• No results found

Keuzestress bij hoog- en lageropgeleiden

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Keuzestress bij hoog- en lageropgeleiden"

Copied!
23
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Keuzestress bij Hoog- en Lageropgeleiden

Bachelorproject Psychologie

Mei 2015

Madeleen Carolijn van der Deijl Universiteit van Amsterdam Studentnummer: 10367241 Begeleider: dr. M. Spiering

(2)

Samenvatting

Of er een verschil in keuzestress bestaat tussen hoog- en lageropgeleiden, werd in deze studie onderzocht. Bij 146 jongvolwassenen werd een vragenlijst afgenomen over keuzestress, sociale druk en demografische gegevens. Hieruit is gebleken dat hoogopgeleiden meer keuzestress ervaren dan lageropgeleiden. Dit verschil werd deels verklaard door woonsituatie, gevoel van volwassenheid en sociale druk. Ook werd een samenhang gevonden tussen keuzestress en woonsituatie, tussen keuzestress en volwassenheid, en tussen keuzestress en sociale druk. Tenslotte verschilden hoog- en lageropgeleiden van elkaar in thema’s waarover keuzestress ervaren werd. Lageropgeleiden ervoeren meer keuzestress over partner, woning en kinderen. Hoogopgeleiden ervoeren juist meer keuzestress over studie en baan. Al met al bleek dat hoogopgeleiden meer en bovendien over andere thema’s keuzestress ervoeren dan lageropgeleiden, maar ook bij lageropgeleiden was de mate van keuzestress niet gering.

(3)

Inleiding

In een samenleving die steeds meer gekenmerkt wordt door complexiteit en individualiteit, is het maken van keuzes tegenwoordig een lastige opgave voor jongvolwassenen (Atwood & Scholtz, 2008). In vergelijking tot vorige generaties staan twintigers voor veel meer keuzes, met meer keuzemogelijkheden dan voorheen (Launspach, 2010). De leeftijdsperiode van 18 tot 30 jaar is dan ook een turbulente periode waarin veel knopen zelfstandig doorgehakt moeten worden. Quarterlife is een nieuwe term voor deze levensfase, een periode waarin je zelfstandig, maar toch nog niet volledig volwassen bent (Launspach, 2010).

Het doorhakken van knopen kan gepaard gaan met stress, twijfel en soms zelfs een crisis (Lestegas, 2003). Met keuzestress wordt de stress bedoeld die ervaren wordt bij het maken van belangrijke beslissingen (Van Doorn, de Koster, & Verheul, 2007). Wanneer deze keuzestress sterk in intensiteit toeneemt kan dit overgaan in een crisis. Net als de bekende midlifecrisis, wordt tegenwoordig ook gesproken van quarterlifecrisis, hoewel deze nog sterk onderbelicht is in de huidige literatuur (Molenhuis, 2013). Het is van belang te onderzoeken welke factoren samenhangen met keuzestress. Kennis over die factoren draagt bij aan de mogelijke ontwikkeling van een methode om de keuzestress af te laten nemen en een crisis te voorkomen.

Zoals uit het voorgaande al naar voren komt, is keuzestress niet altijd een probleem geweest. Sinds de Tweede Wereldoorlog is men individualistischer geworden en zijn onderwijssystemen uitgebreid (Atwood & Scholtz, 2008). Hierdoor zijn mensen langer gaan studeren en zijn er tevens meer studies en opleidingen ontstaan. Door het langer studeren is er een kloof ontstaan tussen de kindertijd en volwassenheid (Atwood & Scholtz, 2008). De langere weg naar volwassenheid kan mogelijk gezien worden als oorzaak voor het ontstaan van quarterlifecrises (Tanner, 2014). Het gevolg van deze kloof tussen kindertijd en volwassenheid was dat men op een andere manier naar volwassenheid ging kijken. Stanley Hall (1904, aangehaald in Atwood & Scholtz, 2008) was de eerste die adolescentie omschreef als een specifieke levensfase met een specifieke set aan gedragingen.

(4)

Grossman (2005, aangehaald in Atwood & Scholtz, 2008) breidde deze definitie uit met de term ‘twixsters’, als omschrijving voor personen die duidelijk geen adolescent meer zijn, maar nog niet aan alle criteria van volwassenheid voldoen. Kortom, ondanks de ambivalentie die bestond over de benaming van deze periode, werd deze wel al onderkend als nieuwe levensfase. De term quarterlife werd geopperd als omschrijving voor de periode tussen de kindertijd en de volwassenheid (Atwood & Scholtz, 2008).

Door de uitgebreide onderwijssystemen zijn er meer studies, meer richtingen binnen studies, kortom meer mogelijkheden ontstaan. De vraag die oprijst is of zo’n situatie met vele mogelijkheden wel als positief ervaren wordt door jongvolwassenen. Keuze wordt geassocieerd met autonomie en vrijheid, waarden waar men tegenwoordig vaak juist veel waarde aan hecht (Markus & Schwartz, 2010). Markus en Schwartz (2010) ontwikkelden een theorie over keuze en welzijn, die middels een logische redenering antwoord probeert te geven op deze vraag. Het syllogisme luidt:

Hoe meer vrijheid en autonomie mensen hebben, hoe groter hun welzijn Hoe meer keuze mensen hebben, hoe groter hun vrijheid en autonomie Hoe meer keuze mensen hebben, hoe groter hun welzijn

Uit dit syllogisme is af te leiden dat een overvloed aan keuzes niet een probleem zou moeten vormen, maar juist zorgt voor een groter welzijn. Volgens Wijnants et al. (2008, aangehaald in Launspach, 2010) hebben vooral hoogopgeleiden veel verschillende mogelijkheden op het gebied van studie en werk en in welke vorm ze hun studie of baan kunnen inrichten. Ook van Doorn et al. (2007) beweren dat hoogopgeleide jongeren relatief veel keuzemogelijkheden hebben. Een verklaring die zij hiervoor geven is dat hoogopgeleide jongeren zich volgens hen het meest losgemaakt hebben uit het traditionele denkbeeld. De conclusie die hieruit zou volgen is dat hoogopgeleiden een groter welzijn hebben dan lageropgeleiden. De vraag die hiermee onbeantwoord blijft is of zij dan ook in mindere mate last hebben van keuzestress.

(5)

Er bestaan echter tegenstrijdige resultaten over of een grote hoeveelheid keuzemogelijkheden de beslissing bevordert of juist niet. Launspach (2009, aangehaald in Launspach, 2010) spreekt over keuzeverlamming als fenomeen wanneer de keuzemogelijkheden te uitgebreid zijn. Hierdoor neemt de overzichtelijkheid van de keuze af. Door het afnemen van de overzichtelijkheid neemt de motivatie af en neemt het vermijdingsgedrag toe. Te veel keuzemogelijkheden zou mensen verlammen en zou de kwaliteit van de keuze niet ten goede komen.

Ook Iyengar en Lepper (2000) belichten de consequenties van een teveel aan persoonlijke keuze. Zij deden experimenteel onderzoek naar hoeveel jam en chocolade mensen kochten bij een verschillende hoeveelheid keuzemogelijkheden. Hieruit bleek dat het waarschijnlijker was dat mensen jam of chocolade kochten als de keuze beperkt was tot zes keuzemogelijkheden dan wanneer zij keuze hadden uit 30 keuzemogelijkheden. Ook waren mensen meer tevreden als de keuzemogelijkheden beperkt waren.

Keuzestress onder jongvolwassenen is al door een aantal wetenschappers onderzocht. Zo deed Lestegas (2003) onderzoek naar dertigersdilemma’s onder hoogopgeleide jongvolwassenen tussen de 25 en 35 jaar. Met een dertigersdilemma wordt bedoeld dat men rond zijn dertigste levensjaar de behoefte krijgt het leven zoals het tot dan toe geleid is te herevalueren en vooruit te kijken. De vragenlijst die zij gebruikte mat of de deelnemer in een dertigersdilemma verkeerde. Uit de resultaten is gebleken dat 72 procent van de deelnemers op dat moment een dertigersdilemma ervoer. Deelnemers die van tevoren aangaven last te hebben van een dertigersdilemma scoorden significant hoger op de dertigersdilemma’s test dan de deelnemers die aangaven dat niet te hebben. Daarbij is gebleken dat vrouwen vaker last hadden van zo’n dilemma, net als de respondenten die op dat moment geen relatie en/of kinderen hadden.

Het onderzoek van Lestegas (2003) toonde aan dat een aanzienlijk percentage van mensen tussen de 25 en 35 jaar last had van dertigersdilemma’s. Met haar studie werd echter niet onderzocht of dit het geval is bij personen tussen 18 en 25 jaar. Het is nuttig ook hiernaar te kijken omdat juist in deze levensfase belangrijke beslissingen gemaakt moeten worden en in de meeste gevallen het

(6)

fundament van een carrière gelegd wordt. Launspach (2010) nam deze doelgroep in zijn onderzoek naar quarterlifecrisis wel mee. In dit onderzoek werd aangetoond dat personen in de leeftijdscategorie van 18 tot 25 jaar vaker last hebben van een crisis dan personen in de leeftijdscategorie van 25 tot 35 jaar.

In de studies van Launspach (2010) en Lestegas (2003) is wel onderzocht of sprake is van keuzestress en dilemma’s bij personen tussen de 18 en 35 jaar. Een tekortkoming van deze onderzoeken is dat zij zich uitsluitend richtten op hoogopgeleide mensen. Met de besproken onderzoeken is nog geen antwoord gevonden op de vraag of hoeveelheid en soort keuzestress verschilt tussen hoog- en lageropgeleiden. Door de verschillen in niveau, toekomstperspectief en carrièreopbouw is het een legitieme verwachting dat er verschillen bestaan in de hoeveelheid keuzestress tussen deze twee groepen. Dit onderzoek werd daarom gewijd aan de vraag of er een verschil bestaat in hoeveelheid keuzestress tussen hoog- en lageropgeleiden.

Naast de mogelijke verschillen in keuzestress tussen de genoemde groepen, zijn wij geïnteresseerd in verklaringen voor die verschillen. Achtereenvolgens worden de volgende variabelen besproken: woonsituatie, gevoel van volwassenheid en sociale druk. Wanneer we kijken naar verschillen tussen de situatie van hoog- en lageropgeleiden, lijkt de leeftijd waarop men het ouderlijk huis verlaat niet bij beide groepen gelijk te zijn (www.cbs.nl). Volgens de statistieken van het CBS verlaten jongvolwassenen vaak het ouderlijk huis omdat ze aan een studie of baan beginnen. Wanneer de opleiding niet zorgt voor een noodzaak om uit huis te gaan, betekent dit vaak dat het ouderlijk huis pas verlaten wordt zodra de opleiding afgerond is (Corijn, 1995, aangehaald in Stoeldraijer, 2004). Bovendien zouden jongvolwassenen vooral voor een hoge opleiding uit huis gaan, uit gewoonte of uit praktische overwegingen. Zo zijn er maar 21 universiteiten (www.kiesjestudie.nl), tegenover 43 MBO-instellingen (www.onderwijsincijfers.nl). Omdat universitaire studies alleen in grote steden en op maar 21 plekken worden aangeboden, is er vaak noodzaak om uit huis te gaan voor jongvolwassenen die een WO-studie willen gaan volgen. Hoogopgeleiden gaan dus vaak op jongere leeftijd uit huis dan lageropgeleiden. Het uitwonend zijn zou door de toegenomen autonomie en zelfstandigheid ervoor kunnen zorgen dat de keuzestress toeneemt. Naast het kijken naar óf er een

(7)

verschil bestaat tussen hoog- en lageropgeleiden, werd daarom onderzocht of dit verklaard kon worden door verschil in woonsituatie.

Niet alleen woonsituatie is een variabele waar hoog- en lageropgeleiden van elkaar verschillen. Ook de duur van het voorbereidende onderwijs is korter bij lager- dan bij hoogopgeleiden. Het Voorbereidend Middelbaar Beroeps Onderwijs (VMBO) duurt gebruikelijk vier jaar, in tegenstelling tot het zes jaar durende Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs (VWO). VMBO-leerlingen beginnen daarom over het algemeen eerder aan hun vervolgopleiding en oriënteren zich eerder op hun toekomst. Dit zou er mogelijk voor kunnen zorgen dat zij op jongere leeftijd al volwassener zijn dan VWO-leerlingen. Het volwassener voelen zou dan mogelijk er toe kunnen leiden dat de keuzestressfase in het verleden ligt en de lageropgeleiden inmiddels weten wat zij willen bereiken in het leven. Daarom zal onderzocht worden of een mogelijk verschil in keuzestress verklaard wordt door een verschil in het gevoel van volwassenheid tussen hoog- en lageropgeleiden.

Als laatste mogelijke verklarende factor werd sociale druk onderzocht. Volgens Launspach (2010) ervoeren WO-geschoolden significant meer sociale druk dan HBO-geschoolden. Tegenwoordig zijn mensen meer ‘other-directed’ dan voorheen en hechten veel waarde aan de mening van anderen (Côte, 1996, aangehaald in Molenhuis, 2013). Men is continu bezig met het monitoren van zijn of haar positie ten opzichte van die van anderen, om na te gaan of ze wel voldoen aan de algemeen geldende norm. Dit monitoren en focussen op de mening van anderen kan het maken van keuzes beïnvloeden. Het is dan ook vrij waarschijnlijk dat dit het maken van keuzes beïnvloedt. In deze studie is daarom ook gekeken of sociale druk een factor is die het verschil in keuzestress tussen hoog- en lageropgeleiden kan verklaren.

Door de eerdergenoemde verschillen, zoals onder andere het verschil in carrièreopbouw, woonsituatie en hoeveelheid keuze, die bestaan tussen hoog- en lageropgeleiden lijkt het waarschijnlijk dat hoogopgeleiden meer keuzestress zullen ervaren dan lageropgeleiden. Hierbij lijken de factoren woonsituatie, gevoel van volwassenheid en sociale druk verklarende factoren voor dit verschil. Aan de hand van het onderzoek van Iyengar en Lepper (2000) lijkt het uitgesloten dat meer

(8)

keuze zorgt voor een groter welzijn, maar zou meer keuze juist zorgen voor meer stress. Als we Wijnants et al. (2008) en van Doorn et al. (2007) volgen, hebben hoogopgeleiden meer keuze dan lageropgeleiden. Deze zouden dan volgens de theorie van Iyengar en Lepper (2000) logischerwijs meer keuzestress ervaren dan lageropgeleiden.

In deze studie werd gekeken naar verschillen in keuzestress tussen hoog- en lageropgeleiden. Dit werd gedaan door zowel MBO-geschoolden als WO-geschoolden een vragenlijst in te laten vullen. Deze vragenlijst bestond uit een vragenlijst over keuzestress en een over sociale druk. Verwachting 1 is dat WO-opgeleiden hoger zullen scoren op de keuzestressvragenlijst dan MBO-opgeleiden. Hierbij werd gekeken of dit verschil verklaard kon worden door een verschil in woonsituatie, gevoel van volwassenheid en/of door verschil in ervaren hoeveelheid sociale druk tussen WO- en MBO-opgeleiden. Verwachting 2 is dat hoe meer keuze iemand heeft, hoe meer stress deze persoon ervaart. Ten grondslag aan deze verwachting ligt de aanname dat WO-opgeleiden hoger zullen scoren op de vraag naar of zij het gevoel hebben te veel keuzes te moeten maken. Ten slotte wordt exploratief nog gekeken of en hoe WO-opgeleiden verschillen van MBO-opgeleiden wat betreft thema’s waarover keuzestress ervaren wordt.

Methoden

Deelnemers

Honderdzesenveertig deelnemers namen deel aan dit onderzoek. Respondenten werden geworven via Facebook (n = 94) en door het op papier in laten vullen ter plaatse van onderwijsinstellingen (n = 52). Een inclusiecriterium voor dit onderzoek was het volgen of gevolgd hebben van een MBO- of WO-opleiding. Een ander inclusiecriterium was dat deelnemers tussen de 18 en 30 jaar oud dienden te zijn. HBO-opgeleiden werden bewust uit de data geëxcludeerd. De reden hiervan was om zo een groter contrast te kunnen schetsen tussen hoog- en lageropgeleiden. Van de

(9)

146 deelnemers behoorden 72 tot de MBO groep en 74 tot de WO groep. De gemiddelde leeftijd bij de MBO groep was 19,9 jaar (SD = 2.6). Bij de WO groep was de gemiddelde leeftijd 21,9 jaar (SD = 2.3). Er werd geen beloning uitgekeerd voor deelname aan het onderzoek.

Variabelen

Keuzestress. Keuzestress werd gemeten met de keuzestressvragenlijst, ontwikkeld door

Launspach (2010), bestaande uit negen items (Bijlage 1). Deze vragenlijst bestond uit items als ‘Ik heb vaak het gevoel dat ik te veel moet kiezen,’ ‘Bij belangrijke keuzes heb ik vaak het idee dat er te veel opties zijn om uit te kiezen,’ ‘Ik vind het makkelijk om belangrijke keuzes te maken.’ Deze vragenlijst had een Cronbach’s alfa van .86. Antwoordmogelijkheden varieerden tussen absoluut mee oneens (0) en absoluut mee eens (5). De antwoordmogelijkheden werden gescoord van één tot zes. Dit komt neer op een minimaal te behalen score van negen punten op het keuzestress onderdeel en een maximumscore van 54 punten.

Sociale druk. Sociale druk werd gemeten middels een subschaal van de

Dertigersdilemma’s-Vragenlijst van Lestegas (2003) over sociale druk. Deze vragenlijst bestond uit zeven items, zoals ‘Ik

kijk naar leeftijdsgenoten als graadmeter om te bepalen hoe succesvol ik ben,’ ‘De verwachting van de omgeving dat je alles voor elkaar over moet hebben ervaar ik sterk,’ ‘Als anderen mijn baan/studie aansprekend vinden, voel ik mij zeer geslaagd’ (Bijlage 2). Deze subschaal kende een Cronbach’s alfa van .78. Antwoordmogelijkheden varieerden ook hier tussen absoluut mee oneens (0) en absoluut mee

eens (5). De antwoordmogelijkheden werden eveneens gescoord van één tot zes. Dit maakt dat de

minimaal te behalen score zeven punten was, met een maximumscore van 42 punten.

Demografische gegevens. Bij het onderdeel van de demografische gegevens werd gevraagd

antwoord te geven op vragen over leeftijd, geslacht, het al dan niet hebben van een vaste relatie, woonsituatie, religie, niveau van middelbare school, opleidingsniveau op dit moment, huidige opleiding, gevoel van volwassenheid en over welke thema’s die persoon de meeste keuzestress ervaart. Voor de vraag over hoe volwassen die persoon zich voelt, werd een schaalvraag gebruikt die varieerde tussen adolescent (0) en volwassen (5). De deelnemer werd gevraagd aan te geven wat het

(10)

meest op hem of haar van toepassing was. De thema’s van keuzestress waaruit men kon kiezen waren:

studie, partner, baan, woning en kinderen. Meerdere opties konden worden aangevinkt en er bestond

bovendien de mogelijkheid zelf een thema toe te voegen. De rest van de vragen over demografische gegevens waren open vragen of bestonden uit voor de hand liggende antwoordmogelijkheden.

Procedure

Alle deelnemers werden verzocht de informatiebrochure (Bijlage 3) voorafgaand aan het onderzoek door te nemen. Hierin stond het doel van het onderzoek, informatie over privacygegevens en de gang van zaken beschreven. In de brochure stond bovendien dat met het invullen van de vragenlijst automatisch akkoord werd gegaan met de voorwaarden. Het invullen van de vragenlijst duurde maximaal 10 minuten. Zowel bij de online versie als bij de papieren versie van de vragenlijst werd de deelnemer gevraagd het antwoord te kiezen wat het meest op hem of haar van toepassing was. De items van de vragenlijst over keuzestress en de items van die over sociale druk werden om en om weergegeven. Dit gebeurde om te voorkomen dat deelnemers doorhadden wat met de vragenlijst gemeten werd.

Data-analyseplan

Voor het vergelijken van de mate van keuzestress tussen MBO- en WO-opgeleiden werd een ANOVA uitgevoerd, met opleidingsniveau als onafhankelijke variabele en keuzestress als afhankelijke variabele. Om te bepalen of hierbij volwassenheid en/of sociale druk verklarende factoren waren bij het effect van opleiding op keuzestress, werd voor beide variabelen een ANCOVA uitgevoerd, met hierbij volwassenheid of sociale druk als covariaat. Ook werd gekeken of woonsituatie dit effect verklaarde door middel van een tweewegs ANOVA, met woonsituatie als extra factor. Om te kijken hoe deze mogelijk verklarende factoren met elkaar en met keuzestress samenhangen, werden correlaties hiervoor berekend. Om te toetsen of hoeveelheid keuze invloed heeft op hoeveelheid stress werd ten eerste met een ANOVA gekeken welke groep het hoogste scoorde op het item ‘Ik heb vaak het gevoel dat ik te veel moet kiezen’. Dit werd vergeleken met uitkomsten uit de hierboven genoemde ANOVA van opleidingsniveau en keuzestress. Bij alle hierboven genoemde

(11)

ANOVA’s is in eerste instantie gekeken of aan de assumptie van homogeniteit is voldaan. Bij de ANCOVA is daarbij nog getoetst of aan de assumptie van parallelle regressielijnen is voldaan. Als exploratieve analyse werd gekeken of er een verschil bestond in thema’s waarover keuzestress ervaren werd tussen de twee groepen. Per thema werd voor beide groepen berekend welk percentage had aangegeven keuzestress te ervaren over desbetreffend thema.

Resultaten

In totaal vulden 167 jongvolwassenen de vragenlijst in. Tien deelnemers zijn verwijderd uit de data op basis van het niet ingevuld hebben van de leeftijd. Elf deelnemers zijn verwijderd uit de data op basis van opleiding. Deze deelnemers volgen een HBO opleiding op dit moment en wij zijn enkel geïnteresseerd in MBO- en WO-opgeleiden. Na verwijdering van deze data bleven in totaal nog 146 deelnemers over; 72 MBO- en 74 WO-opgeleiden.

Daarnaast ontbrak bij twee deelnemers een antwoord op een van de vragen uit de vragenlijst over sociale druk. Dit ontbrekende antwoord is opgevangen door een gemiddelde te berekenen van de overige antwoorden op de sociale druk vragenlijst door die persoon. De gegevens van de uiteindelijke data werden gegroepeerd op opleidingsniveau weergegeven, zie Tabel 1.

Tabel 1

Gegevens per Opleidingsniveau

Demografische variabelen MBO WO

Leeftijd M = 19.9, SD = 2.6 M = 21.9, SD = 2.3 Woonsituatie (%) Uitwonend Thuiswonend 22 (30) 50 (70) 64 (87) 10 (14) Geslacht (%) Man Vrouw 26 (36) 46 (64) 18 (24) 56 (76) Relatie (%) Wel Niet 29 (40) 43 (60) 39 (53) 35 (47) Religieus (%) Wel Niet 27 (38) 45 (63) 3 (14) 71 (87)

(12)

Voorafgaand aan het uitvoeren van de analyses is gekeken naar de verdeling van de data, door de verschillen tussen de groepen in kaart te brengen wat betreft leeftijd, woonsituatie, sekse, relatie en religie. (zie Tabel 1). Behalve leeftijd, werden deze variabelen onderzocht met Chi-kwadraat toetsen. Leeftijd werd onderzocht met een t-toets. De gemiddelde leeftijd van deelnemers in de MBO groep was significant lager dan die van deelnemers in de WO groep t(144) = 4.89, p < .001. Het aantal deelnemers dat uitwonend is, was significant hoger bij de WO-opgeleiden dan bij de MBO-opgeleiden

X2(1) = 47.16, p < .001. De verhouding man/vrouw verschilde niet significant tussen de twee

opleidingsniveaus, X2(1) = 2.41, p = .121. Ook de verhouding van het wel/niet hebben van een vaste

relatie verschilde niet significant tussen de twee groepen, X2(1) = 2.26, p = .132. Tenslotte was het

aantal gelovige mensen significant hoger in de MBO groep dan in de WO groep, X2(1) = 25.01, p <

.001.

De gebruikte vragenlijsten zijn getoetst op betrouwbaarheid. Voor zowel de keuzestressvragenlijst als de sociale druk vragenlijst is Cronbach’s alfa berekend. Voor de keuzestressvragenlijst bedroeg deze α = .77 en voor de sociale druk vragenlijst α = .70. Hierbij werd gekeken of er een verschil bestond in betrouwbaarheid van de vragenlijsten tussen MBO-opgeleiden en WO-opgeleiden. Er bleek inderdaad een verschil te bestaan in betrouwbaarheid van de vragenlijsten tussen MBO- en WO-opgeleiden, zie Tabel 2.

Tabel 2

Vergelijking van Cronbach’s Alfa tussen MBO- en WO-Opgeleiden

Vragenlijst MBO WO

Keuzestress α = .72 α = .81

Sociale druk α = .65 α = .76

Van de afhankelijke variabele keuzestress, werd voor alle onafhankelijke variabelen gemiddelde scores op de keuzestressvragenlijst berekend. Deze gemiddelden staan weergegeven in Tabel 3.

(13)

Tabel 3

Gemiddelde Keuzestress scores en Standaarddeviaties (tussen Haakjes) Gerangschikt op Opleidingsniveau, Woonsituatie, Geslacht, Relatie en Religie

Keuzestress Gemiddelde (SD) Opleidingsniveau MBO WO 32.42 (6.96) 35.64 (7.52) Woonsituatie Uitwonend Thuiswonend 35.20 (7.69) 32.40 (6.68) Geslacht Man Vrouw 32.34 (6.86) 34.78 (7.53) Relatie Wel Niet 33.53 (7.70) 34.50 (7.15) Religie Wel Niet 32.23 (7.18) 34.52 (7.42)

Na het checken van de data zoals hierboven beschreven, is ook gekeken of er aan de assumptie van normaliteit van de data is voldaan. Normaliteit van de data werd getoetst door middel van de Shapiro-Wilk test. Uit deze test is gebleken dat voor beide opleidingsniveaus bij zowel keuzestress als sociale druk aan de assumptie van normaliteit is voldaan. De uitkomsten waren in alle vier de gevallen groter dan het significantieniveau van .05. Een variantieanalyse (ANOVA) is uitgevoerd op deze gemiddelden om in eerste instantie verwachting 1 te toetsen, WO-opgeleiden scoren hoger op keuzestressvragenlijst dan MBO-opgeleiden. Hieruit volgde dat WO-opgeleiden significant meer keuzestress ervoeren dan MBO-opgeleiden, F(1,144) = 7.20, p = .008. Deze resultaten zijn in lijn met wat van tevoren verwacht werd.

Aangezien aangetoond is dat WO-opgeleiden meer keuzestress hebben dan MBO-opgeleiden, werd gekeken waar dit mogelijk door verklaard werd. De variabelen die onderzocht werden als mogelijke verklaring voor dit verschil zijn: woonsituatie, gevoel van volwassenheid en sociale druk.

Woonsituatie. Zoals eerder al naar voren kwam is een significant groter aantal deelnemers

uitwonend in de WO groep dan in de MBO groep. Om te kijken of woonsituatie het verschil in keuzestress tussen MBO- en WO-opgeleiden kan verklaren werd een tweewegs ANOVA uitgevoerd, met woonsituatie en opleidingsniveau als onafhankelijke variabelen en keuzestress als afhankelijke

(14)

variabele. Uit deze analyse is gebleken dat er geen significant hoofdeffect meer bestaat tussen opleidingsniveau en keuzestress als woonsituatie wordt meegenomen in de variantieanalyse, F(1, 144) = 1.22, p = .271. MBO- en WO-opgeleiden verschillen niet meer significant in hoeveelheid ervaren keuzestress wanneer gecontroleerd wordt voor woonsituatie.

Gevoel van volwassenheid. Naast woonsituatie werd ook gekeken of volwassenheid

significant gerelateerd was aan keuzestress. Dit werd onderzocht door middel van een ANCOVA. Met het meenemen van volwassenheid als covariaat in de analyse, verdween het hoofdeffect van opleidingsniveau op keuzestress, F(1) = 1077.75, p = .081. De mate van ervaren keuzestress verschilde niet meer significant tussen de twee opleidingsniveaus na het controleren voor gevoel van volwassenheid.

Sociale druk. Ten slotte onderzochten wij of sociale druk het verschil in keuzestress tussen de

twee groepen kon verklaren. Er werd opnieuw een ANCOVA uitgevoerd om dit te onderzoeken. De covariaat sociale druk was significant gerelateerd aan keuzestress, F(1.144) = 4.19, p = .043. Het hoofdeffect van opleiding op keuzestress blijft niet bestaan na het opnemen van de covariaat sociale druk.

Naast het onderzoeken of de variabelen woonsituatie, volwassenheid en sociale druk het verschil verklaren in keuzestress tussen MBO- en WO-opgeleiden, is ook gekeken of er samenhang bestaat tussen deze variabelen, en tussen deze variabelen en keuzestress. De correlaties van deze variabelen staan weergegeven in Tabel 4.

Tabel 4

Correlatietabel met Variabelen Keuzestress, Woonsituatie, Volwassenheid en Sociale Druk

Woonsituatie Volwassenheid Sociale Druk

Keuzestress .19* -.41** .45**

Woonsituatie - -.14 .07

Volwassenheid - -.09

(15)

Uit Tabel 4 is op te maken dat er significante correlaties bestaan tussen keuzestress en woonsituatie, tussen keuzestress en volwassenheid, en tussen keuzestress en sociale druk. De conclusies die hieruit getrokken kunnen worden is dat uitwonend zijn samenhangt met het ervaren van keuzestress, een hoge score op volwassenheid samenhangt met een verminderde score op keuzestress en tot slot dat een hoge score op sociale druk samenhangt met keuzestress.

Vervolgens werd verwachting 2 getoetst, hoe meer keuze iemand heeft, hoe meer keuzestress die persoon ervaart. Om dit te onderzoeken werd in eerste instantie gekeken welke groep vaker het gevoel had te veel te moeten kiezen. Antwoorden op het item ‘Ik heb vaak het gevoel dat ik te veel moet kiezen’ werden vergeleken tussen de twee groepen. MBO-opgeleiden scoorden op dit item gemiddeld hoger (M = 3.8, SD = 1.4) dan WO-opgeleiden (M = 3.7, SD = 1.3). Dit verschil was echter minimaal en bovendien niet significant F(1,144) = 0.20, p = .653. Deze verwachting kan daarom niet

bevestigd of ontkracht worden, aangezien er ten eerste een verschil moet bestaan in gevoel te veel te moeten kiezen om iets te kunnen zeggen over of het gevoel veel te moeten kiezen leidt tot meer keuzestress.

Exploratieve analyses. Als onderdeel van de exploratieve analyses werd gekeken of er naast

verschil in mate van keuzestress ook een verschil bestaat in thema’s waarover keuzestress ervaren wordt tussen de twee groepen. Gevraagd werd aan te geven over welke thema’s keuzestress ervaren werd. Per opleidingsniveau werd per thema berekend welk percentage van de mensen daar keuzestress over ervoer, zie Tabel 5 en bijbehorend Figuur 1.

Tabel 5

Verschil in Keuzestress tussen MBO- en WO-Opgeleiden per Thema

Thema MBO WO Studie 56.9% 70.3% Partner 26.4% 18.9% Baan 22.2% 43.2% Woning 18.1% 14.9% Kinderen 9.7% 1.4%

(16)

Uit deze exploratieve analyse is gebleken dat MBO-opgeleiden meer keuzestress ervaren dan WO-opgeleiden over de thema’s partner, woning en kinderen. WO-opgeleiden scoorden juist weer hoger dan MBO-opgeleiden op de thema’s studie en baan.

Figuur 1. Percentage van respondenten dat keuzestress ervaart per thema, gerangschikt op

opleidingsniveau. 0   20   40   60   80   100  

Studie   Partner   Baan   Woning   Kinderen  

Percen

ta

ge  

Thema's  van  Keuzestress  

MBO   WO  

(17)

Discussie

In deze studie werd de mate van keuzestress vergeleken tussen hoog- en lageropgeleiden. Er werd een significant effect gevonden van opleidingsniveau op keuzestress: hoogopgeleiden hadden in grotere mate last van keuzestress dan lageropgeleiden. Dit verschil werd deels verklaard door woonsituatie, gevoel van volwassenheid en door sociale druk. Ook werd gekeken of de hoeveelheid keuzemogelijkheden samenhing met de hoeveelheid keuzestress. Er werd geen verschil gevonden in het gevoel te veel keuzes te hebben, maar wel in de mate van keuzestress. Verder is onderzocht of er een samenhang bestond tussen de variabelen keuzestress, woonsituatie, volwassenheid en sociale druk. Er bleek samenhang te bestaan tussen keuzestress en woonsituatie, tussen keuzestress en volwassenheid, en tussen keuzestress en sociale druk. Opmerkelijk is dat tussen deze variabelen afzonderlijk, zonder keuzestress, geen samenhang bestond. Tenslotte is nog onderzocht of naast de hoeveelheid keuzestress ook een verschil bestond in thema’s waarover keuzestress werd ervaren tussen hoog- en lageropgeleiden. Ook dit was het geval. Hoogopgeleiden ervoeren meer keuzestress over thema’s studie en baan, waar lageropgeleiden meer keuzestress over partner, woning en kinderen zeiden te ervaren dan hoogopgeleiden. Afgezien van welke groep de meeste keuzestress leek te ervaren, is het relevant om op te merken dat ook lageropgeleiden nog aanzienlijk veel keuzestress zeiden te ervaren.

Een opvallende bevinding in deze studie was het verschil in gevoel van volwassenheid tussen hoog- en lageropgeleiden. Zo bleek namelijk dat in deze studie lageropgeleiden gemiddeld jonger waren dan de hoogopgeleiden, maar zich wel volwassener voelden dan hoogopgeleiden. Dit is tegenstrijdig met wat verwacht werd, namelijk dat iemand volwassener wordt, naarmate iemand ouder wordt. Deze tegenstrijdigheid zou verklaard kunnen worden door het verschil in carrièreopbouw tussen hoog- en lageropgeleiden. Lageropgeleiden hebben, zoals eerder benoemd, een korter durend voorbereidend onderwijs dan hoogopgeleiden. Lageropgeleiden beginnen daarom eerder aan een vervolgopleiding en vervolgens weer eerder aan een baan. Het zou daarom kunnen dat zij door het vroeger bezig zijn met hun toekomst, zich sneller volwassen voelen dan de hoogopgeleiden, die zes jaar op de middelbare school zitten en later gaan studeren en werken. De oorzaak van het verschil in

(18)

volwassenheid is echter met deze studie niet onderzocht.

Aangezien hoog- en lageropgeleiden vrijwel even veel het gevoel hadden voor te veel keuzes te staan, kon niet onderzocht worden of het zo is dat hoe meer keuze iemand heeft, hoe meer stress deze persoon ervaart. Hiermee is het nog onduidelijk gebleven of de hoeveelheid keuzes samenhangt met de hoeveelheid ervaren stress, en of dit in lijn is met de theorie van Iyengar en Lepper (2000) of met de theorie van Markus en Schwartz (2010). Doordat hoog- en lageropgeleiden niet van elkaar verschilden in het gevoel te veel keuzes te hebben, kon hieruit niet opgemaakt worden of meer keuzemogelijkheden leidden tot meer stress.

Een mogelijke verklaring voor het niet gevonden verschil in hoeveelheid keuzes tussen hoog- en lageropgeleiden, is dat met de vraag ‘Ik heb vaak het gevoel dat ik te veel moet kiezen’ eigenlijk meer gemeten werd in welke mate zij het eens zijn met deze stelling, dan in welke mate zij het idee hebben veel keuzemogelijkheden te hebben. Door een schaalvraag te stellen naar hoeveel keuzemogelijkheden zij denken te hebben in het algemeen, sluit het beter aan bij de hypothese ‘Hoe meer keuze, hoe meer stress.’ Om het verschil in ervaren hoeveelheid keuzemogelijkheden te onderzoeken tussen hoog- en lageropgeleiden, zou het beter zijn een vraag te stellen als ‘Geef aan op een schaal van 1-10 hoeveel keuzemogelijkheden je in het algemeen ervaart.’

Een beperking van deze studie is dat de laagopgeleiden gemiddeld twee jaar jonger waren dan hoogopgeleiden. Het zou daarom kunnen dat lageropgeleiden minder keuzestress ervoeren, aangezien zij ofwel hun keuzestress moment al eerder hebben gehad, of dat zij juist hun keuzestressmoment nog moeten krijgen. Het gevonden verschil in keuzestress is mogelijk niet indicatief voor het verschil in keuzestress tussen hoog- en lageropgeleiden in de maatschappij.

Een andere beperking aan dit onderzoek is dat meer vrouwen deelnamen dan mannen. Volgens Matud (2004) ervaren vrouwen in grotere mate chronische stress dan mannen. Doordat er meer vrouwen de vragenlijst hebben ingevuld, zou de algemene mate van keuzestress hoger kunnen liggen dan wanneer evenveel mannen als vrouwen deel zouden nemen. Deze tegenwerping lijkt echter minder relevant aangezien het verschil in keuzestress tussen mannen en vrouwen in deze studie minimaal was.

(19)

Ten slotte is nog een laatste kritiekpunt op dit onderzoek dat er een verschil in betrouwbaarheid van de vragenlijsten bestond tussen hoog- en lageropgeleiden. De vragenlijsten waren minder betrouwbaar voor de lageropgeleiden. Dit zou mogelijk verklaard kunnen worden doordat het begrip keuzestress in deze groep een andere of meer uiteenlopende betekenis had dan bij hoogopgeleiden. Bij thema’s van keuzestress konden deelnemers zelf nog een antwoordoptie toevoegen. Hieruit bleek dat zij thema’s opschreven die meer te maken leken te hebben met stress dan met keuzestress. Deze begrippen kunnen mogelijk verward zijn onder de lageropgeleiden en op die manier voor een lagere betrouwbaarheid gezorgd hebben. Wel moet opgemerkt worden dat hoewel de betrouwbaarheid van de vragenlijsten bij lageropgeleiden lager lag dan bij hoogopgeleiden, deze nog steeds aanzienlijk hoog was voor beide vragenlijsten.

Concluderend kan worden gesteld dat in dit onderzoek hoogopgeleiden meer keuzestress ervoeren dan lageropgeleiden. Naast een verschil in hoeveelheid keuzestress, bestond ook een verschil in thema’s waarover zij keuzestress ervoeren. Wat hoe dan ook duidelijk is, is dat keuzestress een begrip is wat op steeds meer quarterlifers betrekking heeft en op die manier voor velen een probleem kan vormen, zowel bij hoog- als bij lageropgeleiden. Nu duidelijk is dat zowel hoog- als lageropgeleiden veel last blijken te hebben van keuzestress, is het aan te raden om als universiteit of MBO-school extra aandacht te besteden aan het steunen van jongvolwassenen die te maken hebben met keuzestress.

(20)

Literatuurlijst

Arnett, J. J. (2000). Emerging adulthood; A theory of development from the late teens through the twenties.

American Psychologist, 55, 469-480.

Arterian, H. R. (2006). Legal eductation and the tyrannical paradox of choice: Why more is less. University of

Toledo Law Review, 38, 495-505.

Atwood, J. D., & Scholtz, C. (2008). The quarter-life time period: An age of indulgence, crisis or both? Contemp

Fam Ther, 30, 233-250.

Borgen, W. A., Amundson, N. E., & Tench, E. (1996). Psychological well-being throughout the transition from adolescence to adulthood. The Career Development Quarterly, 45, 189-199.

Iyengar, S. S., Lepper, M. R. (2000). When choice is demotivating: can one desire too much of a good thing?

Journal of Personality and Social Psychology, 79, 995-1006.

Launspach, T. (2010). Keuzeverlamming (Niet gepubliceerde masterthese). Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, Nederland.

Lestegas, A. P. (2003). Dertigers Dilemma’s: Mythe of waarheid? (Niet gepubliceerde masterthese). Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, Nederland.

Markus, H. R., & Schwartz, B. (2010). Does choice mean freedom and well-being? Journal of Consumer

Research, 37, 344-355.

Matud, M. P. (2004). Gender differences in stress and coping styles. Personality and Individual Differences, 37, 1401-1415.

Molenhuis, L. (2013). Under construction; Maakbare identiteit bij hoogopgeleide twintigers (Niet gepubliceerde masterthese). Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, Nederland.

Tanner, J. L. (2014). Mental health in emerging adulthood. Opgehaald van http://www.

faithformationlearningeschange.net

Thomé, L. D., & Koller, S. H. (2014). Emerging adulthood in brazilians of differing socioeconomic status: Transition to adulthood. Paidéia, 24, 313-322.

(21)

Bijlage 1 Keuzestress

1.

Bij belangrijke keuzes heb ik vaak het idee dat er te veel opties zijn om uit te kiezen

2.

Ik ervaar het maken van belangrijke keuzes als prettig (Contra-indicatief)

3.

Als ik één optie kies, heb ik het gevoel dat ik mogelijke aantrekkelijke alternatieven

moet

4.

Ik heb vaak het gevoel dat ik te veel moet kiezen

5.

Ik vind het makkelijk om belangrijke keuzes te maken (Contra-indicatief)

6.

Ik vind onzekere beslissingen prettig (Contra-indicatief)

7.

Ik ben iemand die beslissingen moeilijk vindt

8.

Ik stel het nemen van beslissingen vaak uit tot het laatst mogelijke moment

(22)

Bijlage 2

Sociale Druk (subschaal van Dertigersdilemma’s vragenlijst)

1. Ik kijk naar leeftijdsgenoten als graadmeter om te bepalen hoe succesvol ik ben

2. De verwachting van de omgeving dat je alles voor elkaar over moet hebben ervaar ik sterk 3. Als anderen mijn baan / studie aansprekend vinden, voel ik mij zeer geslaagd

4. Vanuit de maatschappij voel ik veel druk om op alle gebieden te presteren 5. Vanuit de media wordt er veel druk uitgeoefend om een perfect leven te hebben

6. De maatschappij geeft mij niet het gevoel dat ik succesvol moet zijn (Contra-indicatief) 7. Bij het bepalen van mijn succes vergelijk ik mezelf met anderen

(23)

Bijlage 3

Informatiebrochure

Beste deelnemer,

Bedankt voor uw interesse in ons onderzoek.

Voordat het onderzoek van start zal gaan, is het belangrijk dat u op de hoogte bent van de

procedure van dit onderzoek. Lees daarom onderstaande tekst nauwkeurig door.

Doel van het onderzoek

Het doel van het onderzoek is nagaan in welke mate er sprake is van keuzestress onder

volwassenen van 18-30 jaar. Dat doen we door middel van het afnemen van een vragenlijst.

De vragenlijst bestaat uit 26 vragen en zal ongeveer 10 minuten van uw tijd in beslag nemen.

Vertrouwelijkheid van gegevens

Deelname is anoniem. Alle onderzoeksgegevens die verzameld worden zullen volstrekt

vertrouwelijk behandeld worden en zullen alleen gecombineerd gerapporteerd worden (dus er

wordt geen gebruik gemaakt van individuele resultaten). Alleen de onderzoekers hebben

toegang tot de data. Data zullen niet aan derden worden verstrekt.

Vrijwilligheid

Deelname aan dit onderzoek is volkomen vrijwillig. Als u nu besluit af te zien van deelname

aan het onderzoek, zal dit op geen enkele wijze gevolgen voor u hebben. Als u tijdens het

onderzoek zelf besluit uw medewerking te staken, zal dat eveneens op geen enkele wijze

gevolgen voor u hebben.

Verzekering

Dit onderzoek heeft geen risico’s voor uw gezondheid of veiligheid. Hierom gelden de

voorwaarden van de reguliere aansprakelijkheidsverzekering van de UvA.

Nadere inlichtingen

Mocht u vragen hebben over dit onderzoek, vooraf of achteraf, dan kunt u zich wenden tot de

verantwoordelijke onderzoeker. Mw. D. Marckelbach, tel. 0634147652, email:

denise_marckelbach@hotmail.com. Voor eventuele klachten over dit onderzoek kunt u zich

wenden tot het lid van de Commissie Ethiek, Dhr. A. van Emmerik

a.a.p.vanemmerik@uva.nl, Weesperplein 4, 1018 AX Amsterdam.

Toestemmingsverklaring

Met het invullen van de vragenlijst verklaart u dat u de deelnemersinformatie heeft gelezen en

begrepen. Verder geeft u aan dat u akkoord gaat met de gang van zaken zoals deze staat

beschreven in de deelnemersinformatie. En verklaart u 18 jaar of ouder te zijn en dat u mee

wilt doen aan deze studie.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Als ze echter haar favoriete nummers beluistert, zet ze het geluidsniveau zoveel hoger, dat de intensiteit van het geluid 100 keer zo groot wordt. 4p 19 Bereken op welk

Niet alleen de adventskrans die in de kerk wordt gebruikt kan gezegend worden: ook de kransen die gelovigen thuis zullen plaatsen, de kransen die kinderen tijdens

[r]

Jonge mensen zijn nog zelden vertrouwd met de meest elemen- taire begrippen van het geloof.. De betekenis van Pasen, de eucharis- tie of het priesterschap ontgaat hen

De fi guur laat zien dat het verschil in termen van zeespiegelstijging aan het eind van deze eeuw nog niet zo groot is, maar in 2300 is het verschil al wel zo groot dat adaptatie

van ten minste drie weken voor den gedaagde die woonachtig i s , of, als voren, verblijf houdt in eene andere residentie op Java, met de eerstbedoelde binnen het ressort

d a t , het zij vóór, het zij na verleenden regtsingang, eene plaatselijke opneming, of andere daad van geregtelijk onderzoek, geschiede op de plaats van het misdrijf of el-

Als nu al minstens een derde van het defensiebudget opgaat aan pensioenen en allerlei niet-strikt militaire zaken, als onnodige kazernes openblijven en als men vasthoudt aan