• No results found

De ondernemersaftrek in een veranderende arbeidsmarkt.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De ondernemersaftrek in een veranderende arbeidsmarkt."

Copied!
47
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1 | P a g i n a Geschreven door Justine Eitens

E-mailadres eitensjustine@gmail.com Studentnummer 10703446

Mastertrack Fiscaal Recht (Nederlands Belastingrecht) Scriptiebegeleider M.M. Nijholt

Inleverdatum 06-01-2021

De ondernemersaftrek

in een

veranderende arbeidsmarkt

Sluiten de doelstellingen van de ondernemersaftrek voor IB-ondernemers

nog aan bij de huidige en de toekomstige arbeidsmarkt?

De ondernemersaftrek

in een

(2)

2

Abstract

In Nederland zijn naar verhouding veel IB-ondernemers actief op de arbeidsmarkt. De internationale kritiek op de buitenproportionele groei van het aandeel kleine ondernemers in Nederland leidde tot de vraag waarom een fiscaal voordeel in de vorm van de

ondernemersaftrek gerechtvaardigd wordt geacht. In dit onderzoek stond de vraag centraal of de doelstellingen van de ondernemersaftrek overeenkomen met de huidige en de toekomstige toepassing van de ondernemersaftrek.

Deze scriptie betrof een onderzoek vanuit het externe perspectief. De bronnen werden verkregen middels literatuuronderzoek. De oorspronkelijke doelstelling van de

ondernemersaftrek is bepaald aan de hand van wetshistorische parlementaire informatie. Daaropvolgend is de huidige toepassing van de ondernemersaftrek onderzocht middels statistieken van het CBS en enquêtes die zijn gehouden onder IB-ondernemers door onderzoeksinstituten. Deze onderzoeksresultaten zijn geduid met behulp van gerelateerde vakliteratuur en parlementaire stukken. De toekomstschets is gebaseerd op het rapport van de Commissie Borstlap (ook wel genoemd Commissie ‘Regulering van Werk’) en onderzoeken van het UWV betreffende de toekomst van de arbeidsmarkt.

Op basis van de resultaten is het stimuleren van ondernemerschap als hoofddoel van de ondernemersaftrek aangewezen. Het stimuleren van ondernemerschap middels de

ondernemersaftrek zou gerechtvaardigd zijn omdat ondernemerschap in theorie zorgt voor een grotere werkgelegenheid, een meer inclusieve arbeidsmarkt en meer

belastingopbrengsten voor het Rijk.

De huidige toepassing van de ondernemersaftrek en de stimulering van ondernemerschap in zijn algemeenheid heeft naar verhouding niet gezorgd voor een grotere werkgelegenheid. Ook blijkt de fiscale prikkel die uitgaat van de ondernemersaftrek de arbeidsmarkt in negatieve zin te verstoren. Daarnaast heeft het tekort aan handhaving geleid tot illegitiem gebruik van de ondernemersaftrek.

In de toekomstige arbeidsmarkt moet meer ruimte geboden worden voor flexibele werkvormen. Het urencriterium, een belangrijke voorwaarde voor toekenning van de

ondernemersaftrek, kan in de toekomst resulteren in een minder inclusieve arbeidsmarkt. De toepassing van de huidige ondernemersaftrek in een toekomstige arbeidsmarkt treft geen doel.

(3)

3

Inhoudsopgave

1 Inleiding 5

1.1 De cijfers 5

1.2 Onderzoekskader 6

1.2.1 Korte uiteenzetting van de relevante fiscale wetten 6

1.2.2 Onderzoeksplan 7

1.2.3 Opmerkingen ten aanzien van de gevolgen van de coronacrisis 9

2 Waar is de ondernemersaftrek voor bedoeld? 10

2.1 Waarom ondernemerschap stimuleren? 10

2.1.1 De ideale ondernemer 10

2.1.2 Inkomen voor de Rijksoverheid 10

2.1.3 Inclusieve arbeidsmarkt 11

2.1.4 Ondernemerschap vergroot innovatie 11

2.2 De wetshistorie van de zelfstandigenaftrek 11

2.2.1 De oliecrisis van 1973 als aanleiding voor een zelfstandigenaftrek 12

2.2.2 De invoering van een permanente zelfstandigenaftrek in 1982 13

2.2.3 Van een degressieve naar een geüniformeerde aftrekpost in 2012 13

2.2.4 De zelfstandigenaftrek als kosten neutraliserende maatregel 15

2.3 Tussenconclusie: De doelstellingen van de ondernemersaftrek 15

3 Hoe wordt de ondernemersaftrek in de huidige arbeidsmarkt toegepast? 16

3.1 Welke beweegredenen hebben ondernemers om ondernemer te worden? 16

3.1.1 De onderzoeken van het SEO Economisch Onderzoek en de ZEA 2019 16

3.2 De omvang van schijnzelfstandigheid 17

3.2.1 Grote verschillen door de invulling van het begrip ‘schijnzelfstandige’. 17

3.2.2 Economische afhankelijkheid 18

3.2.3 Organisatorische afhankelijkheid 18

3.3 Verschillen in de fiscale en de civiele kwalificatie van ondernemerschap 19

3.3.1 Arbeidsrechtelijke aspecten 19

3.3.2 De ondernemer valt tussen wal en schip 20

3.3.3 Omslag in het arbeidsrecht 20

3.4 De VAR-verklaring en de Wet DBA 22

3.4.1 De VAR-verklaring 22

3.4.2 De Wet DBA 23

3.4.3 Moeizaam te handhaven 23

3.4.4 Huidige stand van zaken 24

3.5 Is schijnzelfstandigheid fiscaal ingegeven? 25

3.5.1 Een uit-het-leven-gegrepen voorbeeld 26

4 Komt de oorspronkelijke doelstelling van de ondernemersaftrek overeen met de

huidige toepassing? 27

4.1 Race to the bottom 28

4.1.1 De uitwerking van de stimulering van ondernemerschap in een krappe arbeidsmarkt 28 4.1.2 De uitwerking van de stimulering van ondernemerschap in een ruime arbeidsmarkt 29

4.2 Ondernemerschap brengt werkgelegenheid? 30

(4)

4

5 Hoe ziet de toekomstige arbeidsmarkt eruit? 32

5.1 Kansrijke en kansarme beroepen na de coronacrisis 32

5.1.1 Gevolgen van de coronacrisis voor het ondernemerschap 32

5.2 De belangrijkste speerpunten voor de toekomstige arbeidsmarkt 33

5.2.1 Wendbaarheid 33

5.2.2 De plannen van Borstlap kunnen tegenovergesteld effect hebben 34

6 Treft de ondernemersaftrek nog doel in de toekomstige arbeidsmarkt? 36

6.1 Het doel van de ondernemersaftrek in een meer flexibele arbeidsmarkt 36

6.2 De doeltreffendheid van het urencriterium in de toekomstige arbeidsmarkt 36

6.2.1 Startende ondernemers en het urencriterium 37

6.2.2 Administratie 37

6.2.3 De winstbox en het urencriterium 37

7 Conclusie 39

7.1 De oorspronkelijke doelstelling 39

7.2 De huidige toepassing van de ondernemersaftrek 39

7.2.1 Onduidelijkheid brengt onzekerheid 39

7.2.2 Ondernemerschap heeft geen stimulans nodig 40

7.3 De toekomst van de ondernemersaftrek 41

8 Literatuurlijst 42

(5)

5

1

Inleiding

Bij mij thuis aan de keukentafel werd één onderwerp veelvuldig besproken:

de administratieve ‘rompslomp’ van kleine ondernemers. Mijn vader staat al tientallen jaren aan het hoofd van een klein familiair administratiekantoor, gericht op de advisering van kleine ondernemers die zich liever niet bezighouden met de administratieve verplichtingen die een bedrijf met zich meebrengt. De creativiteit waarmee sommige ondernemers hun boekhouding voeren lijkt onuitputtelijk. Mijn interesse in de problemen van ondernemers en de ‘gewone burger’ is dan ook aan deze keukentafel gewekt. In mijn fiscale bachelorscriptie heb ik de eigenwoningregeling als onderwerp gekozen, maar in mijn masterscriptie wilde ik beter kijken naar de fiscale regelingen voor IB-ondernemers. In deze scriptie belicht ik de wetenschap achter de keukentafelverhalen van mijn vader.

1.1 De cijfers

Op 1 januari 2020 had Nederland volgens de Kamer van Koophandel welgeteld 2.000.404 ondernemingen. Het aantal ondernemingen is nog nooit zo groot geweest in ons land. Met een bevolkingsaantal van bijna 17,5 miljoen op dezelfde peildatum, kan voorzichtig

geconcludeerd worden dat Nederlanders een ondernemingslustige mentaliteit hebben. In het jaar 2019 zijn er bijna 100.000 nieuwe ondernemingen bij gekomen. Dit is een groei van 5 procent.1

De zelfstandigen zonder personeel (hierna: zzp’ers) hebben een flinke vinger in de pap als het gaat om de groei van het aantal ondernemingen. Begin 2020 hadden we meer dan één miljoen zzp’ers die zich fulltime bezighielden met hun onderneming. Het aantal zzp’ers dat minder dan 15 uren per week werkzaam is in hun onderneming, is in 2019 met 11 procent gegroeid (van 167.249 naar 185.647 ondernemingen).

Deze statistieken, gepubliceerd door de Kamer van Koophandel, geven een goede indicatie van de vormgeving van onze arbeidsmarkt. In juli 2018 bracht de Economic and

Development Review Committee (EDRC) van de OESO een rapport uit met een eenduidige en belangrijke conclusie: Nederland heeft verhoudingsgewijs te veel ondernemingen.2 In hoeverre is de fiscaliteit van invloed op deze ontwikkeling? En moeten we het

ondernemerschap wel stimuleren door middel van de fiscale wetgeving?

1 KVK data over de bedrijvendynamiek 2020

(6)

6

1.2 Onderzoekskader

1.2.1 Korte uiteenzetting van de relevante fiscale wetten

Om te beginnen wordt de winst van IB-ondernemers (hierna ook: ondernemers) belast in box 1 van de inkomstenbelasting onder de noemer ‘inkomen uit werk en woning’. Deze

ondernemers drijven hun onderneming hoofdzakelijk in de vorm van een eenmanszaak of een personenvennootschap. Het gaat hier in het algemeen om relatief kleine ondernemers. Denk bijvoorbeeld aan zelfstandigen zonder personeel (zzp’er), zelfstandigen met personeel (zmp’er), vennoten in een familiebedrijf of freelancers.

In box 1 van de inkomstenbelasting kan een ondernemer aanspraak maken op fiscale

faciliteiten die de belastbare winst, behaald met de eigen onderneming, verlagen. Er is daarbij een duidelijk onderscheid te zien in het soort faciliteit. Het gaat hier om enerzijds de

ondernemersfaciliteiten en anderzijds de ondernemingsfaciliteiten.

De ondernemingsfaciliteiten hebben in grote lijnen betrekking op de onderneming. Alle belastingplichtigen die winst genieten uit een onderneming kunnen aanspraak maken op deze regelingen. Het ondernemerschap is dus in mindere mate van belang voor de toepassing van de ondernemingsfaciliteiten.

De ondernemersfaciliteiten zijn daarentegen alleen bedoeld voor belastingplichtigen die als ondernemer kwalificeren voor de inkomstenbelasting. De eigenschap ‘ondernemer zijn’ is de grondslag van het fiscale voordeel wat met de ondernemersfaciliteiten behaald kan worden. Binnen de ondernemersfaciliteiten valt ook een verzameling van specifieke regelingen die samen de ondernemersaftrek wordt genoemd. Voor een succesvol beroep op de

ondernemersaftrek moet, naast het vereiste van winst uit onderneming en het vereiste van ondernemerschap, ook voldaan zijn aan de aanvullende voorwaarde van het urencriterium. Er is, kortgezegd, voldaan aan het urencriterium indien een ondernemer in een kalenderjaar minimaal 1.225 uren werkzaam is geweest in zijn onderneming. Daarnaast moet de ondernemer minimaal de helft van het totale aantal arbeidsuren hebben besteed in zijn onderneming.

(7)

7

Schematische weergave van de belastingfaciliteiten, van algemeen naar specifiek

Bron: Wet Inkomstenbelasting 2001, geldend vanaf 08-04-2020 (laatst geraadpleegd op 20 december 2020)

1.2.2 Onderzoeksplan

In eerste instantie wilde ik de ondernemersfaciliteiten als geheel meenemen in mijn onderzoek. Gaandeweg werd duidelijk dat ik alle regelingen die onder de noemer

‘ondernemersfaciliteiten’ vallen, niet naar behoren kon onderzoeken in een scriptie van deze omvang. De heffingssystematiek en de oorspronkelijke doelstelling van de fiscale

oudedagsreserve (hierna: FOR) verschilt in aanzienlijke mate van de aftrekposten binnen de ondernemersaftrek. De MKB-winstvrijstelling is ook een groot onderwerp wat veel stof doet opwaaien. Deze vrijstelling werkt eigenlijk als een tariefsverlaging en heeft een specifiek andere doelstelling dan de ondernemersaftrek. De MKB-winstvrijstelling heeft namelijk ten doel het verschil in de fiscale behandeling van VPB-plichtige ondernemingen en IB-plichtige ondernemingen te verkleinen. Daar komt bij dat niet alleen IB-plichtige ondernemingen recht hebben op de MKB-winstvrijstelling, maar ook VPB-plichtige ondernemingen.

B

el

as

tingfa

ci

lite

ite

n

in d

e We

t I

B

20

01

Ondernemers- faciliteiten Ondernemersaftrek (art. 3.74 Wet IB 2001) Zelfstandigenaftrek (art. 3.76 Wet IB 2001) Startersaftrek

(art. 3.76 lid 3 Wet IB 2001)

Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid

(art. 3.78a Wet IB 2001)

Meewerkaftrek

(art. 3.78 Wet IB 2001)

Aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk

(art. 3.77 Wet IB 2001) Stakingsaftrek (art. 3.79 Wet IB 2001) Oudedagsreserve (FOR) (art. 3.67 Wet IB 2001) MKB-winstvrijstelling

(art. 3.79a Wet IB 2001)

Ondernemings- faciliteiten Investeringsaftrek (art. 3.40 Wet IB 2001) Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (art. 3.41 Wet IB 2001) Energie-investeringsaftrek (art. 3.42 Wet IB 2001) Milieu-investeringsaftrek

(art. 3.42a Wet IB 2001)

Willekeurige afschrijving

(art. 3.31 Wet IB 2001)

Fiscale reserves

(art. 3.53 Wet IB 2001)

Egalisatiereserve

(art. 3.53 lid 1 sub a Wet IB)

Herinvesteringsreserve

(8)

8 Natuurlijk profiteert de kleine zelfstandige ondernemer niet alleen van de ondernemersaftrek, maar ook van de ondernemingsfaciliteiten, de MKB-winstvrijstelling en de FOR. Om mijn hoofdvraag goed te kunnen beantwoorden, is grondig onderzoek naar alle eerdergenoemde faciliteiten wenselijk maar niet noodzakelijk. De ondernemersaftrek is voor mijn

onderzoeksvraag namelijk het meest interessant gebleken. Er is veel te doen rondom het doel en de effectiviteit van de ondernemersaftrek. Daarbij is het fiscale voordeel van de

ondernemersaftrek voor de zelfstandig ondernemer direct en duidelijk zichtbaar bij het doen van aangifte. De fiscale prikkel die uitgaat van de ondernemersaftrek oefent invloed uit op de arbeidsmarkt en in het bijzonder op werkenden in loondienst.

Om deze redenen onderzoek ik in deze scriptie de ondernemersaftrek in een veranderende arbeidsmarkt. In het eerste inhoudelijke hoofdstuk (hoofdstuk 2) kijk ik voornamelijk naar de oorspronkelijke doelstelling van de belangrijkste ondernemersaftrek te weten de

zelfstandigenaftrek. Tot op heden heeft de zelfstandigenaftrek een grote rol in het publieke debat over mijn hoofdonderwerp. Uit de intentie en de historie van de zelfstandigenaftrek leid ik een algemeen doel af. Deze geabstraheerde doelstelling geldt als uitgangspunt voor de volgende hoofdstukken en geldt ook als belangrijke component voor de beantwoording van de hoofdvraag.

In hoofdstuk 3 schets ik een beeld van de huidige arbeidsmarkt, dat wil zeggen de

arbeidsmarkt van eind 2019, en kijk ik naar de toepassing van de ondernemersaftrek in het afgelopen decennium. Om tot een goede conclusie te komen, geef ik in het daaropvolgende hoofdstuk (hoofdstuk 4) de analogie van de oorspronkelijke doelstelling en de huidige toepassing van de ondernemersaftrek weer.

In hoofdstuk 5 schets ik een toekomstbeeld van de arbeidsmarkt en in hoofdstuk 6 onderzoek ik de doeltreffendheid van de ondernemersaftrek in dat toekomstige scenario. Ik sluit in hoofdstuk 7 af met het antwoord op mijn hoofdvraag: Sluiten de doelstellingen van de ondernemersaftrek voor IB-ondernemers nog aan bij de huidige en toekomstige arbeidsmarkt?

(9)

9

1.2.3 Opmerkingen ten aanzien van de gevolgen van de coronacrisis

Bij het opstellen van mijn onderzoeksplan in februari 2020, had het COVID-19 virus zijn intrede nog niet gemaakt in Nederland. Het coronavirus vormde op dat moment alleen voor China grote problemen. In de loop van de tijd werd het coronavirus ook voor de rest van de wereld een groot probleem. De schadelijke gevolgen van het coronavirus voor de

gezondheidszorg, de economie en de samenleving als geheel had ik niet kunnen voorzien bij het schrijven van mijn onderzoeksplan. De coronacrisis en de langetermijngevolgen van de coronacrisis maken het schrijven van mijn scriptie complex, maar ook uitdagend.

Er zijn verschillende facetten van de coronacrisis die mijn literatuuronderzoek beïnvloeden. De economie werd hard geraakt door de maatregelen die het kabinet in 2020 heeft moeten nemen. De steunpakketten van de overheid die samenhangen met die ingrijpende maatregelen hebben ook invloed op de economie. De daadwerkelijke gevolgen van de coronacrisis zullen in 2021 en de daaropvolgende jaren naar verwachting beter zichtbaar worden. Dit vergt niet alleen tijd, maar ook veel onderzoek. Vooralsnog zijn er vrijwel geen fiscale bronnen te vinden die rekening hebben gehouden met de effecten van een pandemie op de

belastingwetgeving.

Omdat de effecten van de coronacrisis zo onvoorspelbaar zijn, neem ik in beginsel de beschikbare cijfers van 2019 als uitgangspunt voor mijn scriptie. In hoofdstuk 6 richt ik me op de houdbaarheid van de ondernemersaftrek in de toekomstige arbeidsmarkt. Het is lastig om conclusies te trekken over de onvoorspelbare toekomst, die nu meer onduidelijkheden bevat dan begin 2020 gedacht. Daarom heb ik ervoor gekozen om de beschikbare literatuur van vóór 2020 als uitgangspunt te nemen. Waar het kon heb ik de meest betrouwbare voorspellingen van de gevolgen van de coronacrisis meegenomen in mijn verhaal.

(10)

10

2

Waar is de ondernemersaftrek voor bedoeld?

2.1 Waarom ondernemerschap stimuleren?

Uit een groot aantal algemene economische theorieën blijkt dat ondernemerschap bijdraagt aan de welvaartsgroei in een land. Ondernemerschap zorgt in de regel voor economische groei3 en meer werkgelegenheid4. Deze fenomenen worden duidelijker in het onderstaande voorbeeld.

2.1.1 De ideale ondernemer

In de ideale situatie begint een succesvolle onderneming met een goed idee. Deze onderneming biedt een product of een dienst aan waar afdoende vraag naar is op de

economische markt. De ondernemer verkrijgt inkomsten met deze activiteit en investeert een deel van de inkomsten in de innovatie van het bedrijf. Hiermee bedoel ik innovatie in de breedste zin van het woord. Dit kan proces- of productinnovatie zijn, maar ook strategische innovatie, marktinnovatie, sociale innovatie of technische innovatie. Door de investeringen die de ondernemer in het bedrijf doet, kan de onderneming uitbreiden. In het ideale scenario stijgen de omzet en de winst, en neemt de hoeveelheid werk toe. Naast innoveren zal de ideale ondernemer ook personeel aannemen om meer werk te kunnen verrichten. Deze cyclus zou zich kunnen herhalen tot het plafond is bereikt.

2.1.2 Inkomen voor de Rijksoverheid

De maatschappij is gebaat bij succesvolle ondernemingen. Naarmate er meer winst wordt gemaakt in een onderneming, wordt er in de regel ook meer belasting geheven. In 2019 verkreeg de overheid €302,4 miljard aan inkomsten. De klassieke belastingen dragen daar voor het grootste deel aan bij, te weten de loon- en inkomstenbelasting (22 procent), de omzetbelasting (19 procent) en de vennootschapsbelasting (9 procent).5

In de ideale situatie zorgen succesvolle ondernemingen voor meer werkgelegenheid en daarmee ook voor een groter inkomen op individueel niveau bij de burgers die deze

gecreëerde banen invullen. Dit alles zorgt voor hogere belastingopbrengsten en daarmee voor meer welvaart in de samenleving.6

3 Van Stel, Carree & Thurik 2005, p. 17 4 Fritsch & Mueller 2008, p. 23-24

5 Kamerstukken II 2019-20, 35470, nr. 1, Financieel Jaarverslag van het Rijk 2019, p. 27 6 Evaluatie fiscale ondernemersregelingen 2017, p. 15-16

(11)

11

2.1.3 Inclusieve arbeidsmarkt

Ondernemerschap zorgt niet alleen voor financiële voordelen maar ook voor sociaal maatschappelijke voorspoed. Burgers krijgen door ondernemerschap de mogelijkheid om deel te nemen aan de samenleving. De mensen die eerder geen rol konden vervullen in de arbeidsmarkt, kunnen doormiddel van een eigen onderneming toch een eigen plek creëren op de economische markt. Ondernemerschap bevordert aldus een inclusieve samenleving.7

2.1.4 Ondernemerschap vergroot innovatie

Innovatie speelt ook een belangrijke rol in de ondernemende economie. Een ondernemer komt met een creatieve oplossing om bijvoorbeeld zijn bedrijfsproces te optimaliseren of de productie te vergroten. Deze ondernemer behaalt succes met deze innovatie, waardoor andere ondernemers naar aanleiding van dit succes hun bedrijfsvoering ook gaan vernieuwen en verbeteren. Ondernemers die aan het hoofd staan van innoverende bedrijven zorgen voor werkgelegenheid en economische groei.8

Innovatie wordt ook genoemd als deel van de oplossing voor grote maatschappelijke

vraagstukken. Naar verwachting blijft de klimaatverandering, de energietransitie, het herstel van de natuur en een transitie naar een circulaire economie de komende decennia de

boventoon voeren in het politieke en maatschappelijke debat. De overheid heeft dan ook het doel gesteld de innovatiekracht in Nederland te willen vergroten.9 Om dit doel te

bewerkstelligen is een grote rol weggelegd voor de ondernemingsfaciliteiten en in mindere mate voor de ondernemersfaciliteiten. De innovatiekracht van Nederland is wel van belang voor het ondernemerschap in zijn algemeenheid, maar de ondernemersaftrek houdt geen direct verband met innovatie. Daarom kies ik ervoor om innovatie verder buiten beschouwing te laten in deze scriptie.

2.2 De wetshistorie van de zelfstandigenaftrek

In de wetshistorie van de huidige Wet Inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) en de daaraan voorafgaande inkomstenbelastingwetten wordt teruggegrepen op de algemene

economische theorieën over ondernemerschap. In deze paragraaf kijk ik voornamelijk naar de wetshistorische ontwikkeling van de zelfstandigenaftrek.

7 Evaluatie fiscale ondernemersregelingen 2017, p. 34-37 8 Schumpeter 1942

9 Brief van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 13 december 2019,

(12)

12 De zelfstandigenaftrek wordt versoberd en is daarom niet de belangrijkste

ondernemersfaciliteit voor de toekomst. In 2020 bedraagt de zelfstandigenaftrek nog €7.030, maar vanaf 2021 wordt de aftrekpost stapsgewijs teruggebracht tot een bedrag van €3.240 in 2036.10 De versobering is het gevolg van jarenlange discussie in de politiek en in de fiscale literatuur over de doelmatigheid en de effectiviteit van de zelfstandigenaftrek. Toch kan gezegd worden dat de idee achter deze aftrekpost dezelfde is als de idee achter de overige regelingen binnen de ondernemersaftrek. Om deze reden licht ik de historie van de zelfstandigen uit en pas ik de algemene doelstelling analoog toe op de overige regelingen binnen de ondernemersaftrek.

2.2.1 De oliecrisis van 1973 als aanleiding voor een zelfstandigenaftrek

In het parlementaire jaar 1974-1975 werd er voor het eerst gesproken over een zelfstandigenaftrek. Van oktober 1973 tot maart 1974 stopten de Arabische landen grotendeels met de verkoop van olie aan Westerse landen. Deze boycot zorgde voor een wereldwijde economische crisis. In reactie op de oliecrisis van 1973 werd de

zelfstandigenaftrek geïntroduceerd.

De inkomens in de landbouw en in het midden- en kleinbedrijf kelderden hard door de negatieve aanbodschok en de bijbehorende inflatie. De invoering van de zelfstandigenaftrek was bedoeld om de zelfstandig ondernemers met een fiscaal inkomen van omgerekend minimaal €13.613 en maximaal €22.689 te ondersteunen. Bij een fiscaal inkomen van

€13.613 mocht de belastingplichtige de maximale zelfstandigenaftrek van €545 als aftrekpost in mindering brengen op zijn fiscale winst. Bij een hoger fiscaal winstsaldo nam de

zelfstandigenaftrek stapsgewijs af in omvang. Zelfstandig ondernemers met een fiscale winst van meer dan €22.689, kwamen niet in aanmerking voor de zelfstandigenaftrek.11

Om de doelstelling van de eerste zelfstandigenaftrek te begrijpen, is het goed om te zien dat een bedrag van €545 toentertijd, een koopkracht van €1.780 in de huidige tijd

vertegenwoordigd. Een fiscale winst van €13.613 tot €22.689 in 1974 is omgerekend naar de huidige koopkracht een fiscale winst van €40.324 tot €67.210.12 Dit betekent dat de minder winstgevende ondernemer niet de beoogde begunstigde was voor de zelfstandigenaftrek. Om de economie te ondersteunen, werden ondernemers met een redelijke omvang

10 Kamerstukken II 2020/21, 35572, nr. 5, p. 2 11 Kamerstukken II 1974/75, 13194, nr. 3, p. 4

12 Internationaal instituut voor Sociale Geschiedenis, De waarde van de gulden/euro berekentool,

(13)

13 tegemoetgekomen.13 Dit betrof eerder ondernemers die de werkgelegenheid vergrootten en naar alle waarschijnlijkheid een goede kans hadden om de economische crisis te boven te komen.

In de memorie van toelichting, bijgaand het wetsvoorstel uit 1974, wordt beschreven dat deze zelfstandigenaftrek eigenlijk niet past in het stelsel van heffing van inkomstenbelasting. Desondanks vond de Tweede Kamer de invoering van een zelfstandigenaftrek, in de vorm van een tijdelijke maatregel, toch aanvaardbaar. Ondernemers hadden aanvankelijk alleen in 1975 en in 1976 recht op de aftrekpost. In de memorie van toelichting werd geopperd dat de aftrekpost in de situatie na 1976 moest worden bezien.14

2.2.2 De invoering van een permanente zelfstandigenaftrek in 1982

De zelfstandigenaftrek zou een tijdelijke maatregel zijn om de zelfstandig ondernemers te ondersteunen in tijden van economische krimp. Na 1976 werd de zelfstandigenaftrek ieder jaar herzien en een definitieve beslissing over de toekomst van de aftrekpost werd

vooruitgeschoven. In 1982 werd een werkgroep opgericht die de toepassing van de zelfstandigenaftrek in het midden- en kleinbedrijf (hierna: MKB) moest analyseren. Deze werkgroep kwam tot de conclusie dat de zelfstandigenaftrek bijdraagt aan een gezonde structuur in het MKB en daarmee een bijdrage levert aan de werkgelegenheid.15 In

overeenstemming met deze conclusie werd de tijdelijke zelfstandigenaftrek omgezet in een permanente zelfstandigenaftrek.

Fiscale wetgeving heeft in sommige gevallen een instrumentele functie. De permanente zelfstandigenaftrek die vanaf 1982 heeft gegolden is hier een schoolvoorbeeld van. De overheid lanceerde in de jaren tachtig een campagne met de naam ‘Onderneem het maar’, met als doel de burgers te enthousiasmeren voor het ondernemerschap. Ook werden de voorwaarden voor het starten van een onderneming versoepelt.16 De invoering van de permanente zelfstandigenaftrek was een manier om fiscale wetgeving in te zetten voor de verwezenlijking van dit maatschappelijke doel.

2.2.3 Van een degressieve naar een geüniformeerde aftrekpost in 2012

Het regeerakkoord van 2012 begint met de woorden ‘Ondernemers met de ambitie om door te groeien verdienen een steuntje in de rug’. Ook in dit parlementaire stuk worden de

13 Kamerstukken II 1976/77, 14168, nr. 3, p. 3 14 Kamerstukken II 1974/75, 13194, nr. 3, p. 4 15 Kamerstukken II 1982/83, 17943, nr. 3, p. 6 16 Wennekers e.a. 2005, p. 10

(14)

14 eerdergenoemde redeneringen herhaald. Ondernemers zouden de werkgelegenheid vergroten, de innovatiekracht versterken en de economische dynamiek vergroten.17 Met deze wenselijke

gevolgen voor ogen, werden de fiscale regelingen herzien.

Vanaf de invoering van de tijdelijke zelfstandigenaftrek in 1974 tot aan de

belastingherziening van 2012 was de zelfstandigenaftrek een degressieve aftrekpost. In het regeerakkoord van 2012 werd de zelfstandigenaftrek geüniformeerd tot één vast bedrag, namelijk €7.280 voor iedere IB-ondernemer (mits voldaan aan de voorwaarden).

In de belastingherziening van 2012 werd ook al geconcludeerd dat er in Nederland relatief gezien veel ondernemingen zijn.18 Het gros van deze ondernemingen behaalde lage winsten en had geen personeel in dienst. Het aandeel grote en groeiende bedrijven bleef klein. De degressieve vorm van de zelfstandigenaftrek zou de oorzaak zijn van deze ontwikkeling. Door de zelfstandigenaftrek vorm te geven als één vast bedrag, zou de doorgroei van ondernemingen worden gestimuleerd.19In de toelichting werd beredeneerd dat een

zelfstandig ondernemer met een fiscaal inkomen aan de bovenkant van de marge zijn winst kunstmatig laag houdt om toch gebruik te kunnen maken van de zelfstandigenaftrek. Het behalen van hogere winsten zou ‘bestraft’ worden bij een degressieve aftrekpost. Daarnaast zou iedere ondernemer dezelfde basiskosten hebben, waar de geüniformeerde

zelfstandigenaftrek van €7.280 als tegemoetkoming voor zou gelden.20

Het kabinet erkende al in 2012 dat de belastingheffing van ondernemers een aanzuigende werking heeft op werknemers. De weinig winstgevende ondernemingen genoten de maximale zelfstandigenaftrek, waardoor de overstap van werknemer naar zelfstandig ondernemer

aantrekkelijk zou zijn. Het netto-inkomen van een beginnend ondernemer was, mede door de degressieve zelfstandigenaftrek en de overige ondernemersfaciliteiten, vele malen hoger dan het netto-inkomen van een werknemer bij gelijke bruto-inkomsten. Een geüniformeerde zelfstandigenaftrek zou de aanzuigende werking die van het ondernemerschap uitgaat verminderen.21 Deze redenatie wordt niet verder uitgewerkt in de belastingherziening.

17 Kamerstukken II 2011/12, 33003, nr. 3, p. 19-20 18 Kamerstukken II 2011/12, 33003, nr. 3, p. 20 19 Kamerstukken II 2011/12, 33003, nr. 3, p. 20-21 20 Kamerstukken II 2011/12, 33003, nr. 3, p. 20 21 Kamerstukken II 2011/12, 33003, nr. 3, p. 20

(15)

15 Wat wel wordt vermeld in de Belastingherziening van 2012, is het feit dat de uniformering van de zelfstandigenaftrek de eerste stap zou zijn naar een winstbox.22 Over de winstbox kom

ik in hoofdstuk 6 nog te spreken.

2.2.4 De zelfstandigenaftrek als kosten neutraliserende maatregel

Het kabinet verwoordde in dit parlementaire stuk ook het standpunt dat er goede redenen zijn om het inkomen van ondernemers lager te belasten dan dat van andere belastingplichtigen, zoals werknemers.23 De ondernemersaftrek moet ondernemersrisico’s neutraliseren en het behalen van hogere winsten stimuleren. Ook zou de ondernemersaftrek zorgen voor meer financiële ruimte bij de ondernemer. Idealiter zou de besparing van belasting door de ondernemer aangewend worden voor een pensioenvoorziening en/of ondernemer-gerelateerde verzekeringen.24

In een arrest betreffende Europees bestuurs- en belastingrecht, gewezen door de Hoge Raad, werd al korte metten gemaakt met deze veelgenoemde doelstelling van de

zelfstandigenaftrek. De Hoge Raad stelt dat de zelfstandigenaftrek in mindere mate een kosten egaliserende functie heeft en juist een ‘inkomenspolitieke maatregel’ genoemd kan worden.25 Ook wordt er gewezen op de louter instrumentele functie van de aftrekpost. Ik sluit

me op dit punt aan bij de conclusie van de Hoge Raad.

2.3 Tussenconclusie: De doelstellingen van de ondernemersaftrek

In grote lijnen is de ondernemersaftrek bedoeld ter bevordering van het ondernemerschap, met een grotere werkgelegenheid als gewenst gevolg. Een grotere werkgelegenheid zorgt idealiter voor een hoger inkomen op individueel niveau en zorgt daarmee ook voor meer belastinginkomsten. Bijkomend voordeel is de toename van de arbeidsparticipatie en een meer inclusieve arbeidsmarkt. De ondernemersaftrek moet ook, blijkend uit de meest recente toelichtingen, gelden als tegemoetkoming voor de meest basale ondernemingskosten.

De overheid heeft in de loop der tijd vele redenen aangedragen om de ondernemersaftrek te preserveren. Vooralsnog concludeer ik dat de ondernemersaftrek in theorie vele directe voordelen kent, maar in de praktijk vooral een instrumentele functie bekleedt.

22 Kamerstukken II 2010/11, 32740, nr. 1, Brief Staatssecretaris van Financiën, p. 3 23 Kamerstukken II 2011/12, 33003, nr. 3, p. 19-20

24 Evaluatie fiscale ondernemersregelingen 2017, p. 135

(16)

16

3

Hoe wordt de ondernemersaftrek in de huidige arbeidsmarkt

toegepast?

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de huidige toepassing van de ondernemersaftrek. Om het onderwerp meer duiding te geven, is in bijlage 1 de budgettaire omvang van de fiscale ondernemersaftrek te vinden. In bijlage 2 is te zien dat het aantal natuurlijke rechtspersonen in de afgelopen vijf jaren aanzienlijk is gegroeid.

3.1 Welke beweegredenen hebben ondernemers om ondernemer te worden?

In het belangrijke eindrapport van de commissie Borstlap (genaamd ‘In wat voor land willen wij werken?’) wordt geconcludeerd dat de grote omvang van de groep zelfstandig

ondernemers een direct verband houdt met de geldende fiscale faciliteiten.26 Uit onderzoek van het wetenschappelijk instituut SEO Economisch Onderzoek blijkt dat deze conclusie niet zo stellig kan worden getrokken. Ook uit de Zelfstandigen Enquête Arbeid (uitgevoerd door het TNO en het CBS, hierna ook: ZEA) blijkt geen duidelijke samenhang tussen de motivatie van ondernemers om ondernemer te worden en de fiscale faciliteiten.

3.1.1 De onderzoeken van het SEO Economisch Onderzoek en de ZEA 2019

In deze onderzoeken werden zelfstandig ondernemers gevraagd naar hun beweegredenen om ondernemer te worden. Een kanttekening bij de resultaten van deze onderzoeken is dat niet alleen recent gestarte ondernemers bevraagd zijn, maar ook de ondernemers die al tientallen jaren als zelfstandig ondernemer handelen. De gegeven antwoorden hebben dus niet alleen betrekking op de ondernemers die zijn gestart onder de huidige fiscale wetgeving.

Grofweg 75 procent van de zzp’ers is om een positieve reden gestart als ondernemer, en 22 procent om een negatieve reden.27 Het merendeel geeft aan kansen te hebben gezien om geld te verdienen als zelfstandige en zeer gehecht te zijn aan vrijheid.28Slechts 1 procent van de respondenten in het onderzoek van de SEO Economisch Onderzoek gaf aan zzp’er te zijn geworden na een ontslag bij een werkgever die de voorkeur gaf aan het inhuren van een zzp’er.29

Ruim 30 procent van de ondernemers zegt altijd al het voornemen te hebben gehad om zelfstandig ondernemer te zijn. Van deze groep kan gezegd worden dat dit voornemen ook

26 Rapport Commissie-Borstlap 2020, p. 51 27 Karakteristieken en tarieven zzp’ers 2018, p. 81 28 Karakteristieken en tarieven zzp’ers 2018, p. 82 29 Karakteristieken en tarieven zzp’ers 2018, p. 82

(17)

17 los van de fiscale faciliteiten bestaat, de belastingwetgeving is immers aan wijzigingen

onderhavig en kan in de loop der jaren erg veranderen. Als het voornemen om zelfstandig ondernemer te worden altijd al heeft bestaan, zijn de eventueel ongunstige toekomstige veranderingen met betrekking tot de fiscaliteit al meegenomen in de beslissing.

Vijftien procent van de respondenten vond de fiscaal gunstige positie van ondernemers van doorslaggevend belang om zelfstandig ondernemer te worden.30 In beginsel is hier niets mis mee. Het staat ondernemers vrij om zo voordelig mogelijk gebruik te maken van de

mogelijkheden die de wet- en regelgeving kent, mits de ondernemers binnen de regels handelen. De overheid stimuleert ondernemerschap met als doel het creëren van

werkgelegenheid en innovatie. Het maakt voor het behalen van de doelstelling niet uit welke doorslaggevende reden ten grondslag lig aan de beslissing van de burger om ondernemer te worden. Uiteindelijk is de uitkomst in de praktijk van belang. Streeft de ondernemer het overheidsvoornemen na of maakt hij juist handig gebruik van de fiscale faciliteiten voor individueel gewin, ten nadele van deze beleidsdoelen?

3.2 De omvang van schijnzelfstandigheid

Schijnzelfstandigheid laat zich moeilijk in cijfers vatten omdat schijnzelfstandigheid per definitie betekent dat er géén sprake is van zelfstandig ondernemerschap zoals de wetgever heeft bedoeld. Daarnaast wordt schijnzelfstandigheid als maatschappelijk onwenselijk gezien en is er voor schijnzelfstandigheid geen plaats in de wet (in de fiscale wetgeving alsook in de civiele wetgeving). De statistieken omtrent schijnzelfstandigen zijn gebaseerd op schattingen en zijn daarom niet eenduidig.

3.2.1 Grote verschillen door de invulling van het begrip ‘schijnzelfstandige’.

Daarnaast worden, in de vele rapporten en betogen die dit onderwerp rijk is, verschillende definities gebruikt voor schijnzelfstandigheid. Een andere inkadering van het begrip ‘schijnzelfstandigheid’ geeft meteen een geheel andere uitkomst. In het IBO-zzp (2015) wordt geconcludeerd dat 2 tot 17 procent van de zelfstandig ondernemers, schijnzelfstandig is.31 Bij het IBO-zzp is voor de bepaling van de mate van schijnzelfstandigheid uitgegaan van het aantal opdrachtgevers, het uurtarief en de invloed van opdrachtgevers op de invulling van de werkdag.

30 Zelfstandigen enquête arbeid, 2019, p. 52 31 IBO zelfstandigen zonder personeel 2015, p. 7

(18)

18 Ik gebruik voor deze scriptie de definitie en de bijbehorende cijfers van het CBS. Het CBS gebruikt twee kernwaarden om tot de conclusie te komen dat er sprake is van

schijnzelfstandigheid. Daarvoor worden de economische afhankelijkheid en de organisatorische afhankelijkheid als uitgangspunt genomen.

3.2.2 Economische afhankelijkheid

Van economische afhankelijkheid is sprake als een zelfstandig ondernemer bijna volledig of volledig financieel afhankelijk is van één opdrachtgever. De cijfers van het CBS laten zien dat 7 procent van de zzp’ers in 2019 maar één opdrachtgever had. Ook blijkt dat 22 procent van de zzp’ers in 2019 meer dan 75 procent van hun inkomen van één opdrachtgever ontving. Er doet zich ook een interessante tweedeling voor; de zzp’ers die een dienst verrichten zijn eerder afhankelijk van één opdrachtgever dan de zzp’ers die producten verkopen. Bij bijna een kwart van de dienstverlenende zzp’ers is meer dan 75 procent van het inkomen afkomstig van één opdrachtgever, tegenover 18 procent van de zzp’ers in de maakindustrie.

3.2.3 Organisatorische afhankelijkheid

Een andere methode die wordt gebruikt om het aantal schijnzelfstandigen te duiden, is het bekijken van de mate van de organisatorische afhankelijkheid tussen partijen.

Organisatorische afhankelijkheid wordt aangenomen als de zelfstandig ondernemer niet de vrijheid heeft om belangrijke bedrijfsbeslissingen zelf te nemen. Indicatoren zijn bijvoorbeeld de mate van vrijheid om de eigen werktijden te bepalen en zelf te kunnen bepalen waar de werkzaamheden worden uitgevoerd.

Hier wil ik meteen de kanttekening bij plaatsen dat dit zeer sectorafhankelijk is. Een zzp’er in de bouwsector zal namelijk eerder door de opdrachtgever worden gedwongen om op de bouwplaats te werken, dan een zzp’er in de reclamesector wordt gedwongen om een bedrijfslogo te maken op het kantoor van de opdrachtgever.

De organisatorische afhankelijkheid zal in de toekomst een grotere rol gaan spelen bij de kwalificatie van een arbeidsrelatie. De commissie Borstlap pleitte in haar rapport voor een eigentijdse afbakening tussen werknemers en zelfstandigen. Ook is er in de voorstellen van de commissie geen ruimte voor de wil der partijen bij de kwalificatie van de arbeidsrelatie. 32 Zeer recent heeft de Hoge Raad een uitspraak gedaan die in overeenstemming is met deze voorstellen.33

32 Rapport Commissie-Borstlap 2020, p. 69 33 HR 6 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1746

(19)

19

3.3 Verschillen in de fiscale en de civiele kwalificatie van ondernemerschap

In de kwalificatie van ondernemerschap zijn twee rechtsgebieden van groot belang: het (civiele) arbeidsrecht en het fiscaal recht.

In de eerste plaats wordt er voor de heffing van inkomstenbelasting in box 1 belasting geheven over het inkomen uit werk en woning. Dit belastbare inkomen is het gezamenlijke bedrag van onder andere de belastbare winst uit onderneming, het belastbare loon en het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden.34 Gemakshalve bespreek ik de overige soorten inkomsten die in box 1 worden belast niet in deze scriptie.

Voor het belastbare loon in de Wet IB 2001 wordt aangesloten bij het loonbegrip zoals omschreven in de Wet op de Loonbelasting 1964. Op haar beurt neemt de Wet LB ‘64 voor de kwalificatie van een dienstbetrekking, en daarmee samenhangend het begrip loon, de civiele kwalificatie van de arbeidsovereenkomst (zoals omschreven in art. 7:610 BW) als uitgangspunt. Een fiscale rechter zal, in het geval er onduidelijkheid ontstaat over het wel of niet hebben van een dienstbetrekking, eerst uitgaan van een civielrechtelijke uitlegging van het begrip dienstbetrekking. Ondanks het feit dat de fiscale rechtspraak spreekt over een ‘dienstbetrekking’ en het civiele recht over een ‘arbeidsovereenkomst’, houden deze begrippen dus verband met elkaar.

3.3.1 Arbeidsrechtelijke aspecten

Recentelijk heeft de Hoge Raad een arrest gewezen waarin wordt afgeweken van de lijn die sinds het arrest Groen/Schoevers werd gevolgd. Deze arresten hebben betrekking op de kwalificatie van arbeidsovereenkomsten in het arbeidsrecht.

Groen was een belastingadviseur die werkzaamheden verrichte voor de onderwijsinstelling Schoevers. Groen deed dit in navolging van een overeenkomst van opdracht, maar stelde zich later op het standpunt dat er sprake was van een civielrechtelijke arbeidsovereenkomst. De Hoge Raad oordeelde dat er gekeken moest worden naar de partijbedoeling, alsmede de feitelijke invulling van de overeenkomst. Naast het feit dat de beide partijen in deze zaak een overeenkomst van opdracht voor ogen hadden, was de feitelijke uitvoering van de

werkzaamheden niet conform de eisen die aan een arbeidsovereenkomst werden gesteld. In deze zaak werd door de Hoge Raad geconcludeerd dat de twee partijen een overeenkomst van opdracht hadden gesloten.35

34 Art. 3.1 Wet IB 2001

(20)

20 Deze uitspraak is van november 1997 tot november 2020 van groot belang geweest bij de kwalificatie van arbeidsovereenkomsten. De Hoge Raad benadrukte in Groen/Schoevers dat er voor een ‘holistische benadering’ gekozen moest worden bij de beoordeling van een overeenkomst, wat zoveel zegt als een algehele afweging van alle aspecten in die situatie. Kleine ondernemers voegden de zin ‘Partijen wensen nadrukkelijk geen arbeidsovereenkomst aan te gaan’ toe aan de modelovereenkomsten. Omdat de partijbedoeling ook betrokken moest worden bij de holistische benadering van de kwalificatie van de arbeidsovereenkomst, pleitte de toevoeging van die zin in ieder geval voor het bestaan van een overeenkomst van opdracht.

De holistische benadering die voortvloeit uit het Groen/Schoevers arrest, is een benadering die grote rechtsonzekerheid met zich meebrengt. Alle aspecten van de uitvoering van de werkzaamheden, de contractuele afspraken en de persoonlijke omstandigheden van partijen zijn belangrijk bij de beoordeling van de arbeidsverhouding.

3.3.2 De ondernemer valt tussen wal en schip

De civielrechtelijke kwalificatie van een arbeidsverhouding is niet doorslaggevend voor de toepassing van het fiscale regime. In het belastingrecht heeft de partijbedoeling nooit een rol gespeeld bij de kwalificatie van ondernemerschap. Het civiele recht geldt als een richtlijn waarbij, voor de toepassing van de fiscale wetten, eigen uitzonderingen gelden.

De uiteenlopende benadering vanuit de verschillende rechtsgebieden leidt tot onduidelijkheid. Stel dat een civiele rechter in een fictieve zaak besluit dat een mevrouw geen werknemer is, maar een ondernemer. In navolging van die conclusie kan de vrouw geen aanspraak maken op het uitgebreide pakket van rechten die werknemers hebben. Hierbij denk ik aan de aanvullende regels die gelden bij arbeidsovereenkomsten, maar ook aan het sociale vangnet voor werknemers.

De Belastingdienst krijgt dezelfde feiten onder ogen, maar is van mening dat mevrouw geen ondernemer is voor de inkomstenbelasting. Zij kan geen aanspraak maken op de

ondernemersaftrek en moet haar inkomsten aangeven als resultaat uit overige werkzaamheden. In dit voorbeeld valt de vrouw tussen wal en schip.

3.3.3 Omslag in het arbeidsrecht

Over de civielrechtelijke aanpak van dit vraagstuk werd vanuit verschillende hoeken al kritiek geuit. De holistische benadering uit het Groen/Schoevers arrest heeft voor veel ongelukkige uitkomsten gezorgd bij rechtbanken en was niet in lijn met het Europese recht.

(21)

21 Zeer recent (november 2020) is er een omslag gekomen in het arbeidsrecht. De inhoudelijke zaak waar de Hoge Raad een oordeel over heeft geveld, is voor de beantwoording van mijn hoofdvraag niet van belang. De feiten van de casus hebben zelfs niets met ondernemerschap te maken. Toch heeft de A-G. deze zaak aangegrepen om de problematiek rondom de civielrechtelijke kwalificatie van arbeidsovereenkomsten aan te kaarten, en met succes. De Hoge Raad oordeelde in november 2020 dat de intentie van partijen niet van belang is bij de juridische beoordeling van een arbeidsverhouding. Een overeenkomst is een

arbeidsovereenkomst zodra het voldoet aan de omschrijving van art. 7:610 BW. Dit oordeel kan een deel van de problemen dat zich tot november 2020 heeft voorgedaan verminderen. De civielrechtelijke benadering van ondernemerschap is nu meer in overeenstemming met de fiscaalrechtelijke benadering. Dit zal naar mijn verwachting voor meer rechtszekerheid zorgen. Ik denk dat een betere samenwerking en meer overeenstemming tussen de rechtsgebieden ook zorgt voor een betere uitvoering van de belastingwetten. De fiscale wetten staan niet op zichzelf. De doorsnee Nederlander weet naar alle waarschijnlijkheid niets van het bestaan van de verschillende benaderingen in de verschillende rechtsgebieden. De grondbeginselen van belastingheffing moeten ook in een breder opzicht bekeken

worden.36 Belastingheffing moet eerlijk, effectief, efficiënt en eenvoudig zijn. Door de

rechtsgebieden beter samen te laten werken, kan de burger zijn arbeidsverhouding op een eerlijke en eenvoudige manier laten beoordelen.

(22)

22

3.4 De VAR-verklaring en de Wet DBA

Van begin 2001 tot 1 mei 2016 konden ondernemers een Verklaring Arbeidsrelatie (hierna: VAR-verklaring) aanvragen bij de Belastingdienst. De VAR-verklaringen zijn in het leven geroepen om schijnzelfstandigheid tegen te gaan en alle betrokken partijen op voorhand zekerheid te bieden. Er waren vier verschillende typen VAR-verklaringen in omloop; de VAR-winst uit onderneming, de VAR-directeur groot aandeelhouder, de VAR-loon en de VAR-resultaat uit overige werkzaamheden.

3.4.1 De VAR-verklaring

De invoering van de VAR-verklaring systematiek is een reactie geweest op de problemen die opdrachtgevers en opdrachtnemers ervaarden bij de kwalificatie van hun

arbeidsverhouding.37 Beide partijen konden bij aanvang van de werkzaamheden van mening

zijn een overeenkomst van opdracht te hebben gesloten. De opdrachtnemer was in de veronderstelling een ondernemer te zijn en de opdrachtgever dacht een doodgewone opdrachtgever te zijn. De opdrachtnemer maakte dankbaar gebruik van de

ondernemersfaciliteiten en de opdrachtgever droeg geen loonbelasting en werkgeverspremie af. Bij de beoordeling van de belastingaangiften kon de Belastingdienst tot de conclusie komen dat er toch sprake was geweest van een dienstbetrekking. In dit voorbeeld kon de opdrachtgever een naheffing van de loonheffingen verwachten. Ook kon dit aanleiding zijn om het zelfstandig ondernemerschap van de opdrachtnemer in twijfel te trekken.

Om deze rechtsonzekerheid weg te nemen, kon de opdrachtnemer een VAR-verklaring aanvragen bij de Belastingdienst. Bij toekenning van deze verklaring werden opdrachtgever en opdrachtnemer nadien niet geconfronteerd met een naheffing door de Belastingdienst, tenzij de partijen te kwader trouw bleken te zijn.

Een probleem bij de VAR-verklaringen is dat de verklaring werd afgegeven alvorens partijen invulling gaven aan hun overeenkomst. Het had tot gevolg dat een overeenkomst naderhand een geheel andere invulling gekregen kon hebben. De vooraf gegeven beslissing over de vorm van de arbeidsverhouding was in dat geval niet in overeenstemming met de

daadwerkelijke uitvoering van de arbeidsverhouding. De uitgifte van VAR-verklaringen zou aanvankelijk schijnzelfstandigheid tegengaan, maar bleek in de praktijk schijnzelfstandigheid juist in de hand te werken.

(23)

23

3.4.2 De Wet DBA

Op 1 mei 2016 is het systeem van de VAR-verklaringen vervangen door de Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (hierna: Wet DBA). De transitieperiode zou aanvankelijk duren tot 1 mei 2017, maar duurt inmiddels voort tot oktober 2021. Dit betekent in de praktijk dat de Belastingdienst nauwelijks handhaaft. Als bij een controle blijkt dat er toch sprake is van een dienstbetrekking of een fictieve dienstbetrekking, geeft de Belastingdienst aanwijzingen aan desbetreffende partijen. Zij hebben doorgaans drie maanden de tijd om wijzigingen aan te brengen die ervoor zorgen dat de arbeidsverhouding in overeenstemming is met de wet- en regelgeving. Concreet betekent dit dat de arbeidsverhouding aangemerkt kan worden als dienstbetrekking voor de belastingen of dat de feitelijke arbeidsverhouding een andere vorm krijgt die niet als dienstbetrekking te beschouwen is. Mocht er sprake zijn van kwader trouw, dan kan de Belastingdienst meteen handhaven.

3.4.3 Moeizaam te handhaven

In de praktijk komt het maar weinig tot handhaving van de arbeid gerelateerde

belastingwetgeving, omdat de bewijslast veelal op de Belastingdienst rust.38 Het is lastig voor de Belastingdienst om met gedegen feiten te komen die de standpunten voldoende

onderbouwen. Immers is de Belastingdienst niet aanwezig op de werkvloer, zij kan daardoor lastig bewijs leveren over de daadwerkelijke gezagsverhouding. Daarnaast moet de

Belastingdienst bewijzen dat er sprake is van evidente of opzettelijke schijnzelfstandigheid. Het vergaren van bewijzen is zeer tijdrovend en arbeidsintensief.39 In het Jaarplan 2019 van de Belastingdienst wordt benadrukt dat er nieuwe wet- en regelgeving nodig is om het maatschappelijke probleem van wildgroei aan IB-ondernemers aan te pakken.40 Met de huidige regelgeving en capaciteit heeft de Belastingdienst weinig mogelijkheden om de naleving van de regels te controleren.

Zonder correcte handhaving is de regelgeving weinig zinvol. De ondernemersfaciliteiten, en de ondernemersaftrek in het bijzonder, kunnen in theorie goed in elkaar zitten, maar zonder handhaving treffen de faciliteiten geen doel. In de praktijk betekent dit dat veel

IB-ondernemers een beroep doen op de IB-ondernemersaftrek, maar naar de letter van de wet hier geen recht op hebben.Bij gebrek aan mankracht en middelen bij de Belastingdienst, kunnen deze vermeende ondernemers onterecht gebruik blijven maken van de ondernemersaftrek.

38 Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 6 juli 2006 (Stcrt. 2016, 141) 39 Belastingdienst, Rapportage Toezichtsplan Arbeidsrelaties, 2019, DV 1117 - 1Z*1ED 40 Belastingdienst, Jaarplan 2019 Belastingdienst, 5 november 2018, p. 5

(24)

24

3.4.4 Huidige stand van zaken

Hoe de Wet DBA uitwerkt in de praktijk hebben we nog niet kunnen zien nu de handhaving achterblijft. Toch zijn er al twee conceptwetsvoorstellen opgesteld die de Wet DBA hadden moeten vervangen, namelijk de ‘Wet minimumbeloning zelfstandigen’ en de ‘Wet op de zelfstandigenverklaring’. De Wet minimumbeloning zelfstandigen zou, zoals de naam al verraadt, een invoering van een minimumtarief teweeg hebben gebracht. Bij doorvoering van de Wet op de zelfstandigenverklaring zou een zelfstandigenverklaring verplicht worden gesteld in de hogere segmenten van de zzp-markt. Deze twee concepten hebben geen doorgang gevonden. Het grootste punt van kritiek betrof de grote administratieve last die deze wetsvoorstellen met zich mee zouden brengen. Ook zouden deze wetten voor een onuitvoerbare en niet te handhaven uitwerking zorgen.41 Kortom, deze concepten boden geen oplossing voor de problemen die al zichtbaar zijn geworden bij het inmiddels afgeschafte systeem van de VAR-verklaringen.

Omdat er nog geen passende opvolger voor de Wet DBA is gecreëerd, wordt er nu ingezet op een correcte uitvoering van de bestaande wet. Het huidige plan betreft een standaard

vragenlijst die is vormgegeven in een webmodule en moet worden ingevuld door de opdrachtgever. De opdrachtgever krijgt na het invullen van de vragenlijst waar mogelijk zekerheid over de kwalificatie van de arbeidsrelatie. Indien er een arbeidsvorm wordt vastgesteld naar aanleiding van de vragenlijst, biedt deze alleen enige zekerheid voor de loonheffingen.

De handhaving van de Wet DBA en het uitrollen van de webmodule komt maar moeilijk op gang. Aanvankelijk zou de pilot van deze webmodule in het najaar van 2020 worden

gelanceerd. Deze lancering is uitgesteld tot 11 januari 2021. Zodra er een positieve evaluatie volgt in de zomer van 2021, wordt de handhaving van de Wet DBA vanaf oktober 2021 opgestart.42

Uit de eerste voorzichtige resultaten van een proef met de webmodule is wel een interessant feit op te merken. De opdrachtgevers kunnen op basis van de ingevulde vragenlijst drie mogelijke uitkomsten te zien krijgen, namelijk: ‘opdrachtgeversverklaring’,

‘dienstbetrekking’, of ‘geen oordeel mogelijk’. In de eerste proef, gedaan met een gering aantal ingevulde vragenlijsten, bestond er in 50 procent van de gevallen een sterke indicatie

41 Brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 15 juni 2020, 2020-0000083216 42 Pilot webmodule start in januari 2021 en handhavingsmoratorium tot zeker 1 oktober 2021

(25)

25 voor het bestaan van een dienstbetrekking.43 Als deze resultaten ook uit de andere proeven volgen zou dat betekenen dat er veel vaker sprake is van werknemerschap, en in samenhang daarmee van schijnzelfstandigheid, dan aanvankelijk gedacht.44

De gevolgen van de uitspraak van de Hoge Raad (de uitspraak van november 2020, welke in paragraaf 3.3.3. uiteengezet is) op de Wet DBA zijn nog niet bekend. De komende tijd worden de gevolgen van deze uitspraak bestudeerd in samenhang met de handhaving van de WetDBA en de bijbehorende webmodule.45 Mijn verwachting is dat de problemen die zich voordeden bij de VAR-verklaringen, zich ook voor gaan doen bij de Wet DBA en de

bijbehorende webmodule. Het lijkt in de systematiek van de huidige wet haast onmogelijk om vooraf zekerheid te bieden over de kwalificatie van de arbeidsverhouding op basis van een schriftelijke verklaring, als de arbeid nog niet heeft plaatsgevonden. Het eindoordeel van de arbeidsverhouding zal immers plaatsvinden op basis van de feiten en niet van de voornemens. Naar mijn idee gaan alle huidige en toekomstige plannen die voortbouwen op de bestaande systematiek, de eindstreep dan ook niet halen.46

3.5 Is schijnzelfstandigheid fiscaal ingegeven?

Zoals blijkt uit paragraaf 3.2, is het aandeel schijnzelfstandigen minder groot dan in de samenleving gedacht wordt. Ook uit verschillende enquêtes blijkt niet eenduidig dat de voordelige uitwerking van de fiscale wetgeving zorgt voor de toename van IB-ondernemers. De term ‘schijnzelfstandige’ heeft in het maatschappelijke debat een negatieve lading gekregen. Uit de gehouden enquêtes en de vastgestelde cijfers blijkt vooral dat burgers zonder kwade bijbedoelingen starten aan het ondernemerschap.

Het is voor burgers gemakkelijk om een onderneming te starten. Een onderneming is zo ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. De doorsnee burger zal zich niet bewust zijn van het feit dat de inschrijving bij de KvK geen inhoudelijke beoordeling is van hun

ondernemerschap. Deze nieuwbakken ondernemer is na de inschrijving in het register in de veronderstelling ondernemer te zijn. De complexiteit van alle regels op verschillende rechtsgebieden maakt dat deze ondernemer lastig zijn eigen positie op de arbeidsmarkt kan vaststellen.

43 Brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 15 juni 2020, 2020-0000083216,

p. 9-10

44 Zie paragraaf 3.2

45 Brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 16 november 2020,

2020-0000153321, p. 3

(26)

26 Daar komt bij dat ondernemers doorgaans positief ingesteld zijn. Het zijn creatieve geesten en doorzetters. Het ondernemerschap wordt gezien als een avontuur wat niet iedereen aandurft. De ondernemersrisico’s die bij het ondernemerschap komen kijken, zijn voor een deel van de bevolking afschrikwekkend genoeg om er niet aan te beginnen. De groep die zichzelf ondernemer noemt, is daardoor bij voorbaat al overtuigd van zijn of haar belang op de economische markt.

3.5.1 Een uit-het-leven-gegrepen voorbeeld

Ik neem een doorsnee conservatorium muzikant als voorbeeld. Een afgestudeerde muzikant kan overtuigd zijn van zijn belang op de economische markt. Hij ziet kansen en beoogt winst te behalen met het aanbieden van zijn diensten als gitarist. Deze muzikant schaft een aantal gitaren aan voor een paar duizend euro en trekt deze kosten af als zakelijke kosten. Hij oefent veel op zijn gitaren, en is daardoor in de veronderstelling meer dan 1.225 uren in zijn

onderneming te steken. De inkomsten blijven uit, nu er weinig vraag is naar gitaristen.47 Hij

maakt gebruik van de ondernemersfaciliteiten en heeft onderaan de streep meer aftrekposten dan inkomsten. Een objectieve buitenstaander kan deze werkzaamheden als ‘dure hobby’ bestempelen en vindt deze muzikant een schijnzelfstandige. De muzikant is in de

veronderstelling ondernemer te zijn.

Dit voorbeeld illustreert het feit dat de zogenoemde schijnzelfstandigen hun arbeidssituatie niet altijd als ‘winst uit onderneming’ bestempelen om doelbewust misbruik te maken van het fiscale systeem. Zij overschatten in sommige gevallen de vraag naar de diensten of producten die zij aanbieden. De fiscaal voordelige uitwerking die het ondernemerschap heeft, is een extra stimulans om de stap naar ondernemerschap te zetten. Toch is de fiscale wetgeving niet de beslissende factor.

(27)

27

4 Komt de oorspronkelijke doelstelling van de ondernemersaftrek

overeen met de huidige toepassing?

Het rapport van de OESO liet zich kritisch uit over het grote aandeel zelfstandig ondernemers in Nederland. De ondernemersfaciliteiten, en daarmee ook de ondernemersaftrek, zorgen volgens de OESO voor een verstoring van de economische markt. De zelfstandigenaftrek en de startersaftrek dragen bij aan de instandhouding van ondernemingen die in een vrije markt niet zouden blijven voortbestaan.48 Het kabinet reageerde in 2018 middels een kamerbrief op

de bevindingen van de OESO. Zij stelt dat de OESO te snel tot de conclusie is gekomen dat de ondernemersfaciliteiten leidden tot een marktverstoring die nadelig uitpakt. Het kabinet schrijft in deze brief dat de positieve gevolgen van het grote aantal IB-ondernemingen voor de arbeidsparticipatie niet in kaart zijn gebracht.49 Omdat de indirecte positieve gevolgen van de ondernemersaftrek niet meegenomen kunnen worden in de afweging, wil het kabinet geen waardeoordeel aan de ondernemersaftrek verbinden.

Het kabinet wijst op de positieve effecten die ondernemerschap met zich meebrengt voor de individuele ondernemer en zijn omgeving. Dit gevoel is lastig in cijfers uit te drukken. De commissie van de ZEA doet een poging om dat gevoel bij ondernemers te peilen. Echter is het gevoel van een individuele ondernemer over ondernemerschap lastig in de

standaardantwoorden van de vragenlijsten te vatten. De indirecte gevolgen van

ondernemerschap op de omgeving zijn ook lastig vast te stellen. De kamerbrief van het kabinet doet vermoeden dat zij pas wil kijken naar het gehele systeem van de

ondernemersfaciliteiten zodra deze indirecte gevolgen onderzocht zijn. Ik denk dat dit erg kostbaar en tijdrovend zal zijn, maar bovenal geen doorslaggevende uitkomsten zal bieden.

48 OECD Economics Surveys: Netherlands 2018, p. 11-13

49 Brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat van 7 december 2018,

(28)

28

4.1 Race to the bottom

De ‘race to the bottom’ is een fenomeen waar veel economen voor vrezen. Ondernemers raken er onbedoeld in verwikkeld en worden indirect gedwongen erin mee te gaan.50 De ‘race to the bottom’ is kortgezegd het fenomeen waarbij de felle concurrentiestrijd tussen

ondernemers zorgt voor een verlaging van tarieven en een verslechtering van de

arbeidsvoorwaarden. De ondernemersaftrek wordt vaak aangehaald als factor van deze race to the bottom. Ondernemers kunnen in veel gevallen gebruik maken van fiscale aftrekposten die leiden tot een lager belastbaar bedrag voor de inkomstenbelasting. Door de

ondernemersaftrek blijft een deel van de ondernemingen bestaan, daar waar zij zonder de fiscale faciliteiten al failliet zou zijn. Op deze manier werkt de ondernemersaftrek

marktverstorend.

4.1.1 De uitwerking van de stimulering van ondernemerschap in een krappe arbeidsmarkt

In sommige sectoren van de arbeidsmarkt is een krapte die in het laatste kwartaal van 2019 al bestond en in het tweede kwartaal van 2020 alleen maar groter is geworden.51 De zorgsector en de bouwsector zijn daar een goed voorbeeld van.52 In deze sectoren kan het aanbod niet voldoen aan de enorme vraag naar kundige werkers.

In deze sectoren zijn ook relatief veel zelfstandig ondernemers werkzaam. Omdat de vraag naar kundig personeel erg groot is, kunnen deze kundige personen veel eisen van hun toekomstige werkgever/opdrachtgever. Zij kunnen een ruim salaris en de ideale werktijden bedingen, nu de opdrachtgever dringend opzoek is naar werkers. De onderhandelingspositie van werknemers is doorgaans minder sterk dan die van zelfstandig ondernemers.53

De vrijwel constante onzekerheid over het inkomen is een risico wat bij ondernemerschap hoort. Dit is ook een van de risico’s die het ondernemerschap sterk ontmoedigt.54 In een evenwichtige branche is het bij de oprichting van je onderneming immers niet zeker hoe groot de vraag naar jouw product of dienst daadwerkelijk is. In sectoren waar krapte heerst, is dit risico voor een deel al weggenomen door de overvloed aan openstaande vacatures.

50 Heithuis, NTFR 2020/800

51 UWV, Spanningsindicator, jaar 2020, te vinden op: arbeidsmarktcijfers.nl (laatst geraadpleegd op 3

december 2020)

52 Zie bijlage 5 53 Zie paragraaf 3.2.3.

(29)

29 De fiscale voordelen van ondernemerschap en de gemakzucht waarmee een onderneming opgericht kan worden geven de kundige werker nog meer redenen om als zzp’er aan de slag te gaan. Een zorgverlener of bouwvakker ziet voornamelijk de voordelen van

ondernemerschap.

Er kleven ook negatieve kanten aan de situatie die hierboven beschreven is. De hypothetische kundige persoon komt als zelfstandig ondernemer aan het werk bij een opdrachtgever,

bijvoorbeeld als zzp’er. Op de werkvloer wordt door collegae gezien dat deze zzp’er netto veel meer inkomsten verkrijgt voor hetzelfde werk. Ook is de gezagsverhouding tussen zzp’er en opdrachtgever minder voelbaar dan de gezagsverhouding tussen werkgever en werknemer. De zzp’er kan bijvoorbeeld bedingen om alleen op de gewenste uren te willen werken. De collega in dienstverband krijgt vervolgens meer onaantrekkelijke uren

toegewezen door deze werkgever, nu de uren toch opgevuld moeten worden. Deze werknemer in dienstverband zal eerder ontevreden zijn over zijn werk en zijn onderhandelingspositie, waardoor de voordelen van het ondernemerschap lonken.

Dit zorgt ten dele voor een toenemende groei van zelfstandig ondernemers in de sectoren met een krappe arbeidsmarkt. De gevolgen van het grote aandeel zelfstandig ondernemers is voor de ondernemer zelf vooral voelbaar in het geval van onverwachte persoonlijke tegenslag. Het sociale vangnet voor ondernemers is summier in vergelijking met het vangnet voor

werknemers. De immer optimistische ondernemer gaat er bij aanvang niet vanuit dat

arbeidsongeschikt raken tot de reële mogelijkheden behoort. Ik denk dat dit gevoel niet alleen bij ondernemers speelt, maar dat dit gevoel menseigen is. Het overkomt altijd anderen maar nooit jezelf, is de gedachte.

4.1.2 De uitwerking van de stimulering van ondernemerschap in een ruime arbeidsmarkt

In sectoren met een ruime arbeidsmarkt is een ander fenomeen te zien. Het wel en wee van de cultuursector is hier een goed voorbeeld van. In de muziekindustrie, de evenementenbranche en de kunstsector is in de afgelopen jaren meer aanbod geweest dan vraag.55 Er is te weinig werk voor het aantal mensen dat werk zoekt in deze branches.

Dit is ten dele toe te schrijven aan de wijze waarop onderwijs aangeboden wordt. Er wordt binnen het onderwijs te weinig rekening gehouden met de vraag naar kundig personeel vanuit

55 UWV, Spanningsindicator, jaren 2016-2020, te vinden op: arbeidsmarktcijfers.nl (laatst

(30)

30 de arbeidsmarkt. De middelbare scholier wordt op jonge leeftijd geacht zelf een verstandige keuze te maken over zijn of haar verdere loopbaan, met inachtneming van de wensen in de toekomstige arbeidsmarkt. Een 16-jarige toekomstige Mbo-student moet dan een goede afweging maken tussen de impopulaire opleiding tot ouderenverzorger of de populaire opleiding evenementenorganisatie.

Daarnaast wordt er bij het gros van de ondernemingen in deze branches structureel te weinig of geen winst gemaakt. In deze sector zijn de bestaande ondernemingen niet al te happig op het werkgeverschap. Omdat zij de stabiliteit die het werkgeverschap vereist niet kunnen bieden, verkiezen zij het inhuren van zzp’ers boven het aannemen werknemers.56 Voor personen in dit werkveld biedt het ondernemerschap een grotere kans om daadwerkelijk werkzaam te kunnen zijn in deze sector.

Omdat de arbeidsmarkt ruim is, is er veel concurrentie. Ondernemers in de cultuursector zijn eerder genoodzaakt genoegen te nemen met minder en doen er verstandig aan niet te veel eisen te stellen aan de opdrachtgever. Deze ondernemers gaan op het scherpst van de snede zitten en gebruiken de ondernemersaftrek doorgaans niet voor de oorspronkelijk beoogde doelen. Zij bouwen geen pensioenvoorziening op en verzekeren zich niet voor

arbeidsongeschiktheid.57 In plaats daarvan verlagen ze hun tarief om te kunnen concurreren

met andere aanbieders.

Dit probleem is niet alleen zichtbaar in de cultuursector, maar ook in bijvoorbeeld de

taxibranche of de reisbranche. Het aanbod aan taxichauffeurs en reisbegeleiders is groot en de vraag is enorm afgenomen. Als gevolg van de coronacrisis, zal de vraag ook niet snel

terugkeren naar het oude niveau. In deze branches is te zien dat aanbieders elkaar kapot beconcurreren en de ondernemersaftrek faciliteert deze race to the bottom.

4.2 Ondernemerschap brengt werkgelegenheid?

In de jaren ’70 en ’80 van de vorige eeuw werd ondernemerschap aangemoedigd met als doel het bevorderen van de werkgelegenheid. Nu, in 2020, rijst de vraag of alle bedrijvigheid wel heeft geresulteerd in het verwezenlijken van meer banen.58 De relevante ministeries

constateerden ruim 10 jaar geleden al dat 50 procent van de zzp’ers niet de intentie heeft om

56 Zie bijlage 5

57 Zelfstandigen enquête arbeid 2019, p. 66-67 58 Zie bijlagen 2 en 3

(31)

31 ooit aan werkgeverschap te beginnen.59 Uit de resultaten van de ZEA 2019 blijkt dat bijna 80 procent van de groep zelfstandig ondernemers geen werkgever is.60

4.2.1 Ondernemer huurt ondernemer

Ook gaf 45 procent van de ondernemers aan soms met een andere ondernemer samen te werken. Zelfs één derde van de ondervraagde ondernemers werkt vaak dan wel altijd met andere ondernemers samen.61 Uit de vraagstelling van de ZEA blijkt dat het hier gaat om een samenwerking waarbij er geen gezagsverhouding bestaat tussen partijen.

Uit de beantwoording van een andere vraag uit dezelfde enquête blijkt dat iets meer dan een kwart van de ondernemers personeel had ingeleend in 2019. Van deze groep respondenten zei bijna 80 procent een andere zelfstandig ondernemer als personeel ingeleend te hebben. Dit betekent dat ruim 20 procent van de ondernemers een zelfstandig ondernemer heeft

ingehuurd. Omdat het in deze vraag ging over het inlenen van personeel, komt impliciet naar voren dat de ingeleende ondernemer zich in een organisatorisch ondergeschikte positie bevond.

Uit het onderzoek wordt niet duidelijk hoe deze inleenconstructie precies vormgegeven is. Ik doe naar aanleiding van deze statistieken de aanname dat een groot deel van deze groep inlenende ondernemers de werkgelegenheid vergroot, maar ten bate van het ondernemerschap en niet van het werkgeverschap.

Het is een zichzelf versterkend effect wat aan het einde van de rit leidt tot minder belastinginkomsten en een onevenredige verdeling van de maatschappelijke lasten. Het socialezekerheidsstelsel is verbonden aan het werkgeverschap waardoor de werknemer opdraait voor de maatschappelijke kosten, ook voor een deel van de indirecte kosten die zijn verboden aan het ondernemerschap. De kosten van onze samenleving worden immers

onevenredig verdeeld nu de belastingdruk voor sommige IB-ondernemers lager ligt dan voor andere IB-belastingplichtigen met een vergelijkbaar inkomen. De ondernemer profiteert van het verschil in de behandeling van arbeidsvormen door het samenspel van fiscale en

arbeidsrechtelijke wetgeving. Concluderend levert ondernemerschap wel inkomen op maar of er ook banen gecreëerd worden met de stimulering van ondernemerschap valt te betwisten.

59 Kamerstukken II 2007/08, 31311, nr. 1, p. 5 60 Zelfstandigen enquête arbeid 2019, p. 47 61 Zelfstandigen enquête arbeid 2019, p. 47

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

1982 bepleit en wij vinden dat die moet worden gestimuleerd door de verlaging van belasting- en premiedruk. De over- heid heeft dat tot op heden niet gedaan en voorzover

Hierbij geldt dat een verhoging van het hoge Vpb-tarief zonder verhoging van het lage Vpb-tarief een arbitrage-effect teweegbrengt met een budgettaire derving, dit is meegenomen in

Nu blijkt dat context naast demografische achtergrond een belangrijke invloed heeft op de mate van risicoaversie van een afdeling, is het van belang dat de juiste omgevingsfac-

Archebacteriën zijn onder andere aan te treffen in geisers met zeer heet water in het Yellowstone Park en in het extreem zoute water van de Dode Zee?. 2p 26 † - Door welke

Als consumenten van goederen in de minst kapitaalintensieve sectoren zeer prijsgevoelig zijn, zullen zij ten gevolge van prijsdalingen in de meer kapitaalintensieve sectoren

Politiecijfers over aangiften zijn op basis van de bevindingen geen goede graadmeter om zicht te krijgen op interne diefstal, omdat interne diefstal niet altijd opgemerkt wordt en

Regionaal beleid richt zich op het verbeteren van lokale verbanden tussen bedrijven, kennisinstellingen en faciliterende organisaties om deze regionale kenmerken te

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of