• No results found

Het impliciete in-groep effect : de relatie tussen saillant groepslidmaatschap en automatisch gedrag

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het impliciete in-groep effect : de relatie tussen saillant groepslidmaatschap en automatisch gedrag"

Copied!
34
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het Impliciete In-Groep Effect:

De Relatie tussen Saillant Groepslidmaatschap en

Automatisch Gedrag.

Masterthese Sociale Psychologie

Universiteit van Amsterdam

Naam: Hugo de Groot

Studentnummer: 0470287 Begeleider: Kai Jonas Datum: 11 April 2014

(2)

Inhoudsopgave

Abstract………...3

Introductie……….4

Sociale Categorie Activatie en Responsgedrag………4

Structurele, Lichamelijke en Sociale Moderatoren voor Responsgedrag……….8

Overzicht van het Huidige Onderzoek………13

Studie 1: Actie Semantiek met Betrekking tot Politie………14

Methode ……….14 Deelnemers en design………14 Materialen………..15 Procedure………...15 Resultaten………..16 Discussie………17

Studie 2: Actie Semantiek met Betrekking tot de Uitkomst Boete………17

Methode………..18 Deelnemers en design………18 Materialen………..18 Procedure………...19 Resultaten………..20 Discussie………20 Algemene Discussie………21

Beperkingen en Alternatieve Verklaringen………22

Verdere Vragen en Vervolgonderzoek………...25

Conclusie………28

Literatuur………29

Bijlagen………...32

(3)

ABSTRACT – Onderzoek naar automatische gedragsactivatie laat zien dat priming met sociale categorieën bij de waarnemer specifiek responsgedrag kan activeren dat uniek is voor de betreffende sociale categorie en dat deze automatische gedragsactivatie beïnvloed kan worden door de fysieke aanwezigheid van in-groepen. In deze studie wordt de aanname getest dat de automatische selectie en executie van responsgedrag in reactie op een sociale categorie ook beïnvloed kan worden, enkel door het groepslidmaatschap van de waarnemer saillant te maken. We presenteren twee experimenten waarin gekeken wordt of cognitieve activatie van in-groepsleden (studiegenoten) van invloed is op de evaluatie en activatie van actie-semantiek in reactie op de sociale categorie politie (studie 1) en de uitkomst van deze sociale categorie, boete (studie 2). Beide experimenten zijn er niet in geslaagd evidentie te leveren voor een effect van in-groep priming, hetgeen mogelijkerwijs verband houdt met een aantal

onvoorziene tekortkomingen van het onderzoek.

(4)

Introductie

Sociale steun maakt mogelijk dat bepaalde gedragingen of acties kunnen worden uitgevoerd die zonder sociale steun fysiek onmogelijk zouden zijn, of een te groot risico zouden vormen. Wanneer we geconfronteerd worden met een potentieel gevaarlijke uit-groep, draagt de aanwezigheid van in-groepen bij aan ons actiepotentiaal. Het huidige onderzoek bouwt voort op het Resource Computation Framework for Automaticity Model (Cesario & Jonas, 2013) en is gebaseerd op de veronderstelling dat de in-groep fungeert als middel dat door de waarnemer van een sociale categorie kan worden ingezet om de uitkomst van de interactie met leden van deze sociale categorie te begunstigen, of om bepaald gedrag mogelijk te maken. Hoewel recentelijk onderzoek erin is geslaagd evidentie te leveren voor het belang van in-groepen als voorspeller voor automatisch gedrag (Cesario & Jonas, 2013) werd in deze lijn van onderzoek echter altijd gebruik gemaakt van fysiek aanwezige in-groepsleden. Er is nog nooit gekeken of de automatische reactie met betrekking tot een sociale categorie ook beïnvloed kan worden enkel door het construct groepslidmaatschap bij de waarnemer saillant te maken.

Sociale Categorie Activatie en Responsgedrag

Veel sociaal psychologisch onderzoek heeft zich gewijd aan het ontrafelen van de automatische componenten van gedrag. Kenmerkend voor automatische processen is dat ze efficiënt zijn, geen bewuste intentie hebben, onbewust plaatsvinden en oncontroleerbaar zijn (Moskowitz, 2005). In deze lijn van onderzoek wordt veelal gebruik gemaakt van priming met sociale categorieën. Priming wordt door Bargh, Chen en Burrows (1996) gedefinieerd als ‘’de incidentele activatie van kennisstructuren, zoals karakteristieke concepten en

stereotypen’’ (p. 230). Deze definitie is gebaseerd op de veronderstelling dat er

kennisstructuren bestaan op basis van een associatief netwerk. Activatie van een stereotypisch kenmerk leidt hierbij tot de activatie van geassocieerde opgeslagen kennis. Het is gebleken

(5)

dat de cognitieve activatie van sociale categorieën attributies en objecten activeren die kenmerkend zijn voor de betreffende sociale categorie. Dit fenomeen wordt ook wel automatische stereotype activatie genoemd. Zo worden Afro-Amerikanen bijvoorbeeld geassocieerd met agressief (Lepore & Brown, 1997, Studie 2) en minder intelligent (Steele & Aronson, 1995).

Met betrekking tot automatisch gedrag leek het er in de eerste instantie op dat sociale categorie priming bij de waarnemer leidt tot de activatie van gedrag dat congruent is met de geassocieerde kenmerken van de betreffende sociale categorie. Bargh et al. (1996) lieten bijvoorbeeld zien dat deelnemers die geprimed werden met afbeeldingen van Afro-Amerikanen meer agressie naar de proefleider vertoonden dan deelnemers uit de controle conditie. Een ander voorbeeld is het inmiddels klassieke slow walking expiriment (Bargh et al., 1996, Studie 2a en 2b). In deze studie bleken jonge deelnemers, na priming met de sociale categorie ‘ouderen’, langzamer te lopen dan deelnemers uit de controle conditie. Priming werd in dit experiment bewerkstelligd door deelnemers te laten werken aan een taak waarbij zinnen gevormd moesten worden met woorden die geassocieerd werden met ouderen. Priming met ‘ouderen’ bleek bij deelnemers tevens te leiden tot slechtere prestaties op geheugentaken (Dijksterhuis, Aarts, Bargh, & van Knippenberg, 2000; Dijksterhuis, Bargh, & Miedema, 2000) cognitieve luistertaken (Hall & Crisp, 2008, Studie 1) en wiskundige taken (Hall & Crisp, 2008, Studie 2). Priming met de sociale categorie ‘professoren’ bleek daarentegen een positieve invloed te hebben op de prestatie van deelnemers op cognitieve taken (Dijksterhuis & van Knippenberg, 1998).

Deze resultaten suggereerden dat cognitieve activatie van een sociale categorie bij de waarnemer automatisch leidt tot activatie van gedrag dat geassocieerd wordt met de

waargenomen sociale categorie. Doordat het leek alsof de waarnemer simpelweg

stereotypische gedragingen van de waargenomen sociale categorie over nam, werden deze

(6)

effecten in de eerste instantie uitgelegd als imitatie effecten. Verondersteld werd dat de activatie van stereotypische kenmerken door contact met sociale categorieën onbewust over kan vloeien naar gedrag (zie voor een overzicht Dijksterhuis & Bargh, 2001). Deze vroege interpretaties slaagden er echter niet in om een functionele verklaring te geven voor dit effect.

Onderzoek naar de invloed van supra- en subliminale contextuele activatie op

automatisch gedrag heeft geleid tot meer inzicht in de totstandkoming van automatisch gedrag en onthulde enkele functionele aspecten. Zo bleek bijvoorbeeld priming van het concept ‘bibliotheek’ te leiden tot norm congruent gedrag (stilte), zowel meetbaar in de vorm van een snellere herkenning van semantische concepten (het woord ‘fluisteren’), als een daadwerkelijk lager stemvolume (Aarts & Dijksterhuis, 2003). Deze resultaten waren de eerste waaruit bleek dat de activatie van bepaalde stimuli, gedrag kan activeren dat passend is bij deze stimuli.

Ondertussen leverden Schubert en Häfner (2003) bewijs voor de veronderstelling dat de automatische reactie ook met betrekking tot sociale categorieën eveneens een normatieve functie kan vervullen. Zo bleek dat wanneer de waarnemer en de sociale stimulus beide deel uitmaakten van dezelfde in-groep, er imitatie effecten optraden. Wanneer echter de

waarnemer en sociale stimulus tot verschillende groepen behoorden, werd contrasterend gedrag geactiveerd. De resultaten laten zien dat de automatische reactie op sociale categorieën gemodereerd kan worden door motivationele aspecten zoals het streven naar sociale

identificatie met de betreffende sociale categorie. Het model werd hiermee uitgebreid naar een systeem met twee mogelijke uitkomsten van sociale categorie activatie: imitatie en contrast gedrag.

Jonas en Sassenberg (2006) kwamen met een nieuwe kijk op de materie door te

beargumenteren dat het gedrag dat bij de waarnemer geactiveerd wordt niet altijd imiterend of contrasterend hoeft te zijn, maar gezien kan worden als een automatisch geactiveerde

efficiënte en passende reactie op de waargenomen sociale stimuli. Zij leverden hiertoe bewijs

(7)

door deelnemers te primen met de sociale categorie ‘dokters’. Als blootstelling aan een sociale categorie zou leiden tot het onbewust imiteren van de kenmerken van deze categorie, zoals eerder gesuggereerd door Dijksterhuis en Bargh (2001), dan zou men verwachten dat priming met de sociale categorie ‘dokters’ bij deelnemers zou moeten leiden tot activatie van concepten die betrekking hebben gedrag dat kenmerkend is voor dokters, bijvoorbeeld ‘onderzoeken’, ‘advies geven’ of ‘schrijven’. Dit bleek echter niet het geval. Jonas en

Sassenberg (2006, Studie 1) toonden aan dat deelnemers die geprimed werden met ‘dokter’ in een lexicale beslissingstaak sneller reageerden op woorden die betrekking hadden op typische gedragingen van een patiënt die een dokter bezoekt, bijvoorbeeld ‘consulteren’ en

‘vertrouwen’.

Cognitieve activatie van een sociale categorie lijkt dus te leiden tot meer aandacht voor passende actiesemantiek. Jonas en Sassenberg (2006) veronderstelden dat de perceptie van anderen automatisch responsgedrag genereert, met als doel het lichaam voor te bereiden op een effectieve sociale interactie. Het is effectiever om in geval van ziekte een dokter te ‘consulteren’ in plaats deze te imiteren of te contrasteren. De resultaten benadrukken het functionele aspect van automatisch responsgedrag.

Met dit paradigma kunnen ook de imitatie effecten die door Bargh et al., (1996) gevonden werden verklaard worden. In bepaalde gevallen kan het imiteren van de target namelijk ook gepast, efficiënt of nuttig zijn. Zo zou de agressieve houding die deelnemers vertoonden na priming met afbeeldingen van jonge Afro-Amerikanen gezien kunnen worden als een manier om te reageren op een potentieel bedreigend persoon. Wanneer we

gemotiveerd zijn om een effectieve sociale interactie aan te gaan met een bejaard persoon, kan het nuttig zijn ons aan te passen door in het zelfde tempo te gaan lopen of langzamer te gaan praten. Ondersteunend bewijs werd geleverd door Cesario, Plaks en Higgins (2006). Zij vonden dat enkel de deelnemers die een positieve attitude hadden met betrekking tot ouderen,

(8)

na priming met deze sociale categorie, langzamer liepen. Deelnemers met een negatieve attitude over ouderen liepen na priming juist sneller. De resultaten laten zien dat het effect van sociale categorie priming op automatische gedragsactivatie gemodereerd kan worden door de attitude van de waarnemer met betrekking tot de betreffende sociale categorie en leveren wederom bewijs voor de functie van responsgedrag.

Het lijkt er op dat cognitieve activatie van een bepaalde sociale categorie bij de waarnemer leidt tot onbewuste activatie van gedrag, met als doel een adequate, efficiënte reactie te kunnen bewerkstelligen met de target. Om dit doel te kunnen bereiken is het echter niet voldoende enkel te letten op stereotype informatie, men zal ook aandacht moeten hebben voor contextuele informatie en kunnen beschikken over de benodigde middelen om de sociale interactie succesvol te laten verlopen.

Structurele, Lichamelijke en Sociale Moderatoren voor Responsgedrag

De huidige aanpak is gebaseerd op het Recource Computation Framework for Automaticity Model (Ceseario & Jonas, 2013) en stelt dat de automatische reactie met betrekking tot leden van een sociale categorie gezien kan worden als de uitkomst van de afweging van wat de waarnemer wel en niet kan doen. Cesario en Jonas (2013) maakten de verwijzing naar het Resource Holding Potential (RHP) bij dieren. Deze term werd door Parker (1974) geïntroduceerd om de individuele calculatie te beschrijven van het vermogen om middelen te verkrijgen of verdedigen (voedsel, territorium, etc.). Zo wordt de beslissing van een dier om een bedreigende situatie te ontvluchten of te laten escaleren geacht

afhankelijk te zijn van de inschatting van het RHP. Het RHP wordt hierbij gevoed door diverse bronnen waaronder de fysieke kracht en het formaat van het dier. Het Resource Computation Framework for Automaticity Model (Ceseario & Jonas, 2013) veronderstelt dat de waarnemer van een sociale categorie niet alleen let op stereotype informatie, maar ook aandacht heeft voor de beschikbaarheid van structurele, lichamelijke en sociale bronnen.

(9)

Doordat deze bronnen (resources) van invloed zijn op het actiepotentiaal, worden ze door de waarnemer van een sociale categorie meegenomen in de afweging tussen de kosten en baten van gedrag.

Structurele bronnen: Welke gedragingen zijn mogelijk gelet op de structurele

kenmerken van de omgeving? In reactie op een potentieel gevaarlijk persoon behoort vluchten bijvoorbeeld enkel tot de mogelijkheden als er ook daadwerkelijk vluchtwegen beschikbaar zijn. Zo lieten Cesario et al., (2010) zien dat priming met gezichten van jonge mannen met een donkere huidskleur bij blanke deelnemers in een typische laboratorium setting (gesloten onderzoekskamer zonder ontsnappingsmogelijkheden) leidt tot de activatie van vecht-gerelateerde actiesemantiek. Wanneer het onderzoek echter plaatsvond in een ruime setting, bleek vlucht-gerelateerde actiesemantiek geactiveerd te worden. Structurele eigenschappen van de omgeving waarin de sociale interactie gesitueerd is lijken dus de selectie en executie van responsgedrag te kunnen beïnvloeden.

Lichamelijke bronnen: Hiermee wordt verwezen naar de lichamelijke capaciteit van de waarnemer. Zo zal vluchten waarschijnlijk niet een voor de hand liggende optie zijn voor iemand die slecht ter been is. Een fysiek sterk individu is daarentegen tot meer instaat dan een zwak persoon en zal eerder geneigd zijn agressie te uitten dan fysiek minder capabele

personen (Sell, Toobey & Cosmides, 2009).

Jonas, Cesario, Sassenberg en Heinen (2013) toonden recentelijk aan dat

veranderingen in de lichamelijke capaciteit van de waarnemer van een sociale categorie invloed uitoefent op de activatie van actie semantiek en de herkenning van woorden. Deelnemers werden geprimed met afbeeldingen van huilende baby’s terwijl ze woord/niet-woord beoordelingen maakten. De woord/niet-woorden bestonden uit non-woord/niet-woorden, woord/niet-woorden gerelateerd aan zingen en woorden gerelateerd aan wiegen (beide zijn manieren om een huilende baby te troosten). Tijdens deze taak werd de deelnemers verzocht kauwgom te kauwen (lichamelijke

(10)

beperking met betrekking tot zingen) of werden hun handen vastgebonden aan de tafel (lichamelijke beperking met betrekking tot wiegen). Uit de resultaten bleek dat deelnemers wiens de handen vastgebonden waren, na priming met afbeeldingen van huilende baby’s sneller waren in de herkenning van woorden gerelateerd aan zingen, terwijl deelnemers die kauwgom kauwden sneller bleken in de herkenning van woorden die betrekking hadden op het wiegend troosten van een baby.

Deze studie illustreert duidelijk de invloed van lichamelijke capaciteit op de selectie en executie van responsgedrag en benadrukt het functionele aspect van responsgedrag door te laten zien dat wanneer lichamelijk beperkingen bepaalde responsieve gedragingen

bemoeilijken, de aandacht voor alternatieve, compenserende gedragingen toeneemt.

Sociale bronnen: Deze verwijzen naar het sociaal kapitaal waarover men beschikt. De Social Identity Theory (Tajfel & Turner, 1979) veronderstelt dat de groep waartoe men behoort (sociale categorie, familie, vrienden, etc.) een belangrijke bron is van trots, eigenwaarde en zelfvertrouwen. Wanneer we geconfronteerd worden met een potentieel gevaarlijke uit-groep, kunnen aanwezige in-groepsleden ons actiepotentiaal vergroten en het individuele risico verlagen. Zo voorspelt het Social Identity Model of Collective Action (van Zomeren, Postmes, & Spears, 2008) dat de motivatie om sociale ongelijkheid tegen te gaan een relevante sociale identiteit vereist, waarbij het geloof in groepseffectiviteit de collectieve actie motiveert. In-groepen kunnen veiligheid, zekerheid en bescherming bieden.

Cesario en Navarette (2013) keken naar de invloed van aanwezige in-groepen op de perceptie van gevaar door defensieve afstandsbeoordelingen te meten. Met defensieve afstand wordt de inschatting van afstand tot een bedreiging bedoeld. Deze inschatting van afstand is afhankelijk van onder andere de lichamelijke capaciteit van de waarnemer en vormt een maat voor de ervaring van dreiging en de perceptie van gevaar. Uit de resultaten bleek dat de deelnemers, in aanwezigheid van vijf andere in-groepsleden (mede studenten), afstanden tot

(11)

negatief geëvalueerde personen hoger inschatten dan studenten die alleen deelnamen aan het onderzoek. Deze bevindingen suggereren dat aanwezige groepsleden de perceptie van gevaar kunnen beïnvloeden en leveren bewijs voor de aanname dat in-groepen fungeren als resource.

Ook vanuit onderzoek naar het bystander effect, het fenomeen waarbij mensen in bijzijn van anderen minder snel geneigd zijn hulp te bieden aan mensen in nood (Latane & Darley, 1968), werd bewijs geleverd voor deze aanname. Zo bemerkten Levine en Crowther (2008) dat het bystander effect verdween wanneer de omstanders en slachtoffer beide deel uitmaakten van dezelfde in-groep.

Hoewel deze resultaten evidentie leveren voor de veronderstelling dat in-groepen kunnen fungeren als defensiemechanisme en hierdoor bepaalde uitingen van gedrag kunnen faciliteren, kan beargumenteerd worden dat zowel defensieve afstandsbeoordelingen (Cesario & Navarette, 2013), als de keuze om wel of niet te helpen (Levine & Crowther, 2008), beide gezien kunnen worden als afwegingen die plaatsvinden op een bewust niveau.

Een recentelijke studie van Cesario en Jonas (2013) maakte aannemelijk dat de fysieke aanwezigheid van in-groepen ook een automatische invloed uitoefent op de selectie en

executie van gedrag. In dit onderzoek werd specifiek gekeken naar de invloed van fysiek aanwezige groepsleden op responsgedrag met betrekking tot sociale categorieën. Zoals eerder gezegd maakt de aanwezigheid van in-groepsleden het mogelijk dat gedragingen geuit kunnen worden die zonder sociale steun onmogelijk zouden zijn, of een te groot risico zouden

vormen. Zo is bijvoorbeeld de collectieve actie ‘rellen’ alleen mogelijk als men ook

daadwerkelijk over groepsleden beschikt. Op basis van dit voorbeeld lieten Cesario en Jonas (2013, Studie 1) zien dat de aanwezigheid van in-groepsleden bij de waarnemer van een sociale categorie specifiek responsgedrag kan faciliteren. Zo bleken studenten in de

aanwezigheid van studiegenoten (in-groep) sneller te reageren op confrontatie-gerelateerde woorden (vechten, rellen, gooien) na priming met de sociale categorie ‘politie’ (dan controle

(12)

prime). Bij studenten die individueel aan het onderzoek deelnamen bleek politie priming niet te leiden tot meer activatie van confrontatie-gerelateerde actiesemantiek en werd geen verschil gevonden tussen de prime condities.

De resultaten van dit onderzoek suggereren dat de fysieke aanwezigheid van

groepsleden invloed uitoefent op de automatische selectie en executie van responsgedrag en benadrukken overeenkomstig het Social Identity Model of Collective Action (van Zomeren, Postmes, & Spears, 2008) het belang van identificatie met de in-groep als voorspeller voor gedrag.

Samenvattend kan worden gesteld dat de waarnemer van een sociale categorie onbewust rekening houdt met de factoren die de uitkomst van een interactie met leden van deze sociale categorie kunnen beïnvloeden en van invloed zijn op het actiepotentiaal. Behalve stereotype informatie, blijkt ook de beschikbaarheid van structurele, lichamelijke en sociale bronnen hierin een rol te spelen. Het uiteindelijk vertoonde responsgedrag kan hierbij gezien worden als de uitkomst van een calculatie waarin al deze factoren worden meegenomen.

Uit de besproken literatuur is gebleken dat de cognitieve activatie van sociale

categorieën van invloed is op zowel sociale perceptie als automatisch gedrag en dat dit effect gemodereerd kan worden door de aanwezigheid van groepsleden. Maar hoe zit het met

priming van ruime begrippen, zoals een sociale context? Tot op heden is nog nooit onderzocht of de effecten van in-groepen op responsgedrag ook gevonden kunnen worden enkel door groepslidmaatschap van de waarnemer saillant te maken. Net zoals priming met sociale categorieën bij de waarnemer geassocieerde stereotypische activeert, zou priming van het construct ‘in-groep’ eveneens kunnen leiden tot activatie van zaken die geassocieerd worden met groepen (bijvoorbeeld zekerheid, veiligheid, de-individualisatie, minder persoonlijke verantwoordelijkheid, etc). Wellicht is saillant groepslidmaatschap voldoende om de voordelen ervan te activeren en responsgedrag te beïnvloeden. Validatie voor deze

(13)

veronderstelling kan gevonden worden in literatuur met betrekking tot het bystander effect, het fenomeen waarbij mensen in bijzijn van anderen minder snel geneigd zijn hulp te bieden aan mensen in nood (Latane & Darley, 1968).

Garcia, Weaver, Moskowitz en Darley (2002) konden laten zien dat enkel de cognitieve activatie van de sociale context ‘groepen’ al kan leiden tot het bystander effect. Deelnemers werden verdeeld over drie condities (groep, neutraal en controle). De deelnemers in de groep-conditie werd de volgende tekst gepresenteerd: ‘Stel je voor dat je een etentje hebt gewonnen met 30 vrienden’. Bij de neutrale conditie ging het om tien vrienden en in de

controle conditie betrof het één vriend. Vervolgens werd de deelnemers gevraagd hoeveel geld zij bereid waren te doneren aan een goed doel. Uit de resultaten bleek dat de deelnemers in de groep-conditie het minste geld wilden doneren, gevold door de deelnemers uit de neutrale conditie. De deelnemers uit de controle conditie waren bereid het meest te doneren.

De resultaten suggereren dat priming van de sociale context ‘onderdeel uitmaken van een groep’ leidt tot activatie van geassocieerde eigenschappen van dit construct. De activatie van deze associaties (de-individualisatie, verminderde persoonlijke verantwoordelijkheid, etc.) zorgt er uiteindelijk voor dat men minder snel geneigd is hulp te bieden aan mensen in nood. Als het mogelijk is om een impliciet bystander effect te creëren door priming van een sociale context, is het wellicht ook mogelijk om specifiek responsgedrag te ontlokken door bij deelnemers saillant te maken dat zij tot een in-groep behoren. Het doel van het huidige

onderzoek is hier meer duidelijkheid in te verschaffen.

Overzicht van het Huidige Onderzoek

In deze studie wordt de aanname getest dat de automatische evaluatie en activatie van actie-semantiek in reactie op een sociale categorie beïnvloed kan worden, enkel door het groepslidmaatschap van de waarnemer saillant te maken. Het onderzoek bouwt hiermee voort op de studie van Cesario en Jonas (2013, studie 1). In het eerste experiment wordt de

(14)

hypothese getest dat priming met ‘politie’ (vs. controle prime) automatisch confrontatie- gerelateerde woorden activeert, enkel bij deelnemers met een saillant gemaakte in-groep (studiegenoten). In het tweede experiment ligt de nadruk op een mogelijke uitkomst van deze sociale categorie en wordt getest of priming met het woord ‘boete’(vs. controle prime) automatisch confrontatie- gerelateerde woorden activeert enkel bij deelnemers met een saillant gemaakte in-groep. De prime ‘boete’ werd gekozen als uitkomst van de sociale categorie politie, omdat een boete zowel aangevochten als geaccepteerd kan worden. Boete vertegenwoordigt een concreter aspect van de sociale categorie politie en kan gezien worden als een actie van de sociale categorie politie met een negatieve uitkomst op individueel niveau.

Studie 1: Actie Semantiek met Betrekking tot Politie

Studie 1 werd ontwikkeld om te testen of priming met de sociale categorie ‘politie’ (vs. controle prime) leidt tot activatie van confrontatie gerelateerde woorden, enkel bij deelnemers met een saillant gemaakte in-groep. De sociale context werd geprimed door deelnemers een aantal vragen te laten beantwoorden die betrekking hadden op de positieve invloeden van hun in-groep (studiegenoten). Na deze manipulatie werkten deelnemers aan een lexical decision task waarmee de toegankelijkheid van confrontatie- en medewerking

gerelateerde woorden als reactie op ‘politie’ priming gemeten werd.

Methode

Deelnemers en design. Honderdtwaalf studenten van de Universiteit van Amsterdam

deden mee aan het onderzoek. Van hen ontvingen er vijfentwintig een monetaire beloning van tien euro. De overige zevenentachtig deelnemers werden beloond met een proefpersoonpunt.

Het design was 2(sociale context: in-groep, alleen) x 2(Prime: politie, controle) x 2(Target: confrontatie, medewerking), met de laatste twee factoren within-subjects. Twintig deelnemers werden verwijderd omwille van reactietijden onder de 373.48 ms en boven de

(15)

899.81 ms (meer dan twee standaardafwijkingen van het gemiddelde), een hoog percentage fout beantwoordde trails, of missende waarden. De overgebleven 92 deelnemers hadden een gemiddelde leeftijd van 20 jaar (range = 18 – 27). Hiervan waren er 25 man (27.2 %) en 67 vrouw (72.8%).

Materialen

Lexical decision task. Een lexical dicision task (LDT) werd geconstrueerd om de

toegankelijkheid van confrontatie- en medewerking-gerelateerde actie semantiek te kunnen meten. Elke onderdeel van de LDT ging als volgt: ‘’+’’ fixatie punt (500ms); prime woord (175ms); leeg scherm (30ms); target letter reeks (deze blijft op het scherm aanwezig tot een respons is geregistreerd). De primes (SOA = 205 ms) bestaan uit het woord ‘politie’ of een controle woord (poelier). De target letter reeks bestond uit confrontatie gerelateerde woorden (confronteren, rellen, schreeuwen, verzetten), medewerking gerelateerde woorden (vragen, respecteren, gehoorzamen, wachten), en tweeëndertig non-woorden. Prime en target woord zijn within-subjects manipulaties. Het was de bedoeling dat beide primes (politie en poelier) tweemaal gekruist werden met alle target woorden en tweemaal gekruist werden met de helft van de non-woorden.

Procedure

Respondenten namen individueel deel aan het onderzoek. Bij aanvang werd hen verzocht plaats te nemen achter een computerscherm en werd hen een informed consent gepresenteerd. De deelnemers werden random verdeeld over twee condities (alleen en in-groep). Bij de deelnemers in de ‘in-groep’ conditie werd de in-groep in de eerste instantie saillant gemaakt door hen de volgende tekst te presenteren: ‘’In deze studie ligt de focus op mensen met gemeenschappelijke interesses. Bijvoorbeeld mensen die van dezelfde sport houden, mensen die hetzelfde werk uitoefenen, mensen die dezelfde studie volgen, enz. Wat jij en de andere deelnemers van vandaag gemeen hebben, is dat jullie allemaal een studie

(16)

psychologie volgen aan de Universiteit van Amsterdam. Jullie zijn allemaal geïnteresseerd in de mens.’’ Vervolgens werd hen gevraagd een drietal situaties te beschrijven waarin zij de aanwezigheid van hun studiegenoten (in-groep) als positief en versterken ervoeren. De deelnemers in de controle conditie werd verzocht een aantal routines te beschrijven zoals bijvoorbeeld hun ochtend ritueel. Om te testen of priming met het woord ‘politie’ confrontatie gerelateerde actie semantiek activeert, enkel bij de deelnemers bij wie saillant gemaakt is dat zij tot een in-groep behoren, werd gebruik gemaakt van een lexical dicision task (LDT). Na voltooiing van de LDT werden nog enkele demografische gegevens verzameld en werd de deelnemers een debriefing gepresenteerd.

Resultaten

Analyse van actie semantiek. Om de hypothese te testen dat politie primes (vs

controle primes) de toegankelijkheid van confrontatie gerelateerde woorden doet toenemen enkel bij deelnemers met een saillant gemaakte in-groep, werd een mixed ANOVA uitgevoerd bestaande uit de volgende factoren: 2 (sociale context: alleen, in-groep) x 2 (Prime: politie, controle) x 2 (Target: confrontatie, medewerking) waarvan de laatste twee factoren within-subjects waren. Voor de analyse werd gebruik gemaakt van log-getransformeerde

reactietijden. (Tabel 1b toont de zowel de getransformeerde als de on-getransformeerde reactietijden.) De voorspelde 3-wegsinteractie bleek niet significant, F (1,90) = 1,80, p = .183. Uit een post-hoc meervoudige-vergelijkingstoets bleek een significant verschil tussen reactietijden op confrontatie gerelateerde woorden tussen de prime condities in de alleen conditie (politie prime: M = 637,88, SD = 110,18; controle prime: M = 677,92, SD = 178,30), F(1,44) = 6,13, p = 0,02. Ook werd er een verschil waargenomen in reactietijden op

medewerking-gerelateerde woorden tussen de prime condities in de alleen conditie (politie prime: M = 618,02, SD = 109,99; controle prime: M = 657,01, SD = 149,86), F(1,44) = 4,781, p = .034, maar niet in de in-groep conditie (politie prime: M = 636,82, SD = 161,81; controle

(17)

prime: M = 623,90, SD = 127,06). In de in-groep conditie werd echter geen significant verschil gevonden tussen de herkenning van confrontatie gerelateerde woorden na priming met politie (M = 642.64, SD = 115.82) in vergelijking tot controle primes (M = 659,48 SD = 150,26).

Discussie

De resultaten bevestigen de onderzoekshypothese niet. Er is niet aangetoond dat politie priming (ten opzichte van controle primes) leidt tot een toegenomen toegankelijkheid van confrontatie-gerelateerde woorden bij deelnemers met een saillant gemaakte in-groep. In dit experiment is juist een facilitatie voor zowel confrontatie- als medewerking- gerelateerde woorden gevonden in de alleen-conditie na politie priming. Deze bevindingen staan haaks op de verwachting dat enkel bij de in-groep conditie priming met politie leidt tot snellere

herkenning van confrontatie-gerelateerde woorden.

Tijdens de programmering van de LDT is er een aantal zaken misgelopen, wat gevolgen heeft gehad voor de manier waarop de target-woorden aangeboden werden. Helaas zijn deze fouten pas ontdekt toen de data al verkregen was. Deze onjuistheden met betrekking tot de aanbieding van de targets hebben mogelijkerwijs voor vertekening van de resultaten gezorgd. Het is daarom wellicht te voorbarig om de hypothese op basis van deze resultaten te verwerpen. Doordat de tekortkomingen van het onderzoek gevolgen heeft gehad voor zowel het eerste als het tweede experiment, zullen deze in de algemene discussie worden besproken.

Studie 2: Actie Semantiek met Betrekking tot de Uitkomst Boete

In plaats van priming met een sociale categorie, zoals politie in studie 1, hebben we in studie 2 gekozen om gebruik te maken van een mogelijke negatieve uitkomst van deze sociale categorie. De prime ‘boete’ werd gekozen als uitkomst van de sociale categorie politie, omdat een boete zowel aangevochten als geaccepteerd kan worden. Boete vertegenwoordigt een concreter aspect van de sociale categorie politie en kan gezien worden als een actie van de

(18)

sociale categorie politie met een negatieve uitkomst op individueel niveau. De verwachting is dat priming met de mogelijke uitkomst ‘boete’ (vs. controle prime) leidt tot activatie van confrontatie- gerelateerde actiesemantiek, enkel bij deelnemers waarbij de in-groep saillant gemaakt is. De sociale context werd geprimed door deelnemers een aantal vragen te laten beantwoorden die betrekking hadden op de positieve invloeden van de in-groep

(studiegenoten). Na deze manipulatie werkten deelnemers aan een lexical decision task waarmee de toegankelijkheid van confrontatie- en medewerking- gerelateerde actiesemantiek als reactie op priming met ‘boete’ gemeten werd.

Methode

Deenemers en design. Honderdtwaalf studenten van de Universiteit van Amsterdam

deden mee aan het onderzoek. Van hen ontvingen er vijfentwintig een monetaire beloning van tien euro. De overige zevenentachtig deelnemers werden beloond met een proefpersoonpunt.

Het design was 2(Sociale context: in-groep, alleen) x 2(Prime: boete, controle) x 2(Target: confrontatie, medewerking), met de laatste twee factoren within-subjects. Zeventien deelnemers werden verwijderd omwille van reactietijden onder de 376.85 ms en boven de 770.97 ms (meer dan twee standaardafwijkingen van het gemiddelde), een hoog percentage fout beantwoordde trails, of missende waarden. De overgebleven 95 deelnemers hadden een gemiddelde leeftijd van 20 jaar (range = 18 – 27). Hiervan waren er 27 man (28.4 %) en 68 vrouw (71.6%).

Materialen

Lexical decision task. Een lexical dicision task (LDT) werd geconstrueerd om de

toegankelijkheid van confrontatie- en medewerking-gerelateerde actie semantiek te kunnen meten. Elke onderdeel van de LDT ging als volgt: ‘’+’’ fixatie punt (500ms); prime woord (175ms); leeg scherm (30ms); target letter reeks (deze blijft op het scherm aanwezig tot een respons is geregistreerd). De primes (SOA = 205 ms) bestaan uit het woord ‘boete’ of een

(19)

controle woord (boek). De target letter reeks bestond uit confrontatie gerelateerde woorden (weigeren, klagen, afwijzen, negeren), medewerking gerelateerde woorden (betalen,

begrijpen, overmaken, instemmen) en tweeëndertig non-woorden. Prime en target woord zijn within-subjects manipulaties. Het was de bedoeling dat beide primes (politie en poelier) tweemaal gekruist werden met alle target woorden en tweemaal gekruist werden met de helft van de non-woorden.

Procedure

Respondenten namen individueel deel aan het onderzoek. Bij aanvang werd hen verzocht worden plaats te nemen achter een computerscherm en werd hen een informed consent gepresenteerd. De deelnemers werden random verdeeld over twee condities (alleen en in-groep). Bij de deelnemers in de ‘in-groep’ conditie werd de in-groep saillant gemaakt door hen de volgende tekst te presenteren: ‘’In deze studie ligt de focus op mensen met

gemeenschappelijke interesses. Bijvoorbeeld mensen die van dezelfde sport houden, mensen die hetzelfde werk uitoefenen, mensen die dezelfde studie volgen, enz. Wat jij en de andere deelnemers van vandaag gemeen hebben, is dat jullie allemaal een studie psychologie volgen aan de Universiteit van Amsterdam. Jullie zijn allemaal geïnteresseerd in de mens.’’

Vervolgens werd hen gevraagd een drietal situaties te beschrijven waarin zij de aanwezigheid van hun studiegenoten (in-groep) als positief en versterken ervoeren. Deelnemers in de controle conditie werd verzocht een aantal routines te beschrijven zoals bijvoorbeeld ochtend rituelen. Om te testen of priming met het woord ‘boete’ confrontatie gerelateerde actie semantiek activeerde, enkel bij de deelnemers met een saillant gemaakte in-groep, werd gebruik gemaakt van een lexical dicision task (LDT). Na voltooiing van de LDT werden nog enkele demografische gegevens verzameld en werd de deelnemers een debriefing

gepresenteerd. In de debriefing werd een manipulatiecheck ingebouwd door de deelnemers te vragen of ze wisten waar het onderzoek over ging.

(20)

Resultaten

Analyse van actie semantiek. Om de hypothese te testen dat boete primes (vs

controle primes) de toegankelijkheid van confrontatie gerelateerde woorden doet toenemen enkel bij deelnemers met een saillant gemaakte in-groep, werd een mixed ANOVA uitgevoerd bestaande uit de volgende factoren: 2 (sociale context: alleen, in-groep) x 2 (Prime: boete, controle) x 2 (Target: confrontatie, medewerking) waarvan de laatste twee factoren within-subjects waren. Voor de analyse werd gebruik gemaakt van log-getransformeerde

reactietijden. (Tabel 2b toont zowel de getransformeerde als de on-getransformeerde

reactietijden.) De voorspelde 3-wegsinteractie bleek niet significant te zijn, F (1,93) = 1,54, p = .218. Een post-hoc meervoudige-vergelijkingstoets werd uitgevoerd om te kijken of er significante verschillen gevonden konden worden tussen de reactietijden per conditie. In de in-groep conditie werd geen significant verschil gevonden tussen de herkenning van

confrontatie gerelateerde woorden na priming met boete (M = 588.55, SD = 114.42) in vergelijking tot controle primes (M = 593.15, SD = 105.72). Bij de deelnemers in de alleen-conditie werd ook geen verschil waargenomen tussen de herkenning van confrontatie gerelateerde woorden na priming met boete (M = 576.81, SD = 83,24) in vergelijking tot controle primes (M = 584.65, SD = 105,07). Verder werden er ook geen verschillen waargenomen in reactietijden op medewerking-gerelateerde woorden tussen de prime condities in zowel de in-groep conditie (boete prime: M = 576.43, SD = 105.34; controle prime: M = 558.90, SD = 108,34) als de alleen conditie (boete prime: M = 585.71, SD = 116.47; controle prime: M = 564.84, SD = 100.66).

Discussie

De resultaten bevestigen de onderzoekshypothese niet. Er kon niet worden aangetoond dat enkel bij deelnemers met een saillant gemaakte in-groep, boete priming (ten opzichte van controle prime) leidt tot activatie van confrontatie-gerelateerde woorden. Zowel in de

(21)

groep-, als in de alleen-condities werden geen verschillen waargenomen tussen de

reactietijden van de prime condities. Het experiment is er hiermee niet in geslaagd bewijs te leveren voor de hypothese dat cognitieve activatie van in-groepen van invloed kan zijn op de selectie en executie van automatisch gedrag.

Zoals eerder vermeld is de programmering van de LDT niet geheel volgens plan verlopen. Dit heeft helaas ook gevolgen gehad voor studie 2. In de algemene discussie zullen deze beperkingen uitgebreid besproken worden.

Algemene Discussie

Beide studies zijn er niet in geslaagd evidentie te leveren voor de aanname dat de automatische reactie op een sociale categorie beïnvloed kan worden door bij de waarnemer saillant te maken dat zij tot een in-groep behoren. Er kon niet worden aangetoond dat politie priming (in vergelijking met controle primes) enkel bij deelnemers met een saillant gemaakte in-groep, leidt tot een toegenomen toegankelijkheid van confrontatie-gerelateerde woorden (studie 1). In de in-groep conditie werden geen verschillen waargenomen tussen de prime condities. Echter, in de alleen-conditie werd geheel in strijd met de verwachting wel een verschil gevonden tussen de prime condities. Deelnemers waarbij geen in-groep manipulatie had plaatsgevonden, bleken na politie priming (in vergelijking tot controle priming) wel sneller te reageren op zowel confrontatie- als medewerking-gerelateerde woorden. In het tweede experiment werd gekozen om gebruik te maken van een mogelijke uitkomst van de sociale categorie politie. De hypothese dat priming met de uitkomst ‘boete’ (vs. controle prime), enkel bij deelnemers met een saillant gemaakte in-groep confrontatie- gerelateerde actiesemantiek activeert, kon eveneens niet worden bevestigd. Zowel in de in-groep-, als in de alleen-condities werden geen verschillen waargenomen tussen de reactietijden van de prime condities.

(22)

Onze resultaten komen niet overeen met de bestaande literatuur en theorie met betrekking tot de relatie tussen in-groepen, collectieve actie en automatisch gedrag (van Zomeren, Postmes, & Spears, 2008; Cesario & Navarrete, 2013; Cesario & Jonas, 2013). Eerder lieten Garcia, Weaver, Moskowitz en Darley (2002) zien dat het mogelijk is om het bystander effect te induceren door bij deelnemers het construct ‘groepen’ saillant te maken. In onze studie werd de in-groep ‘psychologie studenten’ op een soortelijke wijze geactiveerd, maar zonder aantoonbaar resultaat. We hebben gepoogd de relatie tussen in-groepen en responsgedrag te verklaren door te veronderstellen dat activatie van het construct ‘bij een groep horen’ leidt tot activatie van geassocieerde, voordelige kenmerken van

groepslidmaatschap, hetgeen de individuele inschatting van competentie impliciet doet toenemen. Terwijl Cesario en Jonas (2013) lieten zien dat aanwezige in-groepsleden in combinatie met politie priming bij deelnemers leidde tot een meer confrontatie georiënteerde cognitie, zijn de huidige twee experimenten er niet in geslaagd dit effect te repliceren met saillant groepslidmaatschap in plaats van fysiek aanwezige groepsleden.

Beperkingen en Alternatieve Verklaringen

Tijdens de programmering van de LDT is er een aantal zaken misgelopen wat

gevolgen heeft gehad voor de aanbieding van de targets. Helaas zijn deze fouten pas ontdekt toen de data al verkregen was. Zoals eerder vermeld was het de bedoeling dat beide primes (politie en poelier) tweemaal gekruist werden met alle target woorden (confrontatie: rellen, schreeuwen, verzetten, confronteren / medewerking: vragen, respecteren, gehoorzamen, wachten) en tweemaal gekruist werden met de helft van de non-woorden. Dit is echter niet gebeurd. Per abuis werden de targets random verdeeld over de primes en aangeboden op eenzelfde willekeurige manier als de non-woorden, hetgeen ertoe heeft geleid dat de

frequentie waarin de target-woorden aangeboden werden per deelnemer verschilden. Zo kon het voorkomen dat een deelnemer vijf keer de combinatie politie-rellen aangeboden kreeg,

(23)

terwijl de combinatie poelier-rellen bij deze deelnemer slechts twee maal aangeboden werd. Dit verschilde per deelnemer. Het idee is dat alle deelnemers dezelfde prime-target

combinaties een gelijk aantal keer zien, maar hier is niet aan voldaan.

Verder waren de target-woorden van experiment 1 en 2 per abuis samengevoegd en verdeeld over de twee LDT’s. Voor het eerste experiment heeft dit tot gevolg gehad dat de prime-target combinaties niet alleen per deelnemer verschilden in aangeboden frequentie, maar ook dat enkele prime-target combinaties helemaal niet aangeboden werden. Zo waren de medewerking-gerelateerde targets uit het eerste experiment verdwenen en vervangen door de helft van de medewerking gerelateerde targets uit het tweede experiment (instemmen,

begrijpen). De uiteindelijk aangeboden target-woorden voor studie 1 waren als volgt: (confrontatie) schreeuwen, verzetten, rellen, confronteren / (medewerking) instemmen, begrijpen.

Ook zijn enkele targets van studie 2 verloren gegaan. De daadwerkelijk aangeboden targets waren hier als volgt: (medewerking) instemmen, overmaken, betalen, begrijpen; (confrontatie) afwijzen, negeren, weigeren. Deze targets werden evenals in studie 1 random verdeeld over de primes en verschilden in aangeboden frequentie. Zo kon het voorkomen dat een bepaalde target wel getoond werd in combinatie met de boete prime, maar niet met de controle prime. Dit verschilde wederom per deelnemer. Ook hier was de bedoeling dat beide primes (boete en boek) tweemaal gekruist werden met alle target woorden (confrontatie: weigeren, klagen, afwijzen, negeren / betalen, begrijpen, overmaken, instemmen) en

tweemaal gekruist werden met de helft van de non-woorden, maar dit is helaas niet gebeurd. Hierdoor is lastig om de reactietijden van de target-prime combinaties met elkaar te

vergelijken. Daarnaast bestaat er de kans dat er bij het tweede experiment op enkele targets gewenning is opgetreden doordat deze targets al in de eerste studie getoond werden. Studie 1 volgde namelijk direct op studie 2 en er werd gebruik gemaakt van dezelfde deelnemers en

(24)

manipulatie. Deze omstandigheden hebben ongetwijfeld gevolgen gehad voor de validiteit van het onderzoek. Het verschil in aangeboden frequentie en de kwaliteit van de targets vormt een belangrijke beperking van deze studie.

Verder kan de kwaliteit van de controle prime van het tweede experiment betwist worden. Het is de bedoeling dat de controle prime zowel semantische als inhoudelijke gelijkenis vertoont met de experimentele prime, zonder geassocieerd te zijn met de targets. Hoewel de woorden boek en boete op elkaar lijken en beide het product zijn van een sociale categorie (politie / schrijvers), is het aannemelijk dat boeken ook geassocieerd worden met de woorden ‘betalen’, ‘begrijpen’, ´afwijzen´ en ‘instemmen’. Deze zaken kunnen immers allen van toepassing zijn op een boek en wellicht ook hierdoor geactiveerd worden.

Daarnaast is het mogelijk dat de framing van de manipulatie van groepslidmaatschap ons heeft tegengewerkt. Als manipulatie werd de deelnemers expliciet gevraagd positieve ervaringen met studiegenoten te omschrijven. Voor deze benadering werd gekozen zodat deelnemers situaties konden beschrijven waarbij de in-groep een ‘versterkende’ invloed uitoefende, zonder de manipulatie te besmetten met onbedoelde activatie van agressie

geassocieerde concepten. Het is niet ondenkbaar dat de positieve framing bij de experimentele (in-groep) conditie de activatie van de confrontatie-gerelateerde woorden heeft geïnhibeerd.

Ook zou men kunnen beargumenteren dat de sociale categorie psychologiestudenten niet direct geassocieerd is met agressieve acties als rellen, confronteren of verzetten.

Mogelijkerwijs spelen groepsidentiteit en bijhorende normen en associaties hierin een rol. Zo is het aannemelijk dat men bijvoorbeeld vanuit de sociale identiteit voetbal fan eerder zal overgaan tot het uiten van fysiek geweld, waarbij de sociale identiteit psychologiestudent wellicht eerder mildere vormen van verzet zal activeren. Hoewel bezwaar maken tegen een boete een voorbeeld van een ‘mildere’ vorm van verzet, werd ook in dit experiment geen effect gevonden.

(25)

Tot slot is het mogelijk dat de drukte in de onderzoeksruimte een rol heeft gespeeld. Doordat het onderzoek een vrije inloop kende en deelnemer niet verplicht waren een afspraak te maken, kwam het vaak voor dat deelnemers in groepjes kwamen en ‘gezamenlijk’ het onderzoek wilden volgen. Er werd veel gepraat op de gang en deelnemers bleven op elkaar wachten. Uiteraard was de deelname individueel van aard, maar desalniettemin valt te

beargumenteren dat deze omstandigheden een nadelig effect hebben gehad op de manipulatie van de sociale context.

Het mag duidelijk zijn dat het onderzoek in vele opzichten verbeterd kan worden. Gezien de vele tekortkomingen van het onderzoek is het niet zinnig om uitspraken te doen op basis van de huidige resultaten. In de eerste instantie is het daarom aan te bevelen dat beide experimenten opnieuw worden uitgevoerd, waarbij ditmaal de juiste targets in de juiste volgorde zullen moeten worden aangeboden. Pas als dan blijkt dat saillante in-groepen responsgedrag beïnvloeden zoals we beoogde aan te tonen, kunnen we conclusies trekken over de achterliggende constructen van dit effect.

Verdere Vragen en Vervolgonderzoek

Eerder werd door Cesario en Jonas (2013) de mogelijkheid benadrukt dat saillante in-groepen tegengestelde effecten kunnen hebben op gedrag. Beargumenteerd kan worden dat de aanwezigheid van groepsleden in een potentieel bedreigende context zowel agressie

promotien, als agressie overbodig maken. Zo lieten Cesario en Jonas (2013, Studie 2) zien dat vrouwen die hoog scoorden op agressie, in de aanwezigheid van groepsleden sneller waren in de herkenning van vecht-gerelateerde woorden na priming met foto’s van donkere mannen (vs blanke mannen). Deelnemers die laag scoorden op agressie bleken in aanwezigheid van groepsleden donkere, sterk ogende mannen als minder sterk en gevaarlijk te evalueren (Cesario & Jonas, 2013, Studie 3a, b en c). Deze bevindingen komen overeen met onderzoek van Cesario en Navarrete (2013) waarbij aangetoond werd dat de aanwezigheid van anderen

(26)

de ervaring van dreiging kan doen afnemen. Men zou kunnen veronderstellen dat agressieve, fysieke competente individuen eerder geneigd zullen zijn om hun groepsleden in te zetten als middel om uitgroepen mee te kunnen attaqueren, terwijl niet-agressieve, fysiek minder capabele mensen de veiligheid van aanwezige in-groepsleden gebruiken als bescherming. In vervolg onderzoek kan hier rekening mee gehouden worden door bij deelnemer een agressie vragenlijst af te nemen. Cesario en Jonas (2013, Studie 2) maakten in hun onderzoek gebruik van Buss-Perry Agression Questionnaire (Buss & Perry, 1992). Een suggestie voor

vervolgonderzoek is dan ook om het huidige experiment nogmaals uit te voeren, ditmaal uiteraard met de juiste aanbieding van targets en met toevoeging van deze vragenlijst.

Verder kunnen ook individuele associaties met betrekking tot collectieve actie een rol spelen. Het is aannemelijk dat mensen die ooit betrokken zijn geweest bij een rel of een opstootje, eerder geneigd zullen zijn associaties te hebben met betrekking tot collectief fysiek verzet dan mensen die deze ervaring niet hebben gehad. Het is mogelijk dat deze effecten elkaar hebben tegengewerkt in ons onderzoek en dat de activatie van het construct ‘onderdeel uitmaken van de sociale categorie psychologie studenten’ er bij bepaalde deelnemers toe heeft geleid dat de sociale categorie politie als minder dreigend werd ervaren. Zoals eerder vermeld is het waarschijnlijk dat de sociale categorie en de hiermee gepaard gaande normen en associaties met betrekking tot collectief verzet invloed uitoefenen op de selectie en executie van responsgedrag. Zo is het aannemelijk dat men vanuit de sociale identiteit

‘voetbal supporter’ eerder over zal gaan tot fysiek verzet na activatie van de sociale categorie politie, dan vanuit de sociale identiteit ‘psychologiestudent’. In andere woorden: misschien spelen behalve individuele kenmerken ook zaken als groepsidentiteit en bijhorende normen en waarden een rol in dit proces. In vervolgonderzoek zou hiernaar gekeken kunnen worden door in het huidige onderzoek een aantal specifieke in-groep condities toe te voegen. Zo kunnen behalve de sociale categorie ‘psychologiestudenten’, ook andere sociale categorieën saillant

(27)

gemaakt worden, bijvoorbeeld door deelnemers specifieke groepsactiviteiten te laten

omschrijven. Hiermee zouden de effecten van verschillende in-groepen met elkaar vergeleken kunnen worden.

Tot slot is het raadzaam om de inzichten met betrekking tot de effecten van in-groepen te vertalen naar bystander interventie. Zo zien we dat ook bij het bystander effect de

aanwezigheid van groepen tegengestelde effecten kunnen hebben op gedrag. Enerzijds heeft onderzoek laten zien dat saillante in-groepen het bystander effect, kunnen faciliteren (Garcia, Weaver, Moskowitz, & Darley, 2002), terwijl ander onderzoek suggereert dat aanwezige in-groepen pro-sociaal helpgedrag kunnen activeren, zeker wanneer het slachtoffer ook

onderdeel uitmaakt van de in-groep (Levine & Crowther, 2008). Ook hier spelen

waarschijnlijk diverse factoren een rol, zoals bijvoorbeeld de constellatie van de in-groep, normen met betrekking tot helpen, fysieke competentie van het individu zelf alsmede haar associaties op basis van eerdere ervaringen met betrekking tot collectieve actie.

Een interessante richting voor vervolg onderzoek is om te kijken naar de raciale asymmetrie bij helpgedrag. Zo toonden Saucier, Miller en Doucet (2005) aan dat naarmate de ernst van de situatie toeneemt, blanke mensen minder snel geneigd zijn donkere mensen te helpen dan blanke mensen. Bij mensen met een donkere huidkleur werden dergelijke effecten niet waargenomen. Dit fenomeen werd echter grotendeels verklaard door de Aversive Racism Theory (Gaertner & Dovidio, 1986) te combineren met de Arousal Hypothese (Dovidio, Piliavin, Gaertner, Schroeder, & Clark, 1991; Dovidio, Piliavin, Schroeder, & Penner, 2006). Zo veronderstelden Kunstman en Plant (2008) dat de arousal van blanke bystanders in het geval van een noodsituatie waarbij een persoon met een donkere huidskleur slachtoffer is, versterkt wordt door de aversie die een blank persoon heeft ten aanzien van

minderheidsgroepen. Doordat het helpen van een donker persoon interraciaal contact vereist, zal deze arousal niet kunnen worden weggenomen door het slachtoffer te helpen, maar

(28)

hierdoor alleen maar toenemen. Ondertussen wil men egalitair overkomen en

onbevooroordeeld zijn, waardoor men de noodsituatie in dergelijke gevallen onbewust als minder dringend zal inschatten (Kunstman & Plant, 2008). Wanneer we echter de in dit paper besproken literatuur in acht nemen, zouden we ook kunnen veronderstellen dat blanke mensen de situatie waarin een donker persoon hulpbehoevend is, simpelweg als risicovoller

beschouwen (gevaarlijke en ambigue context). Gelet op de veronderstelde functie van in-groepen zou deze angst voor de potentiële gevolgen van ingrijpen in dergelijke situaties mogelijkerwijs gereduceerd kunnen worden door aanwezige/saillante in-groepen. In vervolgonderzoek zou daarom gekeken kunnen worden of de raciale asymmetrie bij helpgedrag verdwijnt in aanwezigheid van in-groepsleden.

Conclusie

In dit onderzoek hebben we getracht aan te tonen dat cognitieve activatie van het construct ‘bij een groep horen’ van invloed is op de selectie en executie van responsgedrag met betrekking tot een sociale categorie (studie 1) en de uitkomst van een sociale categorie (studie 2). Beide experimenten zijn er echter niet in geslaagd evidentie te leveren voor deze hypotheses. Het mag duidelijk zijn dat het onderzoek in vele opzichten verbeterd kan worden. Gezien de vele tekortkomingen van deze studie is het niet zinnig om uitspraken te doen op basis van de huidige resultaten. Het is daarom aan te bevelen dat beide experimenten opnieuw uitgevoerd worden.

(29)

Literatuur

Aarts, H., & Dijksterhuis, A. (2003). The silence of the library: Environmental control over social behavior. Journal of Personality and Social Psychology, 84, 18–28.

Bargh, J. A., Chen, M., & Burrows, L. (1996). Automaticity of social behavior: Direct effects of trait construct and stereotype activation on action. Journal of Personality and Social Psychology, 71, 230–244.

Buss, A. H., & Perry, M. P. (1992). The aggression questionnaire. Journal of Personality and Social Psychology, 63, 452-459.

Cesario, J., Plaks J. E., & Higgins, E. T. (2006). Automatic social behavior as motivated preparation to interact. Journal of Personality and Social Psychology, 90, 893–910. Cesario, J., Plaks, J. E., Hagiwara, N., Navarrete, C. D., & Higgins, E. T. (2010). The ecology

of automaticity: How situational contingencies shape action semantics and social behavior. Psychological Science, 21, 1311–1317.

Cesario, J., & Navarrete, C. D. (2013). Perceptual bias in threat distance: The critical roles of ingroup support and target evaluations in defensive threat regulation. Manuscript under review.

Cesario, J., & Jonas, K. J. (2013). The role of ingroups in action preparation: A resource computation framework for automatic responses. Manuscript in preparation.

Cosmides, L. & Tooby, J. (2013). Evolutionary psychology: New perspectives on cognition and motivation. Annual Review of Psychology, 64, 201–229.

Dijksterhuis, A., & Bargh, J. A. (2001). The perception–behavior expressway: Automatic effects of social perception and social behavior. Advances in Experimental Social Psychology, 33, 1–40.

Dijksterhuis, A., van Knippenberg, A. (1998). The relation between perception and behavior or how to win a game of trivial pursuit. Journal of Personality and Social Psychology,

(30)

74, 865–877.

Dijksterhuis, A., Bargh, J. A., & Miedema, J. (2000). Of men and mackerels: Attention, subjective experience, and automatic behavior. In H. Bless & J. P. Forgas (Eds.), The message within: The role of subjective experience in social cognition and behavior, (pp. 36–51). Philadelphia: Psychology Press.

Dovidio, J. F., Piliavin, J. A., Gaertner, S. L., Schroeder, D. A., & Clark, R. D., III (1991). The arousal: Cost–reward model and the process of intervention: A review of evidence. In M. Clark (Ed.), Prosocial behavior (pp. 86–118). Newbury Park, CA: Sage.

Dovidio, J. F., Piliavin, J. A., Schroeder, D. A., & Penner, L. A. (2006). The social psychology of prosocial behavior. Mahwah, NJ: Erlbaum.

Gaertner, S. L., & Dovidio, J. F. (1977). The subtlety of white racism, arousal, and helping behavior. Journal of Personality and Social Psychology, 35, 691–707.

Garcia, S. M., Weaver, K., Moskowitz, G. B., & Darley, J. M. (2002). Crowded minds: The implicit bystander effect. Journal of Personal Social Psychology, 83, 843- 853. Hall, N. R., & Crisp, R. J. (2008). Assimilation and contrast to outgroups: The moderating

role of ingroup identification. Journal of Experimental Social Psychology, 44, 344– 353.

Jonas, K. J., Cesario, J., Sassenberg, K., & Heinen, C. (2013). When chewing gum blocks your automatic response:Motor schema overlap effects within automatic response priming. Manuscript submitted for publication.

Jonas, K. J., & Sassenberg, K. (2006). Knowing how to react: Automatic response priming from social categories. Journal of Personality and Social Psychology, 90, 709–721. Kunstman, J. W., & Plant E. A. (2008). Racing to help: Racial bias in high emergency helping

situations. Journal of Personality and Social Psychology, 95, 1499–1510.

(31)

Latane, B., & Darley, J. M. (1968). Group inhibition of bystander intervention. Journal of Personality and Social Psychology, 10, 215–221.

Lepore, L., & Brown, R. (1997). Category and stereotype activation: Is prejudice inevitable? Journal of Personality and Social Personality, 72, 275–287.

Levine, M., Crowther, S. D. (2008). The responsive bystander: How social group membership and group size can encourage as well as inhibit bystander intervention. Journal of Personality and Social Psychology, 95, 1429–1439

Moskowitz, G. A. (2005). Social Cognition: Understanding Self and Others. New York: Guilford.

Parker, G. A. (1974). Assesment strategy and the evolution of animal conflicts. Journal of Theoretical Biology, 47, 223-243.

Saucier, D., Miller, C., & Doucet, N. (2005). Differences in helping whites and blacks: A meta-analysis. Personality and Social Psychology, 1, 2–16.

Schubert, T. M., & Häfner, M. (2003). Contrast from social stereotypes in automatic behavior. Journal of Experimental Social Psychology, 39, 577–584.

Steele, C. M., & Aronson, J. (1995). Stereotype threat and the intellectual test performance of African Americans. Journal of Personality and Social Psychology, 69, 797–811. Tajfel, H., & Turner, J. C. (1979). An integrative theory of intergroup conflict. In W. Austin

& S. Worchel (Eds.), The social psychology of intergroup relations (pp. 33–48). Pacific Grove, CA: Brooks/Cole.

Van Zomeren, M., Postmes, T., Spears, R. (2008). Toward an integrative social identity model of collective action: A quantitative research synthesis of three socio-psychological perspectives. Psychological Bulletin, 134, 504-535.

(32)

Bijlagen

Tabel 1a. ANOVA Resultaten Studie 1: Prime (politie, controle) x Sociale Context (alleen, in-groep) x

Target (confrontatie, medewerking)

Factor (df) F P Prime (1, 90) = 4.87 .030 Prime*Sociale Context (1, 90) = 4.64 .034 Target (1, 90) = .15 .704 Target*Sociale Context (1, 90) = 4.72 .042 Prime*Target (1, 90) = 13.03 .001 Prime*Target*Sociale Context (1, 90) = 1.80 .183

Tabel 1b. Getransformeerde en On-getransformeerde Gemiddelden (SD) Studie 1 Variabelen (Prime, Target, Sociale

Context)

Ln getransformeerd

gemiddelde (sd)

On-getransformeerd

gemiddelde (sd)

Politie, Confrontatie, In-Groep 6.46 (.17) 642.64 (115.82) Controle, Confrontatie, In-Groep 6.47 (.20) 659.48 (150.26) Politie, Confrontatie, Alleen 6.44 (.17) 637.88 (110.18) Controle, Confrontatie, Alleen 6.49 (.22) 677.92 (178.30) Politie, Medewerking, In-Groep 6.43 (.21) 636.82 (161.81) Controle, Medewerking, In-Groep 6.42 (.19) 623.90 (127.06) Politie, Medewerking, Alleen 6.41 (.17) 618.02 (109.99) Controle, Medewerking, Alleen 6.47 (.21) 657.01 (149.86)

(33)

Tabel 2a. ANOVA resultaten Studie 2: Prime (boete, boek) x Sociale Context (alleen, in-groep) x

Target (confrontatie, medewerking)

Factor (df) F P Prime (1,93) = 2.32 .132 Prime*Sociale Context (1,93) < .01 .974 Target (1,93) = 12.52 .001 Target*Sociale Context (1,93) = 1.41 .237 Prime*Target (1,93) = 2.12 .149 Prime*Target*Sociale Context (1,93) = 1,54 .218

Tabel 2b. Getransformeerde en On-getransformeerde Gemiddelden (SD) Studie 2 Variabelen (Prime, Target, Sociale

Context)

Ln getransformeerd

gemiddelden (sd)

On-getransformeerd

gemiddelden (sd)

Boete, Confrontatie, In-Groep 6,36 (.18) 588.55 (114.42) Controle, Confrontatie, In-Groep 6,37 (.17) 593,15 (105,72)

Boete, Confrontatie, Alleen 6,35 (.14) 576,81 (83,24)

Controle, Confrontatie, Alleen 6,36 (.16) 576,43 (105,34) Boete, Medewerking, In-Groep 6,34 (.18) 576,43 (105,34) Controle, Medewerking, In-Groep 6,31 (.18) 558,90 (108,34)

Boete, Medewerking, Alleen 6,36 (.18) 585,71 (116,47)

Controle, Medewerking, Alleen 6.32 (.17) 564,84 (100,66)

(34)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Real-time DDoS Defense A Collaborative Approach Contact Jessica Steinberger 1,2 Anna Sperotto 2 Aiko Pras 2 Harald Baier 1.. 1 da/sec – Biometrics and Internet Security

choices is more pronounced for individuals who are health conscious when exposed to healthy choice related primes in a hedonistic setting and H3b: The effect

Furthermore, although the moderating effects were small, the study found that the relationship between PJ fit and job satisfaction was positively moderated by colleague

We zijn nu bezig met de verdere invulling van de energietransitie, maar daar zitten natuurlijk ook hele grote politieke keuzes achter De Energieagenda geeft een heel duidelijk

Omdat bij het controleren voor de invloed van deze factoren het verschil op de MET tussen de linker- en rechterhersenhelft conditie op het machtsmotief wegviel, zou in vervolg

The first objective is to quan- tify the effect of parameter uncertainty on the predicted effect of flood mitigation measures, by implementing 12 different interventions of varying

gerelateerd is aan een hogere mate van stress en een vermindering in eigenwaarde (Feinstein et al., 2013; Valkenburg, Peter, &amp; Schouten, 2006). Dit geeft de implicatie

Op basis van deze resultaten wordt niet geconcludeerd dat er helemaal geen verband is tussen religieuze saillantie en angstklachten, aangezien er wel een