• No results found

Vaderlijke en moederlijke warmte en overbetrokkenheid als vroege voorspellers voor angstsymptomen op 7,5-jarige leeftijd, en het effect van co-parenting

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vaderlijke en moederlijke warmte en overbetrokkenheid als vroege voorspellers voor angstsymptomen op 7,5-jarige leeftijd, en het effect van co-parenting"

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vaderlijke en moederlijke warmte en overbetrokkenheid als vroege voorspellers voor angstsymptomen op 7,5-jarige leeftijd en het effect van co-parenting.

Masterscriptie Orthopedagogiek Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam M. van den Berg 12491713 Begeleider en eerste beoordelaar: Dr. D. Van der Giessen

Tweede beoordelaar: Bonny van Steensel Amsterdam, 24 augustus 2020

(2)

2

Samenvatting

Angstsymptomen bij jonge kinderen hebben invloed op de ontwikkeling van kinderen en het gezinsfunctioneren. Opvoedvaardigheden van vaders en moeders evenals gezinsfactoren spelen een belangrijke rol in de ontwikkeling van angstsymptomen. Daarom onderzocht de huidige studie naar de verschillen in vaderlijke en moederlijke warmte, overbescherming en overcontrole, en of deze op 1 jaar voorspellend zijn voor angstsymptomen bij kinderen op 7,5-jaar. Daarnaast is onderzocht of co-parenting van ouders deze relatie modereert. Tot slot zijn de verschillende associaties van vaders en moeders onderzocht. De data is verzameld bij 97 vaders en moeders op een leeftijd van 1 en 7,5-jaar van het kind, door middel van vragenlijsten (CPBQ, CPS, SCARED). De gegevens zijn geanalyseerd door middel van moderatieanalysen in SPSS. Moeders laten gemiddeld genomen meer warmte zien richting hun 1-jarige baby dan vaders en vaders laten meer overcontrole zien. Daarnaast laten moeders meer ondersteunende co-parenting zien dan vaders. Overbeschermend opvoedgedrag van zowel vaders als moeders op 1 jaar is voorspellend voor angst bij kinderen op 7,5-jaar. De ondersteunende co-parenting van moeders op 1 jaar is voorspellend voor angst bij kinderen op 7,5 jaar. Co-parenting wordt niet als moderator gevonden. Voor de praktijk betekent dit dat vaders en moeders gestimuleerd moeten worden om hun 1-jarige kind de wereld te laten exploreren.

(3)

3

Abstract

Anxiety symptoms in young children have an influence on their development and the family system. Family factors and parental behavior of fathers and mothers plays an important role in the development of anxiety symptoms. Therefore, this study investigated the differences in paternal and maternal warmth, overprotection and overcontrol. In addition, it has been investigated if those behaviors at 1 year predicts anxiety symptoms at 7.5 years and whether co-parenting moderates this relationship. Finally, differences between fathers and mothers in these associations has been investigated. In this study, a sample of 97 parents participated by filling out questionnaires (CPBQ, CPS, SCARED) at the age of 1 and 7.5 of the child. The data has been analyzed based on moderation analyses by SPSS. On average, mothers show more warmth to their 1year old baby, while fathers show more overcontrol. Also mothers show more support in co-parenting than fathers do. Paternal and maternal overprotective behavior 1 year predicts anxiety symptoms at 7.5 years. Mothers’ supportive co-parenting predicts anxiety symptoms at 7.5 years. No moderation effect is found for parenting. More research in co-parenting is necessary to examine the influence of co-co-parenting at later age. Fathers and mothers should be encouraged to have their 1year old child explore the world.

(4)

4

Inleiding

Alle jonge kinderen ervaren weleens angst, een ‘negatieve’ emotie die de nuttige functie heeft om gevaarlijke situaties te herkennen en vermijden. Angst is onderdeel van de normale ontwikkeling (Beidel & Alfano, 2011). Wanneer kinderen dusdanig last ervaren van hun angst en de angst in frequente mate voorkomt, past het niet meer bij de normale ontwikkeling. Daarnaast heeft het dan kans om zich pathologisch te ontwikkelen (Southam-Gerow & Kendall, 2000). De angststoornis valt onder de internaliserende stoornissen (American Psychiatric Association, 2013) en was in 2015 de meest voorkomende psychische stoornis onder jonge kinderen (Polanczyk, Salum, Sugaya, Caye, & Rohde, 2015). Angstproblemen bij jonge kinderen hebben diverse gevolgen, kinderen worden belemmerd in de sociale-, emotionele- of schoolse ontwikkeling (Beidel & Alfano, 2011) en zij kunnen problemen ervaren in peer-relaties (Warren, 2004). Ook kunnen angstproblemen van invloed zijn op de ouder-kind relatie en kan het gezinsfunctioneren negatief worden beïnvloed (Warren, 2004). Wanneer angstsymptomen niet tijdig worden herkend en behandeld kunnen zij in de adolescentiefase blijven bestaan (Keller et al., 1992) en vormen ze een groot risicofactor voor psychische problemen in de volwassentijd (Cartwright-Hatton, McNicol, & Doubleday, 2006). In Nederland zijn jaarlijks hoge kosten door de behandeling van angstproblematiek (Wittchen, 2002) en de angstproblemen zorgen voor veel lasten voor het individu en het gezin er omheen (Warren, 2004). Het is hierdoor van belang om vroege voorspellers van angst op te sporen, zodat gerichter preventief gewerkt kan worden omtrent angstproblematiek en de ontwikkeling van angstproblemen kan worden voorkomen.

Diverse factoren spelen een rol in de ontwikkeling van angstproblemen. Zo blijkt uit diverse onderzoeken dat ouderschapsfactoren en opvoedgedragingen van zowel vaders als moeders een belangrijke factor zijn in de ontwikkeling van angstproblematiek (McLeod, Wood, & Weisz, 2007; Möller, Majdandžić, Bögels, 2015; Möller, Nikolić, Majdandžić, Bögels, 2016; Pinquart, 2017; Rothenberg et al., 2020; Teubert & Pinquart, 2010; Wei & Kendall, 2014; Wood, McLeod, Sigman, Hwang, & Chu, 2003). Daarnaast kan de invloed van deze factoren en gedragingen op angstsymptomen bij kinderen verschillend zijn voor vaders en moeders (Majdandžić, Möller, Bögels, & van den Boom, 2011; Möller et al., 2016; Verhoeven, Bögels, & van der Bruggen, 2012). De huidige studie onderzoekt het effect van de verschillende opvoedgedragingen van vaders en moeders op de mate van angstsymptomen bij kinderen en het effect van ouderschapsfactoren op deze relaties. Daarnaast exploreert de huidige studie de verschillen tussen vaders en moeders in deze associaties.

(5)

5

Overbetrokkenheid van ouders wordt in de literatuur veel onderzocht in directe relatie met angstproblemen. Overbetrokkenheid is de mate waarin ouders in extreme mate betrokken zijn bij hun kinderen (Ginsburg & Schlossberg, 2002) en zich overmatig bemoeien met het gedrag en de gevoelens van kinderen, waardoor de onafhankelijkheid van kinderen niet wordt aangemoedigd (Majdandžić, Möller, De Vente, Bögels, & van den Boom, 2014). Er zijn binnen de literatuur diverse terminologieën gebruikt voor de mate van overbetrokkenheid van ouders (Majdandžić et al., 2014; Mcleod et al., 2007) omdat het overbetrokken gedrag van ouders verschillend tot uiting kan komen. Overbetrokkenheid wordt meestal onderverdeeld in twee dimensies, namelijk overbescherming en overcontrole (Majdandžić et al., 2014). Ook in de huidige studie wordt deze onderverdeling aangehouden. Overbescherming uit zich in het voorzichtig en beschermend zijn tegenover kinderen, terwijl hier geen directe aanleiding voor is (Ginsburg & Schlossberg, 2002). Overcontrole uit zich in het constant bemoeien van ouders en daarbij geen rekening houden met de behoeftes, belangen en de verlangens van kinderen (Ballash, Leyfer, Buckley, & Woodruff-Borden, 2006).

Het verschil in overbetrokkenheid van vaders en moeders, kan mogelijk komen door de verschillende rollen die vaders en moeders hanteren in de opvoeding. Vaders hebben in de opvoeding namelijk meer de uitdagende en explorerende rol, terwijl moeders eerder veiligheid bieden en de verzorgende en beschermende rol aannemen (Bowlby, 1969; Paquette, 2004). Deze verzorgende en beschermende rol van moeders kan sneller veranderen in overbeschermend gedrag dan de rol van vaders, wat inhoudt dat moeders mogelijk meer overbetrokkenheid richting kinderen laten zien dan vaders.

Overbescherming en overcontrole van vaders en moeders kunnen beide van invloed zijn op kinderen en kunnen leiden tot angstsymptomen (Van der Bruggen, Stams, & Bögels, 2008; McLeod et al., 2007; Möller et al., 2016; Pinquart, 2017). Het hanteren van een beschermende en controlerende opvoedstijl kan leiden tot meer afhankelijkheid kinderen omdat ouders geneigd zijn om het van hun over te nemen, op deze manier doen kinderen weinig ervaring op in nieuwe situaties (Wood et al., 2003). Daardoor kunnen kinderen het gevoel krijgen dat de wereld een gevaarlijke plek is (Wei & Kendall, 2014) of dat ze zelf geen invloed kunnen uitoefenen op de omgeving (Wood et al., 2003). Ondanks eerdergenoemde mogelijke verschillen tussen de mate van overbetrokkenheid van vaders en moeders, wordt verwacht dat zowel vaderlijke als moederlijke overbetrokkenheid van invloed is op angstsymptomen bij kinderen, omdat overbetrokkenheid waarschijnlijk angst bevorderend is, ongeacht welke ouder dit laat zien.

(6)

6

Uit een meta-analyse van Möller en collega’s (2016) kwamen kleine, maar aanwezige effecten voor de mate van overbescherming van zowel vaders als moeders op de mate van angstsymptomen bij kinderen tussen de 0-5 jaar. Echter vonden zij geen effecten voor de mate van overcontrole. Möller en collega’s suggereerden dat overcontrole wellicht op latere leeftijd pas een rol speelt, omdat effecten van ouderlijk gedrag zich kan opstapelen naarmate kinderen ouder worden (Maccoby, 1992). Wanneer er gekeken wordt naar de effecten van opvoedgedrag op een oudere leeftijd, vonden Mcleod en collega’s (2007) in hun meta-analyse dat overcontrole gerelateerd bleek te zijn aan angst bij kinderen rond de leeftijd van 10 jaar. De gevonden effecten in deze meta–analyse waren echter klein en er konden vanwege een gebrek aan experimentele en longitudinale studies weinig causale verbanden worden aangetoond. Dezelfde resultaten vonden Van der Bruggen en collega’s (2008) in hun meta-analyse bij kinderen van 0 tot 11 jaar over overcontrole van ouders en angst bij kinderen. Een hoge mate van angst bij kinderen was gerelateerd aan meer overcontrole van ouders. Zij vonden sterkere effecten bij kinderen boven de 6 dan onder de 6 jaar.

Ook uit een zeer recente meta-analyse over de invloed opvoedvaardigheden van ouders op angstsymptomen bij kinderen tussen de 8-12 jaar, komt overcontrole uit als sterkste associatie (Rothenberg, 2020). Dit komt overeen met eerdere meta-analysen (McLeod et al., 2007; Van der Bruggen, 2008). De enige meta-analyse die de verschillen tussen vaders en moeders onderzocht (Möller et al., 2016), vond in de associatie tussen overbetrokkenheid van ouders en angstsymptomen van kinderen, geen verschil tussen vaders en moeders.

Concluderend kan gesteld worden dat er wisselende effecten worden gevonden wat betreft overbetrokkenheid van ouders en angstsymptomen bij kinderen. Ook zijn in deze meta-analysen de verschillen tussen vaders en moeders onvoldoende belicht. Het is daarom van belang dat huidige studie dit onderzoekt.

Ouderlijke warmte en angst

Ouderlijke warmte is een belangrijke opvoedvaardigheid en Bolwby (1969) omschrijft het als het bieden van een warme en veilige plek, waarbij kinderen zich op hun gemak voelen en zich gezond kunnen ontwikkelen. Deze ouderlijke warmte uit zich in het tonen van interesse, betrokkenheid, enthousiasme en het tonen van genegenheid en liefde (Amato, 1990). Ouderlijke warmte creëert een veilig gevoel bij kinderen (Belsky, Putnam, & Crnic, 1996) en dit zorgt ervoor dat kinderen zich geliefd en gewaardeerd voelen (Bayer, Sanson, & Hemphill, 2006). Dit gevoel heeft een positieve invloed op de ontwikkeling van kinderen (Bolwby, 1969), kinderen voelen dan een basisveiligheid en dit is een belangrijke voorwaarde voor kinderen om zich verder te kunnen ontwikkelen (Belsky et al., 1996). Dat vaders en moeders verschillen in

(7)

7

de mate van warmte ligt volgens Bögels & Phares (2008) aan de verschillende rollen die zij hanteren in de opvoeding. Moeders hebben meer een verzorgende rol dan vaders (Paquette, 2004) en moeders praten met hun kinderen meer over emoties en gevoelens dan dat vaders dat doen (Bögels & Phares, 2008; Paquette; 2004). Dit kan betekenen dat moeders meer warmte in de opvoeding tonen dan dat vaders doen.

Ouderlijke warmte kan van invloed zijn op de ontwikkeling van angstsymptomen bij kinderen. Het geliefde en gewaardeerde gevoel wat kinderen ervaren door ouderlijke warmte bevordert positieve gevoelens en vermindert negatieve gevoelens (Alegre, Benson, & Perez-Escoda, 2014). Wanneer kinderen een gebrek aan ouderlijke warmte ervaren, kan een veilig gevoel ontbreken. Kinderen kunnen moeite krijgen om veilig en adequaat met hun emoties om te gaan en dit kan leiden tot een gebrek aan emotieregulatie en meer angst (Bosquet & Egeland, 2006).

Uit een meta-analyse over angstsymptomen bij kinderen rond de leeftijd van 10 jaar, kwamen zeer kleine effecten naar voren van ouderlijke warmte (Mcleod et al., 2008). Vanwege deze kleine effecten is in de meta-analyse van Möller en collega’s (2016), bij kinderen tussen de 0-5 jaar, ouderlijke warmte niet meegenomen. Toch vonden Rothenberg en collega’s (2020) in hun meta-analysen wel weer sterke associaties tussen ouderlijke warmte en angstsymptomen bij kinderen, echter vonden zij voornamelijk associaties bij kinderen tussen de 8-12 jaar. Ook Pinquart (2017) vond in zijn meta-analyse sterke associaties tussen warmte en internaliserende problemen waaronder angst, maar ook hier werd dit effect vooral gevonden bij kinderen boven de 10 jaar. In deze meta-analysen zijn de verschillen tussen vaders en moeders niet onderzocht in relatie met ouderlijke warmte en angstsymptomen van het kind.

Concluderend kan gesteld worden dat de verbanden tussen ouderlijke warmte en angstsymptomen bij kinderen vooral gevonden zijn rond de leeftijd van 10 jaar. Het is onbekend of ouderlijke warmte op jonge leeftijd voorspellend is voor het ontwikkelen van angstsymptomen op 7,5 jaar. Daarnaast zijn verschillen tussen vaders en moeders in eerdere onderzoeken onvoldoende meegenomen. Daarom onderzoekt de huidige studie deze associaties evenals de verschillen tussen vaders en moeders.

Co-parenting, opvoedgedrag en angst

Naast ouderlijke warmte en overbetrokkenheid blijkt ook co-parenting een rol te spelen in de ontwikkeling van kinderen (Majdandžić, de Vente, Feinberg, Aktar, & Bögels, 2012; McHale & Rasmussen, 1998; Metz, Majdandžić, & Bögels, 2018; Teubert & Pinquart, 2010). Co-parenting is de mate waarin ouders elkaar steunen en ondersteunen en zich tot elkaar verhouden in de rol van de ouder (McHale, 1995; Feinberg, 2003; Margolin, Gordis, & John,

(8)

8

2001). Het begrip co-parenting wordt in diverse studies vaak onderverdeeld in twee dimensies, ondersteunende co-parenting en ondermijnende co-parenting (Feinberg, 2003; Gordon & Feldman, 2008). Ook in de huidige studie wordt deze onderverdeling aangehouden. Een ondersteunende ouder steunt de andere ouder, bevestigt de competentie van de andere opvoeder en erkent en respecteert daarbij zijn/ haar bijdrage (Belsky et al., 1996; Feinberg, 2003; McHale, 1997). Ondersteunende ouders werken samen in de opvoeding van hun kinderen en accepteren en gebruiken elkaars individuele kwaliteiten (Majdandžić et al., 2012). In een ondersteunende co-parenting is vaak sprake van minder conflictueuze situaties (Mertesacker, Bade, Haverkock, & Pauli-Pott, 2004), dit zorgt voor een veilige omgeving bij kinderen. Zoals eerder benoemd, is een veilige omgeving een belangrijke voorwaarde voor kinderen om zich verder te kunnen ontwikkelen (Belsky et al., 1996).

Daarnaast kan ondersteunende co-parenting van invloed zijn op de verschillende opvoedgedragingen van ouders. Moeders’ rol in de opvoeding bestaat meer uit het verzorgen en het bieden van warmte (Paquette, 2004) en wanneer moeders zich gesteund voelen door hun partner zullen zij deze warme en liefdevolle houding mogelijk nog meer kunnen laten zien. Vaders’ rol in de opvoeding is meer uitdagen en exploreren (Paquette, 2004), als vaders zich gesteund voelen kunnen zij deze rol beter aannemen en zullen zij minder voorzichtig en beschermend zijn tegenover hun kind. De verschillen tussen vaders en moeders in de mate van ondersteuning in de co-parenting zitten volgens Lamb, Borstein, & Teti (2002) in dat moeders’ steun in de co-parenting altijd aanwezig en hoog is, terwijl de steun die vaders bieden meer variabel is en afhangt van de omgeving. De kennis over de mogelijkheid dat ondersteunende co-parenting effect kan hebben op het verband tussen de opvoedgedragingen van vaders en moeders en de angstsymptomen van kinderen, ontbreekt tot op heden.

Een ondersteunende co-parenting blijkt uit diverse onderzoeken een positief effect te hebben op de ontwikkeling van kinderen en het opvoedgedrag van ouders (Feinberg, 2003; Majdandžić et al., 2012; Teubert & Pinquart, 2010). Uit een meta-analyse van Teubert & Pinquart (2010) kwam naar voren dat ondersteunende co-parenting gerelateerd is aan minder internaliserende problemen bij kinderen, zoals angst en depressie. Echter is het niet bekend of co-parenting op 1 jaar al effect heeft op deze angstsymptomen bij kinderen. Dat ondersteunende co-parenting ook van invloed is op de opvoedgedragingen van ouders, toonden Majdandžić en collega’s (2012) aan, ondersteuning in het ouderschap beïnvloedt namelijk het uitdagende opvoedgedrag van vaders. Daarnaast blijken moeders sensitiever en emotioneler te reageren op hun kinderen wanneer zij zich gesteund voelen door hun partner (Mertesacker et al., 2004). Een warme en sensitieve opvoedstijl is zoals eerder beschreven, positief voor de ontwikkeling van

(9)

9

kinderen (Bolwby, 1969) en een beschermende factor voor angstproblemen (Bosquet & Egeland, 2006). Of ondersteunende co-parenting ook effect heeft op de mate van ouderlijke overbescherming en overcontrole is onbekend, daarom onderzoekt de huidige studie dit effect. Wat betreft de verschillen tussen vaders en moeders, vond Metz (2017) in haar proefschrift, door middel van dezelfde data als de huidige studie, dat de ondersteunende co-parenting van vaders gemiddeld genomen lager was dan dat van moeders. Wat betreft de verschillen in associaties tussen co-parenting van ouders en angst bij kinderen is ook nog weinig bekend. Wel vonden Majdandžić en collega’s (2012) dat vaders’ ondersteunende co-parenting sterker samenhing met angst bij kinderen dan moeders’ ondersteunende co-parenting. Echter bleek uit hun onderzoek dat de angst van kinderen effect had op de mate van vaders’ ondersteunende co-parenting, onbekend is of dit verband ook omgekeerd geldt en of dit verband verschillend is voor vaders en moeders. Daarom onderzoekt huidige studie dit verband en de verschillen in ondersteunende co-parenting tussen vaders en moeders.

Naast ondersteunende co-parenting kan er tussen ouders ook sprake zijn van een ondermijnende co-parenting. Een ondermijnende co-parenting bestaat uit het bekritiseren of vernederen van de andere ouder, en hem/ haar schuldgevoelens geven (Belsky et al., 1996; Feinberg, 2003; McHale, 1997). Een ondermijnende co-parenting bestaat uit meer conflicten tussen ouders, omdat ouders het vaak niet met elkaar eens zijn wat betreft de opvoeding. Bekend

is dat kinderen die opgroeien in conflictueuze gezinssituaties, sneller angstsymptomen ontwikkelen (Yap & Jorm, 2015). Daarnaast kan door ondermijning een ouder zich overrompeld voelen en beladen worden met negatieve emoties (Feinberg, 2003). Een gebrek aan steun en een toename van deze emoties kan ervoor zorgen dat ouders negatiever naar kinderen toe worden (Majdandžić et al., 2012). Ondermijning kan er tegelijkertijd voor zorgen dat ouders hun individuele kwaliteiten minder gaan inzetten omdat zij zich onzeker voelen in hun ouderschap. Daarentegen concluderen Majdandžić en collega’s (2012) dat ondermijnende co-parenting er juist ook voor zou kunnen zorgen dat kinderen weerbaarder worden. Dit zou zich kunnen uiten wanneer moeder in een situatie haar kind wil troosten, dit niet wordt ondersteund door vader en hij ander gedrag laat zien. Dit zou ervoor kunnen zorgen dat het kind ‘harder’ wordt, zijn/ haar gedrag verandert en het kind minder angstig wordt.

Of vaders en moeders verschillen in de mate van ondermijnende co-parenting en in hoeverre het effect van ondermijning op hun opvoedgedrag verschilt voor vaders en moeders, is nog onbekend. Echter is wel bekend dat vaders en moeders verschillende rollen hebben binnen het ouderschap (Bögels & Phares, 2008; Bögels & Perotti, 2011) en volgens Bögels & Phares (2008) is vooral de vaderlijke rol een belangrijke in de ontwikkeling van

(10)

10

angstsymptomen bij kinderen. Op basis van deze theoretische verschillen is het mogelijk dat het effect van ondermijnende ondersteuning op de relatie tussen opvoedingsgedrag en angstsymptomen van kinderen verschilt voor vaders en moeders, waarbij het effect voor vaders mogelijk sterker is. Wanneer moeders ondermijnend zijn naar vaders, zullen vaders hun rol minder goed kunnen uitoefenen, waardoor dit meer angst bij kinderen kan voorspellen. De huidige studie onderzoekt deze mogelijke verschillen.

Een ondermijnende co-parenting blijkt uit diverse onderzoeken van invloed op de ontwikkeling van internaliserende problemen bij kinderen (Cook, Schoppe-Sullivan, Buckley, & Davis, 2009; McHale & Rasmussen, 1998). In hun meta-analyse vonden Teubert & Pinquart (2010) dat ondermijnende co-parenting gerelateerd is aan meer internaliserende problemen bij kinderen, waaronder angstproblemen. Ook uit het proefschrift van Metz (2017) kwam naar voren dat ondermijnende co-parenting voor meer angstproblemen zorgt bij kinderen, echter blijkt dit alleen het geval bij angstige ouders. Bij niet-angstige ouders blijkt ondermijning juist een beschermende factor te zijn voor de ontwikkeling van angst bij kinderen, vanwege de verschillende gedragingen die ouders tegelijkertijd laten zien, waardoor kinderen juist weerbaarder worden en minder angstsymptomen ontwikkelen (Belsky et al., 1996; Majdandžić et al., 2012).

Empirisch zijn er dus wisselende resultaten over het effect van een ondermijnende co-parenting en ook zijn de verschillen tussen vaders en moeders onvoldoende onderzocht. Daarnaast is tot op heden niet onderzocht of ondermijnende co-parenting het verband tussen de opvoedgedragingen van ouders en de mate van angstsymptomen van kinderen modereert, daarom is het van belang dat huidige studie dit onderzoekt.

Huidige studie

Diverse onderzoeken hebben verbanden aangetoond tussen opvoedvaardigheden van ouders, angstsymptomen bij kinderen en de mate van co-parenting van ouders. Echter ontbreekt de kennis over de verschillen tussen de vaderlijke en moederlijke opvoedgedragingen als vroege voorspellers op de mate van angstsymptomen bij kinderen. Daarnaast is het effect van co-parenting als moderator tot op heden niet onderzocht. Daarom luidt de vraagstelling van dit onderzoek: In hoeverre verschillen de vaderlijke en moederlijke warmte en overbetrokkenheid en de mate van co-parenting op één-jarige leeftijd van kinderen van elkaar? En zijn vaderlijke en moederlijke warmte en overbetrokkenheid voorspellers van angstsymptomen op 7,5-jarige leeftijd, en is co-parenting hierin een modererende factor?

De huidige studie onderzoekt door middel van longitudinale data of de opvoedvaardigheden van vaders en moeders, en de mate van co-parenting op 1-jarige leeftijd

(11)

11

van kinderen van elkaar verschilt. Daarnaast onderzoekt huidige studie of de opvoedvaardigheden van vaders en moeders op 1-jarige leeftijd van kinderen angstsymptomen kan voorspellen op 7,5-jaar. Daarnaast wordt bekeken of co-parenting deze relaties modereert en of dit relaties verschillen voor vaders en moeders. De kennis over de factoren die een rol spelen bij de ontwikkeling van angstsymptomen van kinderen kunnen bijdragen aan preventie en interventie voor angstproblematiek.

Op basis van bovenstaande literatuur wordt allereerst verwacht dat moeders op 1 jaar meer warmte en meer overbetrokkenheid laten zien in de opvoeding dan vaders (Paquette, 2004). De tweede hypothese stelt dat een gebrek aan zowel vaderlijke als moederlijke warmte op 1 jaar meer angstsymptomen voorspelt bij kinderen op 7,5-jarige leeftijd. (Bayer et al., 2006; Bolwby, 1969; van der Bruggen, 2008; Möller et al., 2013; Rothenberg et al., 2020). Ten derde wordt verwacht dat een hoge mate van zowel vaderlijke als moederlijke overbetrokkenheid op 1 jaar meer angstsymptomen voorspelt bij kinderen op 7,5-jaar (Van der Bruggen, 2008; Rothenberg et al., 2020). De vierde hypothese stelt dat de mate van ondersteunende co-parenting het verband tussen ouderlijke warmte en angstsymptomen bij kinderen versterkt (Majdandžić et al, 2012; Mertesacker et al., 2004). Ten vijfde wordt verwacht dat de mate van ondermijnende co-parenting het effect tussen overbescherming en angstsymptomen verzwakt (Majdandžić et al, 2012). Tot slot exploreert huidige studie de verschillen in de mate van ondersteunende en ondermijnende co-parenting tussen vaders en moeders.

Methode Participanten

De participanten die gestart zijn aan dit longitudinale onderzoek bestonden uit 151 koppels uit Amsterdam, die in verwachting waren van hun eerste kind. Van de 151 koppels die gestart zijn, zijn er uiteindelijk 38 drop-outs geweest voor het meet-moment op 7,5-jarige leeftijd. De voornaamste reden voor deze drop-outs was dat de koppels het onderzoek te tijdrovend vonden. Door missende data uit vragenlijsten is in de huidige studie N = 97 (57 meisjes en 40 jongens). De gemiddelde leeftijd tijdens het eerste meetmoment was 11.45 (SD = 1.58) maanden (59% meisjes, 41% jongens). De gemiddelde leeftijd van vaders was gedurende de eerste meting M = 34.90 (SD = 5.48) voor moeders M = 31.98 (SD = 4.082). Het merendeel van de participanten was van Nederlandse afkomst (90,7%). Het opleidingsniveau van de koppels varieerde voornamelijk tussen HBO (46%), universiteit (34%) MBO (10%). Daarnaast werkte een deel van de participanten 24 uur (20%) of 32 uur per week (20%), en 10% van de participanten werkte 28 uur per week, de overige participanten hadden

(12)

12

uiteenlopende werkuren. Tijdens het eerste meetmoment was 99% (N=96) van de koppels gehuwd of samenwonend, 1% van de koppels (N=1) gaf een “andere” burgerlijke staat aan. Procedure

Koppels die in verwachting waren van hun eerste kind werden geworven in Amsterdam en omstreken (50km) via zwangerschapscursussen, in babywinkels, door middel van advertenties in tijdschriften en via websites over ouderschap. Op de leeftijd van 4 maanden, 1 jaar, 2,5 jaar en 4,5 jaar en 7,5 jaar van het kind, zijn vaders en moeders apart met hun kind naar het onderzoekscentrum gekomen voor observatieonderzoek. Tijdens deze bezoeken hebben de vaders en moeders individueel een aantal vragenlijsten op papier ingevuld. Daarnaast hebben er op vier momenten (4 maanden, 1 jaar, 2,5 jaar en 7,5 jaar) huisbezoeken plaatsgevonden waarbij ook observatieonderzoek heeft plaatsgevonden. In de huidige studie is er enkel gebruik gemaakt van de data van vragenlijsten op 1-jarige leeftijd en 7,5-jarige leeftijd. Het opvoedgedrag van ouders en de mate van co-parenting op één-jarige leeftijd van de kinderen en de mate van angstsymptomen op 7,5-jarige leeftijd van de kinderen zijn meegenomen in dit onderzoek. Na afloop van elke meting ontvingen ouders een bon van 20 euro voor hun participatie aan het onderzoek.

Onderzoeksinstrumenten

Overbetrokkenheid en ouderlijke warmte. Het opvoedgedrag van ouders op 1- jarige leeftijd van het kind is gemeten aan de hand van de Comprehensive Parenting Behavior Questionnaire (CPBQ; Majdandžić, de Vente, & Bögels, 2008a). Deze vragenlijst bestaat uit 125 items die gescoord zijn op een vijfpunts Likertschaal, variërend van 0 (helemaal niet van toepassing) tot 5 (helemaal van toepassing). Het meetinstrument meet vijf dimensies, namelijk uitdagend opvoedgedrag, overbetrokkenheid (onderverdeeld in over bescherming en over controle), warmte, negativiteit en negatieve discipline. In deze studie zijn de dimensies overbetrokkenheid (overbescherming en overcontrole) en warmte gebruikt. Van de 125 items hebben 27 items betrekking op overbetrokkenheid, onderverdeeld in 17 items over overbescherming en 10 items over overcontrole. Een voorbeelditem uit de dimensie overbescherming luidt: “Als ik mijn kind aankleed, ben ik erg voorzichtig”. De Conbrach’s α voor de schaal overbescherming was 0.80 voor moeders en 0.76 voor vaders. De dimensie overcontrole bestond uit 10 items, en een voorbeelditem luidt: “Als mijn kind een vieze neus heeft, maak ik die direct schoon”. De Cronbachs’ α voor overcontrole was 0.35 voor moeders en 0.39 voor vaders. De schaal warmte werd gemeten aan de hand van 16 items, een voorbeelditem luidt: “Ik laat merken dat ik van hem/haar houdt”. De Conbrachs’ alfa voor deze schaal was 0.81 voor moeders en 0.76 voor vaders.

(13)

13

Angstsymptomen. De mate van angstsymptomen van het kind is gemeten op 7,5-jarige leeftijd aan de hand van de SCARED (Muris & Steerneman, 2001) die ingevuld werd door zowel vaders als moeders. Dit instrument bestaat uit 58 items, die kunnen worden beoordeeld met behulp van een 3-punts Likertschaal, variërend van 1(bijna nooit), 2 (soms) en 3 (vaak). De vragenlijst bestaat uit verschillende subschalen en meet symptomen van diverse angststoornissen. Een aantal voorbeelditems luiden: “Als mijn kind bang is, vindt hij/ zij het moeilijk om adem te halen”; “Mijn kind is bang om een enge ziekte te krijgen”; “Mijn kind is bang in een kleine, afgesloten ruimte”. Een hoge score op de SCARED betekent een hoge mate van angstsymptomen. De psychometrische gegevens van de SCARED zijn voldoende (Muris & Steerneman, 2001). De Conbrachs’ α was voor moeders 0.90 en voor vaders 0.92. De correlatie tussen de rapportages van vaders en moeders was hoog en de gemiddelden verschilden niet significant van elkaar (zie resultaten tabel 1 en 2), daarom is de angstmaat van vaders en moeders over het kind, samengevoegd tot een gemiddelde angstmaat van het kind.

Co-parenting. De mate van de co-parenting op 1-jarige leeftijd van het kind is gemeten door middel van de Nederlandse versie van de Coparenting Scale (CPS; Karreman, van Tuijl, van Aken & Dekovic, 2008); McHale, 1997, 1999; McHale, Kuersten-Hogan, Lauretti, & Rasmussen, 2000). Deze vragenlijst meet de manier waarop ouders hun eigen co-parenting gedrag ten opzichte van hun partner beoordelen. De vragenlijst bestaat uit drie delen en in de huidige studie is gebruik gemaakt van deel twee en drie. Deze bestaat uit 18 items die beantwoord worden op een Likertschaal van 1 (absoluut nooit) tot 7 (bijna altijd). Na controle en factoranalyse zijn wijzigen doorgevoerd en is er in dit onderzoek gebruik gemaakt van 14 items, waarvan 7 items de mate van ondersteunende co-parenting meten. Een voorbeelditem uit de dimensie luidt: “Geeft u een bevestiging of compliment over uw partner aan uw kind?”. De Cronbachs’ α voor deze schaal is 0.86 voor moeders en 0.88 voor vaders. De mate van ondermijnende co-parenting is ook gemeten aan de hand van 7 items, een voorbeelditem luidt: “Zegt u duidelijk iets negatiefs of kleinerend over uw partner tegen uw kind?” De Cronbachs’ α voor deze dimensie is 0.75 voor moeders en 0.74 voor vaders.

Data-analyse

De data is allereerst geïnspecteerd op missende waarden en vervolgens geanalyseerd met behulp van beschrijvende statistiek zoals gemiddelde en standaarddeviatie via SPSS (Statistical Package for Social Scientist). Hiermee zijn verschillen tussen vaders en moeders in niveaus van warmte, overbetrokkenheid en de mate van co-parenting onderzocht. Vervolgens zijn de assumpties voor moderatieanalysen getoetst waarna de samenhang tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabelen middels correlaties berekend. Door middel van

(14)

14

Process moderatiemodel 1 in SPSS (Hayes, 2017) is getoetst of de mate van vaderlijke en moederlijke warmte, overbescherming en overcontrole op 1 jaar van kinderen, voorspellers zijn voor angstsymptomen van kinderen op 7,5-jaar, waarin de mate van co-parenting als modererende factor wordt getoetst. Het meetinstrument voor de kwaliteit van de co-parenting is een zelfrapportage vragenlijst over de gegeven steun richting de partner, daarom is in de modellen het opvoedgedrag van moeders afgezet tegen door vaders zelf-gerapporteerde gegeven co-parenting naar moeder, en andersom.

Resultaten

De steekproef voor de huidige studie bestond uit 97 vaders en moeders. In totaal heeft van alle kinderen (N=97) in 81 gevallen beide ouders gerapporteerd, in 12 gevallen alleen moeders en in 4 gevallen alleen de vaders. Geen significante verschillen zijn gevonden tussen de gerapporteerde angst van vaders en moeders, daarom is de angstmaat samengevoegd en is van 97 kinderen de mate van angstsymptomen bekend. Tabel 1 (bijlage 1) toont de gemiddelden en standaarddeviaties van de variabelen van vaders en moeders. Door middel van een gepaarde t-toets zijn de significante verschillen tussen vaders en moeders getoetst.

Gekeken naar de verschillen tussen vaders en moeders, blijkt er sprake van verschil in de mate van ouderlijke warmte, overcontrole en ondersteunende co-parenting. Moeders lijken op één-jarige leeftijd van kinderen meer warmte te rapporteren dan vaders en vaders rapporteren meer overcontrole. Daarnaast lijken moeders meer ondersteunende co-parenting te geven aan vaders, dan vaders aan moeders. In de mate van ouderlijke overbescherming en ondermijnende co-parenting zijn geen verschillen.

Correlaties tussen de verschillende variabelen van zowel vaders als moeders zijn berekend en deze staan weergegeven in tabel 2 (bijlage 1). Dit geeft de sterkte en de relaties tussen de verschillende variabelen weer. Wanneer er naar de ruwe samenhang tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabelen wordt gekeken, blijkt dat de overbescherming van zowel vaders als moeders significant samenhangt met de mate van angstsymptomen van kinderen op 7,5-jarige leeftijd. Er worden geen verbanden gevonden voor de mate van ouderlijke warmte, overcontrole, ondersteunende- en ondermijnende co-parenting op angstsymptomen van kinderen.

Ondersteunende co-parenting

De mate van moederlijke warmte op 1-jarige leeftijd van kinderen blijkt geen voorspeller voor angstsymptomen van kinderen op 7,5-jarige leeftijd (tabel 3, bijlage 2). Ook in het model van vaders is geen significant effect gevonden tussen ouderlijke warmte en

(15)

15

angstsymptomen van kinderen. Voor zowel vaders als moeders wordt in de relatie tussen ouderlijke warmte en angstsymptomen van kinderen, geen interactie-effect gevonden voor de mate van ondersteunende co-parenting. Dit betekent dat de relatie tussen warmte en angst niet afhangt van ondersteunende co-parenting. Echter blijkt dat wanneer moeders rapporteren dat zij op 1-jarige leeftijd van hun kinderen meer ondersteunende co-parenting richting vaders geven, kinderen minder angstsymptomen hebben op 7,5-jarige leeftijd (tabel 3, bijlage 2). De mate van ondersteunende co-parenting van vaders blijkt niet gerelateerd te zijn aan angstsymptomen bij kinderen.

Meer overbescherming van moeders op 1-jarige leeftijd van kinderen, blijkt gerelateerd te zijn aan meer angstsymptomen op 7,5-jarige leeftijd. In het model met overbescherming blijkt de ondersteunende co-parenting van moeders geen voorspeller te zijn voor angstsymptomen bij kinderen, mogelijk is de mate van overbescherming van moeders meer van invloed op angstsymptomen van kinderen, dan de mate van ondersteunende co-parenting. Er wordt echter geen interactie-effect gevonden voor de mate van ondersteunende co-parenting. Het verband tussen de overbescherming van moeders en angst van kinderen verschilt dus niet voor de mate van ondersteunende co-parenting die vaders aan moeders geven.

Ook vaderlijke overbescherming blijkt een significante voorspeller te zijn voor angstsymptomen van het kind. Hoe meer vaderlijke overbescherming op 1-jarige leeftijd, hoe meer angstsymptomen bij kinderen op 7,5-jarige leeftijd. Echter wordt ook bij vaders geen interactie-effect gevonden voor de mate van ondersteunende co-parenting, het verband tussen overbescherming van vaders en angstsymptomen van kinderen hangt dus niet af van de mate van ondersteunende co-parenting die moeders aan vaders geven. Ook houdt de mate van ondersteunende co-parenting van vaders in dit model geen verband met angstsymptomen van kinderen. Gekeken naar verschillen in effecten van vaders en moeders, blijkt als de correlaties vergeleken worden middels Fisher r-to-z toets dat de sterkte van de effecten niet verschillen tussen vaders (r = .30, n = 97) en moeders (r = .21, n = 97), z. = -.66, p = .254. Dit betekent dat de relatie tussen ouderlijke overbescherming en angstsymptomen van kinderen niet verschillen voor vaders en moeders.

De mate van overcontrole van moeders op 1-jarige leeftijd van kinderen blijkt geen voorspeller te zijn voor de mate van angstsymptomen op 7,5-jarige leeftijd. Wel blijkt uit dit model dat de mate van ondersteunende co-parenting van moeders op 1 jaar van kinderen een voorspeller is voor de mate van angst bij kinderen. Er wordt voor de relatie tussen overcontrole van moeders en angst bij kinderen geen interactie-effect gevonden voor de mate van ondersteunende co-parenting van vaders. Vaderlijke overcontrole blijkt ook geen significante

(16)

16

voorspeller te zijn voor angstsymptomen van kinderen. In tegenstelling tot moeders, is de mate van ondersteunende co-parenting van vaders geen voorspeller voor angstsymptomen van kinderen. Ook blijkt de mate van ondersteunende co-parenting van moeders het verband tussen vaderlijke overcontrole en angstsymptomen van kinderen niet te modereren.

Ondermijnende co-parenting

Moederlijke warmte op 1-jaar blijkt niet voorspellend te zijn voor angstsymptomen van kinderen op 7,5-jaar (tabel 4, bijlage 2). Ook in het model van vaders is geen significant effect gevonden tussen warmte en angstsymptomen van kinderen. De ondermijnende co-parenting blijkt het verband tussen ouderlijke warmte en angstsymptomen bij het kinderen voor zowel vaders als moeders niet te modereren. De mate waarin vaders of moeders de andere ouder ondermijnt in de co-parenting, heeft dus geen invloed op de relatie tussen ouderlijke warmte en angstsymptomen van kinderen. Er wordt geen direct effect gevonden van de mate van ondermijnende co-parenting van zowel vaders als moeders op de mate van angstsymptomen bij het kind.

Meer overbescherming van moeders op 1-jarige leeftijd van kinderen, blijkt gerelateerd te zijn aan meer angst bij kinderen op 7,5-jarige leeftijd. Dit verband wordt echter niet gemodereerd door de mate van ondermijnende co-parenting. Het verband tussen moederlijke overbescherming en angstsymptomen van kinderen verschilt dus niet voor de mate van ondermijning van vaders naar moeders.

Ook vaderlijke overbescherming blijkt een significante voorspeller te zijn voor angstsymptomen van kinderen. Echter wordt ook bij vaders geen interactie-effect gevonden voor de mate van ondermijnende co-parenting, het verband tussen overbescherming van vaders en angstsymptomen van kinderen hangt niet af van de mate de ondermijnende co-parenting van moeders richting vaders. Ook blijkt ondermijnende co-parenting in dit model voor zowel vaders als moeders geen direct effect te hebben op angstsymptomen van kinderen.

Moederlijke overcontrole op 1-jarige leeftijd van kinderen, voorspelt geen angstsymptomen bij kinderen op 7,5-jarige leeftijd. De relatie tussen moederlijke overcontrole en angstsymptomen van kinderen blijkt daarnaast niet af te hangen van de mate van ondermijning die vaders aan moeders geven. Ook vaderlijke overcontrole blijkt in het model geen significante voorspeller te zijn voor de mate van angstsymptomen bij kinderen. Dit verband wordt ook niet gemodereerd door de mate van ondermijnende co-parenting van moeders richting vaders. De mate van ondermijnende co-parenting heeft geen invloed op de relaties tussen de opvoedgedragingen van vaders en moeders, en de mate van angst bij kinderen.

(17)

17

Discussie

In de huidige studie is onderzocht of ouderlijke warmte, overbescherming en overcontrole 1-jarige leeftijd van kinderen verschillen tussen vaders en moeders. Daarnaast is gekeken naar de verschillende associaties tussen de opvoedvaardigheden van vaders en moeders en angstsymptomen bij kinderen op 7,5-jarige leeftijd. Tot slot is getoetst of deze verbanden gemodereerd worden door de mate van ondersteunende of ondermijnende co-parenting.

Het is gebleken dat op 1-jarige leeftijd van kinderen, moeders meer warmte laten zien dan vaders, terwijl vaders meer overcontrole laten zien. Daarnaast lijken moeders meer ondersteunende co-parenting te geven richting vaders, dan vaders richting moeders. Overbescherming van zowel vaders als moeders op 1-jarige leeftijd van kinderen, is voorspellend voor de mate van angstsymptomen van kinderen op 7,5-jarige leeftijd. De ondersteunende co-parenting van moeders richting vaders hangt samen met minder angstsymptomen van kinderen op 7,5-jarige leeftijd. Zowel vaderlijke als moederlijke warmte en overcontrole zijn geen voorspellers voor angstsymptomen van kinderen. De relaties tussen het opvoedgedragingen van vaders en moeders en de mate van angst bij kinderen worden niet gemodereerd door de mate van co-parenting.

Verschillen vaders en moeders in de mate van opvoedgedragingen en co-parenting In de huidige studie is gebleken dat moeders op 1-jarige leeftijd van kinderen meer ouderlijke warmte tonen dan vaders en dat moeders meer ondersteunende co-parenting richting vaders bieden, terwijl vaders op 1-jarige leeftijd van kinderen meer ouderlijke overcontrole laten zien dan moeders. Dat moeders meer warmte laten zien in de opvoeding komt overeen met de verwachte hypothese, gebaseerd op dat moeders meer de rol hebben van verzorgen en veiligheid en warmte bieden (Bolwby, 1969; Paquette, 2004). Ook komen deze resultaten overeen met de gevonden resultaten van Möller, Majdandžić, de Vente, & Bögels (2013), die de verschillen tussen vaders en moeders binnen het ouderschap onderzochten. Ook zij vonden dat moeders sensitiever zijn en meer warmte en ondersteuning bieden richting kinderen dan vaders.

Dat moeders meer ondersteuning laten zien in de co-parenting sluit aan bij Lamb & collega’s (2002), die stellen dat moeders’ ondersteunende co-parenting constant hoog is en die van vaders meer wisselt en afhankelijker is van de omgeving. Ook komt dit gevonden resultaat overeen met de bevinding van Metz (2017), die vond dat de ondersteunende co-parenting gemiddeld hoger is bij moeders dan bij vaders.

(18)

18

Dat vaders meer overcontrole laten zien op 1-jarige leeftijd van kinderen, is tegenstrijdig met de verwachting, verwacht werd namelijk dat moeders meer overbetrokkenheid (dus overcontrole) zouden laten zien op 1-jarige leeftijd van kinderen. Mogelijk is het vooral de strengheid die op 1-jarige leeftijd gemeten is en zijn vaders over het algemeen strenger dan moeders, omdat moeders warmer zijn naar hun kinderen toe dan vaders (Bolwby, 1969),

De mate van ouderlijke overbescherming op 1-jarige leeftijd van kinderen bleek niet te verschillen voor vaders en moeders. Dit werd wel verwacht op basis van de verschillende rollen van vaders en moeders, waarbij vaders vaker hun kinderen zouden uitdagen en exploreren (Paquette, 2004). Mogelijk verschilt de mate van overbescherming nog niet op 1-jarige leeftijd van kinderen en komen deze verschillen pas naar voren naarmate kinderen ouder worden. Opvoedvaardigheden en angstsymptomen

Het is gebleken dat de mate van overbescherming van vaders en moeders op 1-jarige leeftijd van kinderen angstsymptomen voorspelt op 7,5-jarige leeftijd. Dit gevonden resultaat komt overeen met de verwachting en met eerder gevonden resultaten van Van der Bruggen 2008) en Möller en collega’s (2016). Ook in de huidige studie is bevestigd dat overbescherming een belangrijke factor is in de ontwikkeling van angst bij kinderen. Het blijkt dat wanneer ouders op 1-jarige leeftijd al overbeschermend zijn, kinderen zich afhankelijker gaan voelen, ze weinig invloed op de omgeving durven uit te oefenen (Wei & Kendall, 2014; Wood et al., 2003) en hierdoor angstsymptomen gaan ontwikkelen. Vaderlijke en moederlijke overbescherming hebben op een leeftijd van 1 jaar dus al effect op het ontwikkelen van angstsymptomen bij kinderen. Het is daarom van belang om dit in preventies te blijven benadrukken, door ouders erop te wijzen dat een hoge mate van overbescherming bij hun jonge kinderen al angst bevorderend is.

Ouderlijke overcontrole op 1-jarige leeftijd van kinderen bleek geen voorspeller voor angstsymptomen op 7,5-jaar. Het ontbreken van een effect van overcontrole is tegenstrijdig met de hypothese, overcontrole op 1 jaar blijkt geen voorspeller te zijn voor angstsymptomen op 7,5-jaar. Uit de eerder beschreven meta-analysen zijn wisselde resultaten naar voren gekomen wat betreft de invloed van ouderlijke overcontrole op angst. In de huidige studie is gemeten in hoeverre ouders op 1 jaar (gedrags)controle uitoefenen op hun kinderen. Mogelijk bestaat controlerend gedrag op deze leeftijd vooral uit het veilig stellen van kinderen, wat eerder adequaat en passend opvoedgedrag is op deze leeftijd. Zoals Van der Bruggen en collega’s (2008) ook al aankaartten is het beperken van autonomie op deze leeftijd wellicht nog helemaal niet zo van belang en wordt dit pas belangrijker naarmate kinderen ouder worden. In vervolgonderzoek is het daarom van belang om de effecten van ouderlijke overcontrole op een

(19)

19

latere leeftijd te onderzoeken. Daarnaast is overcontrole een complex begrip wat in diverse studies verschillend wordt gemeten, (overcontrole, psychologische controle, gedragscontrole) (Van der Bruggen; 2008; McLeod; 2007). Vervolgonderzoek zou zich moeten richten op hoe ouderlijke controle verschillend gemeten kan worden op verschillende leeftijden.

Ouderlijke warmte op 1-jarige leeftijd van kinderen bleek geen voorspeller te zijn voor angstsymptomen bij kinderen op 7,5-jarige leeftijd. Een verklaring voor het ontbreken van dit effect kan liggen in het gemeten concept. Ouderlijke warmte is gemeten aan de hand van CPBQ met de dimensie warmte. Deze dimensie is onderverdeeld in vier sub dimensies; aandacht, affectie, acceptatie en responsiviteit. Mogelijk is op 1jarige leeftijd vooral de responsiviteit van belang, dit is het sensitief reageren op de signalen van kinderen. Van de 16 items waren er enkel 5 items die de responsiviteit hebben gemeten. Mogelijk is het concept mind-mindedness een geschikter concept om de warmte en sensitiviteit in de vroege kinderjaren te meten. Mind-mindedness (Meins, 1997) is je kind zien als een individu met eigen mind die instaat is zelf te reageren. Het geven van sensitieve en responsieve reacties richting het kind en ook het bieden van warmte valt hier onder (Zeegers, Colonnesi, Stams, & Meins, 2017). Mind-mindedness op 1-jaar voorspelt een goede emotieregulatie bij kinderen (Zeegers et al., 2018) en een gebrek aan emotieregulatie kan weer meer angst voorspellen (Bosquet & Egeland, 2006). Vervolgstudies zouden het begrip mind-mindedness kunnen gebruiken om de associatie tussen ouderlijke warmte op 1 jaar en angstsymptomen op 7,5-jaar te meten.

Co-parenting als moderator

Er werd een hoofdeffect gevonden van de mate van ondersteunende co-parenting van moeders op de mate van angstsymptomen bij kinderen op 7,5-jarige leeftijd. Wanneer moeders op 1 jaar meer ondersteunende co-parenting richting vaders laten zien, ervaren kinderen minder angstsymptomen op 7,5-jarige leeftijd. De steun die moeders geven richting vaders, zorgen mogelijk voor een veilig gevoel bij kinderen wat een positieve invloed heeft op kinderen. Ook kan de ondersteuning van moeders ervoor zorgen dat vaders hun uitdagende rol beter kunnen aannemen, en deze uitdagende rol is beschermend voor de angstontwikkeling bij kinderen (Majdandžić et al., 2012). Dat dit hoofdeffect van ondersteunende co-parenting alleen wordt gevonden bij moeders, is tegenstrijdig met de bevinding van Majdandžić en collega’s (2012), die vonden dat juist vaders’ co-parenting gerelateerd was aan de ontwikkeling van angst bij kinderen. Echter was de richting van dit verband bi directioneel en bleek dit verband vooral op een oudere leeftijd van kinderen aanwezig te zijn. Mogelijk is vooral de mate van ondersteunende co-parenting van moeders op 1-jarige leeftijd van belang en wordt de mate van

(20)

20 ondersteunende co-parenting van vaders pas belangrijk op latere leeftijd. Vervolgonderzoek zou zich hierop kunnen richten.

Verwacht werd dat de relatie tussen de opvoedvaardigheden van vaders en moeders en de angstsymptomen van kinderen zou afhangen van de mate van co-parenting. Er is geen interactie-effect gevonden voor de mate van ondersteunende co-parenting. Een mogelijke verklaring voor het ontbreken van dit effect kan liggen in het gebruikte meetinstrument. In de huidige studie is namelijk niet de ‘ervaren’ steun, maar de ‘gegeven’ steun naar de andere ouder gemeten. Mogelijk is, vooral bij jonge ouders, de ervaren steun juist van belang als het gaat om opvoedvaardigheden in de eerste levensjaren van kinderen. Wanneer bevraagd wordt naar zowel de gegeven steun als ervaren steun, zouden hier mogelijk andere resultaten uitkomen, percepties over (opvoedt)gedrag van vaders en moeders kunnen namelijk van elkaar verschillen (Bögels & Van Melick, 2004). Daarnaast zouden er wanneer gebruik gemaakt wordt van observatie, mogelijk andere resultaten uitkomen. Resultaten tussen observaties en vragenlijsten verschillen namelijk van elkaar (Hendriks, Van der Giessen, Stams, & Overbeek, 2017) en Metz en collega’s (2018) vonden in hun onderzoek naar co-parenting ook sterkere associaties met gebruik van observaties in vergelijking met vragenlijsten.

Uit de huidige studie blijkt dat ook ondermijnende co-parenting van vaders en moeders geen effect heeft op de relatie tussen de opvoedvaardigheden en de angstsymptomen van kinderen. Mogelijk ligt ook hier een verklaring in het gemeten meetinstrument. Aan de hand van het gebruikte meetinstrument is de ‘gegeven’ ondermijning gemeten. Mogelijk komen er andere resultaten naar voren wanner gebruik gemaakt wordt van rapportages over de andere ouder, ouders herkennen namelijk vaker negatiever (opvoedt)gedrag van de ander dan van zichzelf (Bögels & Van Melick, 2004).

Kwaliteiten, beperkingen en implicaties

Allereerst is dit onderzoek vernieuwend. Niet eerder is co-parenting onderzocht als modererende factor tussen de opvoedvaardigheden van ouders en de mate van angstsymptomen van kinderen. Daarnaast is dit een longitudinaal onderzoek van 7,5-jaar en kunnen er uitspraken gedaan worden over opvoedvaardigheden als vroege voorspellers op latere leeftijd. Ook zijn de verschillen in de mate van opvoedvaardigheden van vaders en moeders belicht evenals de verschillen in associaties tussen vaders en moeders.

Naast kwaliteiten kent dit onderzoek een aantal beperkingen. Allereerst zijn in dit onderzoek ouders de enige informatiebron voor de gemeten angst van hun kind. Ook al zijn ouders goede rapporteurs als het gaat om hun kinderen (Costello, Egger, & Angold, 2005), toch blijkt dat kinderen vanaf een jaar of 8 de beste informanten zijn als het gaat om internaliserende

(21)

21

problemen zoals angst (Muris, Meesters, & Schouten, 2002). Ook lijken de rapportages van ouders over angstsymptomen van kinderen middels de SCARED niet altijd overeen te komen met de rapportages van kinderen (Cosi, Canals, Hernández-Martinez, & Vigil-Colet, 2010). Vervolgonderzoek dient hier rekening mee te houden en mogelijk gebruik te maken van een combinatie van zelfrapportage en ouderrapportage op 7,5 jarige leeftijd. Daarnaast is er in dit onderzoek alleen gebruik gemaakt van vragenlijsten. Resultaten tussen vragenlijsten en observaties verschillen en geven een ander beeld (Hendriks et al., 2017). Ook is de steekproef van de huidige studie relatief klein (N=97) en het merendeel van de participanten was van Nederlandse afkomst, dit maakt het moeilijk om de resultaten te generaliseren naar de gehele populatie.

De belangrijkste bevinding van de huidige studie is dat overbescherming van vaders en moeders op 1-jarige leeftijd van kinderen, angstbevorderend is voor kinderen. Voor de praktijk betekent dit dat in preventie vaders en moeders gestimuleerd moeten worden om hun jonge kinderen de wereld te laten exploreren. Hierdoor zal overbeschermend opvoedgedrag van ouders kunnen worden voorkomen, wat bijdraagt aan het voorkomen van angstsymptomen bij kinderen. Daarnaast dienen moeders gestimuleerd te worden om vaders te ondersteunen in hun rol als opvoeder, omdat uit de huidige studie ook is gebleken dat ook dit een belangrijke factor is in het voorkomen van angstsymptomen bij jonge kinderen.

(22)

22

Literatuur

Alegre, A., Benson, M. J., & Pérez-Escoda, N. (2014). Maternal warmth and early adolescents’ internalizing symptoms and externalizing behavior: Mediation via emotional insecurity. The Journal of Early Adolescence, 34(6), 712-735.

Amato, P. R. (1990). Dimensions of the family environment as perceived by children: A multidimensional scaling analysis. Journal of Marriage and the Family, 613-620. American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of mental

disorders (5thed.). Arlington, VA: Author.

Ballash, N., Leyfer, O., Buckley, A. F., & Woodruff-Borden, J. (2006). Parental control in the etiology of anxiety. Clinical Child and Family Psychology Review, 9(2), 113-133. Bayer, J. K., Sanson, A. V., & Hemphill, S. A. (2006). Parent influences on early childhood

internalizing difficulties.Journal of Applied Developmental Psychology,27(6), 542-559.

Beidel, D.C. & C.A. Alfano. (2011). Child Anxiety Disorders. A guide to Research and Treatment, 2e ed. New York: Routledge.

Belsky, J., Putnam, S., & Crnic, K. (1996). Coparenting, parenting, and early emotional development. New Directions for Child and Adolescent Development, 1996(74), 45-55.

Bögels, S. M., & van Melick, M. (2004). The relationship between child-report, parent self- report, and partner report of perceived parental rearing behaviors and anxiety in children and parents. Personality and Individual Differences, 37(8), 1583-1596. Bögels, S. M., & Perotti, E. C. (2011). Does father knows best? A formal model of the

paternal influence on childhood social anxiety. Journal of Child and Family Studies, 20(2), 171-181.

Bögels, S., & Phares, V. (2008). Fathers' role in the etiology, prevention and treatment of child anxiety: A review and new model. Clinical psychology review, 28(4), 539-558. Bosquet, M., & Egeland, B. (2006). The development and maintenance of anxiety symptoms

from infancy through adolescence in a longitudinal sample. Development and psychopathology, 18(2), 517-550.

Bowlby, J. (1969). Attachment: Attachment and loss. New York:Basic

Cartwright-Hatton, S., McNicol, K., & Doubleday, E. (2006). Anxiety in a neglected population: Prevalence of anxiety disorders in pre-adolescent children. Clinical psychology review, 26(7), 817-833.

(23)

23

agreement in SCARED and its relationship to anxiety symptoms. Journal of Anxiety Disorders, 24(1), 129-133.

Costello, E. J., Egger, H. L., & Angold, A. (2005). The developmental epidemiology of anxiety disorders: Phenomenology, prevalence, and comorbidity. Child and Adolescent Psychiatric Clinics, 14, 631-648. doi:10.1016/j.chc.2005.06.003 Cook, J. C., Schoppe-Sullivan, S. J., Buckley, C. K., & Davis, E. F. (2009). Are some

children harder to coparent than others? Children’s negative emotionality and coparenting relationship quality. Journal of Family Psychology, 23(4), 606. Feinberg, M. E. (2003). The internal structure and ecological context of coparenting: A

framework for research and intervention. Parenting: Science and Practice, 3(2), 95- 131.

Ginsburg, G. S., & Schlossberg, M. C. (2002). Family-based treatment of childhood anxiety disorders. International Review of Psychiatry, 14(2), 143-154.

Gordon, I., & Feldman, R. (2008). Synchrony in the triad: A microlevel process model of coparenting and parent‐child interactions. Family Process, 47(4), 465-479.

Hayes, A. F. (2017). Introduction to mediation, moderation, and conditional process analysis: A regression-based approach. Guilford publications.

Hendriks, A. M., Van der Giessen, D., Stams, G. J. J. M., & Overbeek, G. (2018). The association between parent-reported and observed parenting: A multi-level meta-analysis. Psychological assessment, 30(5), 621.

Karreman, A., Van Tuijl, C., Van Aken, M. A., & Deković, M. (2008). Parenting, coparenting, and effortful control in preschoolers. Journal of Family Psychology, 22(1), 30.

Keller, M. B., Lavoir, P., Wunder, J., Beardslee, W. R., Schwarts, C. E., & Roth, J. (1992). Chronic course of anxiety disorders in children and adolescents, Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 31, 100-110.

Lamb, M.E., Bornstein, M. H., & Teti, D. (2002). The social ecology of infancy. In Development in infancy: An introduction (pp.31-66), Mahwah, NJ: Erlbaum. Maccoby, E.E. (1992). The role of parents in the socialization of children: An historical

overview. Developmental Psychology, 28, 1006-1017.

Majdandžić, M., Möller, E. L., De Vente, W., Bögels, S. M., & Van den Boom, D. C. (2014). Fathers' challenging parenting behavior prevents social anxiety development in their 4- year old children: A longitudinal observational study. Journal of Abnormal Child Psychology, 42, 301–310.

(24)

24

Majdandžić, M., de Vente, W., Colonnesi, C., & Bögels, S. M. (2018). Fathers' challenging parenting behavior predicts less subsequent anxiety symptoms in early

childhood. Behaviour research and therapy, 109, 18-28.

Majdandžić, M., Möller, E., Bögels, S., & Van den Boom, D. (2011). Verschillen tussen vaders en moeders in de relatie tussen opvoedingsgedrag en sociale angst van hun kinderen. Pedagogiek, 31(1), 11-28.

Majdandžić, M., de Vente, W., Feinberg, M. E., Aktar, E., & Bögels, S. M. (2012).

Bidirectional associations between coparenting relations and family member anxiety: A review and conceptual model. Clinical child and family psychology review, 15(1), 28-42.

Majdandžić, M., de Vente, W., & Bögels, S.M. (2008a). The Comprehensive Parenting Behavior Questionnaire (CPBQ). Manual. Research Institute Child Development and Education, University of Amsterdam

Margolin, G., Gordis, E. B., & John, R. S. (2001). Coparenting: a link between marital conflict and parenting in two-parent families. Journal of family Psychology, 15(1), 3. McHale, J. P. (1995). Coparenting and triadic interactions during infancy: The roles of marital

distress and child gender. Developmental psychology, 31(6), 985.

McHale, J.P. (1997). Overt and covert coparenting processes in the family. Family process, 36(2), 183-201.

McHale, J. P. (1999). The Co-parenting Scale. Unpublished Manuscript.

McHale, J., Kuersten-Hogan, R., & Rao, N. (2004b). Growing points for coparenting theory and research. Journal of Adult Development, 11, 221–234.

McHale, J. P., & Rasmussen, J. L. (1998). Coparental and family group-level dynamics during infancy: Early family precursors of child and family functioning during preschool. Development and psychopathology, 10(1), 39-59.

McLeod, B. D., Wood, J. J., & Weisz, J. R. (2007). Examining the association between parenting and childhood anxiety: A meta-analysis. Clinical psychology review, 27(2), 155-172.

Meins, E. (1997). Security of attachment and the social development of cognition. Hove: Psychology Press.

Metz, M. (2017). Coparenting and child anxiety. Universiteit van Amsterdam.

Metz, M., Majdandžić, M., & Bögels, S. M. (2018). Concurrent and predictive associations between infants’ and toddlers’ fearful temperament, coparenting, and parental anxiety disorders. Journal of Clinical Child & Adolescent Psychology, 47(4), 569-580.

(25)

25

Möller, E. L., Majdandžić, M., & Bögels, S. M. (2015). Parental anxiety, parenting behavior, and infant anxiety: Differential associations for fathers and mothers. Journal of Child and Family Studies, 24(9), 2626-2637.

Möller, E. L., Nikolić, M., Majdandžić, M., & Bögels, S. M. (2016). Associations between maternal and paternal parenting behaviors, anxiety and its precursors in early childhood: A meta-analysis. Clinical Psychology Review, 45, 17-33.

Möller, E.L., Majdandžić, M., de Vente, W., & Bögels, S.M. (2013). The evolutionary basis of sex differences in parenting and its relationship with child anxiety in Western socieies. Journal of Experimental Psychopathology, 4(2), 88-117.

Muris, P., Meesters, C., & Schouten, E. (2002). A brief questionnaire of DSM‐IV‐defined anxiety and depression symptoms among children. Clinical Psychology &

Psychotherapy: An International Journal of Theory & Practice, 9(6), 430-442. McHale, J. P., & Rasmussen, J. L. (1998). Coparental and family group-level dynamics

during infancy: Early family precursors of child and family functioning during preschool. Development and psychopathology, 10(1), 39-59.

Mertesacker, B., Bade, U., Haverkock, A., & Pauli‐Pott, U. (2004). Predicting maternal reactivity/sensitivity: The role of infant emotionality, maternal depressiveness/anxiety, and social support. Infant Mental Health Journal: Official Publication of The World Association for Infant Mental Health, 25(1), 47-61.

Muris, P., & Steerneman, P. (2001). The Revised version of the Screen for Child Anxiety Related Emotional Disorders (SCARED‐R): First evidence for its reliability and validity in a clinical sample.British Journal of Clinical Psychology,40(1), 35-44. Paquette, D. (2004). Theorizing the father-child relationship: Mechanisms and developmental

outcomes. Human development, 47(4), 193-219.

Pinquart, M. (2017). Associations of parenting dimensions and styles with internalizing symptoms in children and adolescents: A meta-analysis. Marriage & Family Review, 53(7), 613-640.

Polanczyk, G. V., Salum, G. A., Sugaya, L. S., Caye, A., & Rohde, L. A. (2015). Annual research review: A meta‐analysis of the worldwide prevalence of mental disorders in children and adolescents. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 56(3), 345- 365.

Rothenberg, W. A., Lansford, J. E., Al‐Hassan, S. M., Bacchini, D., Bornstein, M. H., Chang, L., ... & Oburu, P. (2020). Examining effects of parent warmth and control on

(26)

26

countries. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 61(4), 436-446. Southam-Gerow, M. A., & Kendall, P. C. (2000). A preliminary study of the emotion

understanding of youths referred for treatment of anxiety disorders. Journal of Clinical Child Psychology, 29(3), 319-327.

Teubert, D., & Pinquart, M. (2010). The association between coparenting and child adjustment: A meta-analysis. Parenting: Science and Practice, 10(4), 286-307. Van Der Bruggen, C. O., Stams, G. J. J., & Bögels, S. M. (2008). Research Review: The

relation between child and parent anxiety and parental control: a meta‐analytic review. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 49(12), 1257-1269.

Verhoeven, M., Bögels, S. M., & van der Bruggen, C. C. (2012). Unique roles of mothering and fathering in child anxiety; moderation by child’s age and gender. Journal of child and family studies, 21(2), 331-343.

Warren, S. L. (2004). Anxiety Disorders. In R. DelCarmen-Wiggins & A. Carter (Eds.), Handbook of infant, toddler, and preschool mental health assessment (pp. 355–375). New York: Oxford University Press.

Wei, C., & Kendall, P. C. (2014). Child perceived parenting behavior: Childhood anxiety and related symptoms. Child & family behavior therapy, 36(1), 1-18.

Wittchen, H. U. (2002). Generalized anxiety disorder: prevalence, burden, and cost to society.Depression and anxiety,16(4), 162-171.

Wood, J. J., McLeod, B. D., Sigman, M., Hwang, W. C., & Chu, B. C. (2003). Parenting and childhood anxiety: Theory, empirical findings, and future directions.Journal of child psychology and psychiatry,44(1), 134-151.

Yap, M. B. H., & Jorm, A. F. (2015). Parental factors associated with childhood anxiety, depression, and internalizing problems: A systematic review and meta-

analysis. Journal of affective disorders, 175, 424-440.

Zeegers, M.A.J., Colonnesi, C., Stams, G.J.J.M., & Meins, E. (2017). Mind matters: A three level meta-analysis on parental mentalization and sensitivity as predictors of infant– parent attachment. Psychological Bulletin, 143, 1245–1272.

Zeegers, M. A., de Vente, W., Nikolić, M., Majdandžić, M., Bögels, S. M., & Colonnesi, C. (2018). Mothers’ and fathers’ mind‐mindedness influences physiological emotion regulation of infants across the first year of life. Developmental science, 21(6), e12689.

(27)

27

Tabel 1.

Beschrijvende statistieken van afhankelijke en onafhankelijke variabelen. M (sd)

Moeders

M (sd)

Vaders T-toets/ Anova Warmte 1 jaar 4.59 (0.24) N=97 4.32 (0.34) N=97 t (96) = -6.64, p = .000 Overbescherming 1 jaar 2.41 (0.48) N=97 2.41 (0.45) N=97 t (94) = -.15, p = .88 Overcontrole 1 jaar 2.21 (0.33) N=97 2.30 (0.35) N=97 t (96) = -2.11, p = .04 Ondersteunende co-p 1 jaar 5.47 (0.76) N=97 5.13 (0.85) N=95 t (94) = 3.68 p = .000 Ondermijnende co-p 1 jaar 2.31 (0.67) N=97 2.24 (0.66) N=95 t (94) = 1.04, p = .30 Angstsymptomen 7,5jaar 1.26 (0.18) N=93 1.23 (0.19) N=85 t (80) = 1.22, p = .22

Tabel 2. Gemiddelden en correlaties tussen vaders en moeders.

1 2 3 4 5 6 M (sd) 4.32 (0.34) 2.41 (0.45) 2.30 (0.35) 5.130 (0.85) 2.42 (0.66) 1.23 (0.20) 1. Warmte 1 jaar 4.59 (0.24) .19 .03 -.31** .40** -.25* -.07 2. Overbescherming 1 jaar 2.41 (0.48) -.06 .41** -.42** .91 .06 .23* 3. Overcontrole 1 jaar 2.21 (0.33) -.32** .33** .18 .084 .21* .02 4. Ondersteunende co-p 1 jaar 5.47 (0.76) .29** .04 -.31** .34** -.01 .20 5. Ondermijnende co-p 1 jaar 2.31 (0.67) -.22* -.22* -.06 .13 0,45** .16 6. Angstsymptomen 7,5jaar 1.26 (0.18) -.13 0.21* .65 -.02 -.10 - **Correlation is significant at the 0.01 level (2-tailed)

* Correlation is significant at the 0.05 level (2-tailed)

Noot. Boven diagonaal meting vaders, onder de diagonaal meting moeders. De diagonaallijn zijn de correlaties tussen variabelen vaders en moeders.

(28)

Tabel 3

Moderatieanalysen ondersteunende co-parenting met ouderlijke warmte, overbescherming, overcontrole op 1 jaar als voorspeller voor angstsymptomen op 7,5 jaar kinderen

Moeders Vaders Variabele B M SEB M P M 95%BI M B V SEB V P V 95% BI V V Warmte -.09 .062 .162 [-.209, .036] -.06 .051 .245 [-.162, .041] Ondersteuning .05 .019 .023* [.006, .085] -.0001 .023 .996 [-.047, .046] X * W .06 .067 .387 [.075, .191] .07 -.04 .066 .510 [-.173, .087] .02 Overbescherming .07 .034 .049* [.000, .137] .09 .038 .026* [.010, .171] Ondersteuning .04 .020 .057 [-.001, .076] -.01 .022 .816 [-.049, .039] X * W -.02 .035 .646 [-.085, .053] .08 -.01 .054 .884 [-.116, .100] .06 Overcontrole .03 .050 .516 [-.067, .133] .02 .052 .751 [-.087, .120] . Ondersteuning .04 .010 .043* [.001, .081] -.0001 .023 .997 [-.047, .046] X * W -.03 .067 .634 [-.164, .101] .05 -.02 .060 .770 [-.137, .102] .003

Noot. Ouderlijke warmte, overbescherming, overcontrole on ondersteunende co-parenting zijn gemeten op leeftijd van 1 jaar van kinderen, angstsymptomen

(29)

29

Tabel 4

Moderatieanalysen ondermijnende co-parenting met ouderlijke warmte, overbescherming, overcontrole op 1 jaar als voorspeller voor angstsymptomen op 7,5 jaar kinderen

Moeders Vaders

Variabele B SEB P 95%BI B SEB p 95%BI

Warmte -.08 .064 .215 [-.207, .047] -.05 .051 .311 [-.159, .049] Ondermijning .04 .026 .126 [-.012, .009] .02 .027 .436 [-.032, .074] X * W -.02 .122 .894 [-.259, .227] .04 -.01 .080 .908 [-.167, .015] .02 Overbescherming .07 .035 .057 [-.002, .137] .08 .038 .029* [.008, .158] Ondermijning .04 .025 .174 [-.016, .086] .02 .025 .363 [-.027, .073] X * W .01 .047 .819 [-.082, .104] .06 -.02 .059 .705 [-.140, .095] .06 Overcontrole .02 .052 .749 [-.086, .119] -.01 .051 .846 [-.114, .092] Ondermijning .04 .026 .173 [-.016, .088] .04 .029 .145 [-.015, .099] X * W -.05 .079 .529 [-.206, .107] .03 -.15 .089 .095 [-.328, .027] .04

Noot. Ouderlijke warmte, overbescherming, overcontrole en ondermijnende co-parenting zijn gemeten op leeftijd van 1 jaar van kinderen, angstsymptomen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Figure 2 shows the estimated posterior densities of the testlet variance para- meter using an informative and a vague prior under the TRT model, given sampled values in Condition 7

One would expect the average number of chronic prescriptions per patient to be much higher in a courier pharmacy because this type of pharmacy couriers/mails medication to the

The behaviour of the method incr is specified as an extension of a local history with the action a(1). Importantly, local histories are used only by the current thread and

The Hist predicate remembers a predicate R that was true in the previous initial state σ of the history, while the history H stores the abstract behaviour of the locations in L

A piperazine-functionalized PGMA polymer brush glass micro- reactor showed a good catalytic activity for several examples of the Knoevenagel and nitroaldol condensation reactions,

We bring together insights from signaling theory and the employer image literature to argue that entrepreneurial job advertisements signal distinct, and often unobserved,

When the stock market of Japan is tested for the presence of rational bubbles, this results in the same conclusion as for the United States: when QE started, the stationarity tests

This will be established by firstly, contextualising VVC, outlining the key actors and agencies in the Ghanaian cocoa sector that provide formal support structures