• No results found

Een beloning voor goed gedrag? : het effect van een beloningssysteem op de intentie tot lichaamsbeweging

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een beloning voor goed gedrag? : het effect van een beloningssysteem op de intentie tot lichaamsbeweging"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een beloning voor goed gedrag?

Het effect van een beloningssysteem op de intentie tot

lichaamsbeweging

Universiteit van Amsterdam Communicatiewetenschap Persuasieve communicatie Bachelor scriptie Maaike Buys - 11042907 Begeleider Dr. E. S. Smit 16-01-2017 Woorden: 6452

(2)

Abstract

In deze studie is onderzocht in hoeverre mobiele lichaamsbewegingsapplicaties met of zonder beloningssystemen effect hebben op de intentie tot lichaamsbeweging van

volwassen Nederlanders. Daarnaast is getoetst in hoeverre dit effect wordt gemedieerd door de attitude tegenover lichaamsbeweging. Tot slot zijn leeftijd en geslacht getoetst als

modererende relaties op dit hoofdeffect. Middels een online experiment (N = 141) is de data verzameld. Resultaten tonen aan dat het gebruik van een mobiele applicatie met

beloningssysteem in vergelijking met een applicatie zonder beloningssysteem geen groter effect heeft op de intentie tot lichaamsbeweging. Ook wordt dit hoofdeffect niet gemedieerd door de attitude tegenover lichaamsbeweging. Tot slot zijn er geen effecten gevonden voor de moderatoren leeftijd en geslacht. Echter, het verschil in effect van geslacht op het hoofdeffect ligt dicht bij het significantieniveau waarbij mannen een grotere intentie tot

lichaamsbeweging hebben na het zien van een lichaamsbewegingsapplicatie met

beloningssysteem dan vrouwen. Een vervolgstudie met een meer uitgebreide interventie, waaronder het stimulusmateriaal en de steekproefomvang, kan uitwijzen of het modererende effect van geslacht daadwerkelijk significant kan zijn en ook of de andere relaties een positievere uitkomst behalen.

(3)

Inleiding

Lichaamsbeweging wordt al lange tijd onder de aandacht gebracht in wetenschappelijke onderzoeken en gezondheidsprogramma’s, zoals het First Step Program waarbij met een

stappenteller de lichaamsbeweging wordt bijgehouden en gestimuleerd (Sawada, 2014; Tudor-Locke et al., 2004). Dit wordt gedaan om beweging te stimuleren en gezondheidsrisico’s zoals obesitas, diabetes en hart- en vaatziekten te voorkomen. Toch is een tekort aan

lichaamsbeweging een huidig wereldwijd probleem: één op de vier volwassenen beweegt te weinig (WHO, 2010). Het doel voor belanghebbenden, waaronder gezondheidsinstellingen, is om effectieve middelen te vinden om de lichaamsbeweging te bevorderen (Miyachi, 2012). Lichaamsbeweging bestaat binnen het huidige onderzoek uit alle lichamelijke activiteiten waarbij energie wordt verbruikt (Caspersen, Powell, & Christenson, 1985).

Een manier om de lichaamsbeweging te stimuleren is onder andere door het gebruik van gezondheidsprogramma’s met beloningssystemen (Adams, Giles, McColl, & Sniehotta, 2014). Binnen dit onderzoek wordt het direct belonen van gewenst gedrag gezien als een beloningssysteem (Marteau, Ashcroft, & Oliver, 2009). Direct belonen wordt doorgaans gedaan met beloningen van materiële of financiële waarde die stimulerend werken voor de gedragsverandering. Een voorbeeld van een beloningssysteem in een gezondheidsprogramma is een interventie waarbij de aanwezigheid van sportsessies wordt beloond met een korting van x euro. Een literatuurstudie naar de effecten van beloningssystemen toont een algemeen positief effect aan van gezondheidsprogramma’s met beloningssystemen op de

lichaamsbeweging (Buys, 2016). De resultaten toonden aan dat er verschillen bestaan in de effecten van de beloningssystemen op de lichaamsbeweging tussen jongvolwassenen (18 tot 30 jaar) en volwassenen (30 jaar en ouder). Zo is geconcludeerd dat

gezondheidsprogramma’s met beloningssystemen vaak effectiever zijn bij jongvolwassenen dan volwassenen. Daarnaast blijkt ook een verschil in effect te bestaan tussen mannen en vrouwen. Resultaten van verschillende onderzoeken tonen aan dat het effect van

beloningssystemen bij mannen sterker is dan bij vrouwen (Christian et al., 2016; Guthrie et al., 2015; Hardman, Horne, & Fergus Lowe, 2011).

Naast offline gezondheidsprogramma’s met beloningssystemen wordt er ook gebruik gemaakt van online-gezondheidscommunicatie (van den Berg, Schoones, & Vlieland, 2007; Vandelanotte, Spathonis, Eakin, & Owen, 2007). Online-gezondheidscommunicatie bestaat uit gezondheidsprogramma’s die via het internet worden verspreid en uitgevoerd (van den Berg, Schoones, & Vlieland, 2007). Neuhauser en Kreps (2010) stellen dat online

(4)

deze boodschappen afgestemd kunnen worden op allerlei verschillende doelgroepen. Internet heeft daarnaast twee voordelige kenmerken in vergelijking met offline mediakanalen

(Griffiths, Lindenmeyer, Powell, Lowe, & Thorogood, 2006). Internet is een vrij goedkoop mediakanaal dat kan leiden tot daling in promotiekosten. Daarnaast kunnen

internetgebruikers op elk moment van de dag bereikt worden. Een vorm van online-gezondheidscommunicatie, waar tot op heden nog weinig onderzoek naar is gedaan, is gezondheidspromotie via mobiele applicaties (Dute, Bemelmans, & Breda, 2016). Deze mobiele applicaties bieden de mogelijkheid om gebruikers uit te dagen tot lichaamsbeweging en om hun voedingspatronen bij te houden. Mogelijke gezondheidsproblemen zoals een tekort aan lichaamsbeweging of obesitas worden hiermee achterhaald. Deze mogelijkheden kunnen bijdragen aan het bevorderen en beschermen van de gezondheid.

Omdat mobiele applicaties, onder andere voor gezondheidsdoeleinden, door velen dagelijks worden gebruikt is het noodzakelijk om hier meer inzicht in te krijgen binnen de literatuur (Böhmer, Hecht, Schöning, Krüger, & Bauer, 2011). Door de voordelen die beloningssystemen en mobiele applicaties bieden is in deze studie het effect van een

beloningssysteem binnen een mobiele lichaamsbewegingsapplicatie onderzocht. De volgende onderzoeksvraag zal worden beantwoord:

RQ: In hoeverre hebben mobiele lichaamsbewegingsapplicaties met of zonder beloningssystemen effect op de intentie tot lichaamsbeweging? Welke rollen spelen attitude tegenover lichaamsbeweging, leeftijd en geslacht hierin?

Vanwege de korte periode waarin het onderzoek heeft plaatsgevonden is ervoor gekozen om de verschillende effecten aan te tonen op de attitude tegenover en intentie tot lichaamsbeweging (gedragsintentie), twee variabelen die voorafgaan aan gedragsverandering (Ajzen, 1991). De bevindingen van dit onderzoek bieden allereerst aanvulling op de nu nog kleine hoeveelheid literatuur over beloningssystemen binnen mobiele applicaties. Diverse onderzoeken tonen aan dat een manier om lichaamsbeweging te stimuleren gedaan wordt door middel van gezondheidsprogramma’s met beloningssystemen (Adams et al., 2014). Wat ontbreekt in de huidige literatuur is onderzoek naar de effecten van mobiele

lichaamsbewegingsapplicaties met beloningssystemen op de attitude en gedragsintentie. Het huidige onderzoek zal hierop in gaan. Daarnaast zijn de bevindingen relevant voor

gezondheidsbelanghebbenden, zoals gezondheidsinstellingen en zorgverzekeraars, om nieuwe effectieve gezondheidsprogramma’s te ontwikkelen die de lichaamsbeweging

stimuleren en daarmee gezondheidsrisico’s voorkomen. Ook zijn de bevindingen relevant om bedrijfsmodellen en marketingcampagnes op te stellen binnen het bedrijfsleven en voor

(5)

commerciële gezondheidsorganisaties zoals sportscholen. Dit om zo de werkproductiviteit, bezoekersaantallen en andere doelen te stimuleren (Hunter, Tully, Davis, Stevenson, & Kee, 2013).

Conceptueel model

Om antwoord te kunnen geven op de hoofdvraag worden allereerst de onderzoeksvariabelen in kaart gebracht en hypotheses opgesteld. In Figuur 1 worden de relaties tussen de

onderzoeksvariabelen schematisch weergegeven in een conceptueel model.

Figuur 1: Conceptueel model

Mobiele applicatie

Van alle (jong)volwassen Nederlanders is 85% in het bezit van een smartphone (Telecompaper, 2016). Een smartphone heeft in tegenstelling tot de mobiele telefoon meer mogelijkheden, zoals wereldwijd internettoegang, applicatiemogelijkheden en een efficiënt besturingssyteem (Verkasalo, López-Nicolás, Molina-Castillo, & Bouwman, 2010; Wang, Xiang, & Fesenmaier, 2014). Van alle tijd die men spendeert op een smartphone wordt 85% van de tijd (gemiddeld twee uur en 19 minuten per dag) besteedt aan het gebruik van

applicaties (Protalinski, 2014). Mobiele applicaties zijn software-programma’s die extra functies toevoegen aan smartphones waardoor smartphones worden gezien als

multifunctionele communicatieapparatuur (Conroy, Yang, & Maher, 2014). Eén op de vijf smartphonebezitters gebruikt minstens één mobiele applicatie om hun gezondheidsdoelen te

(6)

ondersteunen (Fox & Duggan, 2012). Van deze gezondheidsapplicatie-gebruikers heeft 38% een applicatie gedownload voor het meten en stimuleren van de lichaamsbeweging. In dit onderzoek is daarom een mobiele applicatie gebruikt als stimulusmateriaal.

Beloningssysteem

Een toepassing binnen mobiele applicaties dat kan bijdragen aan effectievere gezondheidsprogramma’s is het gebruik van beloningssystemen. Zoals eerder genoemd hebben beloningssystemen een stimulerend effect op de lichaamsbeweging (Adams et al., 2014; Buys, 2016). Echter, er is nog weinig bekend over de effecten van

gezondheidsprogramma’s met beloningssystemen binnen mobiele applicaties. Een veel gebruikte beloningsstrategie om mensen te stimuleren tot gewenst gedrag is een

puntensysteem (Buys, 2016). Hierbij kunnen punten gespaard worden door het behalen van doelen waarna de punten ingewisseld kunnen worden voor bepaalde gratis producten en diensten of kortingen hierop. De te behalen doelen kunnen variëren per

gezondheidsprogramma. Zo bestaan er onderzoeken waarbij je per minuut aan

lichaamsbeweging punten scoort (Guthrie et al., 2015; Hunter et al., 2013). Ook kunnen punten gespaard worden bij het behalen van aangeboden uitdagingen en trainingen (van Mierlo, Hyatt, Ching, Fournier, & Dembo, 2016). Binnen deze studie wordt onderzocht wat het effect is van een mobiele lichaamsbewegingsapplicatie met een beloningssysteem waarbij punten worden gegeven voor elk afgeronde training.

Intentie tot lichaamsbeweging

Voordat mensen bepaald gewenst gedrag aanleren of veranderen, in dit geval het toenemen van lichaamsbeweging, doorlopen zij volgens de Theory of Planned Behavior (TPB) van Ajzen (1991) eerst andere fasen. Zo stelt deze theorie dat iemands gedrag wordt bepaald door zijn of haar intentie tot het desbetreffende gedrag. In de huidige studie wordt hoofdzakelijk onderzoek gedaan naar de intentie tot lichaamsbeweging. Doordat eerder onderzoek heeft aangetoond dat beloningssystemen de lichaamsbeweging stimuleert (Buys, 2016), wordt er verwacht dat een mobiele lichaamsbewegingsapplicatie met een

beloningssysteem zorgt voor een grotere intentie tot lichaamsbeweging. De volgende hypothese is hierbij opgesteld:

H1: Een mobiele lichaamsbewegingsapplicatie met een beloningssysteem heeft een positiever effect op de intentie tot lichaamsbeweging dan een mobiele applicatie zonder beloningssysteem.

(7)

Attitude tegenover lichaamsbeweging

Daarnaast stelt de TPB dat de intentie van bepaald gedrag onder andere wordt

beïnvloed door de attitude tegenover het gedrag (Ajzen, 1991). De attitude tegenover bepaald gedrag kan worden gedefinieerd als het hebben van een positieve of negatieve evaluatie of beoordeling van het desbetreffende gedrag (Fishbein & Raven, 1962). Om de intentie tot lichaamsbeweging te kunnen vergroten moet er volgens dit model eerst een positieve attitude bestaan tegenover lichaamsbeweging. Ook blijkt de attitude een sterke en consistente

voorspeller te zijn van de gedragsintentie, waardoor is aanbevolen om binnen lichaamsbewegingsinterventies de attitude te veranderen ter stimulering van de

gedragsintentie (Chatzisarantis, Hagger, Biddle, & Smith, 2005). Binnen dit onderzoek wordt daarom verwacht dat de attitude een mediërende functie heeft op het hoofdeffect, waarbij een positievere attitude tegenover lichaamsbeweging stimulerend is voor de intentie tot

lichaamsbeweging. Deze verwachting leidt tot de volgende hypothese:

H2: Het effect van een mobiele lichaamsbewegingsapplicatie met of zonder een beloningssysteem op de intentie tot lichaamsbeweging wordt gemedieerd door de attitude tegenover lichaamsbeweging.

Moderatoren Leeftijd

Naast het hoofd- en mediatie-effect zijn ook twee modererende variabelen

meegenomen in dit onderzoek die verschillen in effecten kunnen aantonen. Uit een Europees onderzoek naar internetgebruik blijkt dat jongeren en jongvolwassenen meer gebruik maken van smartphones dan (oudere) volwassenen (Seybert, 2012). 58% van alle Europeanen tussen de 16 en 24 jaar oud gebruiken smartphones, terwijl dit percentage een stuk lager ligt bij volwassenen (36%) en ouderen (12%). Daarnaast is aangetoond dat beloningssystemen meer effect hebben op de lichaamsbeweging bij jongeren en jongvolwassenen dan bij volwassenen (Buys, 2016). In dit onderzoek is daarom een modererend effect van leeftijd verwacht, waarbij de relatie tussen een mobiele applicatie met een beloningssysteem en de intentie tot lichaamsbeweging verschilt tussen jongvolwassenen (18 tot 30 jaar) en volwassenen (30 jaar en ouder). De volgende hypothese is opgesteld:

H3a: Een mobiele lichaamsbewegingsapplicatie met een beloningssysteem heeft een positiever effect op de intentie tot lichaamsbeweging onder jongvolwassenen dan

(8)

Geslacht

De tweede modererende variabele die mogelijk verschil in effect aantoont van een beloningssysteem op de gedragsintentie is geslacht. Uit verschillende onderzoeken is aangetoond dat het effect van beloningssystemen bij mannen significant hoger is dan bij vrouwen (Christian et al., 2016; Guthrie et al., 2015; Hardman et al., 2011). In dit onderzoek wordt dan ook verschil in effect verwacht van een beloningssysteem op de intentie tot lichaamsbeweging tussen mannen en vrouwen. De volgende hypothese is opgesteld om deze verwachting te toetsen:

H3b: Een mobiele applicatie met een beloningssysteem heeft een positiever effect op de intentie tot lichaamsbeweging onder mannen dan vrouwen.

Methode Onderzoeksmethode

Om de hypotheses binnen deze studie te toetsen, is een experiment uitgevoerd. Het voornaamste doel van een experiment is om een causaal verband (oorzaak-gevolg) tussen onafhankelijke en afhankelijke variabelen aan te tonen waarbij de onafhankelijke variabele wordt gemanipuleerd (‘t Hart, Boeije, & Hox, 2009). Een experiment is een gecontroleerde methode waardoor mogelijke externe factoren worden uitgesloten zodat een zuiver causaal verband kan worden aangetoond.

Design

Het experimentele onderzoek maakte gebruik van een tussen-groepen-design dat bestond uit twee condities, namelijk een experimentele conditie (mobiele

lichaamsbewegingsapplicatie met beloningssysteem) en een controleconditie (mobiele lichaamsbewegingsapplicatie zonder beloningssysteem). Beide condities bestonden uit dezelfde online vragenlijst (zie Bijlage 1) en stimulusmateriaal (zie Bijlage 2).

Stimulusmateriaal

Het stimulusmateriaal van het experiment bestond voor beide condities uit vier screenshots van de fictieve mobiele lichaamsbewegingsapplicatie ‘FUNFIT’ (zie Bijlage 2). Verschillende elementen van diverse bestaande mobiele applicaties zijn samengevoegd tot vier zelfontworpen screenshots van de fictieve lichaamsbewegingsapplicatie. De

(9)

informatie over sportacties, prestaties en persoonlijke doelen werden getoond. De

experimentele conditie kreeg ook vier screenshots van de applicatie te zien waarbij de eerste informatie-screenshot hetzelfde was als die van de controlegroep. Echter, de drie andere screenshots waren gericht op een puntensysteem. De applicatie liet zien dat de gebruikers punten konden scoren voor elke afgeronde training en dat deze behaalde punten gespaard of verzilverd konden worden. De punten konden worden verzilverd voor exclusieve

aanbiedingen zoals korting op producten of gratis producten. Bij doorsparen konden extra bonuspunten worden behaald voor speciale beloningen. De screenshots zijn in beide condities gelijk gehouden, betreft schrijfstijl, design, kleur en lettertype, om mogelijk storende factoren uit te sluiten.

Steekproef

Vanwege het korte tijdsbestek waarin het onderzoek plaatsvond (2 tot en met 14 november 2016) is gebruik gemaakt van een gelegenheidssteekproeftrekking. Deze type steekproef bestaat uit participanten vanuit de directe omgeving van de onderzoeker, zoals vrienden, familie, collega’s, medestudenten en kennissen. De online vragenlijst werd zowel via e-mail verstuurd als via Facebook verspreid. Naast het verzoek om deel te nemen aan het onderzoek werden de contacten gevraagd om het onderzoek met hun eigen omgeving te delen, wat ook wel snowball sampling wordt genoemd (Goodman, 1961). De e-mail werd door drie mensen doorgestuurd en het Facebook-bericht werd 15 keer gedeeld. De steekproef van dit onderzoek bestond uit (jong)volwassen Nederlanders van 18 jaar en ouder. Er moest een goede verdeling van leeftijd en geslacht zijn om tijdens de analyse een groepsverdeling met een ongeveer gelijk aantal proefpersonen te kunnen maken tussen jongvolwassenen (18 tot 30 jaar) en volwassenen (30 jaar en ouder) en mannen en vrouwen. Dit werd gereguleerd door zowel jongvolwassenen, volwassen, mannen als vrouwen aan te sporen om deel te nemen. De verdeling in leeftijd bleef tijdens de dataverzameling vrijwel gelijk. Echter, na een aantal dagen data verzameld te hebben bleek dat slechts 30% van alle participanten mannen waren. Om deze verdeling meer gelijk te maken werden vrouwen vanaf dat moment

uitgesloten van het onderzoek. Het onderzoek bestond uit 167 deelnemers die gelijkmatig en gerandomiseerd waren verdeeld onder de condities.

Pretest

Twee pretesten zijn uitgevoerd om het stimulusmateriaal inclusief vragenlijst te optimaliseren. Uit de eerst pretest onder drie experts (collega-onderzoekers) bleek dat op een

(10)

aantal typfouten en een ontbrekende definitie van het begrip ‘lichamelijke bewegingsapplicatie’ na, de vragenlijst duidelijk en begrijpelijk was.

De tweede pretest onder 14 vertegenwoordigers van de doelgroep bestond uit zes mannen en acht vrouwen met een gemiddelde leeftijd van 30,71 (SD = 13,61). Een

Chikwadraattoets is uitgevoerd om te controleren of de manipulatie juist is geïnterpreteerd. De toets bleek niet aan alle voorwaarden te voldoen, alle cellen hadden een verwachte

frequentie kleiner dan 5. Uit de kruistabel is af te lezen dat drie van de zeven participanten uit de controleconditie hebben aangegeven een applicatie met sociale interactie te hebben

waargenomen. Daarnaast bleek uit de feedback van de participanten dat het stimulusmateriaal moeilijk leesbaar was omdat ze alle vier klein naast elkaar stonden. Dit kan mogelijk de verkeerde interpretatie van de manipulatie verklaren. Deze onduidelijkheid is opgelost door de screenshots groter onder elkaar te plaatsen waardoor de afbeeldingen duidelijker zichtbaar waren en er minder informatie in een keer werd getoond. Bovendien zijn er een aantal kleine aanpassingen gedaan na de pretesten, zoals het invoegen van korte introductieteksten, het aanpassen en versimpelen van de stellingen, vragen en antwoordopties en de mogelijkheid om terug te gaan naar de vorige pagina.

Procedure

De participanten ontvingen een link naar de vragenlijst die is opgesteld met behulp van het programma Qualtrics. Allereerst kregen de participanten een introductietekst te lezen met daarin de opzet en het doel van het onderzoek (zie Bijlage 3). Het doel werd globaal beschreven waarbij niks werd verteld over een beloningssysteem om vertekening en mogelijk sociaal wenselijke antwoorden te voorkomen. Na de introductietekst konden participanten informed consent geven voor deelname aan het onderzoek. Nadat de participanten akkoord zijn gegaan met de voorwaarden werden zij random toegewezen aan een van de twee condities.

Allereerst startte de vragenlijst met enkele controlevragen en vragen over

achtergrondinformatie. Deze vragen bestonden uit demografische kenmerken, kennis over het onderwerp en huidig gedrag. Daarna werd de participant blootgesteld aan het

stimulusmateriaal. De participanten werden verzocht om de screenshots goed te bestuderen om hier vervolgens een aantal vragen over te beantwoorden. Na de blootstelling van minimaal 30 seconden volgden vragen over de applicatie, attitude tegenover en intentie tot lichaamsbeweging.

(11)

Na afloop van het onderzoek werd het specifieke doel van het onderzoek kort beschreven (zie Bijlage 4). Mochten participanten zich misleid voelen na afloop van het onderzoek kregen zij de mogelijkheid om dit te melden. Tot slot werden de participanten bedankt voor deelname en kon de websitepagina worden afgesloten.

Metingen

Intentie tot lichaamsbeweging

Gebaseerd op een bestaande schaal binnen de TPB van Ajzen (1991) werd de

afhankelijke variabele ‘intentie tot lichaamsbeweging’ gemeten met drie items op een 7-punts Likertschaal (1 = zeer onwaarschijnlijk en 7 = zeer waarschijnlijk). Een voorbeeld van de drie stellingen die zijn voorgelegd luidt als volgt: ‘Ik ben van plan om in de komende maand intensief lichamelijk actief te zijn’. Uit een principale componenten factoranalyse (PCA) blijkt dat deze drie items samen een eendimensionale schaal vormen met een eigenwaarde boven de één (EV = 2,25, 𝑅2= 0,75). Hoe hoger op deze schaal werd gescoord, hoe groter de

intentie lichaamsbeweging. De Cronbach's Alpha van de drie items samen is 0,82 en vormen dus samen een betrouwbare schaal.

Attitude tegenover lichaamsbeweging

De mediator ‘attitude tegenover lichaamsbeweging’ bestaat uit vijf items die elk een deel van de attitude meten en is gebaseerd op een bestaande schaal binnen de TPB van Ajzen (1991). De volgende stelling werd voorgelegd: ‘Voor mij is lichamelijk actief zijn waarbij ik minstens 3 keer per week gedurende 20 minuten per dag in de komende maand beweeg’. Participanten konden op een 7-punts Likertschaal aangeven in hoeverre zij lichamelijk actief zijn ongunstig - gunstig, onplezierig - plezierig, slecht - goed, waardeloos - waardevol en onaangenaam - aangenaam vonden. De PCA toont aan dat de vijf items samengenomen één component vormden met een eigenwaarde boven de één (EV = 3,25, 𝑅2= 0,65). Hoe hoger

op deze schaal werd gescoord, hoe positiever de attitude tegenover lichaamsbeweging. Met een Cronbach’s Alpha van 0,86 bleek de schaal voldoende betrouwbaar te zijn.

Moderatoren

Er zijn in dit onderzoek twee modererende variabelen meegenomen. De eerste moderator is de dichotome variabele geslacht (man of vrouw). De moderator leeftijd werd aangegeven in cijfers. Na de dataverzameling is van leeftijd een dichotome variabele gemaakt

(12)

waarbij jongvolwassenen (18 tot 30 jaar) en volwassenen (30 jaar en ouder) zijn onderscheiden.

Controlevragen

Een aantal controlevragen zijn gebruikt voor in- of uitsluiting van de participant. Allereerst werd elke participant onder de 18 jaar uitgesloten en direct naar het einde van de vragenlijst gestuurd. Daarnaast werd getoetst of de participant kennis had van smartphones en mobiele applicaties. Wanneer participanten geen kennis hadden over mobiele applicaties werden zij direct uitgesloten. Ook werden participanten die chronisch niet in staat waren om lichaamsbeweging uit te oefenen uitgesloten van het onderzoek.

Manipulatiecheck

Om te toetsen of de weergegeven lichaamsbewegingsapplicatie (met of zonder beloningssysteem) juist is geïnterpreteerd, is een manipulatiecheck uitgevoerd. Direct na het tonen van het stimulusmateriaal werd gevraagd of de participant een applicatie had gezien die 1) enkel trainingsgegevens bijhoudt, 2) het mogelijk maakt om met vrienden te interacteren, of 3) per training punten geeft als beloning voor de sportprestatie. Een Chikwadraattoets is uitgevoerd om de frequenties te vergelijken van welk soort applicatie is waargenomen (informatie of beloningssysteem) door participanten uit de condities met of zonder

beloningssysteem. Een significant effect is gevonden, 𝜒2 (2) = 84,25, p < 0,001. Dit is een

redelijk sterk verband (tau = 0,37). Slechts 42,9% van de participanten in de controleconditie gaf aan een applicatie te hebben waargenomen die enkel de trainingsgegevens bijhoudt. Maar liefst 37,1% van de participanten gaven aan een applicatie met sociale interactie gezien te hebben. Dit betekent dat de controle manipulatie voor een groot deel van de participanten niet duidelijk is geweest. De meeste participanten uit de experimentele conditie (94,7%) gaven aan een applicatie gezien te hebben waarbij per training punten werden gegeven als beloning voor de prestatie. Ondanks dat de manipulatie in de controleconditie minder goed

geïnterpreteerd is, bestaat er wel een duidelijk verschil in verdeling tussen de twee condities. Dit betekent dat de manipulatie heeft gewerkt.

Analyseplan

Allereerst werden door middel van beschrijvende statistiek de variabelen

leeftijdsgroepen, geslacht en type conditie gecontroleerd op gelijke steekproevenverdelingen. Daarnaast is een t-toets op twee onafhankelijke gemiddelden uitgevoerd om erachter te

(13)

komen of de effecten van een lichaamsbewegingsapplicatie met of zonder een

beloningssysteem op de gedragsintentie van elkaar verschillen (H1). Vervolgens is het mediërende effect van de attitude op het hoofdeffect van het soort

lichaamsbewegingsapplicatie op de gedragsintentie (H2) getoetst middels een

mediatieanalyse. Hierbij zijn allereerst drie losse regressieanalyses uitgevoerd om een

mogelijke mediatie aan te tonen. Als de drie losse relaties en de relatie tussen de condities en gedragsintentie gemedieerd door de attitude significant zijn, wordt de Sobel’s Z toets

uitgevoerd. Deze toets controleert hoeveel van de invloed van de condities op de

gedragsintentie verdwijnt als gevolg van de attitude. Tot slot, om het modererende effect van zowel leeftijd (H3a) als geslacht (H3b) te toetsen op de relatie van de condities op de

gedragsintentie, zijn twee tweewegs-variantieanalyses uitgevoerd. Deze analyse is gekozen omdat zowel de onafhankelijke variabele als de twee moderatoren categorisch zijn en de afhankelijke variabele op interval niveau is gemeten. Binnen deze analyses werd ook een Levene’s Test opgevraagd om te achterhalen of er gesproken kan worden van gelijke populatievarianties.

Resultaten Beschrijvende statistiek

Twee respondenten waren niet bekend met mobiele applicaties, vijf participanten bleken jonger dan 18 jaar oud te zijn en 13 deelnemers waren chronisch niet in staat om lichaamsbeweging uit te oefenen waardoor zij werden uitgesloten. Vervolgens zijn zes participanten als missing aangegeven, zij zijn na de manipulatie of tijdens het meten van de attitude en gedragsintentie gestopt. Uiteindelijk zijn in totaal 141 participanten zijn

meegenomen in dit onderzoek. Van deze participanten bestond 33,3% uit mannen (n = 47) en 66,6% uit vrouwen (n = 94), 56,7% was jongvolwassen (n = 80) en 43,3% was 30 jaar of ouder (n = 61). Van alle participanten waren 66 personen toegewezen aan de controleconditie (46,8%) en 75 personen toegewezen aan de experimentele conditie (53,2%). De twee

condities zijn in aantal dus vrij gelijk gebleven aan elkaar. Het onderzoek bestaat uit iets meer jongvolwassenen dan volwassenen en er hebben een stuk meer vrouwen deelgenomen dan mannen.

Hypothese 1

In dit onderzoek werd een hoofdeffect verwacht waarbij de

(14)

tot lichaamsbeweging dan de lichaamsbewegingsapplicatie zonder beloningssysteem. Uit de t-toets op twee onafhankelijke gemiddelden blijkt dat participanten uit de experimentele conditie gemiddeld een iets hogere gedragsintentie hebben (M = 5,48, SD = 1,30) na het zien van de lichaamsbewegingsapplicatie dan de controleconditie (M = 5,25, SD = 1,39). Dit verschil is echter niet significant, t (139) = -1,02, p = 0,307, 95% CI [-0,68, 0,22]. Omdat er geen significant verband is gevonden tussen het soort lichaamsbewegingsapplicatie en de intentie tot lichaamsbeweging bij (jong)volwassen Nederlanders, wordt hypothese 1 verworpen.

Hypothese 2

Om te achterhalen of het hoofdeffect wordt gemedieerd door de attitude die een participant heeft tegenover lichaamsbeweging is een mediatieanalyse uitgevoerd. Figuur 2 toont een schematische weergave van de relaties die worden getoetst in de mediatieanalyse (Baron & Kenny, 1986). Verwacht wordt dat de relatie tussen A (type conditie) en B (intentie tot lichaamsbeweging) wordt gemedieerd door M (attitude tegenover lichaamsbeweging). De relatie tussen A en B verloopt dan ook indirect via M en zal verdwijnen als wordt

gecontroleerd voor M.

Figuur 2: Relaties binnen mediatieanalyse

Tabel 1

Resultaten losse regressieanalyses voor de relaties tussen type conditie, gedragsintentie en attitude met toetsingsgrootheden, gestandaardiseerde regressiecoëfficiënten en proporties verklaarde varianties.

F (df) b* 𝑅2

Conditie  Attitude 0,06 (1, 140) -0,02 0,00 Attitude  Intentie 43,19 (1,139) 0,49*** 0,24 Conditie  Intentie 1,05 (1,139) 0,09 0,01 Noot. Alleen het effect van de attitude op de gedragsintentie bleek significant.

(15)

Voor de eerste stap van de mediatieanalyse werden de directe relaties a, b en c getoetst met losse regressieanalyses. De resultaten van deze analyses zijn weergegeven in Tabel 1. Het eerste regressiemodel voor relatie a, met de attitude van volwassen Nederlanders als afhankelijke variabele en de type lichaamsbewegingsapplicatie dat men bekijkt als

onafhankelijke variabele, is niet significant, F (1,140) = 0,06, p = 0,808. Het regressiemodel is dus niet te gebruiken om de attitude van volwassen Nederlanders te voorspellen.

Het tweede regressiemodel voor relatie b, met de gedragsintentie (B) van volwassen Nederlanders als afhankelijke variabele en hun attitude (M) als onafhankelijke variabele, is wel significant, F (1,139) = 43,19, p < 0,001. Het model is bruikbaar om de gedragsintentie te voorspellen, maar de voorspelling is matig sterk. De variantie in de gedragsintentie kan voor 23,7% worden voorspeld door de attitude (𝑅2= 0,24). De attitude heeft een significant, matig

verband met de gedragsintentie, b* = 0,49, t = 6,57, p < 0,001, 95% CI [0,38, 0,70]. Tot slot werd met relatie c het effect van A op B getoetst. Zoals eerder aangetoond blijkt ook uit het regressiemodel met de gedragsintentie van volwassen Nederlanders als afhankelijke variabele en het soort lichaamsbewegingsapplicatie dat men bekijkt als onafhankelijke variabele niet significant, F (1,139) = 1,05, p = 0,31. Het model is dus niet bruikbaar om de gedragsintentie van Nederlanders te voorspellen.

Tegen de verwachting in is alleen de relatie tussen M en B significant, waardoor er geen Sobel's Z toets is uitgevoerd. Volgens het stappenplan van Baron en Kenny (1986) kan worden geconcludeerd dat de relatie tussen A en B niet indirect verloopt via M en dus niet verdwijnt na het controleren voor M. Dit wil zeggen dat er geen hoofdeffect is van het soort lichaamsbewegingsapplicatie op de gedragsintentie en dat het effect niet wordt gemedieerd door de attitude. Hypothese 2 is daarom verworpen.

Hypothese 3a

Voor hypothese 3a is een moderatieanalyse uitgevoerd waarin is getoetst of het hoofdeffect van de type conditie (A) op de intentie tot lichaamsbeweging (B) wordt

veranderd onder invloed van de leeftijd (M) (zie Figuur 3). Er kan ook wel gesproken worden van een interactie-effect, dit wil zeggen dat B wordt beïnvloed door de gezamenlijke

(16)

Figuur 3: Relaties binnen moderatieanalyse

De Levene's test is niet significant, F (3,137) = 0,38, p = 0,766, er kan dus gesproken worden van homogene varianties. Uit de tweewegs-variantieanalyse bleek dat er geen

significant effect is van leeftijd op de gedragsintentie, F (1,137) = 0,06, p = 0,812. Ook bleek er geen significant interactie-effect te zijn tussen leeftijd en de type conditie, F (1,137) = 0,02, p = 0,904 (zie Tabel 2). In de controleconditie hadden jongvolwassenen gemiddeld iets minder intentie tot lichaamsbeweging (M = 5,22, SD = 1,41) dan volwassenen (M = 5,30, SD = 1,40). In de experimentele conditie bleek het verschil in gedragsintentie tussen

jongvolwassenen (M = 5,47, SD = 1,37) en volwassenen (M = 5,50, SD = 1,21) iets te zijn verminderd. Omdat deze verschillen in resultaten vrijwel nihil zijn en niet significant, is hypothese 3a verworpen.

Hypothese 3b

Wederom is een moderatieanalyse uitgevoerd om ditmaal te toetsen of het hoofdeffect van de type conditie (A) op de intentie tot lichaamsbeweging (B) wordt veranderd onder invloed van het geslacht (M), zie nogmaals Figuur 3. De Levene's test toonde aan dat er sprake is van ongelijke populatievarianties, F (3,137) = 6,67, p < 0,001. Ook het aantal waarnemingen per groep zijn niet ongeveer gelijk, waarbij voornamelijk in de experimentele conditie een groot verschil in verdeling is tussen mannen (n = 20) en vrouwen (n = 55). Hierdoor moeten de resultaten volgens Van Peet et al. (2012) met enige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. De tweewegs-variantieanalyse toont geen significant effect aan van geslacht op de gedragsintentie, F (1,137) = 1,42, p = 0,236. Ook bleek er geen significant interactie-effect te zijn tussen geslacht en de type conditie, F (1,137) = 3,71, p = 0,056 (zie Tabel 2). In de controleconditie hadden mannen gemiddeld een iets lagere gedragsintentie (M = 5,15, SD = 1,42) dan vrouwen (M = 5,32, SD = 1,39). In de experimentele conditie

scoorden mannen (M = 6,03, SD = 0,55) daarentegen juist een stuk hoger op gedragsintentie dan vrouwen (M = 5,28, SD = 1,43). Ondanks dat een lichaamsbewegingsapplicatie met beloningssysteem een positiever effect lijkt te hebben op de intentie tot lichaamsbeweging

(17)

onder mannen dan vrouwen, blijkt er geen significant interactie-effect en dus is hypothese 3b verworpen.

Tabel 2

Resultaten moderatieanalyses voor moderatoren leeftijd en geslacht met gemiddelden, toetsingsgrootheden en overschrijdingskansen.

Conditie

Controle Beloning Interactie-effect

Variabele n (%) M SD n (%) M SD F(df) p Geslacht 3,71 (1,137) 0,056 Mannen 27 40,9% 5,15 1,42 20 26,7% 6,03 0,55 Vrouwen 39 59,1% 5,32 1,39 55 73,3% 5,28 1,43 Leeftijd 0,02 (1,137) 0,904 Jongvolwassenen 37 56,1% 5,22 1,41 43 57,3% 5,47 1,37 Volwassenen 29 43,9% 5,30 1,40 32 42,7% 5,50 1,21

Noot. Uit de moderatieanalyses bleek geen significant interactie-effect te zijn tussen geslacht en conditie en

leeftijd en conditie. *p < 0,05.

Discussie Conclusie

Het doel van deze studie was om te kijken in hoeverre een mobiele

lichaamsbewegingsapplicatie met of zonder beloningssysteem een effect heeft op de intentie tot lichaamsbeweging en het mediërende effect van de attitude tegenover lichaamsbeweging. Daarnaast is gekeken in hoeverre de moderatoren leeftijd en geslacht een rol kunnen spelen.

Allereerst is het hoofdeffect onderzocht waarbij verwacht werd dat een

lichaamsbewegingsapplicatie met beloningssysteem een positiever effect heeft op de intentie tot lichaamsbeweging dan een applicatie zonder beloningssysteem (H1). Uit de resultaten bleek dat participanten die de lichaamsbewegingsapplicatie met beloningssysteem hadden bekeken geen significant hogere gedragsintentie hadden dan participanten die de

lichaamsbewegingsapplicatie zonder beloningssysteem hadden bekeken.

Vervolgens is onderzocht of dit hoofdeffect wordt gemedieerd door de attitude tegenover lichaamsbeweging (H2). De resultaten tonen geen mediatie-effect aan. Alleen de

(18)

relatie tussen de attitude en gedragsintentie bleek significant. Dit verwachte effect sluit aan op de Theory of Planned Behaviour van Ajzen (1991), die stelt dat de gedragsintentie pas vergroot als er onder andere een positievere attitude ontstaat tegenover het gedrag. Echter, de relatie tussen de type conditie en de gedragsintentie en de relatie tussen de type conditie en de attitude bleken niet significant te zijn.

Daarnaast bleek uit de resultaten van de eerste moderatieanalyse geen significant moderatie-effect te bestaan van leeftijd (jongvolwassenen en volwassenen) op de relatie tussen de type conditie en gedragsintentie (H3a). Ook de tweede moderatieanalyse naar het effect van geslacht op het hoofdeffect toont geen significant effect aan. De verwachting dat mannen na het zien van een lichaamsbewegingsapplicatie met beloningssysteem een grotere intentie tot lichaamsbeweging hebben dan vrouwen is niet bevestigd (H3b).

Kortom, uit het huidige onderzoek is gebleken dat er geen significant effect is van lichaamsbewegingsapplicaties met of zonder beloningssystemen op de intentie tot

lichaamsbeweging. Daarnaast heeft de attitude tegenover lichaamsbeweging geen significant mediërend effect op deze relatie. Tot slot hebben leeftijd en geslacht ook geen modererend effect op het hoofdeffect.

Verklaringen en beperkingen

De niet-significante uitkomsten van H1 en H2 gaan in tegen de resultaten uit een meta-analyse van Mitchell en collega’s (2013), waarbij is aangetoond dat beloningssystemen positievere effecten hebben op de daadwerkelijke lichaamsbeweging vergeleken interventies zonder beloningssystemen. Wanneer er sprake is van gedragsverandering zou het (volgens de TPB) ook mogelijk zijn dat er in attitude en gedragsintentie verandering plaatsvindt. Een mogelijke verklaring voor het verschil in uitkomsten tussen de huidige studie en eerdere studies is het verschil in het gebruikte stimulusmateriaal. Zo zijn in voorgaande studies interventies uitgevoerd waarbij participanten gebruik maakten van beloningssystemen binnen een bepaalde periode (bijvoorbeeld 6 weken) om de effecten op de lichaamsbeweging te meten. Binnen dit onderzoek is uit praktische overwegingen eenmalig beeldmateriaal getoond van een lichaamsbewegingsapplicatie met of zonder beloningssysteem waarna direct de attitude en gedragsintentie werd gemeten. Screenshots van een beloningssysteem kunnen mogelijk minder effectief zijn voor de participant vergeleken het daadwerkelijk gebruiken van een beloningssysteem.

Daarnaast bleek uit de manipulatiecheck dat het stimulusmateriaal niet door elke participant juist is geïnterpreteerd. Zo heeft slechts 42,9% van de participanten die een

(19)

applicatie zonder beloningssysteem hebben gezien dit ook juist geïdentificeerd. Het is mogelijk dat het stimulusmateriaal van de twee condities te veel op elkaar leken, of dat de manipulatiecheckvraag niet juist is begrepen door de participanten. Dit kan verklaren waarom het verwachte effect van een beloningssysteem binnen dit onderzoek nihil is.

Voor een vervolgonderzoek is het aan te bevelen om een werkende mobiele lichaamsbewegingsapplicatie met en zonder beloningssysteem te gebruiken als

stimulusmateriaal. Hiermee ontstaat een grotere kans dat participanten overtuigd raken van de werking van de applicatie en daardoor de attitude en gedragsintentie zal vergroten. Bovendien is het te adviseren om het stimulusmateriaal en de manipulatiecheckvraag uitgebreider te pretesten zodat de manipulatie beter kan worden geïnterpreteerd. Ook kan in een vervolgstudie rekening gehouden worden met een langere interventieperiode waarbij het stimulusmateriaal voor meerdere weken achtereenvolgend wordt gebruikt in plaats van eenmalig. De participanten hebben dan langer de tijd om de werking van een

beloningssysteem te ondervinden waardoor mogelijk andere effecten ontstaan voor de attitude en gedragsintentie en mogelijke problemen op de lange termijn ontdekt zullen worden.

De bevinding dat leeftijd geen rol speelt in de relatie tussen een beloningssysteem en de gedragsintentie (H3a) is in tegenstrijd met de literatuurstudie van Buys (2016). Hierin wordt aangetoond dat jongvolwassenen door het gebruik van beloningssystemen meer geneigd zijn tot gedragsverandering dan volwassenen. Een mogelijke verklaring voor het verschil in resultaten tussen voorgaande studies en dit onderzoek is dat in deze huidige studie de groepen jongvolwassenen en volwassenen zijn samengenomen terwijl in eerdere studies niet het verschil in leeftijdsgroepen is onderzocht. Een andere verklaring, wat ook direct een beperking is voor het hele onderzoek, is de kleine steekproefomvang (N = 114) van deze studie. Ondanks dat dit aantal acceptabel is, kan een grotere steekproefomvang zorgen voor een grotere generaliseerbaarheid van de resultaten en mogelijk verschillen tussen de

leeftijdsgroepen aantonen. Daarnaast zal het zorgen voor meer betrouwbare uitspraken. Voor een vervolgonderzoek wordt aangeraden om meer participanten te werven door bijvoorbeeld sportschoolleden aan te sporen tot deelname. Sportscholen hebben grote

ledenbestanden en de leden kunnen meer gemotiveerd zijn om deel te nemen aan een onderzoek over lichaamsbeweging.

Ook de bevinding dat geslacht geen rol speelt in de relatie tussen een

beloningssysteem en de gedragsintentie (H3b) gaat in tegen eerdere onderzoeken waarbij wel een significant verschil in geslacht is aangetoond (Christian et al., 2016; Guthrie et al., 2015;

(20)

Hardman et al., 2011). Dit kan allereerst verklaard worden door de ongelijke

steekproevenverdeling. Vooral in de experimentele conditie is het verschil tussen aantal mannelijke participanten (n = 20) en vrouwelijke participanten (n = 55) groot. Deze ongelijke verdeling kan mogelijk komen door de manier van werven, waarbij alleen Facebook en e-mail is gebruikt in de omgeving van de onderzoeker. Om in een vervolgonderzoek meer mannen te werven is het nogmaals aan te raden om sportschoolleden te bereiken omdat deze personen meer en ongeveer gelijk variëren in leeftijd en geslacht. Een tweede verklaring kan wederom te wijten zijn aan de kleine steekproefomvang van dit onderzoek. Echter, omdat het moderatie-effect dicht tegen het significantieniveau van 0,05 ligt is het te adviseren om in een vervolgstudie te onderzoeken of dit moderatie-effect met een grotere steekproefomvang, waarbij de groepen op geslacht meer gelijk zijn aan elkaar, wel significant zal zijn.

Binnen dit onderzoek zijn nog een aantal algemene beperkingen te noemen. Zo is allereerst in deze studie gebruik gemaakt van een gelegenheidssteekproef. Dit was een bewuste keuze vanwege de korte tijdsperiode van het onderzoek, maar omdat het geen gerandomiseerde steekproeftrekking is kan vertekening in de resultaten hebben

plaatsgevonden. Zo bestaat de steekproef uit veel meer vrouwen dan mannen en dat is niet het doel geweest van de gelegenheidssteekproef. Om de betrouwbaarheid van de resultaten te waarborgen en de generaliseerbaarheid te vergroten moet in een vervolgonderzoek gebruik worden gemaakt van een gerandomiseerde steekproef.

De laatste beperking is de tijd waarin het onderzoek heeft plaatsgevonden. Uit het onderzoek van Plasqui en Westerterp (2004) blijkt dat de mate van lichaamsbeweging per seizoen verschilt, waarbij onderscheid is gemaakt tussen zomer en winter. Zo concluderen zij dat rond de zomermaanden de mate van lichaamsbeweging hoger is dan rond de

wintermaanden. Omdat deze studie is uitgevoerd in de periode van het winterseizoen, heeft dit kunnen leiden tot vertekeningen van de resultaten. Dit kan de kleine verschillen in intentie tot lichaamsbeweging tussen de condities verklaren. Een vervolgonderzoek waarbij rekening wordt gehouden met de verschillende seizoenen door een langere interventieperiode te gebruiken kan mogelijke veranderingen aantonen in de onderzochte effecten.

Implicaties

Ondanks de beperkingen en de verworpen hypotheses van dit onderzoek, draagt deze studie bij aan de kleine omvang aan kennis over beloningssystemen binnen mobiele

applicaties. Eerdere studies tonen aan dat beloningssystemen belovende effecten hebben op gezond gedrag, waaronder lichaamsbeweging (Adams et al., 2014). Echter, geen eerder

(21)

onderzoek is nog verricht naar de effecten van beloningssystemen binnen een mobiele lichaamsbewegingsapplicatie op de attitude tegenover en intentie tot lichaamsbeweging. Daarbij is ook nog niet eerder expliciet onderzocht of deze effecten verschillen tussen jongvolwassenen en volwassenen en tussen mannen en vrouwen. Uit dit onderzoek blijkt dat het zien van een lichaamsbewegingsapplicatie met een beloningssysteem waarschijnlijk geen invloed heeft op de attitude en gedragsintentie van volwassenen. Daarnaast spelen het

geslacht en de leeftijd van mensen mogelijk geen rol in de relatie tussen een

beloningssysteem en de gedragsintentie. Uit het onderzoek is te concluderen dat het eenmalig bekijken van de applicatie als stimulus mogelijk heeft geleid tot de minimale effecten,

waardoor in vervolgonderzoek een meer uitgebreide stimulusmateriaal is te adviseren. Deze nieuwe inzichten zijn relevant ter aanvulling van de bestaande literatuur over de effecten van beloningssystemen op de lichaamsbeweging.

Dit onderzoek heeft ook een maatschappelijk belang. Vele onderzoek tonen aan dat het gebruik van online gezondheidsprogramma's positieve effecten hebben op gezond gedrag (Webb, Joseph, Yardley, & Michie, 2010). Omdat uit dit onderzoek blijkt dat het enkel zien van een mobiele applicatie geen effect heeft, kan aan gezondheidsbelanghebbenden worden geadviseerd om niet gebruik te maken van eenmalige blootstellingen maar juist langdurige gezondheidsprogramma's met beloningssystemen te implementeren. Daarnaast kan worden geconcludeerd dat de gezondheidsprogramma's niet specifiek op bepaalde groepen in de populatie gericht hoeven te worden, omdat leeftijd en geslacht geen rol spelen op de

gedragsintentie. Echter, dat geslacht geen effect heeft moet met enige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd, omdat een vervolgstudie mogelijk wel een effect kan aantonen als er meer respondenten worden meegenomen met een betere verdeling tussen mannen en vrouwen. Deze nieuwe inzichten zijn relevant voor het ontwikkelen van effectieve

gezondheidsprogramma’s ter stimulering van de lichaamsbeweging zoals een

hardloopapplicatie voor onder andere gezondheidsinstellingen en zorgverzekeraars om zo de kans op ziektes te verminderen. Ook kan het onderzoek bijdragen aan het opstellen van doeltreffende marketingcampagnes voor commerciële gezondheidsorganisaties en het bedrijfsleven door bijvoorbeeld kortingen aan te bieden voor actieve sportschoolleden en werknemers. Dit vergroot mogelijk de bezoekersaantallen van sportscholen en de

(22)

Referenties

Adams, J., Giles, E. L., McColl, E., & Sniehotta, F. F. (2014). Carrots, sticks and health behaviours: A framework for documenting the complexity of financial incentive interventions to change health behaviours. Health Psychology Review, 8(3), 286-295. doi: 10.1080/17437199.2013.848410

Ajzen, I. (1971). Attitudinal vs. normative messages: An investigation of the differential effects of persuasive communications on behavior. Sociometry, 34(2), 263-280. doi: 10.2307/2786416

Ajzen, I. (1991). The theory of planned behavior. Organizational Behavior and Human Decision Processes, 50(2), 179-211. doi: 10.1016/0749-5978(91)90020-T

Ajzen, I., & Fishbein, M. (1970). The prediction of behavior from attitudinal and normative variables. Journal of Experimental Social Psychology, 6(4), 466-487. doi:

10.1016/0022- 1031(70)90057-0

Baron, R. M., & Kenny, D. A. (1986). The moderator–mediator variable distinction in social psychological research: Conceptual, strategic, and statistical considerations. Journal of Personality and Social Psychology, 51(6), 1173-1182. doi:

10.1037/0022-3514.51.6.1173

Böhmer, M., Hecht, B., Schöning, J., Krüger, A., & Bauer, G. (2011). Falling asleep with Angry Birds, Facebook and Kindle: A large scale study on mobile application usage. In MobileHCI 2011: Proceedings of the 13th International Conference on Human Computer Interaction with Mobile Devices and Services (pp. 47-56). ACM. doi: 10.1145/2037373.2037383

Buys, M. (2016). Een systematische literatuurreview naar de effecten van beloningssystemen op de lichaamsbeweging (bachelor paper, Universiteit van Amsterdam).

Caspersen, C. J., Powell, K. E., & Christenson, G. M. (1985). Physical activity, exercise, and physical fitness: definitions and distinctions for health-related research. Public Health Reports, 100(2), 126-131.

Chatzisarantis, N., Hagger, M., Biddle, S., & Smith, B. (2005). The stability of the attitude-intention relationship in the context of physical activity. Journal of Sports

Sciences, 23(1), 49-61.

Christian, D., Todd, C., Hill, R., Rance, J., Mackintosh, K., Stratton, G., & Brophy, S. (2016). Active children through incentive vouchers–evaluation (ACTIVE): a mixed-method feasibility study. BMC Public Health, 16, 890. doi: 10.1186/s12889-016-3381-6

(23)

Conroy, D. E., Yang, C. H., & Maher, J. P. (2014). Behavior change techniques in top-ranked mobile apps for physical activity. American Journal of Preventive Medicine, 46(6), 649-652.

Dute, D. J., Bemelmans, W. J. E., & Breda, J. (2016). Using mobile apps to promote a

healthy lifestyle among adolescents and students: A review of the theoretical basis and lessons learned. JMIR Mhealth Uhealth, 4(2), e39. doi: 10.2196/mhealth.3559

Eurostat (2016, 1 juli). Individuals – internet use. Geraadpleegd van: http://appsso.eurostat.ec.europa.eu

Fishbein, M., & Raven, B. H. (1962). The AB scales: An operational definition of belief and attitude. Human Relations, 15(1), 35-44. doi: 10.1177/001872676201500104

Fox, S., & Duggan, M. (2012). Mobile health 2012. Washington, DC: Pew Internet &

American Life Project. Geraadpleegd van: http://emr-matrix.org/wp-content/uploads/2012/12/PIP_MobileHealth2012.pdf

Goodman, L. A. (1961). Snowball sampling. The Annals of Mathematical Statistics, 32(1), 148-170.

Griffiths, F., Lindenmeyer, A., Powell, J., Lowe, P., & Thorogood, M. (2006). Why are health care interventions delivered over the internet? A systematic review of the published literature. Journal of Medical Internet Research, 8(2), e10. doi: 10.2196/jmir.8.2.e10

Guthrie, N., Bradlyn, A., Thompson, S. K., Yen, S., Haritatos, J., Dillon, F., & Cole, S. W. (2015). Development of an accelerometer-linked online intervention system to promote physical activity in adolescents. PloS ONE, 10(5), e0128639. doi: 10.1371/journal.pone.0128639

Hardman, C. A., Horne, P. J., & Fergus Lowe, C. (2011). Effects of rewards, peer-modelling and pedometer targets on children's physical activity: A school-based intervention study. Psychology & Health, 26(1), 3-21. doi: 10.1080/08870440903318119 ‘t Hart, H., Boeije, H., & Hox, J. (2009). Onderzoeksmethoden. Den Haag: Boom Lemma

uitgevers.

Hunter, R. F., Tully, M. A., Davis, M., Stevenson, M., & Kee, F. (2013). Physical activity loyalty cards for behavior change: A quasi-experimental study. American Journal of Preventive Medicine, 45(1), 56-63. doi: 10.1016/j.amepre.2013.02.022

Lhakhang, P., Godinho, C., Knoll, N., & Schwarzer, R. (2014). A brief intervention increases fruit and vegetable intake. A comparison of two intervention sequences. Appetite, 82, 103-110.

(24)

Marteau, T. M., Ashcroft, R. E., & Oliver, A. (2009). Using financial incentives to achieve healthy behaviour. BMJ, 338, b1415. doi: 10.1136/bmj.b1415

Miyachi, M. (2012). Measures of physical activity and exercise for health promotion by the Ministry of Health, Labour and Welfare. The Journal of Physical Fitness and Sports Medicine, 1(3), 467-472. doi: 10.7600/jpfsm.1.467

Neuhauser, L., & Kreps, G. L. (2010). eHealth communication and behavior change: Promise and performance. Social Semiotics, 20(1), 9-27. doi: 10.1080/10350330903438386

Plasqui, G., & Westerterp, K. R. (2004). Seasonal variation in total energy expenditure and physical activity in Dutch young adults. Obesity Research, 12(4), 688-694. doi: 10.1038/oby.2004.80

Protalinski, E. (2014, 1 april). Flurry: Android and iOS users spend 32% of their app time playing games, 17% in Facebook, and 14% in a browser. Geraadpleegd van: http://thenextweb.com/mobile/2014/04/01/flurry-android-ios-users-spend-32-app-time-playing-games-17-facebook-14-browser/

Sawada, S. S. (2014). Physical fitness for health. The Journal of Physical Fitness and Sports Medicine, 3(4), 377-384. doi: 10.7600/jpfsm.3.377

Seybert, H. (2012). Internet use in households and by individuals in 2012. Geraadpleegd van: http://epp.eurostat.ec.europa.eu/cache/ITY_OFFPUB/KS-SF-12-050/EN/KS-SF-12-050 -EN.PDF

Telecompaper ( 2016, 4 maart). Groei smartphonepenetratie in Nederland vlakt af, nu 85%. Geraadpleegd van:

http://www.telecompaper.com/nieuws/groei-smartphonepenetratie-in-nederland-vlakt-af-nu-85--1131643

Tudor-Locke, C., Bell, R. C., Myers, A. M., Harris, S. B., Ecclestone, N. A., Lauzon, N., & Rodger, N. W. (2004). Controlled outcome evaluation of the First Step Program: A daily physical activity intervention for individuals with type II diabetes. International Journal of Obesity, 28, 113-119. doi: 10.1038/sj.ijo.0802485

Vandelanotte, C., Spathonis, K. M., Eakin, E. G., & Owen, N. (2007). Website-delivered physical activity interventions: A review of the literature. American Journal of Preventive Medicine, 33(1), 54-64. doi: 10.1016/j.amepre.2007.02.041

van den Berg, M. H., Schoones, J. W., & Vlieland, T. P. V. (2007). Internet-based physical activityinterventions: A systematic review of the literature. Journal of Medical Internet Research, 9(3), e26. doi: 10.2196/jmir.9.3.e26

van Mierlo, T., Hyatt, D., Ching, A. T., Fournier, R., & Dembo, R. S. (2016). Behavioral economics, wearable devices, and cooperative games: Results from a

(25)

population-based intervention to increase physical activity. JMIR Serious Games, 4(1), e1. doi: 10.2196/games.5358

Verkasalo, H., López-Nicolás, C., Molina-Castillo, F. J., & Bouwman, H. (2010). Analysis of users and non-users of smartphone applications. Telematics and Informatics, 27(3), 242-255.

Wang, D., Xiang, Z., & Fesenmaier, D. R. (2014). Adapting to the mobile world: A model of smartphone use. Annals of Tourism Research, 48, 11-26.

Webb, T., Joseph, J., Yardley, L., & Michie, S. (2010). Using the internet to promote health behavior change: a systematic review and meta-analysis of the impact of theoretical basis, use of behavior change techniques, and mode of delivery on efficacy. Journal of Medical Internet Research, 12(1), e4. doi: 10.2196/jmir.1376

WHO (2010). Global recommendations on physical activity for health. Geraadpleegd van: http://apps.who.int/iris/bitstream/10665/44399/1/9789241599979_eng.pdf

(26)

Bijlage 1: Vragenlijst

Wat is uw leeftijd? _____

Als de participant aangeeft jonger te zijn dan 18 jaar wordt de persoon direct doorgestuurd naar het einde van de vragenlijst. Dit omdat de steekproef bestaat uit volwassen

Nederlanders van 18 jaar en ouder en er ook specifiek over deze groep uitspraken worden gedaan.

Wat is uw geslacht? - Man

- Vrouw

Op welk apparaat doet u mee aan dit onderzoek? - Op mijn computer

- Op mijn telefoon - Op mijn tablet

Bent u in het bezit van een smartphone? - Ja

- Nee

- Weet ik niet

Bent u bekend met mobiele apps? - Ja

- Nee

- Weet ik niet

Als de participant heeft geantwoord met ‘Nee’ of ‘Weet ik niet’ wordt de persoon direct doorgestuurd naar het einde van de vragenlijst. Omdat het effect van spelelementen in een mobiele applicatie wordt gemeten is het van belang dat de participant enige kennis over mobiele applicaties heeft.

Bent u bekend met lichamelijke bewegingsapps? - Ja

(27)

- Nee

- Weet ik niet

Als de participant heeft geantwoord met ‘Nee’ of ‘Weet ik niet’ wordt de volgende vraag over de mate van het gebruik van lichamelijke bewegingsapps overgeslagen.

Hoe vaak maakt u gemiddeld gebruik van lichamelijke bewegingssapps? - Nooit

- Een aantal keer per maand - 1-3 keer per week

- 4-6 keer per week - Elke dag

Er volgen nu een aantal vragen met betrekking tot uw huidige lichaamsbeweging.

In dit onderzoek wordt lichaamsbeweging gezien als het uitvoeren van intensieve

lichamelijke beweging waarbij transpiratie en een verhoogde hartslag optreden. Hierbij kan gedacht worden aan hardlopen, wielrennen, schaatsen, zwemmen, fitness, teamsporten en andere activiteiten met sportintentie.

Heeft de volgende stelling betrekking op u? “Ik ben chronisch niet in staat om lichaamsbeweging uit te voeren.”

- Ja - Nee

Als de participant heeft geantwoord met ‘Ja’ wordt de persoon direct doorgestuurd naar het einde van de vragenlijst. Als iemand chronisch niet in staat is om lichaamsbeweging uit te voeren kan geen representatief beeld geschetst worden van het effect van het

stimulusmateriaal op de attitude tegenover en intentie tot lichaamsbeweging.

In de afgelopen maand, hoeveel dagen bent u gemiddeld per week voor minstens 20 minuten per dag intensief lichamelijk actief geweest?

- Nooit

- Minder dan een keer per week - 1-3 keer per week

(28)

- Elke dag

Als de participant heeft geantwoord met ‘Nooit’ of ‘Minder dan een keer per week’ wordt vervolgens de eerstvolgende vraag gesteld over de reden van weinig tot niet sporten aan de persoon. De vraag erna over welke sport het meest actief wordt uitgevoerd wordt dan overgeslagen. Als de participant heeft geantwoord met ‘1-3 keer per week’, ‘4-6 keer per week’ of ‘Elke dag’ wordt de eerstvolgende vraag overgeslagen. De participant krijgt direct de vraag in welke sport hij of zij het meest actief in is. Daarna verloopt de vragenlijst voor iedereen weer hetzelfde.

Wat zijn de redenen dat u weinig tot nooit sport? Er zijn meerdere antwoorden mogelijk. - Gebrek aan tijd

- Gebrek aan geld - Gebrek aan motivatie

- Gebrek aan plezier tijdens het sporten - Weersomstandigheden

- Tijdelijke blessure - Geen sportbuddy - Anders, namelijk:…

In welke sport bent u het meest actief? Er zijn meerdere antwoorden mogelijk. - Hardlopen - Wielrennen - Zwemmen - Fitness - Gymnastiek of turnen - Tennis - Teamsport - Watersport - Anders, namelijk: …

In hoeverre bent u tevreden over uw huidige lichaamsbeweging? - Helemaal niet tevreden

- Niet tevreden

(29)

- Neutraal

- Een beetje tevreden - Tevreden

- Heel tevreden

Zou u uw huidige lichaamsbeweging willen veranderen?

- Nee behouden. Ik ben tevreden over mijn lichaamsbeweging

- Nee behouden. Ik ben niet tevreden maar ik wil niet meer gaan bewegen - Ja verhogen. Ik wil meer gaan bewegen

- Ja verhogen. Ik wil veel meer gaan bewegen - Geen mening

Er volgen nu vier losse screenshots van een lichamelijke bewegingsapp genaamd FUNFIT, met begeleidende tekst. Bekijk elke afbeelding nauwkeurig en bedenk hierbij wat de functies zijn van deze app. U krijgt na 30 seconde de mogelijkheid om verder te gaan met het

onderzoek. Vervolgens zullen er nog enkele vragen volgen.

*Stimulus blootstelling*

Manipulatiecheck

Wat voor een functie heeft de app die u zojuist hebt gezien?

- Een lichamelijke bewegingsapp die enkel mijn trainingsgegevens bijhoudt.

- Een lichamelijke bewegingsapp die naast het bijhouden van mijn trainingsgegevens, het ook mogelijk maakt om met vrienden te interacteren.

- Een lichamelijke bewegingsapp die naast het bijhouden van mijn trainingsgegevens, mij ook per training punten geeft als beloning voor de prestatie.

Aantrekkelijkheid

Geef uw houding tegenover de volgende stelling aan:

De app die ik zojuist heb gezien lijkt mij:

Plezierig :____:____:____:____:____:____:____: Onplezierig Aantrekkelijk :____:____:____:____:____:____:____: Onaantrekkelijk Informatief :____:____:____:____:____:____:____: Niet informatief

(30)

Niet effectief :____:____:____:____:____:____:____: Effectief

Ongeloofwaardig:____:____:____:____:____:____:____: Geloofwaardig Overtuigend :____:____:____:____:____:____:____: Niet overtuigend

Attitude

De volgende stellingen hebben betrekking op de intensieve lichaamsbeweging. Onder intensieve lichaamsbeweging wordt binnen dit onderzoek verstaan: “het minstens 3 keer per week gedurende 20 minuten per dag bewegen waarbij transpiratie en een verhoogde hartslag optreden”.

Geef uw houding tegenover de volgende stellingen aan:

Voor mij is intensieve lichaamsbeweging in de komende maand: Ongunstig :____:____:____:____:____:____:____: Gunstig Plezierig :____:____:____:____:____:____:____: Onplezierig Goed :____:____:____:____:____:____:____: Slecht Waardeloos :____:____:____:____:____:____:____: Waardevol Aangenaam :____:____:____:____:____:____:____: Onaangenaam Intentie

De volgende stellingen hebben wederom betrekking op de intensieve lichaamsbeweging (het minstens 3 keer per week gedurende 20 minuten per dag bewegen waarbij transpiratie en een verhoogde hartslag optreden).

Geef aan in hoeverre u het eens bent met de volgende stellingen:

“Ik ben van plan om in de komende maand intensief lichamelijk actief te zijn.” Zeer mee oneens :____:____:____:____:____:____:____: Zeer mee eens

“Ik ga proberen om in de komende maand intensief lichamelijk actief te zijn.” Zeer mee oneens :____:____:____:____:____:____:____: Zeer mee eens

“Ik zou het intensief lichamelijk actief zijn in mijn vaste wekelijkse routine willen opnemen.” Zeer mee oneens :____:____:____:____:____:____:____: Zeer mee eens

(31)

Self-efficacy

De volgende stellingen hebben wederom betrekking op de intensieve lichaamsbeweging (het minstens 3 keer per week gedurende 20 minuten per dag bewegen waarbij transpiratie en een verhoogde hartslag optreden).

Geef aan in hoeverre u het eens bent met de volgende stellingen:

“Ik heb het vertrouwen dat ik intensieve lichaamsbeweging kan uitvoeren, zelfs als ik niet direct een positief effect zie of voel.”

Zeer mee oneens :____:____:____:____:____:____:____: Zeer mee eens

“Ik heb het vertrouwen dat ik intensieve lichaamsbeweging kan uitvoeren, zelfs als het extra geld kost.”

Zeer mee oneens :____:____:____:____:____:____:____: Zeer mee eens

“Ik heb het vertrouwen dat ik intensieve lichaamsbeweging kan uitvoeren, zelfs als het tijd en discipline kost om onderdeel te worden van mijn vaste routine.”

(32)

Bijlage 2: Stimulusmateriaal Controle conditie

(33)

Bijlage 3: Informed consent Geachte deelnemer,

Hierbij willen wij u uitnodigen om deel te nemen aan een onderzoek dat wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de College of Communication, onderdeel van de Universiteit van Amsterdam. Het onderzoek waar wij uw medewerking voor willen vragen is getiteld “FUNFIT”. In de online survey zullen enkele vragen worden gesteld met betrekking tot het thema. Het onderzoek duurt ongeveer 5 minuten.

Allereerst volgen een aantal voorwaarden met betrekking tot dit onderzoek. Er zullen eerst een aantal introducerende vragen worden gesteld over uw huidige lichamelijke activiteiten. Hierna volgt een afbeelding met vier screenshots van een app genaamd FUNFIT. Bekijk deze afbeelding goed en lees de tekstkopjes hierbij aandachtig. Hier zullen enkele vragen over worden gesteld in het vervolg van het onderzoek.

Omdat dit onderzoek wordt uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van ASCoR, Universiteit van Amsterdam, heb je de garantie dat:

1) Uw anonimiteit is gewaarborgd en dat uw antwoorden of gegevens onder geen enkele voorwaarde aan derden worden verstrekt, tenzij uw hiervoor van te voren uitdrukkelijke toestemming hebt verleend.

2) U zonder opgaaf van redenen kunt weigeren mee te doen aan het onderzoek of uw deelname voortijdig kunt afbreken. Ook kunt uw achteraf (binnen 24 uur na deelname) uw toestemming intrekken voor het gebruik van uw antwoorden of gegevens voor het onderzoek. 3) Deelname aan het onderzoek geen noemenswaardige risico’s of ongemakken met zich meebrengt, geen moedwillige misleiding plaatsvindt, en u niet met expliciet aanstootgevend materiaal zult worden geconfronteerd.

4) U uiterlijk vijf maanden na afloop van het onderzoek de beschikking kunt krijgen over een onderzoeksrapportage waarin de algemene resultaten van het onderzoek worden toegelicht.

Voor meer informatie over dit onderzoek en de uitnodiging tot deelname kunt u te allen tijde contact opnemen met Sophie Weidner (sophie.weidner@student.uva.nl) of Maaike Buys (maaike.buys@student.uva.nl)

(34)

Mochten er naar aanleiding van uw deelname aan dit onderzoek klachten of opmerkingen bij u zijn, dan kunt u contact opnemen met het lid van de Commissie Ethiek van de afdeling Communicatiewetenschap, per adres: ASCoR secretariaat, Commissie Ethiek, Universiteit van Amsterdam, Postbus 15793, 1001 NG Amsterdam; 020‐525 3680;

ascor-secr-fmg@uva.nl.

Een vertrouwelijke behandeling van uw klacht of opmerking is daarbij gewaarborgd. Wij hopen u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd en bij voorbaat hartelijk dank voor uw deelname aan dit onderzoek.

Met vriendelijke groet,

Sophie Weidner & Maaike Buys

Toestemming

Ik verklaar hierbij op voor mij duidelijke wijze te zijn ingelicht over de aard en methode van het onderzoek, zoals uiteengezet in de uitnodigingsmail of wervingstekst voor dit onderzoek.

Ik stem geheel vrijwillig in met deelname aan dit onderzoek. Ik behoud daarbij het recht deze instemming weer in te trekken zonder dat ik daarvoor een reden hoef op te geven. Ik besef dat ik op elk moment mag stoppen met het onderzoek.

Als mijn onderzoeksresultaten worden gebruikt in wetenschappelijke publicaties, of op een andere manier openbaar worden gemaakt, dan zal dit volledig geanonimiseerd gebeuren. Mijn persoonsgegevens worden niet door derden ingezien zonder mijn uitdrukkelijke toestemming.

(35)

Bijlage 4: Debriefing

Wij danken u hartelijk voor uw deelname aan dit onderzoek. Met dit onderzoek wordt gekeken naar het effect van verschillende vormen van gamification (spelelementen) in

lichamelijke bewegingsapps bij de bevordering van lichamelijke beweging. Er wordt getracht om meer inzicht te verkrijgen in de effectiviteit van gamification als interventie om mensen meer te laten bewegen. Dit vanwege het aantal groeiende mensen met overgewicht en

chronisch zieken. De screenshots die u heeft gezien zijn ontwikkeld door de onderzoekers en dus fictief van aard. Mocht u zich op enige wijze misleid voelen dan is het mogelijk een klacht in te dienen bij de Ethische Commissie van ASCoR, the Amsterdam School of

Communication Research per adres: ASCoR secretariaat, Commissie Ethiek, Universiteit van Amsterdam, Postbus 15793, 1001 NG Amsterdam; 020‐525 3680; ascor-secr-fmg@uva.nl.

Nogmaals dank en vriendelijke groet,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ashorynejad, H.R., Javaherdeh, K., Sheikholeslami, M., Ganji, D.D.: Investigation of the heat transfer of a non-Newtonian fluid flow in an axisymmetric channel with porous wall

The random state approach allows for the calculation of the linear response properties of many-body quantum systems using only the time evolution of a single pure random

In hoeverre heeft een GVO boodschap die gebruik maakt van de four wall strategie een positiever effect op de intentie tot gezond eetgedrag dan een algemene GVO boodschap en in

We attempt to address this gap by presenting an evaluation framework for assessing the effectiveness of research networks and using it to evaluate two New Partnership for

Following the postulation that AL will predict both positive personal and work-related outcomes in the public health care sector, this article will further investigate the indirect

The long-term trend of the optical flux density of BL Lacertae can be represented by the cubic spline interpolation through the 60-d binned R-band light curve shown in Fig..

Omdat walging ervoor kan zorgen dat bepaald gedrag niet wordt uitgevoerd en sterk in verband wordt gebracht met eten, zou het oproepen van deze emotie gebruikt kunnen

Deze ontwerpen zijn vervolgens in twee ronden voorgelegd aan een aantal Business Card gebruikers met als doel (kritische) input te krijgen op deze ontwerpen vanuit