. Deze paragraaf van theoretische

uitgangspunten sluit af met een kritische noot over hoe abstracte theorieën omtrent onvrije arbeid onvoldoende aansluiten bij de natuurlijke realiteit van de praktijk en hoe daar in dit onderzoek mee wordt omgegaan.

1.5.1. Hedendaagse slavernij

Slavernij van nu is niet hetzelfde als in het verleden. Bales spreekt in zijn boek Disposable People over new slavery, dat hij uitlegt als een nieuwe vorm van slavernij: ‘it is not about owning people in the traditional sense of the old slavery, but about controlling them

(14)

completely’ (2004:4). ‘Controlling people’, waarover Bales schrijft is waardevol om de relatie tussen meesters en tapijtknopers beter te kunnen begrijpen. De tegenstelling tussen

traditionele en nieuwe slavernij zoals door Bales hier geschetst is iets genuanceerder in werkelijkheid. In de hernieuwde uitgave van zijn boek Disposable People (2012) geeft Bales zelf ook aan dat deze tegenstelling simplistisch is, hij schrijft er het volgende over: ‘The more I learned, the more I realized that slavery always lives along a continuum, that it reflects each culture and society where it exists, and that trying to corral it into two conceptual categories just doesn’t do it justice’ (2012:XXVI). Dit maakt dat in dit onderzoek new slavery zal worden beschreven en vertaald als ‘hedendaagse slavernij’. In Nederlandse literatuur worden zowel de definities van ‘hedendaagse’ als ‘moderne’ slavernij gebruikt. Hedendaagse

slavernij is naar mijn idee passender, omdat dit over het ‘heden’ gaat, zonder daarbij te veronderstellen dat het persé ‘nieuw’ is, zoals de term ‘modern’ impliceert.

Gaat het over ‘hedendaagse slaven’ in dit onderzoek? Omdat de termen ‘slaaf’ en ‘slavernij’ contextafhankelijk van betekenis kunnen verschillen is het van belang om bewust een keuze te maken om deze term wel of niet te gebruiken in antropologisch onderzoek: en voor dit onderzoek is besloten dat het niet passend is om te spreken van ‘hedendaagse slaven’. Volgens Miers en Kopytoff dient de positie van de slaaf onderzocht te worden in de context van de eigen samenleving (1977:12). Dit sluit aan bij methoden van antropologisch onderzoek. Dat betekent niet dat enkel inheemse termen worden gebruikt. Zo stelt Watson in Slavery as an Institution: ‘this problem would be even worse if anthropologists used only native terms whenever they wrote about exploitation and domination’ (1980:3), want daarmee zou dit onderzoek enkel aansluiten bij wat respondenten verstaan onder de term ‘slaaf’ en wordt een theoretische analyse hierover meteen uitgesloten, terwijl dit wel waardevol kan zijn.

Bijvoorbeeld als werknemers zichzelf niet als ‘slaaf’ typeren, maar er wel sprake is van hedendaagse slavernij, maar dat is in dit onderzoek niet aan de orde. Als ik specifiek schrijf over de casestudy dan gaat het over tapijtknopers die werken in het spanningsveld tussen vrije en onvrije arbeid, waarbij de term ‘slaaf’ naar mijn interpretatie overtrokken zou zijn, omdat de tapijtknopers zichzelf niet als zodanig typeren en er geen sprake is van dwang, al is er wel sprake van een bepaalde mate van onvrijheid. Daarom is gekozen te schrijven over

werknemers en tapijtknopers en niet over ‘slaven’. Wel wordt in het theoretisch kader

ingegaan op literatuur over hedendaagse slavernij, omdat dit handvatten geeft om onvrijheden bij tapijtknopers beter te begrijpen.

Bij hedendaagse slavernij wordt volgens Bales de werknemer gebruikt als instrument om geld mee te verdienen en als de werkgever de werknemer niet meer kan gebruiken, dan

(15)

‘gooit hij hem weg’ als een wegwerpartikel: ‘this is the new slavery. (…) people become completely disposable tools for making money’ (2004:4). Het gaat bij hedendaagse slavernij7 niet om de slaaf als eigendom van de werkgever, zoals in de traditionele zin van slavernij, maar om het feit dat de werknemer compleet beheerst wordt door de werkgever (Bales 2004:4-6). De rol van beheersing en dwang bij hedendaagse slavernij, met name het verschil daartussen, is belangrijk voor dit onderzoek en is gerelateerd aan de vraag wanneer er sprake is van vrijwillige en onvrijwillige onvrije arbeid. Dit zal in het theoretisch kader dan ook nader wordt uitgewerkt, met name middels literatuur over onvrije arbeid.

1.5.2. Onvrije arbeid

Er zijn verschillende definities van onvrije arbeid, waarbij er anders invulling wordt gegeven aan wat precies onder onvrij wordt verstaan. Zo kiest de International Labour Organization (ILO) voor de ‘analytisch strenge definitie geformuleerd door Rao: dat er sprake moet zijn van dwang om de arbeidsrelatie als onvrij te definiëren’ (Lerche 2007:437). En omdat er sprake moet zijn van dwang, past deze definitie onvoldoende bij dit onderzoek: waarbij tapijtknopers niet gedwongen worden tot de situatie waarin ze zich begeven. Daarom sluit ik aan bij de iets ruimer omschreven definitie van Baak waar niet de aandacht zozeer ligt op ‘dwang’, maar op ‘beperkingen van de vrijheid’ van een werknemer: ‘the concept unfree covers all elements that restrict one's choice of employer, such as legal obstacles (like slavery or indentured labour), financial hindrances (indebtedness), a segmented labour market (based on, for example, educational and ethnic/communal characteristics) and geographical immobility’ (Baak 1997:430). Bij deze definitie is er ook ruimte voor onvrijheid, als een keuze uit de beste alternatieven die de werknemer heeft. Hier kan er ook sprake zijn van een bepaalde mate van dwang, maar dat hoeft niet. De focus ligt hierbij meer op elementen van beheersing, dan op elementen van dwang.

Een andere manier om naar de verschillen van onvrije arbeid te kijken, is het verschil in het moment dat werknemers onvrijheden ervaren: ‘there exist different sites of unfreedom: at the point of entry, within the labouring process itself and at the point of exit’ (O’Neill 2011:5). In dit onderzoek is er geen sprake van onvrijheid op het moment dat de tapijtknoper een arbeidsrelatie aangaat met de meester. Het gaat voornamelijk om mensen die woonden in berggebieden en door recruiters zijn gevraagd of ze interesse hadden in een baan als

tapijtknoper in de Kathmandu Vallei waardoor ze in Bouddha of Jorpati zijn komen wonen.                                                                                                                

7  Bales maakt onderscheid in verschillende vormen van hedendaagse slavernij, waar ik in mijn theoretisch kader later nader

(16)

Deze mensen kiezen er vrijwillig voor om deze arbeidsrelatie aan te gaan. Als we kijken naar de kwetsbaarheid van de tapijtknopers, dan is zowel de agency van de tapijtknoper, als de beperking van de agency van de tapijtknoper van belang, alsook de mogelijke verandering hiervan gedurende de arbeidsrelatie. ‘There is a much discussed tension between

vulnerability-assigning and agency-assigning descriptions of workers, between the treatment of unfree workers as vulnerable victims and at the same time as agents who are able to make choices about their own lives’ (O’Neill 2011:11). Omdat er bij aanvang van de arbeidsrelatie sprake is van een vrijwillige keuze om de arbeidsrelatie aan te gaan, zijn deze tapijtknopers geen kwetsbare slachtoffers van de situatie waarin ze (kunnen) belanden. Wel kan het zo zijn dat de omstandigheden waarin ze zich begeven maakt dat de agency van de tapijtknoper verandert: dat de mogelijkheden om zich in vrijheid te bewegen en onafhankelijk te zijn en te blijven gedurende de arbeidsrelatie verandert.

Verschillende momenten van onvrijheid, brengen wisselende vormen van beperkingen van die vrijheid met zich mee. O’Neill stelt het helder in The varieties of unfreedom: ‘At different sites of unfreedom, different liberty-restricting concepts are invoked: involuntariness, domination, dependence, coercion and force’ (2011:5). Voor tapijtknopers in Nepal is het met name interessant om de afhankelijkheidsrelatie ten opzichte van de meester te bestuderen. Een andere factor waar rekening mee wordt gehouden in dit onderzoek is dat de hiërarchische verhouding tussen meesters en tapijtknopers niet enkel gerelateerd dient te worden aan de (veranderende) economische relatie, maar ook een verband heeft met de sociaal-culturele hiërarchische relatie. ‘Relations of power mean that other factors than economic ones are at play in the labour relations (…)’ (Lerche 2011:16). Omdat het kastesysteem in Nepal (zie Bennet, Ram Dahal & Govindasamy 2008) en etnische verschillen ook invloed kunnen hebben op beroepsgroepen en machtsverhoudingen onderling, zal dit de relatie tussen meesters en tapijtknopers kunnen beïnvloeden.

Ondanks dat in dit onderzoek in het theoretisch kader een onderscheid wordt gemaakt tussen vrije en onvrije arbeid, is dit verschil in praktijk veel minder abstract vormgegeven (zie Steinfeld en Engerman). De onvrije component van onvrije arbeid kan bijvoorbeeld een ‘keuze’ zijn van werknemers. Er kan sprake zijn van een reciprociteitsverhouding tussen de tapijtknoper en de meester, zoals door Brass geschetst in Free and Unfree Labour: juist omdat werknemers zelf de relatie aangaan met de werkgevers en ze beiden voordeel uit de relatie halen (Brass 1997:27).Zo is er geen sprake van gedwongen arbeid bij de respondenten uit de casestudy in Bouddha en Jorpati, al is er ook geen sprake van absolute ‘vrijheid’. Ook al zijn de verschillen tussen vrijheid en onvrijheid in praktijk niet zo abstract, voor het theoretische

(17)

kader is het contrast wel verhelderend en dit maakt het mogelijk om empirische data meetbaar te maken. Daar waar veel literatuur gaat over tegenstellingen tussen vrije en onvrije arbeid, is de werkelijkheid van deze casestudy niet een zaak van of er wel of niet sprake is van

(on)vrijheid, aangezien er zowel sprake is van vrijheid, als van een beperking van de vrijheid. ‘In a nutshell, it is increasingly evident that contemporary labour relations often cannot in any useful sense be positioned in one side or other of a clear dividing line between ‘free’ and ‘unfree’ labour’ (Barrientos, Kothari & Philips 2013:1038). Zonder waardevolle

tegenstellingen tussen onvrije en vrije arbeid onbespreekbaar te laten, om zo het bestaan en voortbestaan van onvrijheden bij tapijtknopers in Nepal te begrijpen, zal voornamelijk literatuur worden aangehaald waar meer naar de natuurlijke verhouding tussen deze

concepten wordt gekeken (zie Baak 1997; Lerche 2011; O’Neill 2011; Barrientos, Kothari & Philips 2013).

1.6. Doelstelling & vraagstelling

Het doel van dit onderzoek is het bestaan en voortbestaan van onvrije arbeid bij tapijtknopers in Jorpati en Bouddha in Nepal te begrijpen. Dit wordt gedaan door condities, mechanismen en processen waarbinnen tapijtknopers werken te bestuderen met behulp van literatuur over onvrije arbeid, om een uitspraak te kunnen doen op welke elementen tapijtknopers in vrijheden worden beperkt, of een risico lopen op beperking van hun vrijheid.

Condities in deze scriptie zijn gerelateerd aan decent work dat door de ILO directeur-generaal wordt omschreven als: ‘opportunities for women and men to obtain decent and productive work in conditions of freedom, equity, security and human dignity’ (ILO 2008:3-4). In dit concept over decent work zijn door de ILO vier strategische doelstellingen

vastgelegd: rechten op werk; kansen op werkgelegenheid en inkomen; sociale bescherming en sociale zekerheid; en als laatste sociale dialoog en de tripartiete8 (ILO 2008:4)9. Hierbinnen zal ik mij focussen op specifiekere arbeidsomstandigheden zoals de vergoeding, werktijden, minimale leeftijd, veiligheid, gezondheid, sociale zekerheidsmaatregelen en werkzekerheid (ILO 2004:42). Daar waar het in de scriptie wordt geschreven over mechanismen, gaat het over bepaalde werkwijzen en verhoudingen waarin een systeem zichtbaar wordt, zoals de relatie tussen de meester en de tapijtknoper als het gaat om voedsel, schulden, dokterskosten, disciplinering, machtsverhouding, (wederzijdse) afhankelijkheid/ reciprociteit, hiërarchie en                                                                                                                

8 Betrokkenheid van drie partijen: bijvoorbeeld de regering, werkgevers en vakbonden.

(18)

(gebrek aan) alternatieven. Onder de processen versta ik macro-ontwikkelingen die van toepassing zijn op de arbeidsomstandigheden van de tapijtknopers, zoals globalisering, internationale marktwerking tussen lagelonenlanden en hogelonenlanden en de rol van de overheid en wetgeving.

De centrale vraag van mijn onderzoek luidt: welke rol spelen condities, mechanismen en processen in het bestaan en voortbestaan van onvrije arbeid onder tapijtknopers in Jorpati en Bouddha in Nepal in 2011? De centrale vraag wordt besproken aan de hand van

verschillende deelvragen, namelijk:

1. welke verklaringen biedt de literatuur voor het bestaan en voortbestaan van onvrije arbeid in het verleden?

2. welke verklaringen biedt de literatuur voor het bestaan en voortbestaan van hedendaagse onvrije arbeid?

3. welke elementen van (het risico op) onvrije arbeid zijn aanwezig bij tapijtknopers in Nepal?

4. Op welke wijze hebben de elementen van onvrijheid (zoals in kaart gebracht bij deelvraag 3) invloed op het mogelijke bestaan en voortbestaan van onvrije arbeid bij tapijtknopers in Nepal?

De deelvragen worden allemaal beantwoord in de verschillende hoofdstukken. In deze scriptie zal ik in hoofdstuk twee de onderzoeksstrategie verantwoorden. Vervolgens worden in de hoofdstukken drie en vier het theoretisch kader uiteengezet: waarbij onderscheid is gemaakt in een bespreking van onvrije arbeid in historisch perspectief en in literatuur over

hedendaagse onvrije arbeid om zowel te leren van theorie uit het verleden, als het heden. Daarna wordt in hoofdstuk de verzamelde data uit de casestudy in Bouddha en Jorpati gepresenteerd en analyseerd aan de hand van voorgaande hoofdstukken om vervolgens de conclusie te presenteren in hoofdstuk zes waarbij antwoord wordt gegeven op de centrale vraag van dit onderzoek.

(19)

2. O

nderzoeksstrategie

2.1 Methodische uitgangspunten

Dit onderzoek startte met twee voorbereidingsvakken, Theory for Ethnographic Practice en Veldwerk in Voorbereiding, die ik beiden met een voldoende heb afgesloten. Mijn Research Proposal is vervolgens goedgekeurd en zo kon ik voorbereid vertrekken naar ‘het veld’. Met de intentie om kwalitatief onderzoek te doen naar kinderarbeid en de rol van middelman10, die kinderen recruiten op het platteland om te werken als tapijtknoper in stedelijk gebied (zie ILO 2002:71) wist ik dat ik pas in het veld echt zou weten of dit haalbaar was om te onderzoeken. Mocht dit niet lukken was het tweede plan om onderzoek te doen naar arbeidsomstandigheden van tapijtknopers. In het veld heb ik mij laten leiden door de informatie die ik kon verzamelen gedurende mijn veldwerk van eind mei t/m augustus in de zomer van 2011. Vanaf het

veldwerk is de focus van mijn onderzoek uiteindelijk twee keer bewust bijgesteld: ten eerste bleken middelman niet voldoende vindbaar11 waardoor ik in het veld besloot om, zoals voorbereid in het tweede plan, onderzoek te doen naar arbeidsomstandigheden van

tapijtknopers, met de focus op kindarbeiders. Het tweede moment dat mijn onderzoeksfocus is aangepast was bij terugkomst uit het veld. Toen is op basis van de verzamelde data het

theoretisch kader, voor de analyse van deze data, gewijzigd. Wat betreft het ontwerp van het onderzoek, is de relatie tussen theorie en praktijk analytisch-inductief (Bryman 2004:8). Aan de hand van de casestudy in het veld, is verbinding gelegd met passende theorie. Zo bleek op basis van de verzamelde data dat ik meer behoefte had om voor de analyse theoretische handvatten te vinden die gaan over ‘beperkingen’ van de arbeidsomstandigheden, in plaats van de ‘mogelijkheden’ van de arbeidsomstandigheden. Dit betekende een verandering van theoretische uitgangspunten, waarbij niet het concept agency, maar literatuur over

‘hedendaagse slavernij’ en ‘onvrije arbeid’ waardevolle handvatten gaven voor de analyse van de verzamelde data.

                                                                                                               

10 Ook wel naikes en thekadars genoemd in de literatuur.

11 De naikes waren amper vindbaar en ik kwam erachter dat de meeste tapijtknopers via via (soms door tussenkomst van een

naike/thekadar, maar soms ook door tussenkomst van een familielid) in de tapijtindustrie terecht waren gekomen en dat als er al sprake was van een bemiddelaar, daar nog weinig contact mee was. Zie ook mijn onderzoeksverslag over het veldwerk.

(20)

2.2. Onderzoeksmethoden & -technieken

2.2.1. Van tapijtwinkels in Kathmandu, naar tapijtknopers in Bouddha & Jorpati

Om bij de juiste tapijtknopers te komen, was mijn strategie om de productieketen te volgen: van tapijten, naar tapijtknopers. Ik wist dat er verschillende processen in de productie van tapijten zouden zijn: importeren, sorteren, wassen, verschillende soorten wol mixen, zacht en stofvrij maken, spinnen, kleuren en dan worden de tapijten geknoopt (zie ILO 2002:19). Daarna wordt het tapijt nog bijgeknipt en wordt er met een soort ijzeren stok op verschillende plekken in het tapijt stukjes wol hard aangedrukt. Als het klaar is wordt het nog gereinigd en dan gaat het naar de exporteur (die soms ook nog een winkel heeft in Nepal) of naar de winkel voor de verkoop. De meeste kinderen, 88 procent, zijn betrokken bij het knopen van tapijten (zie ILO 2002:19-35), hier lag dan ook mijn focus. Maar het startpunt van de zoektocht waren tapijten die in winkeltjes werden aangeboden in toeristisch gebied, want dat is o.a. voor de westerse markt.

Zo begon het veldwerk in de hoofdstad Kathmandu, waar in de toeristenwijk Thamel verschillende winkels zijn waar handgeknoopte tapijten worden verkocht. Daar heb ik twee dagen doorgebracht en gepraat met lokale mensen, toeristen en winkeliers over waar de tapijten worden gemaakt om vervolgens af te reizen naar Patan, een stad die bijna

vastgegroeid is aan Kathmandu. Hier in de buurt, in Jawlakhel, zit een grote geregistreerde tapijtfabriek en tevens begreep ik van de winkeliers en uit toeristenboekjes dat Patan ‘de stad van het handwerk’ is. De kans om kinderarbeid te vinden is in niet-geregistreerde fabrieken groter en daarom bleken de tapijtknopers van Jawlakhel niet interessant genoeg om te onderzoeken, maar ik hoopte vanuit dat gebied meer aanknopingspunten te vinden. Naast mijn zoektocht in Patan zelf, ben ik in verschillende dorpjes rondom Patan opzoek gegaan naar tapijtknopers. In de derde week van mijn onderzoek liep ik de eerste werkplek binnen waar tapijten werden geknoopt (in Kohkana) maar deze tapijtknopers waren nog niet interessant genoeg voor mijn onderzoek12. In de vijfde week had ik de juiste werkplekken gevonden in Jorpati en Bouddha. In de tussentijd had ik ook gesproken met veel lokale mensen en ook deskundigen van NGO’s (Stichting Veldwerk en Rugmark Foundation) die mij adviseerden de casestudy uit te voeren in Patan, Jorpati en Bouddha. Maar na enig onderzoek in het veld bleken in Patan veel boerenfamilies ook tapijten te knopen, als extra                                                                                                                

12 Kohkana was een klein dorp met maar weinig tapijtknopers (na een middag zoeken had ik het hele dorp een paar keer

rondgelopen en kwam ik uit op één werkplaats waar tapijten werden geknoopt en een aantal mensen die thuis tapijten knoopten). Daarnaast reed er een schoolbus waar veel kinderen uit het dorp mee naar school werden vervoerd.

(21)

inkomstenbron gedurende bepaalde seizoenen. Ook gaven lokale mensen aan dat de meeste werkplaatsen waren verhuisd naar Bouddha en Jorpati. Dit maakte Patan minder interessant voor een casestudy, maar wel interessant om te oefenen met mijn onderzoeksmethoden. Op basis van de verzamelde informatie besloot ik in Patan te blijven wonen en in Bouddha en Jorpati de casestudy uit te voeren.

2.2.2. De rol van gatekeeper Miss Sarita & onderzoeksassistenten

Patan werd mijn veilige thuisbasis, de plek waar ik mijn gatekeeper en tolk ontmoette, de plek waar ik mij veilig voelde en waar ik kon oefenen met de juiste methoden en technieken. Vanaf Patan was ik met de lokale bus in 20 minuten in Bouddha en Jorpati (met de taxi in 10 minuten, maar ik ging altijd met de bus). In Patan woonde ik bij een boerengezin, familie Sanu13, waar ik via via terecht was gekomen. Zij waren bezig een klein gastenverblijf aan huis op te zetten en woonden net buiten de ring van Patan aan de rondweg die door de Kathmandu Vallei loopt. Waar ik dit adres eerst enkel als woning beschouwde van waaruit ik verder zocht naar aanknopingspunten om weer te verhuizen, bleek de gastvrouw en dochter des huizes Miss Sarita heel waardevol voor mijn onderzoek: ze werd mijn gatekeeper in Patan en tolk in Jorpati en Bouddha. Ze was toen 36 jaar, thuiswonend, ongetrouwd en kende de omgeving goed. Ook was Miss Sarita een belangrijke informant: ik woonde bij haar thuis en omdat ik haar dagelijks om mij heen had kon ik veel met haar bespreken. In de loop van de tijd hielp ik haar ook in de huishouding en op het rijstveld, om zo in haar buurt te kunnen zijn en met haar te kunnen praten over cultuur in Nepal. Dit betekent ook dat zij mij gevormd heeft in haar visie hoe “de” Nepalese cultuur werkt, al was en ben ik uiteraard bewust van het feit dat dit haar visie op haar omgeving is en wat dat betreft valt dit niet generaliserend over te nemen. Toen we elkaar beter leerden kennen ging zij mij ook meer van reflectie voorzien als ik ervaringen met haar deelde. Dit was ontzettend leerzaam voor mij. Soms was ik in de

gelegenheid om de visie van Miss Sarita over bepaalde zaken ook met anderen te bespreken: zoals haar nichtjes, de achterbuurman Santos en de twee onderzoeksassistenten. Beelden die ik heb gekregen over een Nepalees gezin en culturele gebruiken van de mensen die ik heb

                                                                                                               

13 Familie Sanu bestaat uit vader en moeder (beiden werkzaam op het rijstveld en vader ook in de bouw), vier kinderen

waaronder Miss Sarita en een aantal kleinkinderen. Bijna iedereen van de familie hielp in het rijstveld en at van de

zelfverbouwde rijst en groenten. Een broer van Miss Sarita werkte in Thailand, haar ander broer woonde ook in het huis waar ik verbleef, hij was psychisch niet helemaal in orde. Haar getrouwde zus hielp in het begin bij het koken voor mij en sommige thaise gasten. Later kwamen er ook andere gasten en werden de nichtjes (dochters van de zus van Miss Sarita) ingeschakeld om te helpen bij het gastenverblijf. Op het moment dat ik daar woonde werd het huis nog verbouwd: vader bouwde zelf terplekke van een balkon nog een kamer.  

(22)

ontmoet tijdens het veldwerk zijn logischerwijs sterk gevoed door de mensen met wie ik ben omgegaan.

Van Miss Sarita leerde ik dat boeren in verband met het Nepalese kastesysteem (dat veel ingewikkelder in elkaar bleek te zitten dan dat ik uit literatuur had begrepen) op dezelfde afstand wonen van Durbar Square14 als tapijtknopers. Zo bleek ik opeens tussen tapijtknopers te wonen. De boeren en tapijtknopers waren in hiërarchische positie gelijkwaardig aan elkaar en mochten bij elkaar over de vloer komen. De zus van Miss Sarita had bijvoorbeeld ook jaren tapijten geknoopt. Familie Sanu waren Newari (oorspronkelijke bewoners van het gebied) en Boeddhisten en ze legde mij uit dat ze hierdoor binnen de eigen beroepsgroep en kaste hiërarchisch gelijkwaardig was, maar wel een bepaald aanzien had ten opzichte van niet-Newari. In Patan wist Miss Sarita tapijtknopers te vinden, in Bouddha en Jorpati niet. Maar omdat ze in de sociale hiërarchische ladder als lid van een boerenfamilie gelijk was aan tapijtknopers, toch wat aanzien had als Newari en ook het lokale dialect sprak, was zij wel een waardevolle tolk. Omdat Miss Sarita geen echte tolk is van beroep en ik het Nepalees niet machtig ben, kan ik niet garanderen dat mijn vragen en de antwoorden van tapijtknopers volledig correct zijn vertaald: er was wel de intentie van alle partijen om elkaar te begrijpen dus wat dat betreft zie ik geen reden om te twijfelen aan de waarde van de vertaling.

Vanaf het moment dat ik met Miss Sarita op pad kon, kwam ik overal makkelijker binnen en begonnen mensen veel opener te praten over hun leven, vooral als Miss Sarita ze aangaf dat ik te vertrouwen was en dat ik zelfs bij haar thuis woonde. In het verkrijgen van ‘rapport’ (Bryman 2004:118) bij de respondenten speelde Miss Sarita een zeer belangrijke rol. Miss Sarita ging er ook vanuit dat ik ‘culturen’ studeerde en meer wilde leren over de leefwereld van de tapijtknopers. Met Miss Sarita heb ik gesproken over het belang dat mensen mij niet vertellen wat ik wil horen en dat zij enkel fungeert als tolk van mijn woorden en de woorden van de tapijtknoper, zonder zelf invulling te geven aan de inhoud. Dit hebben we eerst geoefend in Patan en vervolgens uitgebreid besproken, voordat ik haar meenam als tolk. In Bouddha en Jorpati heb ik zelf gezocht naar tapijtknopers, alvorens ik met Miss Sarita op pad ging. Door te spreken met lokale mensen en letterlijk de route van tapijten te volgen wist ik waar ik ongeveer moest zijn. Ik zag mensen met tapijten op hun nek werkplaatsen of steegjes uit lopen en mensen met balen wol naar bepaalde plekken toe lopen. Mijn tactiek was om als nieuwsgierige student ongevraagd meteen een werkplaats binnen te lopen om daar vervolgens in gesprek te raken met tapijtknopers en alvast rond te kijken. Als er een meester

                                                                                                               

(23)

of beveiliger aanwezig was vroeg ik dan vaak pas daarna of het goed was dat ik even rondkeek. Dit was een ietwat brutale manier van binnenkomen, maar hierdoor kon ik de situatie aanschouwen zoals die was: want als ik vooraf toestemming zou vragen was het mogelijk dat bijvoorbeeld kinderen even stoppen met tapijtknopen. Ondanks dat het wat brutaal was, was mijn houding open, nieuwsgierig en vriendelijk: met deze houding van verwondering probeerde ik om niet te brutaal over te komen. Met Miss Sarita aan mijn zijde zetten we dit zoekproces voort, konden we makkelijker de weg vragen en werden we ook veel sneller naar tapijtfabrieken gebracht. Op het eind van mijn veldwerk heb ik ook medewerking gekregen van twee bachelorstudenten Social Science, Saveeta Che en Subigya Shresta, op aanraden van een onderzoeker in Nepal, dhr K.C. Gaurav die toen lesgaf op het Orbit International College, onderdeel van Tribhuvan University in Nepal. Voor de twee

onderzoeksassistenten heb ik een enquêteformulier gemaakt in het Engels, deze uitgebreid doorgesproken en zij hebben in het Nepali onder dezelfde groep respondenten interviews afgenomen, in de meeste fabrieken zonder mijn aanwezigheid. Deze studenten waren van een hogere kaste en hadden zelf nog nooit tapijtknopers gezien. Dit maakte de hiërarchische verhouding tussen henzelf en de tapijtknopers anders dan bij Miss Sarita. Toch bleek deze hulp waardevol om enkele onduidelijkheden te verhelderen, om eerder verzamelde data te kunnen checken en voornamelijk om de kwantiteit van de data te vergroten.

2.2.3. Onderzoekstechnieken

In The use and misuse of social science methods in Nepal worden belangrijke adviezen gegeven aan onderzoekers in Nepal (Campbell, Shrestha en Stone 2010). Zo schrijven zij dat sociale wetenschappers veel taalproblemen tegenkomen, vanwege de wisselende dialecten alsmede het verschil in gesproken en geschreven taal. Er wordt aanbevolen om in de veelgebruikte ‘questionnaire survey method’ hypothetische vragen te vermijden, omdat dit vaak anders geïnterpreteerd wordt dan bedoeld. Zij doen aanbevelingen voor het gebruik van diepgaande methoden zoals antropologische onderzoeksmethoden, alsmede het gebruik van verschillende methoden om de waarde van de data te waarborgen (ibid.). Hier heb ik dan ook rekening mee gehouden, om de interne validiteit te vergroten. Wel bleek dit in praktijk heel lastig bij een onderzoek naar ‘beleving’. Vooral omdat respondenten opener praatten over het verleden en de toekomst, dan over het heden. Het afnemen van diepte-interviews was bij tapijtknopers ook ingewikkeld, omdat mensen korte antwoorden gaven en tijdens de

interviews uiteraard bezig waren met tapijtknopen. Het werden hierdoor voornamelijk semi-gestructureerde gesprekken met een topic-lijstje in mijn hoofd. Enquêtes hebben bijgedragen

(24)

aan het verzamelen van meer data, naast de waarde van triangulatie die het met zich meebrengt.

Tijdens dit onderzoek heb ik gebruik gemaakt van verschillende manieren van onderzoek doen: literatuurstudie, uitgebreide (soms participerende) observaties, interviews door mij alleen en interviews met tolk Miss Sarita en een enquête die voornamelijk is

afgenomen door de twee onderzoeksassistenten. Om erachter te komen welke technieken het beste werkten voor de casestudy, heb ik in Patan mijn interviewtechnieken, interviewvragen en de rol van mijn tolk getest, om deze vervolgens aan te passen en in te zetten in mijn daadwerkelijke onderzoeksgebied in Bouddha en Jorpati. De enquêtevragen zijn daarom ook een paar keer bijgesteld (ook naar aanleiding van feedback van mijn scriptiebegeleider). De enquête is niet volledig vrij van hypothetische vragen, maar er is wel zoveel mogelijk

rekening mee gehouden. In Bouddha en Jorpati heb ik zowel ongestructureerde interviews als semi-gestructureerde interviews (met een topic-lijst) afgenomen. De onderzoeksassistenten hebben enkel gebruik gemaakt van een door mij ontwikkeld enquêteformulier, met zowel open als gesloten vragen.

Niet elke tapijtknoper was interessant voor mijn onderzoek, want ik zocht naar werkplekken waar mogelijk kinderarbeid aanwezig was. De zoektocht naar specifiek die tapijtknopers die mogelijk te maken kunnen hebben met kinderarbeid was daarom onderdeel van mijn veldwerk. Tapijtknopers en kindarbeiders bleken bereikbaarder dan verwacht, uiteraard na uitvoerig zoeken ‘in het veld’, dit duurde dan ook enkele weken. Gezien de tijd die ik nodig had om de juiste respondenten te vinden, heb ik relatief weinig tijd gehad om interviews af te nemen. Dit heeft de kwantiteit van mijn data beïnvloed, zie hiervoor bijlage 2. Eén van de aanknopingspunten of een gebied interessant genoeg zou zijn voor mijn

onderzoek, was hoe open mensen praten over kinderarbeid en ook de bereidheid die men had om mij naar tapijtknopers te brengen. In het begin van mijn zoektocht naar de juiste

tapijtknopers vroeg ik nog rechtstreeks naar de aanwezigheid van kinderarbeid, dit resulteerde soms in meer geslotenheid van de respondent en dat was daarom niet de meest wenselijke aanpak. Omdat in Bouddha en Jorpati, het belang om tapijtknopers überhaupt vragen te kunnen (blijven) stellen soms groter was dan de soort vraag heb ik daar niet rechtstreeks gevraagd naar kinderarbeid en is dit enkel besproken als mensen daar zelf over begonnen. Vooral in Jorpati was het opvallend hoeveel moeite het mij kostte om tapijtknopers te kunnen vinden, dit gaf mij het gevoel dat dit juist een interessant gebied kon zijn voor de casestudy. Volgend fragment uit het veld geeft hier een beeld over.

(25)

Fragment uit het veld

Het is 24 juni 2011, ’s ochtends. Samen met mijn tolk Miss Sarita ben ik in Jorpati, een groot15 dorp in Nepal dat leeft onder oorverdovende geluiden van stijgende en dalende vliegtuigen. De geasfalteerde hoofdweg die dwars door het dorp loopt wordt vergezeld door een rand afval, als we verder van de hoofdstraat af lopen zien we kleurrijke groene rijstvelden. Van

deskundigen16 had ik begrepen dat in Jorpati veel tapijtknopers te vinden zijn en dat kinderarbeid in dit gebied mogelijk vindbaar was. Tapijtknopers vond ik niet heel makkelijk te vinden in Jorpati, het kostte me een paar bezoeken voordat ik de eerste tapijtknopers ontmoette. Ik heb hier wel eens een dag rondgelopen opzoek naar tapijtknopers en iedereen aan wie ik de weg vroeg zei dat ze overal zaten, maar als ik dan vroeg of ze me erheen konden brengen liepen mensen snel weg. Dat gaf mij een onbestemd gevoel, waarvan ik niet precies wist hoe daarmee om te gaan en hoe ik dit diende te

interpreteren.

2.2.4. Representativiteit, interpretatie van data & mijn rol als onderzoeker

Ik had vooraf besloten niet volledig open te zijn over het feit dat ik onderzoek doe naar kinderarbeid. De reden hiervan was dat ik verwachtte dat betrokkenen niet altijd open zouden zijn over kinderarbeid, omdat het de handel negatief kan beïnvloeden. De Nepalese

tapijtindustrie heeft hier in het verleden ook mee te maken gehad (zie Graner 2001). Als westerse afnemers bijvoorbeeld weten dat er sprake is van kinderarbeid en/of uitbuiting in een fabriek, dan is de kans aanwezig dat ze de handelsrelatie verbreken omdat ze niet met zulke praktijken in verband gebracht willen worden. Tapijtknopers kunnen dan hun baan verliezen en dat maakt de geslotenheid over illegale praktijken logisch. Als reden van mijn interesse in tapijtknopers vertelde ik eerst dat ik een student met een webwinkeltje was, maar dit heb ik al snel omgegooid want in praktijk merkte ik dat mensen zó graag aan mij wilden verdienen dat ze mij naar de mond gingen praten en ook zeker geen informatie gingen geven over de herkomst van hun tapijten. Mijn uiteindelijke verhaal werd dat ik ‘culturen’ studeer en geïnteresseerd was in de leefwereld van tapijtknopers, die het gezicht zijn achter een product dat in het westen wordt verkocht. Dit werkte veel beter en ligt ook heel dichtbij de waarheid.                                                                                                                

15 Jorpati is een groot dorp van 84.567 inwoners (2011) volgens de lokale Village Development Commitee. 16 Van Stichting Veldwerk Nepal en GoodWeave Nepal    

(26)

Mijn eigen rol als antropoloog-in-spé heeft de loop van het onderzoek en de verzamelde data beïnvloed. De eerste week van mijn veldwerk vond ik het avontuur heel spannend en was ik zoekende naar de juiste houding en het juiste verhaal over waarom ik onderzoek deed. Ondanks mijn voorbereiding merkte ik dat de praktijk heel anders uitpakte en hier werd ik onzeker van. Gedurende de weken sloeg deze houding volledig om en had ik het gevoel de hele wereld aan te kunnen. Dit werd gevoed toen ik meer in aanraking kwam met kindarbeiders, mijn gedrevenheid om daadwerkelijk iets te kunnen betekenen deed mijn angst voor het onbekende volledig vervagen en hierdoor nam ik teveel risico. In mijn

zoektocht naar de juiste tapijtknopers liep ik vol vertrouwen elke steeg in die mij wellicht informatie op kon leveren, tot ik tegen een grens opliep van wat verstandig was. Mensen zagen mij zoeken naar informatie en bemoeiden zich daar ook mee, soms was dit juist prettig maar ook regelmatig kreeg ik aandacht van mannen waar ik niet van gediend was. Ik ben meerdere malen lastig gevallen door mannen, zowel in het onderzoeksgebied als erbuiten. Ik koos ik er bewust voor om geen lokale kleding te dragen of zoals de meeste toeristen korte broeken te dragen, maar ging gekleed in eigen wijde kleding dat mijn lichaam bedekte en op bergschoenen om van mij af te kunnen trappen, dit was helaas ook nodig. Als ik in Jorpati en Bouddha vanaf het begin met iemand samen onderzoek had kunnen doen, had ik wellicht meer en andere tapijtfabrieken kunnen bezoeken. Zo weet ik van het bestaan van

tapijtfabrieken aan de rand van een krottenwijk, maar was het daar dusdanig onveilig dat ik besloot dit gebied buiten beschouwing te laten. Ook ben ik in de avonden niet in Bouddha en Jorpati bij de tapijtknopers geweest: vanaf 19:00uur was het donker en ik probeerde rond die tijd weer ‘thuis’ in Patan te zijn.

Mijn veldwerk bestond uit zowel het vinden van de juiste tapijtknopers, als het doen van onderzoek bij deze tapijtknopers (de casestudy). De respondenten uit mijn casestudy in Nepal zijn tapijtknopers uit Bouddha en Jorpati. Dit zijn met klem niet ‘de’ tapijtknopers. Ik heb zeker niet alle tapijtknopers gezien en niet alle tapijtknopers die ik heb gezien kon of mocht ik spreken. Wat betreft de externe validiteit zijn de respondenten representatief voor hun eigen situatie. De informatie die uit dit onderzoek voortkomt kan mogelijk wel gebruikt worden om eventueel andere situaties beter te begrijpen, maar kan niet als generaliserend worden geïnterpreteerd. Juist de kleinschaligheid van de casestudy kan betekenis geven aan mijn data: ‘antropologist don’t study villages, they study in villages’ (Geertz 1073:22). Door actor-oriented kwalitatief onderzoek te doen en daarmee empirisch materiaal te verzamelen probeer ik tapijtknopers, hun gedrag en de betekenis daarvan te verstehen ofwel begrijpen, bekeken vanuit de onderzoekspopulatie en niet vanuit mijn eigen achtergrond zoals Clifford

(27)

Geertz ons heeft geleerd in The interpretation of cultures (1973). Uiteraard is hier sprake van subjectiviteit van mij als onderzoeker, ik kan mijzelf niet geheel uitschakelen en de

interpretatieve methode van Geertz is dan ook van toepassing op mijn onderzoektechnieken: ‘cultural analysis is (or should be) guessing at meanings’ (ibid. 20). Ik reconstrueer de werkelijkheid naar mijn eigen interpretatie van die werkelijkheid (ibid. 16) en zal daar open over schrijven: ‘a good interpretation of anything (…) takes us into the heart of that of which it is the interpretation’ (ibid. 18).

2.3. Setting

Nepal. Een op de toeristenfoto’s kleurrijk land, gelegen in de Himalaya tussen India en Tibet (China). Het is een klein land vergeleken met zijn buren, zowel qua oppervlakte als in economische zin. Met een oppervlakte van zo’n 150.000 km2 dat wisselt van iets boven zeeniveau naar het hoogste punt ter wereld, de Mount Everest op 8850m, is Nepal een land van contrasten. Ondanks dat het land prachtige tempels heeft en reusachtige gouden beelden, is er ook een zeer arme kant aanwezig. Nepal is namelijk één van de armste landen ter wereld: het wordt gezien als een ontwikkelingsland met een laag gemiddeld inkomen van $1300,- per persoon per jaar (CIA The World Factbook 2012). De ILO geeft concrete cijfers, waaruit blijkt dat Nepal vooruitgang boekt om armoede terug te dringen, maar dat in 2003/04, 50,4% van de mensen die werken nog niet genoeg verdienen om zichzelf en hun families boven de armoedegrens van US$ 1.25 per dag uit te laten komen. Op de armoedegrens van US$ 2,- per dag is het armoedecijfer 74,1%. (ILO 2010:9). Ook blijkt dat bijna alle Nepalese werknemers (96,2% van degenen die werkzaam zijn) werken op de informele arbeidsmarkt en dat maar 1,5% van de Nepalese werkzame vrouwen een formele baan heeft (ibid.). Consequently, for the vast majority of workers in Nepal, the primary challenge is employment of poor quality, including low wages and productivity, and reducing the overall poverty rate and rolling back informality necessitates the generation of jobs of better quality (ILO 2010:9).

Anders dan in India en Pakistan, waar de tapijtindustrie vooral in rurale gebieden plaatsvindt binnen het huishouden en in kleine centra, vindt de tapijtindustrie van Nepal vooral plaats in urbane gebieden (US International Trade Commission 1993) en in kleine fabrieken in en rond de Kathmandu Vallei (ILO 2002:19-35), waar 95% van de tapijten worden geproduceerd (Central Carpet Industries Association 2012). Een kleine groep

kinderen onder de 14 jaar werkt in de geregistreerde fabrieken en een groot aantal kinderen in deze leeftijdsgroep werken in niet-geregistreerde fabrieken of vanuit huis (ILO 2002:69) en

(28)

dat maakte dat ik vooral op zoek ging naar de niet-geregistreerde fabrieken. Uiteindelijk kwam ik uit bij een gebied dat hoort bij de twee aan elkaar gegroeide dorpen Jorpati en Bouddha. Tapijtknopers uit dit gebied zijn veelal mensen die vanuit berggebieden naar stedelijk gebied zijn verhuisd om te komen werken. Er gaan bemiddelaars naar berggebieden om mensen te vragen of ze geïnteresseerd zijn om te komen werken in de stad (O’Neill 2003:419-421) en dat maakt dat soms hele families zijn verhuisd naar dit gebied. Tom

O’Neill heeft in de jaren ’90 onderzoek gedaan naar tapijtknopers in de Kathmandu Vallei en hij geeft aan dat de meeste van zijn respondenten Tamang waren (2003:427, 2004:217). Als we specifiek kijken naar kindarbeiders in de tapijtindustrie, behoort 58% van deze

kindarbeiders tot de Tamang en 10% tot de Tarai (ILO 2002:44). Soms worden kinderen gedwongen door hun ouders om te werken in de tapijtindustrie en ook daar valt de rol van Tamang op: Tamang is the dominant ethnic group for sending child labourers to the carpet factories in the Valley (ILO 2002:42). De betrokkenheid van kindarbeiders die afkomstig zijn van Newah, Dalit en Brahmanen/Chhetri kasten wordt door de ILO als opmerkelijk genoemd (ibid.), maar ze gaan er niet nader op in hoe groot hun aandeel is en waarom het opmerkelijk zou zijn, al denk ik dat dit is omdat deze groepen in de hierarchische ladder van het

kastesysteem hoger ingedeeld zijn.

Hierarchische verhoudingen in Nepal zijn onder andere gebaseerd op het kastesysteem dat oorspronkelijk afkomstig is uit het Hindoeïsme, al is deze indeling van sociale klassen ondertussen ook voor andere inwoners van Nepal gebruikelijk. ‘In the 2001 Census around 81 percent of Nepalese reported their religion as Hindu, thus locating themselves within the caste system. But for the most part over the last several hundred years and even earlier in some areas, whether they were Hindu or not, all Nepali were socially defined by the caste system’ (Bennet, Ram Dahal & Govindasamy 2008:1). Voor een precieze indeling van kasten en etnische groepen (waaronder Tamang en Tarai) in Nepal, zie bijlage 1. Het is voor mij te ingewikkeld om op basis van de literatuur een indeling te geven waar op de hierarchische ladder Tamang en Tarai zich bevinden. Er zijn officieel vier kasten in Nepal: Brahmanen (priesters), Chetri’s (krijgers en heersers), Vaisya’s (handelaren en boeren) en Sudra’s (ambachtslieden en landarbeiders). (Bennet, Ram Dahal & Govindasamy 2008:1). Ook met Miss Sarita heb ik hier uitgebreid over gesproken. Zij legde het kastesysteem uit aan de hand van beroepen die mensen uitoefenen. Tapijtknopers gelijk waren aan de boeren: beroeps-groepen die te herleiden zijn tot de twee laagste kasten in het kastensysteem. Volgens Nepal

(29)

Development Academy (NDA)17 is het kastesysteem vandaag de dag officieel bij wet verboden en is discriminatie op grond van kaste strafbaar, maar in praktijk is het nog steeds aan de orde van de dag: ‘de achternaam geeft aan tot welke kaste men behoort en dit bepaalt grotendeels het persoonlijke leven, waaronder het beroep en de positie in de samenleving. Aan de hand van de verkregen informatie worden de aanspreekvormen aangepast, evenals het taalgebruik en gedrag’ (NDA 2003). Dit sluit aan bij de manier waarop Miss Sarita

onbekende mensen aanspreekt: er worden eerst achternamen uitgewisseld en vervolgens worden daar gedragingen op aangepast. Wat betreft gender zijn er steeds minder mannen in de tapijtsector werkzaam en meer vrouwen en kinderen. Dit omdat mannen de laatste jaren vertrekken naar het Midden-Oosten voor werk. (Graner 2001: 253-259). Het is mogelijk dat vrouwen niet hetzelfde als mannen worden bejegend, omdat in Zuid-Azië sprake is van discriminatie op basis van gender: vrouwen ontvangen niet dezelfde vergoeding voor hetzelfde werk en kunnen te maken krijgen met intimidatie en misbruik (Prasad Upadhyaya 2008:14).

De tapijtknopers in Bouddha en Jorpati die ik heb ontmoet waren allemaal werkzaam in tapijtfabrieken: kleine schuren waar tapijten hangen over ijzeren stellages. Tapijtknopers zitten ter hoogte van het stuk tapijt dat geknoopt moet worden en knopen met wol de patronen aan draden. Dit wordt soms nog ‘aangekamd’ en dan wordt er ook wel eens tegen de kam aangetikt. Deze tik-geluiden gaven mij van buitenaf een idee dat er mogelijk tapijten werden geknoopt. Er zijn tapijten zonder patronen (deze zijn minder moeilijk en daarom voor

kindarbeiders makkelijker) en tapijten met patronen. Enkele tapijten waren dusdanig breed dat er meerdere tapijtknopers naast elkaar zaten om aan het tapijt te werken. Tapijtknopers zitten op een lange plank, die op hoogte verstelbaar is: ze zitten dan op een kussentje, een rijstzak, of op de plank. Er waren ook hele grote tapijten: sommige werkplekken waren opvallend hoog zodat de grote stellage er kon staan. Meestal was het dak een golfplaat, waar soms ook wol op lag te drogen - dit was enkel in de tapijtfabrieken waar ook het wol zelf werd

klaargemaakt om te knopen. Toen ik dit eenmaal had gezien, begon ik vaak op hoger gelegen gebied rond te kijken of ik wol zag drogen op golfplaten. Op of rond de werkplek waren vaak ook woningen van tapijtknopers te vinden: soms waren dit hokjes aan de zijkant met een

                                                                                                               

17 Nepal Development Academy - Nepal in Nederland - is het kenniscentrum voor advies en informatie over Nepal op het

gebied van literatuur, taal, cultuur, kunst en reizen. Een belangrijk werkterrein is het financieel ondersteunen en professioneel begeleiden van ontwikkelingshulpprojecten in afgelegen gebieden van Nepal. Zo maakt stichting NDA zich sterk voor het realiseren van de millennium doelstellingen. Bij de selectie van projecten ligt de nadruk op noodzakelijkheid, directe participatie van de lokale bewoners, transparantie en duurzaamheid. NDA streeft naar een rechtvaardige en duurzame Nepalese samenleving. Bron: www.nepal-academy.nl (2003)  

(30)

gordijntje ervoor, soms waren dit appartementencomplexen. Hieronder staat een kleine foto impressie om een beeld te krijgen van het proces van tapijten knopen.

Deze foto’s zijn gemaakt in Jorpati, Nepal. Hier zijn mensen bezig om wol te reinigen en te kleuren. Er hing een sterke chemische geur.

Deze mensen spraken geen Engels en er was geen tapijtknoopfabriek bij: zij zijn voor de enquêtes niet benaderd. Wel geeft het een beeld van hoe het reinigen en kleuren van wol werkt.

Deze foto is gemaakt in Kohkana (bij Patan). Hier zijn vrouwen tapijten aan het knopen en er lopen een paar kinderen rond. Het was één van de weinige tapijtfabrieken die ik daar kon vinden, het was een heel klein dorpje. Veel kinderen gingen er met de schoolbus naar school. Enkel deze werkplek was, vergeleken met gebieden waar er meer werkplekken waren, onvoldoende interessant voor de casestudy. Wel geeft het een beeld van een werkplek.

(31)

Deze foto is gemaakt in Jorpati, bij één van de tapijtfabrieken waar ook enquêtes zijn gehouden. Dit was één van de mooiste fabrieken: relatief schoon, licht en overzichtelijk. Weinig opslag bovenop de stellages (af en toe een rijstzak) en relatief weinig stof vergeleken met andere werkplekken.

Deze twee foto’s zijn gemaakt door Subigya Shrestha (onderzoeksassistent). Hij heeft de kleuren en de foto iets

bewerkt. Links zien we een wolweefster op het dak. Op de volgende pagina zien we het centrale ‘pleintje’ van dezelfde

werkcomplex, met de instrumenten om wol te weven. Op de foto staan drie

wolweefsters, kinderen die rondrenden en ikzelf met Saveeta (de andere

onderzoeksassistent). Rechts hangt de was en is nog een deur zichtbaar van een woning.

(32)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De verschillen in arbeidsvoorwaarden en rechtsposities tussen groepen werknemers, tussen en binnen sectoren, tussen en binnen bedrijven worden bij voortzetting van de

Hierdie teorieë staan ook bekend as inhoudsteorieë en draai basies rondom die eerste verklaring van menslike motivering, naamlik dat behoeftes die motiveringsproses aan die gang

Maar dan kom daar goeie nuus, in die rapport van die kommissie vroeg in Augustus 1918: “Daaruit blijk dat P.C.Stroom die skool gaat krij en dat ons die skool op onse gronde

Gezet uit de Gravura-letter en in de maand November 1944 in het verborgene gedrukt door Dirk Voskens te Amsterdam als eerste uitgave zijner Halewyn-Pers in een oplage van 525

Allochtonen doen er langer over om een eerste baan te vinden en deze eerste baan biedt bovendien minder perspectieven: ze zijn vaker ar- beider, hebben minder vaak een

Eigenaars nemen niet minder vaak het overlevingspensioen op dan huurders en de hoogte van de afbetaling speelt geen rol in het al dan niet kiezen voor de uitkering.. Ook het ge-

Uit de ana- lyses blijkt de praktijk van kwantitatieve flexibiliteit diverser te zijn, zowel in verschijningsvormen als in gevolgen voor duurzame inzet.. Op het niveau van

overweegt dat EU-voorzitter Portugal in december 2007 een grootste EU-Afrikaanse top belegt; is van mening dat een leider die verantwoordelijk is voor flagrante