• No results found

De rol van slaapovertuigingen en piekeren bij slaapproblemen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De rol van slaapovertuigingen en piekeren bij slaapproblemen"

Copied!
20
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Rol van Slaapovertuigingen en Piekeren bij Slaapproblemen

Aniek van Vuuren Gerly de Boo 10366997

(2)

2

Abstract

In dit onderzoek werd onderzocht of mensen met een onregelmatig werkpatroon (en een onregelmatig slaappatroon) meer slaapproblemen en negatieve overtuigingen hadden en daarnaast meer piekerden dan mensen met een regelmatig werkpatroon (en een regelmatig slaappatroon). Uit de 78 deelnemers werden de regelmatige werk- en de onregelmatige werkconditie gevormd. Beide condities vulden dezelfde vragenlijsten in, die de mate van piekeren, slaapproblemen en negatieve overtuigen maten. Uit de resultaten bleek dat

deelnemers die regelmatig werkten minder piekerden en slaapproblemen hadden dan mensen die onregelmatig werkten. Er werd geen significant verschil gevonden in negatieve

overtuigingen binnen de condities. Er was echter wel een hoge correlatie tussen het piekeren en negatieve overtuigingen. Geconcludeerd kan worden dat personen met onregelmatige slaap meer slaapproblemen hebben en daar meer over piekeren dan regelmatige slapers.

(3)

3

De rol van slaapovertuigingen en piekeren bij slaapproblemen

Slaap is een belangrijk onderdeel van ons leven: het kan worden beschouwd als een rustperiode waarin zowel op lichamelijk als op geestelijk vlak herstel plaatsvindt

(Verbraecken, 2011). Verstoring hiervan wordt geassocieerd met een aantal lichamelijke ziekten (zoals hogere kans op cardiovasculaire ziekten, verhoogde mortaliteit, toename aan hoofdpijn, maag- en darmklachten)(Verbraecken, 2011), maar ook komt naar voren dat het samenhangt met een aantal neurogedragsmatige stoornissen, blijkt uit ditzelfde onderzoek. Zo hebben individuen met slaapproblemen aandachtsproblemen, een vertraagd geheugen en een verminderde cognitieve output. Daarnaast is er ook samenhang tussen slaaptekort/slecht slapen en psychologische problemen. Er worden vaak niet alleen depressieve klachten geassocieerd met slechte slaap (Paunio, Korhonen, Hublin, Partinen et al., 2015), maar ook angstklachten komen vaker voor bij mensen die problemen ervaren in hun slaapritme (Fuligni & Hardway, 2006).

Een van de meest voorkomende slaapklacht is insomnia, slapeloosheid, waarbij men problemen heeft met inslapen, doorslapen en de slaapkwaliteit (met een prevalentie van 9,5% volgens Morin, LeBlanc, Daley, Gregoire et al., 2006). Insomnia is persistent en kan worden gedefinieerd als subjectieve slaapklachten die worden geassocieerd met negatieve symptomen gedurende de dag, stress of verstoring in sociale en/of werkgerelateerde bezigheden

(American Psychiatric Association, 2004, aangehaald in Jansson & Linton, 2007). Er is uit onderzoek naar voren gekomen dat er steeds meer klachten worden gerapporteerd door een niet-klinische populatie, terwijl de slaapduur juist is vermeerderd (Kronholm, Partonen, Laatikainen, Peltonen et al., 2008). Hieruit volgt dus dat slaapklachten op zich als een steeds groter probleem worden ervaren, ook binnen een niet-klinische populatie. Het is dus van

(4)

4

belang dat de klachten en de relaties tussen slaap en andere variabelen goed in beeld worden gebracht.

Slaapklachten kunnen vanuit een aantal modellen worden verklaard, zoals het hyperarousal model van insomnia (Riemann, Spielhalder, Feige, Voderholzer et al., 2010). Dit houdt in dat de omgeving van de slaapkamer en het bed zorgen voor een arousal, terwijl ze juist zouden zorgen voor een de-arousal zodat je gemakkelijk in slaap kan komen. In deze studie zal echter worden uitgegaan van het cognitieve model van insomnia van Harvey et al. Dit model wordt ondersteund door meerdere onderzoeken. Zo is gebleken dat het hebben van negatieve overtuigingen over slaap een in stand houdende factor is voor insomnia. Deze overtuigingen komen ook naast insomnia voor (Jansson & Linton., 2007). In dit model wordt verondersteld dat individuen met insomnia overdag overdreven bezorgd zijn over hun slaap (e.q. piekeren) en over de vermeende negatieve consequenties van hun slaapproblemen gedurende de dag (zoals inalertheid of slaperigheid). Deze gedachten triggeren zowel lichamelijke arousal als emotionele stress (wat er ook gebeurt bij het eerdergenoemde hyperarousal model). Door deze arousal hebben de individuen een selectieve aandacht voor slaapgerelateerde cues, zoals gapen of branderige ogen. Gecombineerd met de overtuigingen die ontstaan door het overmatig piekeren over de negatieve consequenties die ze er op nahouden, overschatten ze hierdoor de impact van insomnia op hun dagelijks leven (Harvey, 2002). Het gegeven dat mensen met insomnia meer piekeren over hun slaapgedrag wordt bewezen in onderzoek van Harvey en Geenall (2003). Hieruit blijkt dat excessief piekeren een karakteristiek kenmerk is van insomnia.

Uit het onderzoek van Geiger-Brown, Trinkoff en Rogers (2011) is naar voren gekomen dat individuen met onregelmatige werktijden, die bijvoorbeeld werken in

(5)

5

model zou het dus zo kunnen zijn dat ook zij negatieve overtuigingen hebben over hun slaapgedrag.

Härmä, Tenkanen, Sjöblom, Alikoski, et al. (1998) evalueerden het effect van

verschillende soorten ploegendiensten en daarbij de effecten van leeftijd, vrije tijdsbesteding en alcoholconsumptie op de prevalentie van slaapklachten en klachten met betrekking tot slaperigheid. Aan dit onderzoek deden 3020 deelnemers mee. Zij werden verdeeld over meerdere condities; een overdagwerkconditie, 2-ploegendienstconditie,

3-ploegendienstconditie, de onregelmatige ploegendienstenconditie en de nachtwerkconditie. Er werd een aantal vragenlijsten bij hen afgenomen waarbij hun leeftijd, vrije tijdsbesteding, alcoholconsumptie werden gemeten, maar ook vragenlijsten die betrekking hadden op slaapklachten en klachten met slaperigheid. Uit de resultaten bleek dat er in alle ploegendienstcondities hoog werd gescoord op insomnia, verstoring van de slaap en

slaperigheid overdag ondanks dat dit interacteerde met leefstijlfactoren. De nachtwerkconditie scoorde het hoogst op al deze drie variabelen, ook de onregelmatige ploegendienstconditie scoorde hoog hierop, zo ook op insomnia. Uit dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat individuen met wisselende werktijden meer last hebben van insomnia dan individuen met regelmatig (dag)werk.

Het is bekend dat 32% van de nachtwerkers en 26% van mensen die werken in

wisselende diensten lijden aan shift work disorder (SWD) (Drake, Roehrs, Richardson, Walsh et al., 2004). Dit wordt gedefinieerd als de aanwezigheid van insomnia en/of overmatige slaperigheid geassocieerd met het werkschema die de normale slaaptijd overlapt. Dit heeft invloed op het psychologisch welzijn van de werknemers, zo ervaren nachtwerkers en mensen die werken in wisselende diensten voornamelijk minder kwaliteit van leven op sociaal vlak (Vallières, Azaiez, Moreau, LeBlanc et al., 2014).

(6)

6

Er is vooralsnog weinig onderzoek gedaan naar de overtuigingen over slaap die mensen met onregelmatige slaappatronen hebben, dit is ook niet gedaan bij mensen met een regelmatig slaappatroon. Het is van belang dat dit wordt onderzocht zodat er interventies beschikbaar gemaakt kunnen worden, waarbij deze overtuigingen worden aangepakt. Zoals eerder vermeld, is het piekeren over deze overtuigingen een in stand houdende factor van de slaapproblemen. Wanneer dit piekeren wordt aangepakt, zullen de klachten

hoogstwaarschijnlijk ook afnemen, wat er mogelijk toe zal leiden dat de kwaliteit van het werk wat wordt geleverd, omhoog zal gaan. Daarnaast kunnen er relevante interventies ontwikkeld kunnen worden, wanneer dit piekeren de overhand neemt en voor een

daadwerkelijk probleem gaat zorgen. Dit wordt ondersteund vanuit onderzoek naar piekeren bij gegeneraliseerde angststoornis. Hier wordt middels CGT (cognitieve gedragstherapie) het piekeren succesvol aangepakt, waardoor de angst bij deelnemers afneemt (Covin, Ouimet, Seeds, & Dozois, 2008). In dit onderzoek zal worden onderzocht of mensen met regelmatige werktijden en mensen met onregelmatige werktijden (en dus een onregelmatig slaappatroon) verschillende opvattingen over slaap hebben en mogelijk ook meer piekeren. Er zal van worden uitgegaan dat personen met onregelmatige werktijden onregelmatiger slapen en meer slaapproblemen hebben. Daarnaast zal er worden verwacht dat zij negatievere overtuigingen hebben over slaap en dat zij, door deze overtuigingen, meer piekeren. Tenslotte zal de samenhang tussen piekeren en negatieve overtuigingen worden onderzocht, omdat er zal worden verwacht vanuit het cognitieve model dat er een sterke samenhang tussen deze beiden zal zijn.

(7)

7

Methode

Deelnemers

In dit onderzoek deden 78 deelnemers mee. Zij waren allemaal tussen de 25 en 55 jaar uit. Binnen dit onderzoek waren er twee groepen, namelijk de regelmatig werkconditie en de onregelmatig werkconditie. In deze laatste zaten deelnemers die op onregelmatige tijden of in ploegendiensten werkten alsook vliegpersoneel. In de regelmatig werkconditie zaten 43 deelnemers (32 vrouwen en 11 mannen), in de andere conditie zaten 31 deelnemers (14 vrouwen en 17 mannen). Ze werden geworven via oproepen op Facebook, per e-mail en via via. Inclusiecriteria waren dat deelnemers (a) tussen de 25 en 55 jaar, en (b) regelmatige of onregelmatige werkers waren. Een exclusiecriteria was dat personen minder werkten dan 25 uur in de week.

Alle deelnemers ondertekenden een informed consent, goedgekeurd door de Commissie Ethiek van de Universiteit van Amsterdam. Na het onderzoek volgde geen beloning.

Na het uitvoeren van een poweranalyse bleek dat er voor iedere conditie (de

regelmatig werkconditie en de onregelmatige werkconditie) meer deelnemers nodig hadden. Bij een alfa van .05, een gemiddelde effectsize van .05 en een power van .8, hadden we per conditie 64 deelnemers nodig.

Materialen

DBAS-16

In dit onderzoek werd de Dysfunctional Beliefs and Attitudes about Sleep Scale (DBAS-16) gebruikt. Dit is een veelgebruikte vragenlijst van 16 items om de

(8)

8

slaapovertuigingen en attitudes m.b.t. slaap te meten. Een voorbeeld van een item is: "I need 8 hours of sleep to feel refreshed and function well during the day". Deelnemers moeten aangeven op een schaal van een tot 10 in hoeverre ze het eens zijn met de stelling. Deze vragenlijst heeft een goede validiteit en betrouwbaarheid, α = .77 (Morin, C. M., Vallières, A., & Ivers, H., 2007).

APSQ-NL

De vertaalde versie van de Anxiety and Preoccupation about Sleep Questionnaire (APSQ-NL) werd gebruikt om de zorgen over slaap te meten. Deze vragenlijst bevat 10 items en bestaat uit twee schalen, om de zorgen over het slaapritme te achterhalen. Een

voorbeelditem is: “Ik maak me zorgen over hoe de hoeveelheid slaap mijn gezondheid beïnvloedt.” Deelnemers geven op een 5-punts Likertschaal aan of zij het eens zijn met de stelling. Hoe hoger de score op deze vragenlijst, hoe groter de zorgen zijn die bestaan over slaap. Uit onderzoek is gebleken dat deze vragenlijst betrouwbaar en valide is, met een α van .91 op de schaal Consequenties van Slechte Slaap en heeft een α van .86 op de schaal

Oncontroleerbaarheid van Slaap (Jansson-Fröjmark, M., Harvey, A. G., Lundh, L. G., Norell-Clarke, A., et al, 2011).

PSQI

Tot slot vulden de deelnemers de Pittsburgh Slaapkwaliteit Index (PSQI) in. Hiermee wordt gemeten hoe de deelnemers denken over de kwaliteit van hun slaap. Dit is een

vragenlijst met 10 items, waarvan sommige items subvragen hebben. Een voorbeelditem is: “Hoe vaak had u tijdens de voorbije maand moeilijkheden met slapen omdat u niet in slaap kon vallen binnen 30 minuten”. Weer werd dan door deelnemers op een 5 puntsschaal hun mening gegeven, waarbij een hogere score betekende dat de kwaliteit van slaap laag was.

(9)

9

Deze test heeft volgens onderzoek een goede betrouwbaarheid en validiteit, α = .87 (Backhaus, J., Junghanns, K., Broocks, A., Riemann, D., et al, 2002).

Procedure

Na de selectie werden de deelnemers verdeeld over de condities; de regelmatige werkconditie en de onregelmatige werkconditie. Als eerste tekenden zij het informed consent, waarmee zij toestemming gaven voor dit onderzoek en aangaven dat zij ervan op de hoogte waren dat zij op ieder moment konden stoppen wanneer ze dat dan ook wilden en dat hun resultaten anoniem verwerkt werden. Vervolgens vulden ze alle drie de vragenlijsten in. Een deel van de deelnemers kreeg deze online aangeboden (er werd hun een link gemaild

waardoor zij, naar hier op te klikken, rechtstreeks naar de vragenlijsten gingen) en bij het andere deel werden de vragen afgenomen door middel van een kort interview, waarbij de vragen gesteld werden door een van de onderzoekers. Voor dit onderzoek is toestemming verleend door de Commissie Ethiek van de Universiteit van Amsterdam (CE).

Analyseplan

Om te checken of de twee condities (regelmatig-werk en onregelmatig-werk) niet verschillen op alcohol- en drugsgebruik, leeftijd, sekse en slaapmedicatie zal er een aantal standaardisatie controles uitgevoerd worden. Dit wordt gedaan om uit te sluiten dat verschillen tussen de condities worden toegeschreven aan andere verschillen dan het

werkpatroon. Er zal ten eerste gekeken worden of de condities significant verschillen leeftijd. Afhankelijk of dit normaal verdeeld is, zal worden gekozen voor een t-toets of een Mann-Withney test. Ook zal de man-vrouw-ratio bekeken worden, dit wordt gedaan met een chi-kwadraat. Daarnaast wordt er door t-testen of een Mann-Withney testen, afhankelijk van de normaalverdeling, ook getest of de beiden groepen significant verschillen in alcohol-, drugs- en slaapmedicatiegebruik.

(10)

10

In dit onderzoek is het vooral van belang dat er wordt gekeken naar samenhang tussen slaapovertuigingen, piekeren en de kwaliteit van slapen. De gemiddelde scores van deze drie testen zullen worden vergeleken voor beide condities. Dit zal worden gedaan met

onafhankelijke t-testen, of de non-parametrische variant hiervan; Mann-Withney test. Om de hypothese te testen dat deelnemers in de onregelmatig-werkconditie slechter slapen zal een t-test worden uitgevoerd met de scores op de PSQI als afhankelijke variabele en conditie als onafhankelijke variabele. Vervolgens zal getoetst worden of zij negatievere overtuigingen hebben over hun slaappatroon. Ook dit wordt gedaan door een onafhankelijke t-test waarbij de scores op de DBAS-16 worden gebruikt als afhankelijke variabele en conditie als

onafhankelijke variabele. Tot slot zal worden getoetst of deelnemers in de onregelmatig-werkconditie meer piekeren dan deelnemers in de regelmatig-onregelmatig-werkconditie. Dit wordt uitgevoerd met een onafhankelijke t-test met scores op de APSQ-NL als afhankelijke variabele en conditie wederom als onafhankelijke variabele. Omdat het interessant is om te onderzoeken hoe deze afhankelijke variabelen correleren met elkaar wordt als laatste de correlatie tussen de APSQ-NL en de DBAS-16 onderzocht.

(11)

11

Resultaten

Ten eerste moet worden vermeld dat vier deelnemers werden geëxcludeerd omdat zij de vragenlijsten niet helemaal hadden ingevuld. Er werden geen uitbijters gevonden en aan dit onderzoek deden dus in totaal 74 deelnemers mee.

Tabel 1

Demografische Gegevens van Deelnemers uit de Regelmatige Werkconditie en de Onregelmatige Werkconditie. Regelmatige werkconditie Onregelmatige werkconditie Leeftijd (M en sd) 35 (8.07) 37 (9.18) Sekse Man Vrouw 11 32 17 14 Glazen alcohol Geen 1-10 >10 12 25 6 15 13 3 Drugsgebruik Geen Stimulantia Verdovende middelen 38 3 2 29 1 1 Slaapmedicatie Geen Wel 38 5 30 1

Er is een betrouwbaarheidsanalyse gerund over de items over de verschillende vragenlijsten. Uit de resultaten blijkt dat er een goede betrouwbaarheid is over de items van de APSQ-NL, α = .93, ook voor de items van de PSQI en DBAS-16 geldt een goede

betrouwbaarheid, respectievelijk α = .71 en α = .89. Tabel 2

Gemiddelde Scores en Standaarddeviaties per Conditie op de Vragenlijsten. Regelmatige werkconditie Onregelmatige werkconditie DBAS-16 59.16 (27.31) 64.81 (32.99) APSQ 22.88 (7.96) 29.45 (10.23) PSQI-NL 5,00 (3.07) 6.55 (3.15)

(12)

12

Er werd gekeken of mannen en vrouwen gelijk verdeeld waren over de condities, dit is gedaan met een chi-kwadraat test. Hierbij werd een significant verschil gevonden, 𝜒𝜒2 (1) = 6.56, p = .01. Om te kijken of leeftijd normaal verdeeld was, werd een Shapiro-Wilk test uitgevoerd. Deze was significant voor leeftijd (D (74) =.90, p < .001), Hieruit volgt dat deze niet normaal verdeeld was en dus met een non-parametrische test moest worden vergeleken binnen de twee condities. Uit de Mann-Whitney test bleek dat er geen significant verschil in leeftijd was in de regelmatige werkconditie en in de onregelmatige werkconditie, U = 546.5, z = -1.32, p = .19. Daarnaast is een chi-kwadraat test uitgevoerd met alcohol, drugsgebruik en slaapmedicatie als afhankelijke variabelen om te onderzoeken of er een significant verschil hiertussen was in beide condities. Hieruit bleek dat er geen significant verschil in gebruik van alcohol (𝜒𝜒2 (2) = 3.26, p = .19), drugsgebruik (𝜒𝜒2 (2) = .61, p = .74) en gebruik van

slaapmedicatie (𝜒𝜒2 (1) = 1.71, p = .19).

Vervolgens werd gekeken of de antwoorden op de PSQI, DBAS-16 en de APSQ-NL normaal verdeeld waren met een Shapiro-Wilk test. De resultaten laten zien dat de scores op PSQI niet normaal verdeeld zijn, D(74) = .93, p < .001. De scores op de DBAS-16 en de APSQ-NL zijn wel normaal verdeeld met respectievelijk D(74) = .99, p = .58, en D (74) = .977, p = .20.

Er werd een onafhankelijke t-test gedaan om te kijken of er een significant verschil was in mate van piekeren en zorgen maken over slaap in de twee condities. In de regelmatig werkconditie (M= 22.88, SD =7.96) werd er minder zorgen gemaakt en gepiekerd dan in de onregelmatig werkconditie (M= 29.45, SD=10,23). Dit verschil was significant, t (72) = -3.11, p = .003.

Vervolgens werd een Mann-Whitney test gekeken of er een significant verschil was in scores op de PSQI voor de condities. In de regelmatig werkconditie had men een betere

(13)

13

slaapkwaliteit (Mdn = 32.70) dan de deelnemers in de onregelmatig werkconditie (Mdn = 44.16). Dit was een significant verschil, U = 460, z = -2.28, p = 0.023.

Als laatste werd een t-test uitgevoerd over de DBAS-16. Er werd een verschil gevonden tussen de twee condities. In de regelmatige werkconditie (M= 59.16, SD = 27.31) hadden deelnemers minder negatievere overtuigingen dan deelnemers in de onregelmatige werkconditie (M = 64.81, SD = 32.99), dit verschil was echter niet significant, t(72) = -.80, p = .42.

Er werd nog gekeken naar het verband tussen de DBAS-16 en de ASPQ-NL. Dit werd gedaan met een Pearson correlatie en uit de resultaten bleek dat er een significante correlatie was tussen deze vragenlijsten, r = .70, p < .001.

Discussie

Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat personen met een onregelmatig

slaappatroon door hun professie een lagere kwaliteit van slaap hebben. Daarnaast piekeren zij meer over hun slaap- waakritme. Dit komt overeen met de verwachtingen dat zij meer

piekeren en meer last hebben van slaapproblemen. Er is echter geen significant verschil in negatieve overtuigingen bij mensen met regelmatig werk en mensen met onregelmatig werk waardoor hun slaappatroon is verstoord. Dit is niet in lijn met de verwachting dat deze overtuigingen een in standhoudende factor zijn van hun slaapprobleem. Hieruit kan geconcludeerd worden dat aan deze bevindingen niet overeenkomen met de hypothese dat mensen met een onregelmatige professie negatievere overtuigingen over hun slaap hebben. In dit onderzoek is wel een hoge correlatie tussen piekeren en negatieve overtuigingen

gevonden, wat een verwacht resultaat was, maar onverwacht nadat er geen significant verschil gevonden was in de (negatieve) overtuigingen bij mensen met regelmatig en mensen met onregelmatig werk.

(14)

14

Omdat dus blijkt dat mensen met een onregelmatig werkpatroon niet meer negatieve overtuigingen hebben dan mensen met een regelmatig werkpatroon, kan worden gesteld dat de theorie volgens het cognitieve model waarin negatieve overtuigingen de in standhoudende factor is van slaapproblemen, niet geheel wordt ondersteund door de resultaten van dit onderzoek. Omdat piekeren en negatieve overtuigingen beiden een belangrijke rol spelen binnen dit model kan deze theorie niet in zijn geheel ontkracht of aangenomen worden.

Er moet echter rekening gehouden worden met een aantal beperkingen binnen dit onderzoek. Zo was er een scheve verdeling tussen mannen en vrouwen in de condities. Het zou kunnen dat slaapproblemen meer voorkomen bij één van de twee. Hierdoor zouden de resultaten beïnvloed kunnen worden. Het was echter niet het doel binnen deze studie om uitspraken te doen over mannen of vrouwen op zich. Het was het doel om een representatieve steekproef te krijgen van mensen die regelmatig werk doen en mensen die onregelmatig werk doen. Uit onderzoek van het Centraal Bureau voor Statistiek blijkt dat meer mannen

onregelmatig werk doen dan vrouwen (http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/197A628D-25FB-4584-B92E-3BAE3DF088BB/0/2004k1v4p020art.pdf). Onze steekproef is dus in zekere mate representatief, maar in vervolgonderzoek zou deze man-vrouw ratio van te voren in acht genomen kunnen worden, om deze mogelijke confound tegen te gaan.

Daarnaast had dit onderzoek in totaal 128 deelnemers nodig (64 per conditie) om voldoende statistische power te hebben. Uiteindelijk deden 78 personen aan deze studie mee. Doordat er te weinig power in deze studie was, is de kans op type I- (ten onrechte verwerpen van de nulhypothese) en type II fouten (ten onrechten aannemen van de nulhypothese) groter. Met een te kleine power is het moeilijker om een significant resultaat te vinden, wat ondanks dit, toch is gelukt bij een aantal tests. In vervolgonderzoek zouden meer deelnemers

(15)

15

Tot slot is de vragenlijst over de negatieve overtuigingen (DBAS-16) pas als laatste gepresenteerd aan de deelnemers van het onderzoek. De vragenlijst was daarbij in het Engels. Het kan dus zo zijn dat deelnemers vermoeid of minder geconcentreerd waren door de eerdere vragenlijsten die zij reeds hadden ingevuld. Daarnaast zou het kunnen dat men een aantal vragen/stellingen van deze vragenlijsten verkeerd heeft begrepen door de taalbarrière. Dit zou verklaren dat er (onverwacht door eerdere resultaten) een hoge correlatie gevonden is tussen het piekeren gemeten door de APSQ-NL en de negatieve overtuigingen gemeten door de DBAS-16. Op basis van de resultaten binnen dit onderzoek, zouden er alleen uitspraken gedaan kunnen worden over het piekeren. In vervolgonderzoek zou gebruik gemaakt kunnen worden van een Nederlandse vragenlijst over negatieve overtuigingen en deze zou dan niet helemaal als laatste gepresenteerd kunnen worden aan de deelnemers, om te onderzoeken of er een andere conclusie getrokken kan worden met betrekking tot piekeren en negatieve overtuigingen. Daarna zou wederom de correlatie tussen het piekeren en de negatieve overtuigingen onderzocht kunnen worden, om te kijken of deze weer zo hoog is.

Al met al heeft dit onderzoek een interessante invalshoek gegeven voor het

onderzoeksveld. Er is bewezen dat mensen met onregelmatig werk en dus een onregelmatig slaappatroon meer piekeren. Wat opvallend is, is dat er een hoge correlatie is tussen piekeren en negatieve overtuigingen, maar dat er geen verschil gevonden is in overtuigingen bij mensen die regelmatig werken en mensen die dit niet doen. Deze correlatie is erg interessant om verder te onderzoeken. De theorie volgens het cognitieve model van insomnia is door dit onderzoek gedeeltelijk ondersteund, maar dient verder onderzocht te worden in

vervolgonderzoek. Dit onderzoek kan dus het fundament vormen voor vele

vervolgonderzoeken en het ontwikkelen van relevante interventies en biedt hiervoor ook vele ingangen.

(16)

16

Literatuurlijst

Backhaus, J., Junghanns, K., Broocks, A., Riemann, D., & Hohagen, F. (2002). Test–retest reliability and validity of the Pittsburgh Sleep Quality Index in primary insomnia. Journal of Psychosomatic Research, 53, 737-740.

Campbell, R., Vansteenkiste, M., Delesie, L. M., Mariman, A. N., Soenens, B., Tobback, E., ... & Vogelaers, D. P. (2015). Examining the role of psychological need satisfaction in sleep: A Self-Determination Theory perspective.Personality and Individual

Differences, 77, 199-204.

Covin, R., Ouimet, A. J., Seeds, P. M., & Dozois, D. J. (2008). A meta-analysis of CBT for pathological worry among clients with GAD. Journal of Anxiety Disorders, 22, 108-116.

Drake, C. L., Roehrs, T., Richardson, G., Walsh, J. K., & Roth, T. (2004). Shift work sleep disorder: prevalence and consequences beyond that of symptomatic day

workers. Sleep, 27, 1453-1462.

Fuligni, A. J., & Hardway, C. (2006). Daily Variation in Adolescents' Sleep, Activities, and Psychological Well‐Being. Journal of Research on Adolescence,16, 353-378.

Geiger-Brown, J., Trinkoff, A., & Rogers, V. E. (2011). The impact of work schedules, home, and work demands on self-reported sleep in registered nurses. Journal of Occupational

and Environmental Medicine, 53, 303-307.

Härmä, M., Tenkanen, L., Sjöblom, T., Alikoski, T., & Heinsalmi, P. (1998). Combined effects of shift work and life-style on the prevalence of insomnia, sleep deprivation

(17)

17

and daytime sleepiness. Scandinavian Journal of Work, Environment & Health, 300-307.

Harvey, A. G. (2002). A cognitive model of insomnia. Behaviour Research and Therapy, 40, 869-893.

Harvey, A. G., & Greenall, E. (2003). Catastrophic worry in primary insomnia.Journal of

Behavior Therapy and Experimental Psychiatry, 34, 11-23.

Jansson-Fröjmark, M., Harvey, A. G., Lundh, L. G., Norell-Clarke, A., & Linton,

S. J. (2011). Psychometric properties of an insomnia-specific measure of worry:

The anxiety and preoccupation about sleep questionnaire. Cognitive Behaviour

Therapy, 40, 65-76.

Jansson, M., & Linton, S. J. (2007). Psychological mechanisms in the maintenance of insomnia: arousal, distress, and sleep-related beliefs.Behaviour Research and

Therapy, 45, 511-521.

Kronholm, E., Partonen, T., Laatikainen, T., Peltonen, M., Härmä, M., Hublin, C., ... & Sutela, H. (2008). Trends in self‐reported sleep duration and insomnia‐related symptoms in Finland from 1972 to 2005: a comparative review and re‐analysis of Finnish population samples. Journal of Sleep Research, 17, 54-62.

Morin, C. M., LeBlanc, M., Daley, M., Gregoire, J. P., & Merette, C. (2006). Epidemiology of insomnia: prevalence, self-help treatments, consultations, and determinants of help-seeking behaviors. Sleep Medicine, 7, 123-130.

(18)

18

Morin, C. M., Vallières, A., & Ivers, H. (2007). Dysfunctional beliefs and attitudes about sleep (DBAS): validation of a brief version (DBAS-16). Sleep, 30, 1547.

Paunio, T., Korhonen, T., Hublin, C., Partinen, M., Koskenvuo, K., Koskenvuo, M., & Kaprio, J. (2015). Poor sleep predicts symptoms of depression and disability retirement due to depression. Journal of Affective Disorders, 172, 381-389.

Riemann, D., Spiegelhalder, K., Feige, B., Voderholzer, U., Berger, M., Perlis, M., & Nissen, C. (2010). The hyperarousal model of insomnia: a review of the concept and its evidence. Sleep Medicine Reviews, 14, 19-31.

Vallières, A., Azaiez, A., Moreau, V., LeBlanc, M., & Morin, C. M. (2014). Insomnia in shift work. Sleep Medicine, 15, 1440-1448.

(19)

19

Reflectieverslag

Als eerste wil ik zeggen dat ik het ontzettend leuk vond om dit onderzoek op deze manier te schrijven. Je ervaart echt hoe het is om een onderzoek te doen en kijkt mee bij alle aspecten, niet alleen het wetenschappelijk schrijven ervan. Dat vond ik erg interessant.

Op het moment dat ik feedback kreeg, heb ik dat opgeschreven en ben ik meteen zodra ik thuis was (zodat het nog vers in mijn hoofd zat), dit gaan verbeteren. Na het eerste

feedback moment bleek dat ik nog heel wat moest verbeteren. Ik heb toen ontzettend hard gewerkt en dat loonde het volgende moment. De rest van de momenten moest ik nog maar wat kleine dingen veranderen, wat statistieken toevoegen, alles op twee decimalen afronden. Ik vond het erg prettig om feedback te krijgen, omdat ik vrij duidelijk te horen kreeg wat ik nog moest veranderen om een beter stuk te krijgen.

Onze samenwerking binnen de groep is goed verlopen, iedereen hield elkaar zo goed mogelijk op de hoogte en hielp wanneer dat kon. Er waren binnen ons groepje duidelijke afspraken over wie wat deed en dat heb ik als erg prettig ervaren. Wat minder goed ging, vond ik, was de communicatie met onze begeleidster, zij was door andere werkzaamheden minder goed bereikbaar via mail. Daarnaast had ik het idee dat ik vaak achter de feiten

aanliep. Dan had ik iets gedaan en dan gaf ze daar achteraf pas feedback op, waaruit bleek dat het niet de goede manier was waarop ik dat had gedaan. Aan de andere kant wel fijn, want ik kreeg echt constructieve feedback, waar ik wat mee kon.

Het sterkste punt van mijn verslag vind ik mijn discussie, ik heb goede

discussiepunten en heb ze zo goed mogelijk weerlegd. Wat ik heb gemerkt is dat je bij je discussie er zo ver in zit dat dit eigenlijk vrij makkelijk gaat. Je bent zo bezig met je onderzoek en de resultaten die je hebt gevonden dat het voor mij niet moeilijk was om bepaalde tekortkomingen te zien. Wat minder goed is gegaan is de inleiding. Ik merk dat ik

(20)

20

moeite heb met het zoeken van literatuur dat precies aansluit en wanneer dit dat niet doet, vind ik het moeilijk om toch te verwerken in mijn inleiding, op zo’n manier dat het toch nog logisch is dat het er in staat. Ook vind ik het in een inleiding nog moeilijk voor me te zien hoe het onderzoek zich helemaal gaat vormen. Wanneer je een inleiding hebt geschreven kan je er alsnog achter komen dat het helemaal anders moet, dat deze opbouw anders moet, of dat je misschien wel een totaal andere onderzoeksvraag moet kiezen omdat deze niet haalbaar is. Dit is wat ik erg moeilijk vind.

Het was binnen ons onderzoek erg lastig om te kiezen wat en wie we nou wilden onderzoeken. Het liefst wilden we natuurlijk mensen met echt slaapproblemen onderzoeken, of mensen met psychische stoornissen in combinatie met slaapproblemen. Dit was echter niet haalbaar. Daarnaast konden we ook de consequenties van slecht slapen niet onderzoeken, want het was niet ethisch om een conditie niet of nauwelijks te laten slapen. We hebben toen verder gezocht naar een sample die iedereen leuk vond en waar iedereen enthousiast over was. Dit is uiteindelijk gelukt, maar het brainstormen kostte echt het meeste tijd. Gewoon de ruwe opzet van ons onderzoek. Toen we eenmaal konden beginnen met schrijven en met data verzamelen, ging het allemaal vrij snel en makkelijk binnen de groep.

Het presenteren voor anderen vond ik (achteraf) erg leuk. Het is inderdaad leuk om te zien wat anderen voor onderzoek hebben gedaan en op welke manier. Misschien is het volgende keer leuker als de mogelijkheid wordt gegeven om die indeling zelf te doen. Het is toch leuker om te presenteren voor mensen die je ook kent, in plaats van mensen waar je nog nooit een woord mee hebt gewisseld.

Al met al heb ik dit een ontzettend leuk project gevonden. Ik zag er erg tegen op omdat ik niet bij mijn eerste keuze was ingedeeld, maar achteraf heb ik het als erg interessant en leerzaam ervaren.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Gezien de drastische veranderingen in zowel het fenomeen forced displacement en de manier waarop dit fenomeen door de internationale gemeenschap werd beschouwd, is het niet meer

Vanuit mijn persoonlijke interesse wens ik mij graag als onafhankelijk lid kandidaat te stellen voor:. De Werkgroep “Mensen met een

Nieuwe technologieën werken toe naar een meer natuurlijke mens-computer interactie, wat niet alleen voor mensen met een cognitieve beperking, maar voor mensen in het algemeen

Hoe omstanders zich gedragen, welke keuzes zij maken en of zij bijvoorbeeld overgaan tot directe interventie hangt van een aantal factoren af. Ingrijpen is

Vrouwen met RA uit de leeftijdsgroep van 25 tot 50 jaar gaven aan minder doelen te hebben die niet zijn bedreigd, meer doelen lager te stellen en meer nieuwe doelen op

Wel komen er geleidelijk meer aankloppen.” Daarnaast vinden ook veel en almaar meer allochtonen de weg naar de Wel- zijnsschakel in Hoboken. Vooral voor autochtonen blijkt de

verdachte en raadsman hebben in beginsel recht op inzage van de processtukken, de verdachte moet in principe worden gehoord voordat er een ingrijpende beslissing in zijn nadeel

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of