• No results found

De relatie tussen psychopathische trekken, gedragsregulatie en leeftijd bij kinderen van 5 tot en met 7 jaar oud.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen psychopathische trekken, gedragsregulatie en leeftijd bij kinderen van 5 tot en met 7 jaar oud."

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De relatie tussen psychopathische

trekken, gedragsregulatie en leeftijd bij

kinderen van 5 tot en met 7 jaar oud

Ilse Kraaijenbrink, 1235338

Faculteit der Sociale Wetenschappen, afdeling Orthopedagogiek Onder begeleiding van: mw. L. Verhaar, MSc en mw. dr. E. Platje Bachelorscriptie 2014 – 2015. Datum: 26/06/2015

(2)

2

Inhoudsopgave

Samenvatting ... p. 3

Introductie ... p. 4

Het construct psychopathie bij kinderen ...p. 5 De ontwikkeling van gedragsregulatie ...p. 6 Verbanden tussen psychopathische trekken en gedragsregulatie ...p. 8 Het huidige onderzoek ...p. 9

Methode ... p. 9 Participanten ...p. 9 Procedure ... p. 10 Meetinstrumenten ... p. 11 Psychopathische trekken ... p. 11 Gedragsregulatie ... p. 12 Analyse ... p. 13 Resultaten ... p. 13 Discussie ... p. 16 Beperkingen en implicaties ... p. 19 Conclusie ... p. 20 Literatuur ... p. 21

(3)

3

Samenvatting

Psychopathie is een ernstige persoonlijkheidsstoornis die zich kenmerkt door antisociaal gedrag en een gebrek aan empathie en berouw. Er zijn aanwijzingen dat psychopathische trekken in de kindertijd al zichtbaar zijn en samenhangen met een deficit in de ontwikkeling van executieve functies. Het huidige onderzoek richtte zich op de relatie tussen psychopathische trekken en een construct dat relatief vroeg ontwikkelende executieve functies bij kinderen omvat: gedragsregulatie. Omdat kinderen nog volop in ontwikkeling zijn, werd ook de rol van leeftijd onderzocht. De steekproef bestond uit 162 Nederlandse basisschoolkinderen van 5 tot en met 7 jaar oud (M = 6.28,

SD = 0.80), waarvan 84 jongens en 78 meisjes. Psychopathische trekken en gedragsregulatie werden

gemeten met respectievelijk de Child Problematic Traits Inventory en de Behavior Rating Inventory of Executive Function. Uit de resultaten bleek dat gedragsregulatie een significante voorspeller was voor psychopathische trekken (β = .48, p < .001). Hoe slechter de gedragsregulatie, hoe hoger de mate van psychopathische trekken. Leeftijd was geen significante voorspeller voor psychopathische trekken (β = -.00, p = .968) en evenmin voor gedragsregulatie (β = -.04, p = .585). Ook had leeftijd geen modererend effect op het verband tussen gedragsregulatie en psychopathische trekken (β = .10, p = .156). De bevindingen impliceren dat onderzoek naar psychopathische trekken en geassocieerde concepten bij kinderen vanaf jonge leeftijd al zinvol is en dat men zich ervan bewust moet zijn dat problemen met gedragsregulatie kunnen duiden op de aanwezigheid van meer ernstige problematiek.

(4)

4

Introductie

Het construct psychopathie speelt een belangrijke rol in de forensische psychiatrie. Mensen met psychopathie zijn namelijk vaak betrokken bij criminele activiteiten. Ze worden onder andere omschreven als antisociaal, egocentrisch, manipulatief en ongevoelig (Cleckley, 1951; Horley, 2014). Men gaat uit van een biogenetische oorzaak, maar de precieze mechanismen die ten grondslag liggen aan psychopathie zijn onbekend (Horley, 2014). Verscheidene onderzoekers hebben gevonden dat mensen met psychopathie dysfuncties vertonen in de frontaalkwab van de hersenen (Blair, 2008; Gorenstein, 1982; Lapierre, Braun, & Hodgins, 1995; Yang & Raine, 2009). De frontaalkwab bevat de hersenstructuren die verantwoordelijk zijn voor de werking van executieve functies (Alvarez & Emory, 2006; Kane & Engle, 2002; Stuss, 2011). Onder executieve functies worden alle cognitieve processen verstaan die doelbewust en toekomstgericht gedrag mogelijk maken (Alvarez & Emory, 2006), zoals werkgeheugen, inhibitie en monitoren (Kane & Engle, 2002; Singer & Bashir, 1999; Stuss, 2011). Op basis van de bevindingen betreffende de frontaalkwab is decennia geleden al beredeneerd dat een deficit in executieve functies ten grondslag zou liggen aan de ontwikkeling van psychopathie (Gorenstein, 1982). Voor deze veronderstelling is in de literatuur echter geen eenduidig bewijs te vinden. Dit vormt een interessant uitgangspunt voor verder onderzoek.

Om meer inzicht te krijgen in de mogelijkheden tot het diagnosticeren en behandelen van psychopathie, is het van belang om psychopathie te onderzoeken bij jonge kinderen (Frick, 2009; Johnstone & Cooke, 2004). Hoewel men vaak lijkt te denken dat psychopathie onbehandelbaar is, zijn er aanwijzingen dat interventies bij kinderen of adolescenten met gedragsproblemen wel degelijk kunnen zorgen voor een afname in psychopathische trekken en antisociaal gedrag (Farrington, 2003; Frick, Ray, Thornton, & Kahn, 2014; Harrington & Bailey, 2003; McDonald, Dodson, Rosenfield, & Jouriles, 2011). Meer kennis over de verbanden tussen psychopathische trekken en verschillende aspecten van executieve functies zou mogelijkheden kunnen creëren om antisociaal en crimineel gedrag op latere leeftijd te voorkomen.

Aspecten van executieve functies ontwikkelen zich vanaf verschillende momenten gedurende de kindertijd. Zo leren kinderen in de eerste levensjaren vooral om hun gedrag te reguleren. Pas later, vanaf ongeveer 5-jarige leeftijd, begint de ontwikkeling van onder andere het vermogen tot plannen en het werkgeheugen (Best, Miller, & Jones, 2009; Senn, Espy, & Kaufmann, 2004). Het vermogen tot plannen verbetert nog tot in de late kindertijd of adolescentie, de ontwikkeling van het werkgeheugen gaat zelfs door tot in de jong-volwassenheid (Best et al., 2009). Het verschil in ontwikkelingssnelheid van vaardigheden heeft te maken met de rijping van de frontale cortex. Bepaalde delen van de frontale cortex hebben een relatief lange tijd nodig om te rijpen, waardoor bepaalde executieve functies zich ook relatief laat ontwikkelen (Best et al., 2009; Rathus, 2010).

(5)

5 Omdat de regulatie van gedrag zich relatief vroeg ontwikkelt, is het interessant om vast te stellen of er op jonge leeftijd al een verband te vinden is tussen gedragsregulatie en psychopathische trekken. Hierbij is ook de rol die leeftijd speelt van belang, omdat kinderen nog volop in ontwikkeling zijn. Onderzoek op dit gebied is echter schaars.

Het construct psychopathie bij kinderen

Psychopathie wordt al lange tijd gezien als een persoonlijkheidsstoornis (Cleckley, 1951). In de meest recente versie van de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-5; American Psychiatric Association, 2013) wordt echter niet gesproken van ‘psychopathie’ als diagnose. Wel bestaat de diagnose ‘antisociale persoonlijkheidsstoornis’ en bevat de DSM-5, in tegenstelling tot eerdere versies van de DSM, een sectie waarbinnen aanvullende kenmerken van psychopathie gespecificeerd kunnen worden (Strickland, Drislane, Lucy, Krueger, & Patrick, 2013). Tegenwoordig beschrijft men psychopathie aan de hand van een drie-factorenmodel, waarin afwijkingen op gedragsmatig, interpersoonlijk en affectief gebied centraal staan (Cooke & Michie, 2001; Hall, Benning, & Patrick, 2004; Patrick, Fowles, & Krueger, 2009; Sellbom, Wygant, & Drislane, 2014). Het gedragsmatige aspect uit zich in onverantwoordelijk gedrag en problemen met impulscontrole. Mensen met psychopathie zijn sensatiezoekers, nemen risico’s en zijn vaak betrokken bij criminele activiteiten (Cleckley, 1951; Cooke & Michie, 2001; Hare & Neumann, 2008). Op interpersoonlijk gebied is er sprake van een zekere onverschrokkenheid en gebrek aan oog voor anderen, wat onder andere terug te zien is in egocentrisme, manipulatief gedrag en bedrieglijkheid (Hare & Neumann, 2008; Patrick et al., 2009; Strickland et al., 2013). Tot slot hebben mensen met psychopathie een afwijkende affectieve beleving. Ze zijn als het ware ongevoelig en zonder emotie: er is een gebrek aan angst, berouw en empathie (Cleckley, 1951; Cooke & Michie, 2001; Hare & Neumann, 2008). Omdat psychopathie wordt gezien als een stoornis in de persoonlijkheid en daarom pas in de volwassenheid vastgesteld kan worden, is het bij kinderen nog te vroeg om te spreken van een psychopathische stoornis (Johnstone & Cooke, 2004). Er zijn echter wel aanwijzingen dat psychopathische trekken al in de kindertijd geïdentificeerd kunnen worden (Ezpeleta, De la Osa, Granero, Penelo, & Domènech, 2013; Farrington, 2005). Hierbij onderscheiden onderzoekers hetzelfde drie-factorenmodel van psychopathie als bij volwassenen (Colins et al., 2014; Van Baardewijk et al., 2008). Belangrijk om in gedachten te houden is dat het gaat om kenmerken en gedragingen die relevant zijn voor de leeftijd en context waarin kinderen zich bevinden (Johnstone & Cooke, 2004). Affectieve afwijkingen, zoals een gebrek aan empathie en berouw, worden in de kindertijd als meest belangrijke kenmerk gezien, omdat deze een sterke voorspeller zijn voor een aanhoudend patroon van antisociaal gedrag (Frick, 2009). De interactie tussen de gedragsmatige,

(6)

6 interpersoonlijke en affectieve factor blijft echter de meest belangrijke voorspeller voor psychopathie (Colins et al., 2014).

Belangrijk om te weten is in hoeverre psychopathische trekken in de kindertijd stabiel zijn en psychopathie in de volwassenheid voorspellen. Uit onderzoek naar de stabiliteit van persoonlijkheidskenmerken in het algemeen, blijkt dat het temperament van kinderen latere uitkomsten redelijk kan voorspellen. Zo vertonen kinderen die geclassificeerd zijn met een ongecontroleerd temperamenttype later vaker impulsief en antisociaal gedrag dan kinderen die geclassificeerd zijn met een ander temperamenttype (Caspi, 2000; Caspi et al., 2003). De stabiliteit van gedragskenmerken neemt toe naarmate kinderen ouder worden (Roberts & DelVecchio, 2000). Er zijn enkele longitudinale onderzoeken uitgevoerd naar de stabiliteit van psychopathische trekken in het bijzonder. Uit onderzoek bij kinderen van 8 tot en met 12 jaar oud bleek dat de stabiliteit van psychopathische trekken gedurende een periode van vier jaar redelijk hoog was (Frick, Kimonis, Dandreaux, & Farell, 2003). Vergelijkbaar resultaat werd gevonden voor een groep agressieve kinderen van 9 tot en met 12 jaar oud, in een periode van twee jaar tijd (Barry, Barry, Deming, & Lochman, 2008). Bij kinderen onder de 8 jaar oud is vooral onderzoek gedaan naar de stabiliteit van het affectieve aspect van psychopathische trekken: ongevoeligheid en emotieloosheid. Vanaf 3- à 4-jarige leeftijd wordt aanzienlijke stabiliteit gevonden voor deze kenmerken (Hawes & Dadds, 2007; Waller et al., 2012; Willoughby, Waschbusch, Moore, & Propper, 2011). De stabiliteit van ongevoeligheid en emotieloosheid lijkt hoger te zijn dan de stabiliteit van andere vormen van psychopathologie (Frick et al., 2014). Er is nog niet onderzocht hoe de stabiliteit van psychopathische trekken zich verhoudt tot de ontwikkeling van gedragsregulatie.

De ontwikkeling van gedragsregulatie

Gedragsregulatie kan gedefinieerd worden als “de manifestatie van executieve functievaardigheden in openlijke, observeerbare responsen in de vorm van grove motorische handelingen” (Ponitz, McClelland, Matthews, & Morrison, 2009, p. 605). Het is onderdeel van het bredere concept zelfregulatie, wat alle innerlijke processen omvat die belangrijk zijn voor het doelgericht sturen van gedachten en gedrag (Carver & Scheier, 2010; Schmitt, Justice, & O’Connell, 2014). Er is geen consensus over welke executieve functievaardigheden precies deel uitmaken van gedragsregulatie. Voor het huidige onderzoek is ervoor gekozen om de indeling aan te houden zoals die ook wordt gehanteerd in de Behavior Rating Inventory of Executive Function (BRIEF; Gioia, Isquith, Guy, & Kenworthy, 2000), wat inhoudt dat gedragsregulatie de componenten inhibitie, emotieregulatie en flexibiliteit bevat. Inhibitie wordt omschreven als het onderdrukken van ongewenst gedrag en onjuiste of irrelevante responsen (Ponitz et al., 2009; Schmitt et al., 2014). Emotieregulatie houdt in dat een individu onderscheid maakt tussen gewenste en ongewenste emoties en probeert om zijn of

(7)

7 haar huidige emotionele staat dichter bij de gewenste emotionele staat te brengen (Koole, Van Dillen, & Sheppes, 2010). Flexibiliteit is het vermogen tot het aanpassen van strategieën en gedragspatronen aan de veranderende omgeving (Ragozzino, 2007).

De ontwikkeling van gedragsregulatie vindt plaats in de eerste levensjaren (Carver & Scheier, 2010; Kopp, 1982). Baby’s zijn nog volledig afhankelijk van hun verzorgers voor het reguleren van gedrag, maar geleidelijk aan wordt gedrag steeds meer geleid door de innerlijke mechanismes van het kind zelf (Bernier, Carlson, & Whipple, in press; Kochanska & Aksan, 2006). Vooral vanaf het derde levensjaar worden kinderen zich er steeds meer bewust van welk gedrag gewenst en ongewenst is (bijv. niet gooien met harde voorwerpen) en kunnen zich conform hieraan gedragen, ook wanneer verzorgers afwezig zijn (Fox, Henderson, Marshall, Nichols, & Ghera, 2005). Kinderen worden bovendien steeds meer flexibel in het tonen van de juiste gedragingen, wat nodig is om te voldoen aan de veranderende omgevingseisen (Kopp, 1982; Posner & Rothbart, 2000). Een belangrijk moment waarop eisen van de omgeving veranderen, is wanneer kinderen naar de basisschool gaan. Vanaf dat moment moeten kinderen hun gedrag aanpassen aan de gestructureerde schoolse situaties (McClelland et al., 2007; Ponitz et al., 2009).

Hoewel de focus in de literatuur vooral ligt op de pre-schooljaren, lijkt er in de basisschooljaren ook nog groei te zijn wat betreft gedragsregulatie. Zo werd bij kinderen van 5 tot 8 jaar gevonden dat de oudere kinderen beter waren in het onderdrukken van onjuiste en irrelevante responsen (inhibitie, gemeten met drie versies van de Stroop-test) dan de jongere kinderen (Macdonald, Beauchamp, Crigan, & Anderson, 2014). Ook uit een cross-sectioneel onderzoek met Finse kinderen bleek dat er tot 6- à 7-jarige leeftijd nog verbeteringen te zien waren in scores op verschillende inhibitietaken (Klenberg, Korkman, & Lahti-Nuuttila, 2001). Naast inhibitie is bovendien gevonden dat de ontwikkeling van emotieregulatie voortduurt tijdens de basisschooljaren. Bij kinderen van 5 tot 11 jaar oud waren effectieve verbindingen tussen de belangrijkste emotionele hersengebieden bij de oudere kinderen sterker dan bij de jongere kinderen in een situatie die emotieregulatie vereiste (frustratie opwekkende go/no go-taak). Dit verklaart waarom emotieregulatie bij oudere kinderen beter is dan bij jongere kinderen (Perlman & Pelphrey, 2011). Het is niet precies duidelijk wanneer kinderen hun maximale vermogen tot gedragsregulatie hebben bereikt, maar mogelijk is dit vanaf halverwege de basisschooljaren. Uit longitudinaal onderzoek naar de regulatie van gedrag, aandacht en affect, bleek dat regulatie toenam van vroege kindertijd (4 à 5 jaar) tot midden kindertijd (8 à 9 jaar). Van midden kindertijd tot vroege adolescentie (12 à 13 jaar) was er echter geen verbetering te zien (Raffaelli, Crockett, & Shen, 2005).

(8)

8

Verbanden tussen psychopathische trekken en gedragsregulatie

Bij volwassenen is er enig bewijs gevonden voor samenhang tussen psychopathie en aspecten van gedragsregulatie. In recent onderzoek van Donahue, McClure en Moon (2014) werd gevonden dat meer problemen met emotieregulatie samenging met de aanwezigheid van globaal meer psychopathische kenmerken. Wanneer gekeken werd naar de verschillende aspecten van psychopathie, bestond dit verband vooral voor de egoïstische en impulsieve aspecten van psychopathie. Voor onverschrokkenheid en dominantie werd juist het tegengestelde verband gevonden. Bij volwassenen is het dus van belang om onderscheid te maken tussen de aparte aspecten van psychopathie. De onderzoekers gaven als verklaring dat verschillende etiologische processen ten grondslag liggen aan verschillende kenmerken van psychopathie (Donahue et al., 2014).

In een onderzoek naar inhibitie werd een verschil gevonden tussen een groep volwassenen met psychopathie en een niet-psychopathische controlegroep (Baskin-Sommers, Wallace, MacCoon, Curtin, & Newman, 2010). Proefpersonen kregen een taak waarin ze hun respons om te reageren op bepaalde stimuli moesten onderdrukken. Na elk respons volgde er feedback: een goed respons betekende winst van vijf cent (positieve gebeurtenis), een verkeerd respons betekende verlies van vijf cent (aversieve gebeurtenis). De groep volwassenen met psychopathie was slechter in het onderdrukken van de respons op bepaalde stimuli dan de niet-psychopathische controlegroep. Baskin-Sommers et al. (2010) concludeerden op basis van dit onderzoek dat er bij mensen met psychopathie problemen zijn met het functioneren van het gedragsinhibitiesysteem. Het gedragsinhibitiesysteem werd enkele decennia geleden beschreven door Gray (1987) en is het systeem dat verantwoordelijk is voor de coördinatie van gedrag in respons op stimuli die signaal zijn voor een aversieve gebeurtenis.

Wat betreft jonge kinderen is het onderzoek naar de relatie tussen gedragsregulatie en psychopathische trekken zeer schaars. Wel is door Frick et al. (2003) gevonden dat kinderen met gedragsproblemen (8 tot en met 12 jaar) significante problemen vertoonden in de regulatie van hun gedrag en emoties. Regulatie werd in dit onderzoek gedefinieerd als de gevoeligheid voor signalen die voorafgaan aan straf, de mate van angst voor nieuwe of dreigende situaties en de emotionele reactiviteit op aversieve stimuli. Wanneer specifiek werd gekeken naar de aanwezigheid van het psychopathische kenmerk ‘ongevoeligheid’, bleek dit kenmerk gerelateerd aan een verminderde gedragsinhibitie. De onderzoekers suggereerden dat kinderen met gedragsproblemen én het kenmerk ‘ongevoeligheid’ ongereguleerd en impulsief gedrag vertonen vanwege een gebrek aan innerlijke inhibitiemechanismen jegens aversieve stimuli (Frick, Cornell, et al., 2003).

Tot slot is er onderzoek gedaan naar de Inventory of Callous-Unemotional Traits (ICU; Frick, 2004), een vragenlijst om het psychopathische kenmerk ongevoeligheid te meten bij jeugdigen.

(9)

9 Onderzocht werd wat de relatie was tussen het kenmerk ‘ongevoeligheid’ en externe variabelen, waaronder executieve functies, bij kinderen van 3 en 4 jaar oud (Ezpeleta et al., 2013). Hieruit bleek dat ongevoeligheid samenhing met problemen in globale executieve functies, vooral met het onderdrukken van ongepast gedrag. De onderzoekers concludeerden onder andere op basis van deze bevindingen dat het psychopathische kenmerk ‘ongevoeligheid’ bij jonge kinderen betrouwbaar en valide vastgesteld kon worden met de ICU. Vergelijkbare associaties werden namelijk eerder al beschreven bij adolescenten (Frick & White, 2008; Frick, Cornell, et al., 2003).

Het huidige onderzoek

Het huidige onderzoek is opgezet met als doel om vast te stellen of er een verband bestaat tussen psychopathische trekken en gedragsregulatie bij kinderen in de eerste basisschooljaren. Gezien de grote ontwikkeling die kinderen in deze leeftijdscategorie nog doormaken, is ook besloten om het effect van leeftijd te onderzoeken. De centrale vraagstelling die hieruit volgde, was: In hoeverre is er een verband tussen psychopathische trekken en gedragsregulatie bij jonge kinderen en welke rol speelt de leeftijd hierbij? Om deze vraag te kunnen beantwoorden, is ten eerste de samenhang tussen psychopathische trekken en gedragsregulatie onderzocht. Vervolgens is de relatie tussen leeftijd en psychopathische trekken en tussen leeftijd en gedragsregulatie bepaald. Tot slot is nagegaan of er sprake was van een moderatie-effect van leeftijd op de relatie tussen psychopathische trekken en gedragsregulatie.

De verwachting was dat een hogere mate van psychopathische trekken bij kinderen zou samenhangen met een slechtere regulatie van gedrag. Er werd verwacht dat er geen verschillen zouden zijn wat betreft psychopathische trekken bij kinderen van verschillende leeftijden, maar wel dat gedragsregulatie beter zou zijn naarmate de kinderen ouder waren. Er werd een moderatie-effect verwacht van leeftijd: bij oudere kinderen zou de relatie tussen psychopathische trekken en gedragsregulatie sterker zijn dan bij jongere kinderen. Jonge kinderen zouden in het algemeen een slechtere gedragsregulatie hebben – ook de kinderen met een lage mate van psychopathische trekken. Bij oudere kinderen zouden het mogelijk vooral de kinderen met een hogere mate van psychopathische trekken zijn die ook een slechtere gedragsregulatie lieten zien.

Methode

Participanten

De steekproef bestond uit 162 kinderen in de leeftijd van 5 tot en met 7 jaar (M = 6.28, SD = 0.80). Uitgesplitst naar verschillende jaren bleek de verdeling als volgt: 41% was 5 jaar oud (n = 66), 36% was 6 jaar oud (n = 59) en 23% was 7 jaar oud (n = 37). Er namen ongeveer evenveel jongens als

(10)

10 meisjes deel aan het onderzoek, respectievelijk 52% (n = 84) en 48% (n = 78). Alle kinderen woonden ten tijde van het onderzoek in Nederland en volgden basisonderwijs. Participanten werden vooral geworven in de regio’s Zuid-Holland, Zeeland, Utrecht en Noord-Holland. Enkele participanten waren afkomstig uit Groningen, Overijssel, Flevoland, Gelderland, Noord-Brabant of Limburg. Op één kind na waren alle kinderen in Nederland geboren (n = 161). Data voor het onderzoek was afkomstig van rapportage van ouders/verzorgers en leerkrachten van de kinderen. Ouders/verzorgers die over hun kind rapporteerden waren geboren in Nederland (93%, n = 151), Marokko (2%, n = 3), Turkije (1%, n = 1), de Antillen (1%, n = 1) of een ander land (4%, n = 6). Het grootste deel van de ouders/verzorgers had een studie in het hoger onderwijs met een diploma afgesloten (61%, n = 98). Het overige deel van de ouders/verzorgers had een diploma gehaald in het voortgezet onderwijs tweede trap (hbs, mms, gymnasium, havo, vwo, mbo, mts, meao, leerlingwezen) of het lager beroepsonderwijs/voortgezet onderwijs eerste trap (vmbo, vglo, lavo, lbo, lts, lhno, huishoudschool, leao, mavo, minstens drie jaar havo/vwo, voorgezet speciaal onderwijs), respectievelijk 33% (n = 53) en 6% (n = 10). Slechts één ouder/verzorger had geen enkele opleiding voltooid.

Procedure

Allereerst werden ouders door tweede- en derdejaarsstudenten van de Universiteit Leiden benaderd om een online vragenlijst in te vullen. Ouders die wilden meewerken aan het onderzoek, kregen via de e-mail een informatieflyer toegestuurd met daarin een link naar de vragenlijst. De totale vragenlijst bestond uit een combinatie van verschillende vragenlijsten, onder andere om psychopathische trekken en gedragsregulatie bij jonge kinderen te meten. Voordat ouders de vragenlijst in konden vullen, kregen zij op hun scherm het informed consent te zien, met daarin uitleg over het onderzoek. Pas wanneer zij na het lezen hiervan toestemming gaven tot deelname, kon de vragenlijst ingevuld worden. Ook gaven ouders bij het informed consent aan of de leerkracht van het kind benaderd mocht worden. Het invullen van de totale vragenlijst duurde ongeveer 20 minuten. Werving vond ook plaats via scholen en buitenschoolse opvang, waarbij de directie de link naar de vragenlijst in de online nieuwsbrief plaatste of via e-mail doorstuurde naar ouders. Er werd ook de mogelijkheid geboden om de vragenlijst op papier in te vullen als ouders hier de voorkeur aan gaven. Ook dan werd eerst het informed consent ondertekend.

Vervolgens werden de leerkrachten van de kinderen benaderd. Dit gebeurde alleen wanneer ouders hier in de vragenlijst toestemming voor hadden gegeven. Leerkrachten werden benaderd door onderzoekers aan de Universiteit Leiden. De vragenlijst voor leerkrachten was korter dan de vragenlijst voor ouders, omdat de vragenlijst voor leerkrachten het onderdeel dat betrekking had op gedragsregulatie niet bevatte. Leerkrachten vulden wel de vragen in die betrekking hadden op de mate van psychopathische trekken bij het kind. Wat betreft het informed consent werd voor

(11)

11 leerkrachten dezelfde procedure gebruikt als voor ouders. Het invullen van de totale vragenlijst nam ongeveer 5 minuten tijd in beslag. In totaal hebben 23 leerkrachten de vragenlijst ingevuld.

Meetinstrumenten

Psychopathische trekken. De mate van psychopathische trekken werd gemeten met de Child

Problematic Traits Inventory (CPTI; Colins et al., 2014), een recent ontwikkeld meetinstrument voor het vaststellen van psychopathische trekken bij kinderen van 3 tot 12 jaar oud. De CPTI maakt onderscheid in drie factoren: impulsive-need for stimulation (gedragsmatig), grandiose-deceitful (interpersoonlijk) en callous-unemotional (affectief). In totaal bestaat de CPTI uit 28 items die betrekking hebben op het gedrag van het kind gedurende de afgelopen 6 maanden. Van deze items horen er 10 bij de impulsive-need for stimulation factor (bijv. ‘Houdt niet van wachten’), 8 bij de grandiose-deceitful factor (bijv. ‘Liegt vaak om problemen te voorkomen’) en 10 bij de callous-unemotional factor (bijv. ‘Laat zelden empathie blijken voor anderen’). Antwoord op de items wordt gegeven op een Likertschaal met vier antwoordmogelijkheden (1 = Helemaal niet van toepassing; 2 = Niet zo goed van toepassing; 3 = Tamelijk goed van toepassing; 4 = Heel goed van toepassing). De score die per item wordt toegekend, komt overeen met het nummer van de antwoordmogelijkheid. Om de totaalscore op de CPTI te berekenen, worden de scores op alle losse items bij elkaar opgeteld (range 28 – 112) en gedeeld door het aantal items. De totaalscore is dus het gemiddelde van de scores op alle losse items en kan variëren van minimaal 1 tot maximaal 4. Hoe hoger de score, hoe hoger de mate van psychopathische trekken bij het kind.

De validiteit en betrouwbaarheid van de CPTI zijn getest in een Zweedse populatiesteekproef met kinderen van 3 tot en met 5 jaar oud (N = 2056) (Colins et al., 2014). De gemiddelde score op de CPTI was in deze steekproef 1.50 (SD = 0.46). De CPTI is betrouwbaar gebleken in interne consistentie (α = 0.96). Het drie-factorenmodel waaruit de CPTI is opgebouwd, bleek het meest adequate model en was zowel bij jongens als meisjes en in de verschillende leeftijdsgroepen van toepassing. Wat betreft de criteriumvaliditeit waren de relaties tussen scores op de CPTI en andere relevante constructen (bijv. ADHD-symptomen) zoals verwacht. De CPTI lijkt dus een adequaat meetinstrument te zijn om psychopathische trekken bij jonge kinderen te meten. De drie factoren van de CPTI samen waren een sterkere voorspeller voor gedragsproblemen bij de kinderen dan elk van de drie factoren apart. Om deze reden is besloten om in het huidige onderzoek de totaalscores op de CPTI te gebruiken voor de data-analyse.

Hoewel de CPTI ook door ouders ingevuld kan worden, is deze door de makers in eerste instantie ontwikkeld voor leerkrachten. Hier is voor gekozen omdat leerkrachten de kinderen in meer verschillende situaties zien dan ouders, zoals in gestructureerde situaties, in vrij spel en in interactie met anderen. Ook kunnen leerkrachten vanwege hun opleiding en ervaring mogelijk beter

(12)

12 onderscheid maken tussen normatief en ongepast gedrag van kinderen. Daarnaast zijn ouders meer emotioneel betrokken bij hun kind, waardoor zij minder snel negatieve eigenschappen zullen rapporteren dan leerkrachten (Colins et al., 2014). In het huidige onderzoek was de CPTI aanwezig in de vragenlijst voor zowel ouders als leerkrachten. Omdat de CPTI slechts voor 23 kinderen is ingevuld door beiden, werd besloten om alleen ouderrapportage te gebruiken voor de analyses. Wel is in de analyses onderzocht of de CPTI-scores op basis van ouderrapportage en leerkrachtrapportage met elkaar samenhingen.

Gedragsregulatie. Gedragsregulatie werd gemeten met de Behavior Rating Inventory of

Executive Function (BRIEF; Gioia, Isquith, Guy, & Kenworthy, 2000). Dit meetinstrument is ontwikkeld om executieve functies te meten bij 5 tot 18 jaar oude kinderen. Voor het onderzoek werd gebruik gemaakt van de Nederlandse versie van de BRIEF, vertaald door Huizinga en Smidts (2011). Deze Nederlandse versie bestaat uit 72 items die verdeeld zijn over acht subschalen. De BRIEF kan worden onderverdeeld in een metacognitie index en een gedragsregulatie index. De gedragsregulatie index, die voor het huidige onderzoek werd gebruikt, bestaat uit de drie subschalen inhibitie (10 items), flexibiliteit (8 items) en emotieregulatie (10 items). De items bestaan uit beschrijvingen van gedragingen, bijvoorbeeld ‘Valt anderen in de rede’ (subschaal inhibitie), ‘Raakt van streek bij nieuwe situaties’ (subschaal flexibiliteit) en ‘Huilt snel’ (subschaal emotieregulatie). Ouders geven aan in hoeverre beschrijvingen in de afgelopen 6 maanden van toepassing zijn geweest op hun kind. Per item is er de keuze uit drie antwoordmogelijkheden waaraan een score wordt toegekend: 1 = nooit, 2 = soms en 3 = vaak. De score op gedragsregulatie wordt gevormd door het optellen van de scores op alle items behorende bij de gedragsregulatie index. De minimale score die behaald kan worden, is 28. De maximale score is 84. Een hogere score geeft aan dat een kind meer moeite heeft met het reguleren van zijn of haar gedrag. Ruwe scores kunnen, op basis van geslacht en leeftijd, worden omgezet naar normscores om te bepalen of er sprake is van significante klinische problemen. Een normscore van 65 of hoger weerspiegelt klinische relevantie, een score tussen 60 en 65 wordt beschouwd als subklinisch. Bij een normscore onder de 60 is er geen sprake van klinische relevantie.

Onderzoek naar de betrouwbaarheid en validiteit van de Nederlandse BRIEF werd uitgevoerd met een steekproef van 847 kinderen tussen de 5 en 18 jaar oud (Huizinga & Smidts, 2011). Een vereiste was dat er geen sprake was (geweest) van een psychiatrische stoornis en/of leerstoornis bij het kind. Uit analyse van de data bleek dat de BRIEF een betrouwbaar meetinstrument is, met Cronbachs alpha in een range van 0.78 tot 0.90 voor de acht subschalen. De alpha coëfficiënten voor de gedragsregulatie index, de metacognitie index en de totaalscore waren respectievelijk 0.93, 0.95 en 0.96. Ook de test-hertest betrouwbaarheid - met een interval van 6 weken - was erg hoog (intraclass correlatiecoëfficiënten > 0.80). Factoranalyse van de items bevestigde het acht-factorenmodel zoals ook bij Gioia et al. (2000) en factoranalyse van de acht factoren bevestigde het

(13)

13 twee-factorenmodel met de gedragsregulatie en metacognitie index. Kortom, de BRIEF is een betrouwbaar meetinstrument gebleken en de resultaten laten zien dat de Nederlandse versie van de BRIEF equivalent is aan de originele versie.

Analyse

Om de hypothesen te testen, werd allereerst gekeken of gedragsregulatie een voorspeller was voor de mate van psychopathische trekken. Dit werd gedaan met behulp van een enkelvoudige regressieanalyse. Vervolgens werden er nog twee enkelvoudige regressieanalyses uitgevoerd: één om te bepalen of leeftijd een voorspeller was voor de mate van psychopathische trekken en één om te bepalen of leeftijd een voorspeller was voor gedragsregulatie. Tot slot werd, met behulp van multipele regressie, een moderatieanalyse uitgevoerd om na te gaan of leeftijd een modererende invloed had op de relatie tussen psychopathische trekken en gedragsregulatie.

Omdat de CPTI door slechts 23 leerkrachten was ingevuld, werd besloten om de leerkrachtrapportage niet mee te nemen in de analyses. Alle analyses zijn dus volledig gebaseerd op ouderrapportage. Colins et al. (2014) onderschrijven echter het belang van leerkrachtrapportage in het vaststellen van de mate van psychopathische trekken. Daarom werd wel nagegaan in hoeverre er sprake was van samenhang tussen de leerkrachtrapportage en de ouderrapportage.

Resultaten

Allereerst werd er een data-inspectie uitgevoerd om te bepalen wat de verdeling was van de variabelen gedragsregulatie (scores op de BRIEF) en psychopathische trekken (scores op de CPTI). De verdelingen van deze variabelen zijn weergegeven in Figuur 1.1 en 1.2. Voor beide variabelen bleken zowel de Kolmogorov-Smirnov als de Shapiro-Wilk toets significant (p < .05). Dit betekent dat de variabelen niet normaal verdeeld waren. Een normaalverdeling is echter geen vereiste om regressieanalyses uit te voeren, zolang de residuen in het model maar random verdeeld zijn (Field, 2009). Dit was het geval en de data bleken te voldoen aan de voorwaarden voor het uitvoeren van regressieanalyses. De enkele uitbijters die gevonden werden, hadden geen waarden die onmogelijk werden geacht. Bovendien hadden ze geen invloed op de resultaten en zijn daarom niet verwijderd bij de analyses.

(14)

14

Figuur 1.1. Verdeling van psychopathische trekken Figuur 1.2. Verdeling van gedragsregulatie (scores op de

(scores op de CPTI). BRIEF Gedragsregulatie Index).

De gemiddelde CPTI-score in de steekproef was 1.61 (SD = 0.34), met 1.00 als minimale waarde en 2.64 als maximale waarde. De gemiddelde ruwe score voor gedragsregulatie was 43.15 (SD = 9.43), met 28 als minimale waarde en 72 als maximale waarde. Omgezet naar normscores kwam de gemiddelde gedragsregulatiescore uit op 43.79 (SD = 10.19), waarbij scores varieerden van 21 tot 71. Twee kinderen (1%) scoorden binnen de klinische range (score  65), zes kinderen (4%) scoorden binnen de subklinische range (score 60-65). Om vast te kunnen stellen wanneer een bepaalde ruwe score bij een kind significante problemen weergeeft, is in de normscores al rekening gehouden met gedragsverschillen tussen leeftijden. Omdat juist het effect van leeftijd op de score getoetst moest worden, werd voor het toetsen van de hypotheses gebruik gemaakt van de ruwe gedragsregulatiescores. In Tabel 1 is een overzicht te zien met de beschrijvende gegevens van de variabelen, inclusief leeftijd.

Tabel 1

Beschrijvende waarden van leeftijd, psychopathische trekken (CPTI), ruwe scores gedragsregulatie en normscores gedragsregulatie (BRIEF)

N M SD Min Max Scheefheid Kurtosis

Leeftijd 162 6.28 0.80 5.01 7.99 0.23 -1.01

Psychopathische trekken 158 1.61 0.34 1.00 2.64 0.63 -0.02

Ruwe scores gedragsregulatie 154 43.15 9.43 28 72 0.61 0.02

(15)

15 Uit de eerste enkelvoudige regressieanalyse bleek dat de mate van psychopathische trekken significant voorspeld kon worden uit gedragsregulatie (β = .48, t(152) = 6.80, p < .001). Gedragsregulatie verklaarde een significante proportie in de variantie van psychopathische trekken (R2 = .23, F(1, 152) = 46.22, p < .001). De regressievergelijking behorende bij deze bevinding is y = 0.085 + 0.02x, oftewel Psychopathische Trekken = 0.85 + 0.02 * Gedragsregulatie (zie Figuur 2). Belangrijk om hierbij in gedachten te houden is het feit dat een hogere score op de BRIEF staat voor een minder goede gedragsregulatie. Voor de twee andere enkelvoudige regressieanalyses is geen significant effect gevonden. Leeftijd bleek geen significante voorspeller te zijn voor de mate van psychopathische trekken (β = -.00, t(156) = -0.04, p = .968). Ook was leeftijd geen significante voorspeller voor gedragsregulatie (β = -.04, t(152) = -0.55, p = .585).

Figuur 2. Scatterplot van het verband tussen gedragsregulatie en psychopathische trekken.

Na de drie enkelvoudige regressieanalyses is er een multipele regressie uitgevoerd om te bepalen of er sprake was van een moderatie-effect van leeftijd op het verband tussen

gedragsregulatie en psychopathische trekken. In Figuur 3 is het hierbij behorende theoretische model weergegeven. De variabelen zijn in deze analyse gecentraliseerd om multicolineariteit te voorkomen (Field, 2009). Er bleek geen sprake te zijn van een interactie-effect tussen leeftijd en gedragsregulatie (β = .10, t(151) = 1.43, p = .156). Dit betekent dat leeftijd geen invloed had op de relatie tussen gedragsregulatie en psychopathische trekken. Tabel 2 geeft een overzicht van de gevonden waarden uit dit model. In het model zijn ook de hoofdeffecten weergegeven.

(16)

16 Figuur 3. Theoretisch model van het moderatie-effect van leeftijd op de relatie tussen gedragsregulatie en psychopathische

trekken. Tabel 2

Moderatieanalyse met behulp van multipele regressie. Afhankelijke variabele: psychopathische trekken (N = 154)

Ongestandaardiseerde Coëfficiënten Gestandaardiseerde Coëfficiënten Model B Standaard Meetfout  (Bèta) t p (Constante) 1.61 0.02 65.91 <.001 Gedragsregulatie 0.02 0.00 .50 6.94 <.001 Leeftijd 0.01 0.03 .03 0.45 .657 Gedragsregulatie*Leeftijd 0.01 0.00 .10 1.43 .156

Tot slot is een belangrijk punt om te noemen de correlatie die gevonden is tussen de leerkrachtrapportage en ouderrapportage op de CPTI. Op basis van leerkrachtrapportage werd er een gemiddelde score gevonden van 1.53 (SD = 0.53), met een minimale waarde van 1.07 en een maximale waarde van 3.14. Er bleek significante samenhang te zijn tussen CPTI-scores op basis van leerkrachtrapportage en CPTI-scores op basis van ouderrapportage (r(21) = .44, p = .037).

Discussie

Het doel van het onderzoek was het vaststellen van de verbanden tussen psychopathische trekken, gedragsregulatie en leeftijd bij kinderen van 5 tot en met 7 jaar oud. De resultaten laten zien dat gedragsregulatie een voorspeller is voor de mate van psychopathische trekken. Er zijn geen

Gedragsregulatie Psychopathische

trekken

(17)

17 leeftijdseffecten gevonden. Leeftijd was geen voorspeller voor de mate van psychopathische trekken en evenmin voor gedragsregulatie. Daarnaast had leeftijd geen modererend effect op het verband tussen psychopathische trekken en gedragsregulatie.

Zoals verwacht, voorspelde een minder goede gedragsregulatie een hogere mate van psychopathische trekken. Deze bevinding is consistent met wat gebleken is uit eerder onderzoek bij jonge kinderen (Ezpeleta et al., 2013; Frick, Cornell, et al., 2003). Een belangrijk aspect van gedragsregulatie is het vermogen tot inhibitie (Ponitz et al., 2009). Mogelijk speelt een verminderd innerlijk inhibitiemechanisme de grootste rol in de gevonden relatie en is dit het mechanisme onderliggend aan de aanwezigheid van psychopathische trekken (Baskin-Sommers et al., 2010; Frick, Cornell, et al., 2003). Het innerlijke inhibitiemechanisme werd al eerder beschreven door Gray (1987). Hij benoemde dit als een systeem dat verantwoordelijk is voor het coördineren van gedrag in reactie op signalen voor een aversieve gebeurtenis. In mensen met psychopathie zou dit mechanisme onvoldoende werken (Baskin-Sommers et al., 2010), leidend tot impulsiviteit (Bari & Robbins, 2013; Gray, 1987) en ongevoeligheid (Frick, Cornell, et al., 2003).

Vanuit de werking van de hersenen bezien, zou het functioneren van de frontale cortex een mogelijke verklaring kunnen zijn voor het verband tussen psychopathische trekken en gedragsregulatie. De frontale cortex is namelijk van groot belang voor de ontwikkeling van executieve functies, waaronder gedragsregulatie (Alvarez & Emory, 2006; Stuss, 2011), en het is bij volwassenen gebleken dat er bij psychopathie sprake is van dysfuncties in de frontale cortex (Blair, 2008; Gorenstein, 1982; Lapierre et al., 1995; Yang & Raine, 2009). Blair (2013) veronderstelt dat de aanwezigheid van psychopathische trekken bij jeugdigen geassocieerd kan worden met twee kernprocessen in de hersenen. Ten eerste zou er sprake zijn van verminderde responsiviteit van de amygdala op stress-signalen. Ten tweede zouden de ventromediale prefrontale cortex en het striatum zich abnormaal ontwikkelen.De ventromediale prefrontale cortex is het hersengedeelte dat wordt geassocieerd met de regulatie van gedrag en emotie (Stuss, 2011). Het verband dat gevonden is tussen gedragsregulatie en psychopathische trekken kan dus mogelijk verklaard worden vanuit dezelfde verstoorde of nog onderontwikkelde neurocognitieve basis.

Eveneens zoals verwacht, speelde de leeftijd van de kinderen geen rol in de mate van psychopathische trekken. Uit longitudinaal onderzoek bleek eerder bij kinderen vanaf 8 jaar een redelijk hoge stabiliteit van psychopathische trekken (Barry et al., 2008; Frick, Kimonis, et al., 2003). Voor jongere kinderen werd enkel gekeken naar de kenmerken ongevoeligheid en emotieloosheid, waarvoor vanaf 3- à 4-jarige leeftijd aanzienlijke stabiliteit werd gevonden (Hawes & Dadds, 2007; Waller et al., 2012; Willoughby et al., 2011). Omdat het in het huidige onderzoek niet om longitudinaal, maar om cross-sectioneel onderzoek ging, kon de stabiliteit van psychopathische trekken binnen individuen niet worden vastgesteld. De resultaten uit het huidige onderzoek laten

(18)

18 wel zien dat een hogere of lagere leeftijd geen voorspeller was voor de aanwezigheid van meer of minder psychopathische trekken. Hoewel het dus gaat om cross-sectioneel bevindingen, zijn de resultaten wel consistent met het gegeven dat psychopathische trekken vanaf jonge leeftijd al relatief stabiel zijn.

Ook de mate van gedragsregulatie was in het onderzoek niet te voorspellen door leeftijd. Deze bevinding was echter in tegenstrijd met de hypothese en eerder gevonden literatuur. Eerder cross-sectioneel onderzoek naar kinderen vanaf 5 jaar oud liet zien dat inhibitie bij oudere kinderen beter is dan bij jongere kinderen (Klenberg, Korkman, & Lahti-Nuuttila, 2001; Macdonald, Beauchamp, Crigan, & Anderson, 2014). Ook voor emotieregulatie worden verbeteringen gevonden geassocieerd met leeftijd (Perlman & Pelphrey, 2011). Een verklaring voor het feit dat er in het huidige onderzoek geen effect werd gevonden, zou het verschil in meetmethode kunnen zijn. In de beschreven onderzoeken werd gebruik gemaakt van directe metingen bij de kinderen zelf, door middel van het uitvoeren van taken (bijv. de Strooptest). Het huidige onderzoek berustte op rapportage van ouders. Mogelijk houden ouders in hun rapportage al rekening met welk gedrag zij normaal achten voor een kind van een bepaalde leeftijd en worden er daardoor minder snel leeftijdseffecten gevonden. Bovendien is bekend dat ouderrapportage andere uitkomsten geeft dan directe metingen bij kinderen zelf. Zo werden er in een groep kinderen met ADHD en/of het syndroom van Gilles de la Tourette geen significante correlaties gevonden tussen de BRIEF-indexscores (ouderrapportage) en executieve functies gemeten bij kinderen door middel van de Controlled Oral Word Association Test, de Tower of London en de TOVA-V, een go/no-go taak (Mahone et al., 2002). In soortgelijk onderzoek bij kinderen met matig tot ernstig hersenletsel bleken eveneens geen correlaties te zijn tussen BRIEF-indexscores en directe taken van executief functioneren (Vriezen & Pigott, 2002). Kortom, het gebruik van ouderrapportage in het onderzoek is een mogelijke verklaring voor de discrepantie tussen bevindingen uit eerder onderzoek en de bevinding in het huidige onderzoek.

Tot slot was er, in tegenstelling tot de verwachting, geen sprake van een modererend effect van leeftijd op het verband tussen psychopathische trekken en gedragsregulatie. Leeftijd had dus geen effect op de sterkte van de samenhang tussen gedragsregulatie en psychopathische trekken. Dit onderzoek impliceert daarom dat onderzoek naar psychopathische trekken bij jonge kinderen al zinvol is, dezelfde conclusie die Johnstone en Cooke (2004) eerder ook trokken. Wel moeten worden opgemerkt dat de resultaten mogelijk anders zouden zijn geweest bij een grotere leeftijdsrange van de kinderen. Het zou kunnen dat de leeftijdsrange nu te klein was om leeftijdseffecten aan het licht te brengen en dat deze wel gevonden zouden zijn bij een grotere leeftijdsrange. Ook longitudinaal onderzoek had mogelijk andere resultaten opgeleverd, omdat dit een beeld kan geven van de samenhang tussen gedragsregulatie en psychopathische trekken bínnen

(19)

19 individuen. Mogelijk was dan wel gevonden dat de relatie tussen gedragsregulatie en psychopathische trekken op oudere leeftijd sterker was dan op jongere leeftijd.

Beperkingen en implicaties

Een beperking van het huidige onderzoek was de representativiteit van de steekproef. De steekproef bestond voor de meerderheid uit kinderen van hoger opgeleide ouders van Nederlandse afkomst. Dit heeft te maken met het feit dat er gebruik werd gemaakt van een gelegenheidssteekproef. Bovendien was de steekproef niet geschikt om een vergelijking te maken tussen de groep met een afwijkende gedragsregulatie en de groep met een normatieve gedragsregulatie. In slechts een aantal gevallen was er bij de kinderen namelijk sprake van significante problemen: 1% van de kinderen had een normscore van gedragsregulatie binnen de klinische range en 4% binnen de subklinische range. Een andere beperking was het feit dat het onderzoek cross-sectioneel was en niet longitudinaal. Longitudinaal onderzoek is geschikter om leeftijdseffecten te onderzoeken (Cook & Ware, 1983). Tot slot vormde het een beperking dat van de CPTI enkel de ouderrapportages gebruikt konden worden. De CPTI is primair ontwikkeld om in te laten vullen door leerkrachten (Colins et al., 2014). In het huidige onderzoek werd de leerkrachtrapportage vanwege de weinige respons van leerkrachten niet meegenomen in de analyses. Een positief punt was echter wel dat de leerkrachtrapportage significant bleek samen te hangen met de ouderrapportage.

Het huidige onderzoek biedt implicaties voor vervolgonderzoek. Allereerst zou onderzoek gedaan kunnen worden naar de verschillende aspecten van psychopathische trekken en hun afzonderlijke samenhang met gedragsregulatie. Bij volwassenen is bijvoorbeeld gebleken dat het verband met emotieregulatie verschillend is voor verschillende aspecten van psychopathie (Donahue et al., 2014). Ook voor responsinhibitie worden bij adolescenten en volwassenen soms differentiële verbanden gevonden voor de verschillende aspecten van psychopathie (Feilhauer, Cima, Korebrits, & Kunert, 2012; Sellbom & Verona, 2007), zoals een negatieve relatie tussen het antisociale aspect en responsinhibitie, maar juist een positieve relatie tussen het affectieve aspect en responsinhibitie. Het zou interessant zijn om te onderzoeken of er bij jonge kinderen ook al sprake is van differentiële verbanden. Ten tweede is het voor een beter begrip van de ontwikkeling van psychopathie van belang om kinderen te volgen gedurende hun ontwikkeling. Het verband tussen psychopathische trekken en gedragsregulatie zou daarom ook vastgesteld moeten worden op oudere leeftijd, in een longitudinaal design. Hier zouden ook andere, later ontwikkelende executieve functies bij betrokken kunnen worden, zoals werkgeheugen en vermogen tot plannen (Best et al., 2009). Tot slot zouden de bevindingen uit het huidige onderzoek ingezet kunnen worden als aanknopingspunt voor interventies. Experimenteel onderzoek is daarbij nodig om te bepalen of interventies gericht op gedragsregulatie kunnen zorgen voor een afname van psychopathische trekken bij kinderen.

(20)

20 Tot slot kan gesteld worden dat kennisvergroting over psychopathische trekken in de kindertijd van belang is om eerste tekenen van psychopathie vroegtijdig te herkennen en aanknopingspunten voor interventies te bieden (Frick, 2009; Johnstone & Cooke, 2004). Het huidige onderzoek draagt bij aan deze kennisvergroting. Wel belangrijk om in gedachten te houden, is dat een verhoogde mate van psychopathische trekken in de kindertijd niet automatisch betekent dat een kind later een psychopathische persoonlijkheidsstoornis zal ontwikkelen (Johnstone & Cooke, 2004). Het is echter een belangrijke voorspeller voor gedragsproblemen (Colins et al., 2014; Farrington, 2005). De bevindingen uit het huidige onderzoek impliceren dat er bij problemen met gedragsregulatie bij een kind ook sprake kan zijn van een verhoogde mate van psychopathische trekken. In de klinische praktijk is het daarom belangrijk om bij kinderen met een relatief minder goede gedragsregulatie ook te letten op een eventueel gebrek aan schuldgevoel en empathie, omdat dit aspect als meest kenmerkend wordt gezien voor psychopathie in de kindertijd (Frick & White, 2008; Frick, Cornell, et al., 2003).

Conclusie

In dit onderzoek is bepaald wat het verband is tussen psychopathische trekken, gedragsregulatie en leeftijd bij kinderen van 5 tot en met 7 jaar oud. Psychopathische trekken in de kindertijd vormen een belangrijke voorspeller voor ernstige gedragsproblemen (Colins et al., 2014; Farrington, 2005). Kennis over psychopathische trekken en geassocieerde concepten bij jonge kinderen is daarom van belang voor vroegtijdige diagnostiek en voor de ontwikkeling van vroege interventies. Het huidige onderzoek laat zien dat een relatief minder goede gedragsregulatie bij kinderen een voorspeller is voor een hogere mate van psychopathische trekken, ongeacht leeftijd. Dit impliceert dat verbanden tussen psychopathische trekken en daarmee geassocieerde constructen al op jonge leeftijd zichtbaar zijn. Een minder goede gedragsregulatie kan een indicator zijn voor de aanwezigheid van meer ernstige problematiek. In de klinische praktijk is het belangrijk om hiervan bewust te zijn. Meer onderzoek is nodig om de precieze verbanden tussen psychopathische trekken en gedragsregulatie vast te stellen gedurende de gehele ontwikkeling van kinderen.

(21)

21

Literatuur

Alvarez, J. A., & Emory, E. (2006). Executive function and the frontal lobes: A meta-analytic review.

Neuropsychology Review, 16(1), 17–42. doi:10.1007/s11065-006-9002-x

American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (5th ed.). Washington, DC: Author.

Bari, A., & Robbins, T. W. (2013). Inhibition and impulsivity: Behavioral and neural basis of response control. Progress in Neurobiology, 108, 44–79. doi:10.1016/j.pneurobio.2013.06.005

Barry, T. D., Barry, C. T., Deming, A. M., & Lochman, J. E. (2008). Stability of psychopathic

characteristics in childhood: The influence of social relationships. Criminal Justice and Behavior,

35(2), 244–262. doi:10.1177/0093854807310508

Baskin-Sommers, A. R., Wallace, J. F., MacCoon, D. G., Curtin, J. J., & Newman, J. P. (2010). Clarifying the factors that undermine behavioral inhibition system functioning in psychopathy. Personality

Disorders: Theory, Research, and Treatment, 1(4), 203–217. doi:10.1037/a0018950

Bernier, A., Carlson, S. M., & Whipple, N. (n.d.). From external regulation to self-regulation: Early parenting precursors of young children’s executive functioning. Child Development.

Best, J. R., Miller, P. H., & Jones, L. L. (2009). Executive functions after age 5: Changes and correlates.

Developmental Review, 29(3), 180–200. doi:10.1016/j.dr.2009.05.002

Blair, R. J. R. (2008). The amygdala and ventromedial prefrontal cortex: Functional contributions and dysfunction in psychopathy. Philosophical Transactions of the Royal Society B: Biological

Sciences, 363, 2557–2565. doi:10.1098/rstb.2008.0027

Carver, C. S., & Scheier, M. F. (2010). Self-regulation of action and affect. In K. D. Vohs & R. F.

Baumeister (Eds.), Handbook of self-regulation: Research, theory, and applications (2nd ed., pp. 3–21). New York, NY: The Guilford Press.

Caspi, A. (2000). The child is father of the man: Personality continuities from childhood to adulthood.

Journal of Personality and Social Psychology, 78(1), 158–172. doi:10.1037/0022-3514.78.1.158

Caspi, A., Harrington, H., Milne, B., Amen, J. W., Theodore, R. F., & Moffitt, T. E. (2003). Children’s behavioral styles at age 3 are linked to their adult personality traits at age 26. Journal of

Personality, 71(4).

Cleckley, H. (1951). The mask of sanity. An attempt to clarify some issues about the so-called

psychopathic personality (5th ed.). doi:10.1097/00007611-195105000-00028

Colins, O. F., Andershed, H., Frogner, L., Lopez-Romero, L., Veen, V., & Andershed, A. (2014). A new measure to assess psychopathic personality in children: the Child Problematic Traits Inventory.

Journal of Psychopathology and Behavioral Assessment, 36, 4–21. doi:10.1007/s10862-013

(22)

22 Cook, N. R., & Ware, J. H. (1983). Design and analysis methods for longitudinal research. Annual

Review of Public Health, 4, 1–23. doi:10.1146/annurev.pu.04.050183.000245

Cooke, D. J., & Michie, C. (2001). Refining the construct of psychopathy: towards a hierarchical model. Psychological Assessment, 13(2), 171–188. doi:10.1037/1040-3590.13.2.171

Donahue, J. J., McClure, K. S., & Moon, S. M. (2014). The relationship between emotion regulation difficulties and psychopathic personality characteristics. Personality Disorders: Theory,

Research, and Treatment, 5(2), 186–94. doi:10.1037/per0000025

Ezpeleta, L., De la Osa, N., Granero, R., Penelo, E., & Domènech, J. M. (2013). Inventory of callous-unemotional traits in a community sample of preschoolers. Journal of Clinical Child and

Adolescent Psychology, 42(1), 91–105. doi:10.1080/15374416.2012.734221

Farrington, D. P. (2003). Advancing knowledge about the early prevention of adult antisocial

behaviour. In D. P. Farrington & J. W. Coid (Eds.), Early Prevention of Adult Antisocial Behaviour (pp. 1–31). Cambridge: Cambridge University Press.

Farrington, D. P. (2005). The importance of child and adolescent psychopathy. Journal of Abnormal

Child Psychology, 33(4), 489–497. doi:10.1007/s10802-005-5729-8

Feilhauer, J., Cima, M., Korebrits, A., & Kunert, H. J. (2012). Differential associations between

psychopathy dimensions, types of aggression, and response inhibition. Aggressive Behavior, 38, 77–88. doi:10.1002/ab.20415

Field, A. (2009). Discovering statistics using SPSS (3rd ed.). London, England: Sage Publications. Fox, N. A., Henderson, H. A., Marshall, P. J., Nichols, K. E., & Ghera, M. M. (2005). Behavioral

inhibition: Linking biology and behavior within a developmental framework. Annual Review of

Psychology, 56, 235–262. doi:10.1146/annurev.psych.55.090902.141532

Frick, P. J. (2009). Extending the construct of psychopathy to youth: Implications for understanding, diagnosing, and treating antisocial children and adolescents. Canadian Journal of Psychiatry,

54(12), 803–812.

Frick, P. J. (2004). Inventory of callous–unemotional traits. Unpublished rating scale, University of New Orleans, New Orleans, LA.

Frick, P. J., Cornell, A. H., Bodin, S. D., Dane, H. E., Barry, C. T., & Loney, B. R. (2003).

Callous-unemotional traits and developmental pathways to severe conduct problems. Developmental

Psychology, 39(2), 246–260. doi:10.1037/0012-1649.39.2.246

Frick, P. J., Kimonis, E. R., Dandreaux, D. M., & Farell, J. M. (2003). The 4 year stability of psychopathic traits in non-referred youth. Behavioral Sciences and the Law, 21, 713–736. doi:10.1002/bsl.568 Frick, P. J., Ray, J. V., Thornton, L. C., & Kahn, R. E. (2014). Annual research review: A developmental

(23)

23 adolescents with serious conduct problems. Journal of Child Psychology and Psychiatry and

Allied Disciplines, 55, 532–548. doi:10.1111/jcpp.12152

Frick, P. J., & White, S. F. (2008). The importance of callous-unemotional traits for developmental models of aggressive and antisocial behavior. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 49(4), 359–375. doi:10.1111/j.1469-7610.2007.01862.x

Gioia, G. A., Isquith, P. K., Guy, S. C., & Kenworthy, L. (2000). Behavior rating inventory of executive function. Child Neuropsychology, 6(3), 235–238. doi:10.1076/chin.6.3.235.3152

Gorenstein, E. E. (1982). Frontal lobe functions in psychopaths. Journal of Abnormal Psychology,

91(5), 368–379. doi:10.1037/0021-843X.91.5.368

Gray, J. A. (1987). Perspectives on anxiety and impulsivity: A commentary. Journal of Research in

Personality, 21, 493–509. doi:10.1016/0092-6566(87)90036-5

Hall, J. R., Benning, S. D., & Patrick, C. J. (2004). Criterion-related validity of the three-factor model of psychopathy: personality, behavior, and adaptive functioning. Assessment, 11(1), 4–16.

doi:10.1177/1073191103261466

Hare, R. D., & Neumann, C. S. (2008). Psychopathy as a clinical and empirical construct. Annual

Review of Clinical Psychology, 4, 217–246. doi:10.1146/annurev.clinpsy.3.022806.091452

Harrington, R., & Bailey, S. (2003). The scope for preventing antisocial personality disorder by

intervening in adolescence. National Programme on Forensic Mental Health Research and Development.

Hawes, D. J., & Dadds, M. R. (2007). Stability and malleability of callous-unemotional traits during treatment for childhood conduct problems. Journal of Clinical Child and Adolescent Psychology,

36(3), 347–355. doi:10.1080/15374410701444298

Horley, J. (2014). The emergence and development of psychopathy. History of the Human Sciences,

27(5), 91–110. doi:10.1177/0952695114541864

Johnstone, L., & Cooke, D. J. (2004). Psychopathic-like traits in childhood: Conceptual and

measurement concerns. Behavioral Sciences and the Law, 22, 103–125. doi:10.1002/bsl.577 Kane, M. J., & Engle, R. W. (2002). The role of prefrontal cortex in working-memory capacity,

executive attention, and general fluid intelligence: An individual-differences perspective.

Psychonomic Bulletin & Review, 9(4), 637–671. doi:10.3758/BF03196323

Klenberg, L., Korkman, M., & Lahti-Nuuttila, P. (2001). Differential development of attention and executive functions in 3- to 12-year-old Finnish children. Developmental Neuropsychology,

20(1), 407–428. doi:10.1207/S15326942DN2001

Kochanska, G., & Aksan, N. (2006). Children’s conscience and self-regulation. Journal of Personality,

(24)

24 Koole, S. L., Van Dillen, L. F., & Sheppes, G. (2010). The self-regulation of emotion. In K. D. Vohs & R.

F. Baumeister (Eds.), Handbook of self-regulation: Research, theory, and applications (2nd ed., pp. 22–40). New York, NY: The Guilford Press.

Kopp, C. B. (1982). Antecedents of self-regulation: A developmental perspective. Developmental

Psychology, 18(2), 199–214. doi:10.1037/0012-1649.18.2.199

Lapierre, D., Braun, C. M. J., & Hodgins, S. (1995). Ventral frontal deficits in psychopathy: Neuropsychological test findings. Neuropsychologia, 33(2), 139–151.

Macdonald, J. a., Beauchamp, M. H., Crigan, J. a., & Anderson, P. J. (2014). Age-related differences in inhibitory control in the early school years. Child Neuropsychology, 20(5), 509–526.

doi:10.1080/09297049.2013.822060

Mahone, E. M., Cirino, P. T., Cutting, L. E., Cerrone, P. M., Hagelthorn, K. M., Hiemenz, J. R., … Denckla, M. B. (2002). Validity of the Behavior Rating Inventory of Executive Function in children with ADHD and/or Tourette syndrome. Archives of Clinical Neuropsychology, 17, 643– 662. doi:10.1016/S0887-6177(01)00168-8

McClelland, M. M., Cameron, C. E., Connor, C. M., Farris, C. L., Jewkes, A. M., & Morrison, F. J. (2007). Links between behavioral regulation and preschoolers’ literacy, vocabulary, and math skills.

Developmental Psychology, 43(4), 947–959. doi:10.1037/0012-1649.43.4.947

McDonald, R., Dodson, M. C., Rosenfield, D., & Jouriles, E. N. (2011). Effects of a parenting

intervention on features of psychopathy in children. Journal of Abnormal Child Psychology, 39, 1013–1023. doi:10.1007/s10802-011-9512-8

Patrick, C. J., Fowles, D. C., & Krueger, R. F. (2009). Triarchic conceptualization of psychopathy: developmental origins of disinhibition, boldness, and meanness. Development and

Psychopathology, 21, 913–938. doi:10.1017/S0954579409000492

Perlman, S. B., & Pelphrey, K. A. (2011). Developing connections for affective regulation: Age-related changes in emotional brain connectivity. Journal of Experimental Child Psychology, 108(3), 607– 620. doi:10.1016/j.jecp.2010.08.006

Ponitz, C. C., McClelland, M. M., Matthews, J. S., & Morrison, F. J. (2009). A structured observation of behavioral self-regulation and its contribution to kindergarten outcomes. Developmental

Psychology, 45(3), 605–619. doi:10.1037/a0015365

Posner, M. I., & Rothbart, M. K. (2000). Developing mechanisms of self-regulation. Development and

Psychopathology, 12, 427–441.

Raffaelli, M., Crockett, L. J., & Shen, Y.-L. (2005). Developmental stability and change in self-regulation from childhood to adolescence. The Journal of Genetic Psychology, 166, 54–75. doi:10.3200/GNTP.166.1.54-76

(25)

25 Ragozzino, M. E. (2007). The contribution of the medial prefrontal cortex , orbitofrontal cortex , and

dorsomedial striatum to behavioral flexibility. Annals of the New York Academy of Sciences,

1121, 355–375. doi:10.1196/annals.1401.013

Rathus, S. A. (2010). Childhood and Adolescence: Voyages in Development (4th ed.). Belmont, CA: Wadsworth Cengage Learning.

Roberts, B. W., & DelVecchio, W. F. (2000). The rank-order consistency of personality traits from childhood to old age: A quantitative review of longitudinal studies. Psychological Bulletin,

126(1), 3–25. doi:10.1037//0033-2909.126.1.3

Sadeh, N., & Verona, E. (2008). Psychopathic personality traits associated with abnormal selective attention and impaired cognitive control. Neuropsychology, 22(5), 669–680. doi:10.1037 /a0012692.

Schmitt, M. B., Justice, L. M., & O’Connell, A. (2014). Vocabulary gain among children with language disorders: Contributions of children’s behavior regulation and emotionally supportive

environments. American Journal of Speech-Language Pathology, 23, 373–384. doi:10.1044 /2014_AJSLP-12-0148

Sellbom, M., & Verona, E. (2007). Neuropsychological correlates of psychopathic traits in a non-incarcerated sample. Journal of Research in Personality, 41(2), 276–294. doi:10.1016/j.jrp .2006.04.001

Sellbom, M., Wygant, D. B., & Drislane, L. E. (2014). Elucidating the construct validity of the psychopathic personality inventory triarchic scales. Journal of Personality Assessment, 1–8. doi:10.1080/00223891.2014.962654

Senn, T. E., Espy, K. A., & Kaufmann, P. M. (2004). Using path analysis to understand executive function organization in preschool children. Developmental Neuropsychology, 26(1), 445–464. doi:10.1207/s15326942dn2601_5

Singer, B. D., & Bashir, A. S. (1999). What are executive functions and self-regulation and what do they have to do with language-learning disorders? Language, Speech, and Hearing Services in

Schools, 30, 265–273. doi:10.1016/j.tics.2012.01.006

Strickland, C. M., Drislane, L. E., Lucy, M., Krueger, R. F., & Patrick, C. J. (2013). Characterizing psychopathy using DSM-5 personality traits. Assessment, 20(3), 327–38. doi:10.1177 /1073191113486691

Stuss, D. T. (2011). Functions of the frontal lobes: Relation to executive functions. Journal of the

International Neuropsychological Society, 17, 759–765. doi:10.1017/S1355617711000695

Van Baardewijk, Y., Stegge, H., Andershed, H., Thomaes, S., Scholte, E., & Vermeiren, R. (2008). Measuring psychopathic traits in children through self-report. The development of the Youth

(26)

26 Psychopathic traits Inventory-Child Version. International Journal of Law and Psychiatry, 31, 199–209. doi:10.1016/j.ijlp.2008.04.004

Vriezen, E. R., & Pigott, S. E. (2002). The relationship between parental report on the BRIEF and performance-based measures of executive function in children with moderate to severe traumatic brain injury. Child Neuropsychology, 8(4), 296–303. doi:10.1076/chin.8.4.296.13505 Waller, R., Gardner, F., Hyde, L. W., Shaw, D. S., Dishion, T. J., & Wilson, M. N. (2012). Do harsh and

positive parenting predict parent reports of deceitful-callous behavior in early childhood?

Journal of Child Psychology and Psychiatry and Allied Disciplines, 53(9), 946–953.

doi:10.1111/j.1469-7610.2012.02550.x

Willoughby, M. T., Waschbusch, D. A., Moore, G. A., & Propper, C. B. (2011). Using the ASEBA to screen for callous unemotional traits in early childhood: factor structure, temporal stability, and utility. Journal of Psychopathology and Behavioral Assessment, 33(1), 19–30. doi:10.1007 /s10862-010-9195-4

Yang, Y., & Raine, A. (2009). Prefrontal structural and functional brain imaging findings in antisocial, violent, and psychopathic individuals: A meta-analysis. Psychiatry Research, 174(2), 81–88. doi:10.1016/j.pscychresns.2009.03.012.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

One of the remaining issues to be addressed before a clinical study with ColoPulse tablets containing active substances can be performed in patients with Crohn’s disease, was

Nu de buitengerechtelijke vernietiging onder het huidige recht is verdwenen en de rechter daarnaast aan de werknemer bij alle vormen van ontbinding een

97 Om die mate van afhankelijkheid te kunnen toetsen, dient volgens haar gekeken te worden naar de feiten en omstandigheden: “Zoals het wel of niet hebben

Specifically, this study examines the main research question: “How successful is incidental grammar acquisition in adult Dutch native learners of German?” I will study this question

De gedachte daarbij was dat wanneer de kwaliteit van scholen met relatief weinig niet- westerse allochtone en gewichtsleerlingen aanzienlijk beter beoordeeld werd

This thesis investigated whether or not successfully implemented gender mainstreaming policies, such as adapted recruitment strategies, gender awareness training,

The refinement process to make the actual coating material, consists of reducing the water content. 105 Traditionally coloured lacquer was pigmented by the lacquer artists

I analyzed the selected instances of humor and divided them into the following categories according to the types of humor identified: (1) scripts that are humorous because they