• No results found

Werken? Dat doe je maar ergens anders! : een onderzoek naar de invloed van telewerken op de intentie om ontslag te nemen onder medewerkers

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Werken? Dat doe je maar ergens anders! : een onderzoek naar de invloed van telewerken op de intentie om ontslag te nemen onder medewerkers"

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Werken? Dat doe je maar ergens anders!

Een onderzoek naar de invloed van telewerken op de intentie om ontslag te nemen onder medewerkers

Samenvatting

De komst van nieuwe werkconcepten heeft er in combinatie met de opkomst van

communicatietechnologieën voor gezorgd dat steeds meer medewerkers zijn gaan telewerken. Hieronder wordt verstaan dat ze een deel van de werkzaamheden op een andere locatie dan kantoor uitvoeren, waarbij ze met elkaar communiceren door middel van digitale

communicatietechnologieën. De literatuur doet vermoeden dat er sprake is van een paradox: aan de ene kant hebben telewerkers vaker de neiging om ontslag te nemen, doordat ze een verminderde verbondenheid ervaren met collega’s. Echter, aan de andere kant neemt deze intentie weer af doordat ze tevredener zijn met hun collega’s. Daarnaast lijkt het vertrouwen in collega’s mee te spelen. Het doel van dit onderzoek is daarom de precieze invloed van deze variabelen op de ontslagintentie te identificeren, zodat een passend advies kan worden

geformuleerd om de ontslagintentie tot een minimum te beperken. Om dit doel te bereiken is een online vragenlijst verspreid onder telewerkers. Resultaten indiceren dat van de door literatuur veronderstelde paradox geen sprake is.

Sleutelwoorden: telewerken, ontslagintentie, tevredenheid met collega’s, verbondenheid met collega’s, vertrouwen in collega’s.

Kaylee Hartog 11397195 Master Thesis

Graduate School of Communication

Master’s program Communication Science Corporate Communication Dr. James Slevin

(2)

Inleiding

Werken in Nederland moet effectiever, efficiënter en plezieriger worden voor zowel

organisaties als medewerkers, zo luidde het uitgangspunt van Dik Bijl toen hij ‘Het Nieuwe

Werken’ (hierna: HNW) in Nederland introduceerde. Om dit doel te bereiken, dienen

organisaties de medewerker zelf te laten bepalen ‘hoe hij werkt, waar hij werkt, wanneer hij werkt, waarmee hij werkt en met wie hij werkt’ (e.g. Bijl, 2007; Bijl, 2009). Nieuwe

werkconcepten implementeren is echter geen nieuw fenomeen. Sinds 1980 is reeds een

toename zichtbaar in het aantal (moderne) communicatietechnologieën (Torraco, 2005). Deze

technologieën stelden medewerkers in de loop der jaren in staat op een andere plek te werken

dan die door de werkgever ter beschikking is gesteld (Herschel & Andrews, 1997). Werk dat

(deels) wordt uitgevoerd op een locatie buiten de primaire, centrale werkplek en waarbij

medewerkers in plaats van face to face vooral communiceren via digitale

communicatietechnologieën wordt telewerken genoemd (Di Martino & Wirth, 1990; Nilles

1994; Bélanger & Collins, 1998). De meest recente cijfers uit 2016 tonen aan dat van de in

totaal 8,4 miljoen werknemers en zelfstandigen in Nederland meer dan 3 miljoen (incidenteel

of structureel) telewerkt (Statline CBS, 2017).

Hoewel telewerken in het verleden vooral aan terrein won vanwege de voordelen

ervan, zoals productiviteitsverhoging en kostenbesparing van werkplekken, klinkt

tegenwoordig vaak een negatiever geluid (National Enquête over het Nieuwe Werken, 2015).

Meerdere grote bedrijven, zoals Yahoo en IBM, halen hun medewerkers weer terug naar

kantoor (Simons, 2017). Opvallend hieraan is dat IBM een van de eerste bedrijven was die

telewerken in het verleden juist stimuleerde, maar nu komt het daar dus op terug. Ook de

literatuur erkent dat telewerken nadelige gevolgen kan hebben, onder andere omdat de

bijbehorende communicatietechnologieën verschillende uitwerkingen kunnen hebben,

(3)

aanwezig, wat gevoelens van (sociale) isolatie teweeg kan brengen (Kane, 2014). Telewerkers

communiceren namelijk veelal middels zogenaamde ‘arme’ communicatietechnologieën, deze

verschaffen weinig (non-verbale) cues om een communicatie-uiting te interpreteren.

Daarnaast missen ze vaak informele, spontane interacties met collega’s die van belang zijn

om hechte collegiale banden te vormen (Cooper & Kurland, 2002; Argyle, 1969; Nardi, 2005;

Daft & Lengel, 1986). Andere wetenschappers trekken dit onderscheid tussen ‘arme’ en

‘rijke’ communicatietechnologieën echter in twijfel. Zij stellen dat mensen die met elkaar communiceren samen betekenis construeren (DeSanctis & Poole, 1994), waardoor het gebruik

van communicatietechnologieën geen afbreuk hoeft te doen aan de ontwikkeling en het

behoud van collegiale banden. Hechte banden zijn van belang, omdat ze toewijding aan de

organisatie bevorderen en daardoor wordt de drempel voor medewerkers hoger om deze

organisatie te verlaten (Cohen & Bailey, 1997; Maertz & Griffeth, 2004). Als collegiale

banden ontbreken of minder hecht zijn, voelt een medewerker zich minder betrokken bij een

organisatie en neemt diens intentie om ontslag te nemen toe (e.g. Blau & Boal, 1987; Burt,

2001). Daarnaast biedt de literatuur aanwijzingen dat medewerkers die meerdere dagen in de

week telewerken, tevredener zijn met hun collega’s, omdat zij op kantoor taken vervullen die

blijven liggen. Hierdoor neemt hun intentie om ontslag te nemen af (Cotton & Tuttle, 1986;

Griffeth, Hom & Gaertner, 2000; Golden, 2007).

Samengevat biedt de huidige literatuur aanwijzingen voor een paradox, waarbij

telewerken zowel leidt tot een toename als afname van de ontslagintentie onder medewerkers.

Het is van belang deze paradox te onderzoeken, omdat deze intentie er vaak toe leidt dat

medewerkers daadwerkelijk vertrekken (Hom, Caranikas-Walker, Prussia, & Griffeth, 1992).

Als een personeelslid daadwerkelijk ontslag neemt, verliest een organisatie een medewerker

die over interne kennis beschikt en die bekwaam en geschikt werd geacht. Daarnaast moet ze

(4)

personeel kan dus problematisch zijn voor een organisatie en moet daarom tot een minimum

worden beperkt. Met ongeveer 3 miljoen telewerkers in Nederland moet de invloed van

telewerken op de intentie om ontslag te nemen geïdentificeerd worden. Dit onderzoek tracht

daarom de condities bloot te leggen die deze intentie kunnen verlagen en verhogen. Door dit

helder te krijgen, kan een passend advies worden geformuleerd, waardoor de ontslagintentie

in de toekomst tot een minimum beperkt kan worden. Daarnaast dragen de inzichten in deze

studie bij aan de huidige vakkennis over HNW en dan specifiek werken op afstand. In dit

onderzoek staat de volgende onderzoeksvraag centraal:

In hoeverre heeft telewerken effect op de intentie om ontslag te nemen en in welke mate mediëren verbondenheid en tevredenheid met collega’s dit verband?

Dit onderzoek vangt aan met een bespreking van bestaande theorieën over dit probleem,

waarna hypotheses worden geformuleerd en een conceptueel model wordt gevormd. Daarna

volgt de methode en komen de onderzoeksresultaten aan bod, waardoor de conclusie en

discussie vorm kunnen krijgen.

Theoretisch kader

Verbondenheid met collega’s

De vrijheid die een medewerker heeft om te bepalen waar en wanneer hij werkt heeft

gevolgen voor zijn aanwezigheid op kantoor. Sommige medewerkers werken het grootste deel

van de werkweek vanaf kantoor, terwijl andere daar slechts enkele dagen per week te vinden

zijn en dus meerdere dagen telewerken. Interactie tussen medewerkers op kantoor en

medewerkers op een andere werkplek wordt gefaciliteerd met digitale

communicatietechnologieën, zoals Skype en e-mail. Het gebruik van deze technologieën in

(5)

uitwerkingen kunnen hebben, afhankelijk van hoe ze worden ingezet. Zo kunnen werkgevers

hun medewerkers middels ICT strak in de gaten houden en alles over hen te weten komen

(Kirby, 2010), waardoor medewerkers zich gecontroleerd kunnen voelen. Daft en Lengel

(1986) classificeren deze technologieën als armer, omdat ze weinig (non-verbale) cues

verschaffen om een communicatie-uiting te interpreteren. Daarnaast bewerkstelligen deze

communicatietechnologieën weinig social presence (Short, Williams & Christie, 1976): dit is

de mate waarin mensen die met elkaar communiceren zich fysiek bij elkaar aanwezig voelen

(Short et al., 1976). De mate van social presence hangt af van de woorden die worden

uitgewisseld tijdens het communiceren en van de mate waarin non-verbale verbale cues (zoals

de gezichtsuitdrukking van de communicatiepartner) kunnen worden overgebracht. Rijkere

communicatievormen (zoals face-to-facecommunicatie) zijn beter in staat non-verbale cues

over te brengen en bewerkstelligen daarom meer social presence dan armere

communicatietechnologieën (zoals Skype en e-mail) (Daft & Lengel, 1986; Short et al.,

1976).

Verschillende onderzoekers tonen het belang aan van rijkere

communicatietechnologieën die social presence faciliteren, terwijl armere dat niet doen. Zo

stimuleren rijkere vormen van communicatie wederzijds begrip en onderling vertrouwen,

waardoor samenwerking gemakkelijker verloopt en productiever is dan bij armere

communicatiemedia (Andres, 2002; Leenders, Van Engelen & Kratzer, 2003; Bordia, 1997).

Hoewel rijkere communicatievormen de samenwerking tussen collega’s dus ten goede komen, ontbreken in bedrijven vaak concrete richtlijnen voor telewerken, waardoor

medewerkers meestal zelf mogen beslissen hoeveel dagen ze op een andere locatie werken.

Dit heeft als gevolg dat communicatie tussen collega’s nog vaak plaatsvindt via armere

(6)

Veelvuldig gebruik van armere communicatietechnologieën kent diverse nadelen, juist

het gevoel van fysieke nabijheid (al dan niet gefaciliteerd door rijke

communicatietechnologieën) en de face-to-facesetting op kantoor bieden medewerkers de

mogelijkheid informele gesprekken te voeren. Deze gesprekken over onderwerpen buiten het

werk om zijn waardevol, omdat ze een gevoel van verbondenheid en een sociaal-emotionele

band tussen collega’s bevorderen (Argyle, 1969; Nardi, 2005). Verbondenheid is de innerlijke

behoefte van de mens om zich verbonden te voelen met anderen, die vervuld wordt wanneer

hij een gemeenschapsgevoel ervaart en hechte banden met anderen heeft ontwikkeld (Deci &

Ryan, 2000; Baumeister & Leary, 1995; Sousa-Poze & Sousa-Pozab, 2000; Brewer, 2007).

Hechte, sterke banden op de werkvloer ontwikkelen zich gemakkelijker wanneer collega’s

zich in elkaars fysieke nabijheid bevinden, waardoor hun band beter behouden blijft (Short et

al., 1976; Monge, Rothman, Eisenberg, Miller & Kristie, 1985). Verbondenheid en hechte

banden onder collega’s verhogen de tevredenheid met het werk, stimuleren de toewijding aan de organisatie en verminderen daarnaast de intentie om ontslag te nemen (Morrison, 2005).

Naar alle waarschijnlijkheid maken collega’s die slechts één dag (of enkele uren) in de week

vanaf een andere locatie werken, gebruik van rijkere vormen van communicatie dan

medewerkers die vaker en langer telewerken. Zij bevinden zich vaker in de directe omgeving

van hun collega’s, waardoor ze gemakkelijker hechte banden kunnen vormen en een sterker gevoel van verbondenheid ervaren.

H1a: Maximaal één dag in de week telewerken is positief gerelateerd aan verbondenheid met collega’s.

Tegengesteld aan gevoelens van verbondenheid, waarbij sprake is van een

gemeenschapsgevoel en hechte collegiale banden, staat een gevoel van isolatie. Dit kenmerkt

(7)

(sociaal) afgesloten voelt (Diekema, 1992). Als een medewerker vaak vanaf een andere

locatie dan kantoor werkt, ervaart hij een toegenomen gevoel van isolatie (Kane, 2014). Dit

komt onder andere doordat hij informele interacties op de werkvloer mist (Cooper & Kurland,

2002). Deze informele, onverwachte interacties zorgen namelijk voor een sociaal-emotionele

band tussen collega’s (Argyle, 1969; Nardi, 2005). Als een medewerker meerdere dagen per week vanaf een externe locatie werkt, heeft hij minder mogelijkheid om deel te nemen aan

dergelijke spontane interacties, waardoor het gevoel van isolatie kan toenemen en

dientengevolge een gebrek aan verbondenheid kan ontstaan. Ook speelt mee dat telewerkers

door de afstand veelal communiceren via de eerder besproken arme

communicatietechnologieën. Deze technologieën bewerkstelligen minder social presence en

belemmeren de ontwikkeling van hechte banden tussen collega’s, waardoor gevoelens van

verbondenheid minder (snel) de kans krijgen. Ook vertaalt de grotere fysieke afstand tussen

collega’s zich gemakkelijk in psychologische afstand (Gajendran & Harrison, 2007; Goodman & Malkoc, 2012): in elkaars nabijheid ontwikkelen ze hechtere banden dan

wanneer ze zich op afstand van elkaar bevinden. Een medewerker die een groot deel van de

werkweek op een externe locatie werkt en vervolgens weer een dag op kantoor aanwezig is,

merkt vaak dat zijn collega’s onderling hechte(re) banden hebben ontwikkeld. Dit kan bij hem

een gevoel van (sociale) isolatie versterken en een gevoel van verbondenheid afzwakken.

H1b: Meerdere dagen per week telewerken is negatief gerelateerd aan verbondenheid met collega’s.

Verbondenheid en ontslagintentie

Werken in een hecht (verbonden) team maakt het voor een medewerker moeilijk om een

organisatie te verlaten, omdat hij dan het gevoel kan krijgen dat hij zijn collega’s in de steek

(8)

organisatie, wat de intentie om ontslag te nemen eveneens ontmoedigt (Cohen & Bailey,

1997; Maertz & Griffeth, 2004). Als medewerkers echter geen hechte, prettige band hebben

met elkaar, is de drempel om de organisatie te verlaten lager, omdat ze dan niet het gevoel

hebben elkaar achter of in de steek te laten. Medewerkers die zich niet verbonden voelen met

hun collega’s, voelen zich minder esprit de corps, wat resulteert in een verminderde

betrokkenheid met de organisatie (Mann, Varey & Button, 2000; Golden, Veiga & Dino,

2008). Onderzoek heeft aangetoond dat betrokkenheid ervaren met de organisatie een

significante voorspeller is voor de intentie om ontslag te nemen: hoe minder een medewerker

betrokken is bij de organisatie, hoe hoger zijn intentie is om ontslag te nemen (e.g. Blau &

Boal. 1987; Burt, 2001).

H2: Verbondenheid is negatief gerelateerd aan de intentie om ontslag te nemen. H3: Verbondenheid tussen collega’s medieert de relatie tussen de mate van telewerken en de intentie om ontslag te nemen.

Tevredenheid met collega’s

Uit het onderzoek van Timothy Golden (2007) blijkt dat telewerken van invloed is op de mate

waarin medewerkers tevreden zijn met hun collega’s. Hij toont aan dat medewerkers die zelf

niet telewerken, maar die wel collega’s hebben die dit doen, minder tevreden met hen zijn naarmate ze meer telewerken. Dit uit zich in hun mening over deze collega’s en hun

affectieve reacties naar hen toe (Smith, Kendall & Hulin, 1969). Dit hangt onder andere

samen met de flexibiliteit en de werkdruk die ze ervaren. Die laatste dreigt toe te nemen

naarmate meer collega’s telewerken, want hoe meer medewerkers ervoor kiezen om een groot

deel van de werkweek op afstand te werken, des te meer taken die enkel op kantoor kunnen

worden uitgevoerd neerkomen op hun collega’s die daar vaker aanwezig zijn. Hierdoor

(9)

Golden beargumenteert daarnaast dat een lage collegiale tevredenheid te wijten is aan

het arme karakter van de communicatietechnologieën die gebruikt worden bij telewerken, in

vergelijking met face-to-facecommunicatie. Deze communicatietechnologieën zouden minder

in staat zijn emotionele informatie over te brengen, wat leidt tot frustratie met het medium en

met de communicatiepartner (Daft & Lengel, 1986; Kiesler, Zubrow, Moses & Geller, 1985).

Het onderzoek van Golden maakt echter enkel onderscheid tussen ‘helemaal niet telewerken’

en ‘wel telewerken’, terwijl in het huidige werkveld medewerkers vaak (ten minste) enkele

uren per week telewerken. Het is daarom interessant om te onderzoeken of de gevonden

relatie tussen telewerken en collegiale tevredenheid nog standhoudt wanneer een vergelijking

wordt gemaakt tussen medewerkers die maximaal één dag in de week telewerken en die

meerdere dagen telewerken, dus wanneer alle onderzochte medewerkers in zekere mate

telewerken.

Daarentegen is denkbaar dat een medewerker die vaker vanuit huis werkt dankbaarder

is naar en tevredener is met zijn collega’s, omdat deze de taken oppakken die op kantoor

blijven liggen. De social exchange theory legt uit dat medewerkers bemerken dat hun

collega’s op kantoor taken vervullen die blijven liggen vanwege hun eigen afwezigheid. Hierdoor spannen zij zich meer in, omdat ze zich hiertoe verplicht voelen tegenover hun op

kantoor werkende collega’s (Emerson, 1976).

H4a: Maximaal één dag in de week telewerken is negatief gerelateerd aan tevredenheid met collega’s.

H4b: Meerdere dagen in de week telewerken is positief gerelateerd aan tevredenheid met collega’s.

(10)

Tevredenheid en ontslagintentie

Volgens de distributive justice theory raken medewerkers die het gevoel hebben dat taken

oneerlijk worden verdeeld, minder gemotiveerd. Een oorzaak hiervan is bijvoorbeeld dat zij

vaker op kantoor aanwezig zijn dan andere, op afstand werkende collega’s en daarom taken

moeten vervullen die daar blijven liggen (George & Jones, 2012). Hoe meer iemand dit

gevoel van onrechtvaardigheid ervaart, hoe minder hij gemotiveerd is om zijn werk te

verrichten. Daarnaast heeft onderzoek aangetoond dat medewerkers die minder tevreden zijn

met hun collega’s, het minder naar hun zin hebben op de werkvloer (Sherony & Green, 2002), wat een voorspeller kan zijn voor de intentie om ontslag te nemen. Bovendien hebben

onderzoeken in het verleden reeds een negatieve relatie aangetoond tussen collegiale

tevredenheid en de intentie om ontslag te nemen (Cotton & Tuttle, 1986; Griffeth, Hom &

Gaertner, 2000; Golden, 2007).

H5: Tevredenheid met collega’s is negatief gerelateerd aan de intentie om ontslag te nemen.

H6: Tevredenheid met collega’s medieert de relatie tussen de mate van telewerken en de intentie om ontslag te nemen.

Vertrouwen en tevredenheid met collega’s

Vertrouwen in collega’s bestaat volgens John Cook en Toby Wall (1980) uit twee dimensies.

De eerste betreft een vertrouwen in de integere intenties van collega’s, bijvoorbeeld het geloof

dat zij hulp bieden wanneer dit nodig is. De tweede dimensie heeft betrekking op het

vertrouwen in de capaciteiten van collega’s, waarbij de medewerker erop rekent dat zijn

collega’s hun taken succesvol afronden (Cook & Wall, 1980). Mogelijk kan het vertrouwen in collega’s de tevredenheid over hen beïnvloeden. Zoals eerder gedefinieerd beïnvloeden evaluaties van collega’s de onderlinge tevredenheid (Smith et al., 1969). Als een medewerker

(11)

het gevoel heeft dat een collega over onvoldoende capaciteiten beschikt om zijn taken

succesvol af te ronden, beïnvloedt dit zijn mening over die collega. Daarnaast bestaan er,

zoals eerder gezegd, aanwijzingen dat een medewerker minder tevreden is met collega’s

naarmate die meer telewerken (e.g. Golden, 2007). Bij medewerkers die al vertrouwen hebben

in hun collega’s, bijvoorbeeld doordat zij hun taken op afstand correct afronden, neemt de

tevredenheid mogelijk weer toe. Op die manier beïnvloedt vertrouwen de collegiale

tevredenheid.

H7: Vertrouwen in collega’s modereert de relatie tussen de mate van telewerken en de tevredenheid met collega’s.

Figuur 1. Conceptueel model.

Methode

Design

Voor dit onderzoek wordt een survey verspreid onder telewerkers, om antwoord te kunnen

geven op de onderzoeksvraag. Dit gebeurt online, omdat op die manier de omvangrijkste

groep respondenten kan worden bereikt. Daarnaast is onlinedataverzameling relatief

(12)

goede komen dat betrekking heeft op het probleem. Verwacht wordt dat er sprake is van de

voornoemde paradox, waarbij telewerken leidt tot een hogere intentie om ontslag te nemen,

doordat de collegiale binding minder hecht is. Deze intentie neemt echter weer af wanneer

collega’s tevreden zijn over elkaar. Een survey is uitermate geschikt om deze afzonderlijke

invloeden apart van elkaar te bevragen, zonder dat de respondent daarbij op welke manier dan

ook beïnvloed wordt. Op die manier wordt duidelijk welke specifieke aspecten bijdragen aan

de intentie om ontslag te nemen en kan een passend advies worden geformuleerd om deze

intentie tot een minimum te beperken. In verband met het korte tijdsbestek waarin het

onderzoek plaatsvindt, verlenen de respondenten eenmalig hun medewerking, waardoor het

onderzoek cross-sectioneel van aard is. Het is de bedoeling dat respondenten de vragenlijst

naar eigen inzicht en zelfstandig invullen, maar dit is door de onlinevorm ervan niet te

controleren.

Sample

De onderzoeker werft de respondenten door de vragenlijst binnen enkele bedrijven rond te

sturen en op Facebook en de netwerksite LinkedIn te plaatsen. Deze manier van werven wordt

ook wel convenience sampling genoemd, waarbij de uiteindelijke selectie van de

respondenten volledig willekeurig is. De keuze hiervoor berust deels op het korte tijdsbestek

van het onderzoek: het voordeel van deze manier van sampling is dat data relatief snel kunnen

worden verzameld. Daartegenover staat dat de uiteindelijke sample minder representatief kan

zijn voor de populatie als geheel. Er wordt naar gestreefd ongeveer honderd respondenten te

werven, die aan een aantal criteria moeten voldoen. Allereerst dienen ze minimaal 18 jaar oud

te zijn, moeten ze regelmatig telewerken en minimaal twee collega’s hebben. De laatste

voorwaarde is van belang, omdat twee onderzoeksvariabelen betrekking hebben op de band

(13)

Variabelen

De vragenlijst bevat zes variabelen: de mate waarin iemand telewerkt is in dit onderzoek de

onafhankelijke variabele en de afhankelijke variabele is de intentie om ontslag te nemen,

omdat het effect van de andere variabelen hierop wordt onderzocht. Daarnaast zijn

verbondenheid en tevredenheid met collega’s de mediërende variabelen en vormt vertrouwen

de modererende variabele. Figuur 1 toont hiervan een schematisch overzicht.

Telewerken. Hoewel in de instructietekst van de survey wordt aangegeven dat deze

enkel bedoeld is voor medewerkers die weleens telewerken, is het mogelijk dat respondenten

hier overheen lezen. Daarom is er een vraag aan toegevoegd die hierop controleert, die als

volgt luidt: ‘Werkt u weleens vanaf een andere locatie dan kantoor?’, waarbij 0 = ‘ja’ en 1 =

‘nee’. Daarna komt aan bod in welke mate de respondenten telewerken: ‘Hoeveel werkt u gemiddeld vanaf een andere locatie dan kantoor per week?’, waarbij de schaal loopt van (1)

minder dan een dag tot (8) zeven dagen in de week. Na afloop van de survey is van

telewerken een dummyvariabele gemaakt, waarbij 0 = één dag of minder en 1 = meerdere

dagen per week telewerken, zodat deze gebruikt kan worden om de hypotheses te toetsen.

De intentie om ontslag te nemen. Het is van belang om deze variabele te bevragen,

omdat deze centraal staat in een passend advies over telewerken. De intentie om ontslag te

nemen wordt gemeten aan de hand van een schaal van Kelloway, Gottlieb & Barham (1999).

Deze schaal bestaat uit vier items die beantwoord worden op een vijfpunts-Likertschaal en

bevat stellingen zoals: ‘Ik denk erover na om deze organisatie te verlaten’ en ‘Ik ben niet van

plan langer bij deze organisatie te blijven’, waarbij de antwoordmogelijkheden uiteenlopen van (1) ‘helemaal oneens’ tot (5) ‘helemaal eens’. De items zijn vertaald naar het Nederlands,

omdat de schaal oorspronkelijk in het Engels is opgesteld. De intentie om ontslag te nemen

bleek na de factor- en betrouwbaarheidsanalyse een betrouwbare schaal te zijn, met één

(14)

Verbondenheid met collega’s. Deze variabele wordt gemeten aan de hand van een

schaal van Broeck, Vansteenkiste, De Witte, Soenens & Lens (2010) en is van belang omdat

ze volgens verschillende theorieën een voorspeller is voor de intentie om ontslag te nemen.

Deze schaal bestaat uit zes items met een score op een vijfpunts-Likertschaal en bevat

stellingen als: ‘Ik voel me niet echt verbonden met andere mensen op mijn werk’ en ‘Op het

werk voel ik me onderdeel van een groep’. Hierbij lopen de antwoordmogelijkheden uiteen

van (1) ‘helemaal mee oneens’ tot (5) ‘helemaal mee eens’. Ook deze items zijn vertaald van

het Engels naar het Nederlands.

Uit de factoranalyse blijkt op grond van de eigenwaarde dat verbondenheid bestaat uit

twee componenten. Echter, de tweede geïdentificeerde component bestaat slechts uit één

factor (‘Sommige mensen op het werk zijn goede vrienden van mij’) en één enkele factor is te

weinig om een schaal te construeren. Op grond van deze overweging wordt slechts één

component gebruikt, waardoor er naar de ongeroteerde componentenmatrix moet worden

gekeken. Daarin liggen alle factorladingen boven 0,45, waardoor alle zes de items moeten

worden meegenomen in de betrouwbaarheidsanalyse. Nadat deze analyse is uitgevoerd, blijkt

verbondenheid met collega’s een redelijk betrouwbare schaal te zijn (α = 0,75). Deze neemt niet significant toe in betrouwbaarheid wanneer stelling 6 (‘Sommige mensen op het werk

zijn goede vrienden van mij’) wordt weggelaten (α = 0,76); daarom blijft deze stelling behouden.

Tevredenheid met collega’s. Deze variabele wordt gemeten aan de hand van een schaal van Peeters, Rutte, van Tuijl & Reymen (2006). De tevredenheid met collega’s is

relevant, omdat deze volgens de theorie van invloed kan zijn op de intentie om ontslag te

nemen. Dit is weer van belang om een passend advies te formuleren. Peeters et al., (2006)

ontwikkelden de schaal om de tevredenheid met een team als geheel te onderzoeken. Dit

(15)

team. Daarom worden de vragen aangepast, zodat ze niet meer het team als geheel bevragen,

maar de collega’s in het algemeen. De schaal omvat stellingen zoals: ‘In het algemeen ben ik tevreden met mijn collega’s’ en ‘Over het algemeen is het fijn om met mijn collega’s samen te werken’, waarbij de antwoordmogelijkheden uiteenlopen van (1) ‘helemaal oneens’ tot (5)

‘helemaal eens’. Ook hierbij zijn de items vertaald van het Engels naar het Nederlands. Tevredenheid met collega’s bleek na de factor- en betrouwbaarheidsanalyse een betrouwbare schaal te zijn, met één component (α = 0,80).

Vertrouwen. Deze variabele wordt bevraagd vanwege de aanwijzingen dat

vertrouwen in collega’s van invloed is op de onderlinge tevredenheid, wat wederom de ontslagintentie zou kunnen beïnvloeden. Het vertrouwen in collega’s wordt gemeten aan de

hand van een schaal van Cook & Wall (1980), die bestaat uit zes items die beantwoord

worden op een vijfpunts-Likertschaal. Deze omvat stellingen als: ‘Ik kan erop vertrouwen dat

collega’s mij helpen als dat nodig is’ en ‘Als ik in problemen kom op het werk, weet ik dat mijn collega’s me zouden helpen’, waarbij de antwoordmogelijkheden uiteenlopen van (1) ‘helemaal oneens’ tot (5) ‘helemaal eens’. Wederom zijn de van oorsprong Engelse items vertaald naar het Nederlands. De factoranalyse toont op grond van de eigenwaarde aan dat

verbondenheid bestaat uit twee componenten, maar de tweede geïdentificeerde component

bestaat slechts uit één factor (‘De meeste van mijn collega’s zouden doorwerken als de

leidinggevende er niet is’). Aangezien dit te weinig is om een schaal te construeren, wordt

slechts één component gebruikt. Ook hierbij moet derhalve naar de ongeroteerde

componentenmatrix worden gekeken. Daarin liggen alle factorladingen boven 0,45, waardoor

alle zes de items moeten worden meegenomen in de betrouwbaarheidsanalyse. Nadat deze is

uitgevoerd, blijkt vertrouwen in collega’s een betrouwbare schaal te zijn (α = 0,82). Deze

(16)

doorwerken als de leidinggevende er niet is’ wordt weggelaten (α = 0,84); daarom blijft deze stelling behouden.

Resultaten

Beschrijving van de onderzoekspopulatie. In totaal zijn 112 respondenten met de

vragenlijst gestart en 84 respondenten hebben deze daadwerkelijk afgerond. Deze populatie

bestond uit 53 vrouwen (63%) en 31 mannen (37%). De gemiddelde leeftijd van de

respondenten was 37 jaar (M = 37.77, SD = 13.53). De leeftijd tussen mannen (M = 39.03, SD

= 12.61) en vrouwen (M = 37.04, SD = 14.10) verschilde niet significant: t (82) = 0,65, p =

0,518, 95% CI [-4,11, 8,11]. Van de respondenten werkten 54 enkele uren of één dag in de

week vanaf een andere locatie dan kantoor (64%) en 30 werkten meerdere dagen in de week

vanaf een andere locatie (36%). Daarnaast gaf 44% van de respondenten aan weleens buiten

kantoor af te spreken met andere telewerkers. Gemiddeld werkten de respondenten anderhalve

dag in de week vanaf een externe locatie (zie tabel 1).

De respondenten zijn gemiddeld tevreden met hun collega’s (M = 4.00, SD = 0.51) en

hebben (gemiddeld) voldoende vertrouwen in hen (M = 3.88, SD = 0.55). De correlatietabel

hieronder (tabel 1) voorspelt geen significante resultaten met betrekking tot telewerken en de

afhankelijke variabelen. Wel komt een significante correlatie tussen de tevredenheid met

collega’s en de intentie om ontslag te nemen naar voren (r = -.32). Ook correleert vertrouwen in collega’s significant met collegiale tevredenheid (r = .64). Dit suggereert dat enkele van de op het kwalitatieve onderzoek gebaseerde verbanden ook terugkomen in dit kwantitatieve

(17)

Tabel 1

Pearsoncorrelaties tussen de waarderingsdimensies met gemiddelden en standaarddeviaties

* Correlatie is significant bij p < .05 (tweezijdig getoetst) ** Correlatie is significant bij p < .01 (tweezijdig getoetst)

Analyses

Er is SPSS-software ingezet om de hypotheses te testen. De analyses die verricht zijn, komen

hieronder per hypothese aan bod.

Telewerken en ontslagintentie. Allereerst is door middel van een enkelvoudige

regressieanalyse getoetst of er een direct verband is tussen de mate van telewerken en de

intentie om ontslag te nemen. Uit deze analyse komt geen significant model naar voren: F (1,

82) = 1,33, p = .251. Er is hiermee geen verband gevonden tussen de mate waarin

medewerkers vanaf een andere locatie werken en hun intentie om ontslag te nemen.

Telewerken en verbondenheid. Hypotheses 1a en 1b voorspelden dat de mate waarin

een medewerker telewerkt, gerelateerd is aan gevoelens van verbondenheid en om dit te

toetsen is een enkelvoudige regressieanalyse uitgevoerd. Hierbij was verbondenheid de

1 2 3 4 M SD 1. Telewerken - 2.38 1.50 2. Verbondenheid -.16 - 2.12 0.54 3. Tevredenheid met collega’s .06 -.44** - 4.00 0.51 4. Ontslagintentie -.05 .21 -.32** - 2.27 1.08 5. Vertrouwen in collega’s .06 -.29** .64** -.25* 3.88 0.55

(18)

analyse komt geen significant model naar voren: F (1, 82) = 3,23, p = .076. Hiermee is er

geen verband gevonden tussen de mate waarin medewerkers vanaf een andere locatie werken

en de gevoelens van verbondenheid die zij met collega’s ervaren. Hypothese 1a en 1b worden

daarom verworpen.

Verbondenheid en ontslagintentie. Hypothese 2 voorspelde dat verbondenheid

negatief gerelateerd is aan ontslag nemen en om dit te toetsen is wederom een enkelvoudige

regressieanalyse uitgevoerd. Hieruit kwam een significant model naar voren (F (1, 82) = 4,44,

p = .05). Er blijkt een positief verband te zijn tussen de mate waarin medewerkers een gevoel

van verbondenheid met collega’s ervaren en hun intentie om ontslag te nemen: b* = 0,21, t =

1,99, p = 0,05, 95% CI [-0,001, 0,860]. Dit verband is tegengesteld aan de verwachting:

naarmate het gevoel van verbondenheid meer aanwezig is, neemt ook de intentie om ontslag

te nemen toe. Dit verband is echter zwak: verbondenheid verklaart 4,6% van de variantie in

de intentie om ontslag te nemen (R2 = 0,046). Hiermee wordt ook de tweede hypothese

verworpen.

Mediatie-effect verbondenheid. Er is gebruikgemaakt van model 4 uit de PROCESS

2.17-macro van Hayes (2013) voor SPSS om te toetsen of verbondenheid met collega’s het

verband tussen telewerken en de intentie om ontslag te nemen medieert. De resultaten

indiceren wederom dat telewerken geen significante voorspeller is voor ontslagname: b = -.

28, SE = .25, p = .251. Tevens is het geen significante voorspeller voor de mate waarin

medewerkers zich verbonden voelen met collega’s: b = -.22, SE = .12, p = .076. Daarnaast

bleek telewerken ook geen significante voorspeller voor de intentie om ontslag te nemen

wanneer de mediator verbondenheid met collega’s ter controle werd ingezet: b = -.20, SE =

.247, p = .29. Het indirecte effect werd getest met behulp van een bootstrap-benadering met

vijfduizend samples. Deze resultaten geven aan dat de indirecte coëfficiënt niet significant is:

(19)

Telewerken en tevredenheid. Model 7 uit de PROCESS 2.17-macro van Hayes

(2013) voor SPSS is ingezet om onderstaande hypotheses te toetsen. Allereerst blijkt hieruit

dat er geen significant verband bestaat tussen telewerken en de tevredenheid met collega’s: b

= -.04, SE = .12, p = .77; hypothese 4 wordt daarmee verworpen.

Tevredenheid en ontslagintentie. Eerder is al aangetoond dat er geen significant

verband bestaat tussen telewerken en de intentie om ontslag te nemen. Wel blijkt er een

significant verband te bestaan tussen tevredenheid met collega’s en de intentie om ontslag te

nemen: b = -.70, SE = .218, p = .002. Dit verband indiceert dat wanneer medewerkers

tevredener zijn met collega’s, ze minder intentie hebben om ontslag te nemen. Hiermee wordt hypothese 5 bevestigd.

Mediatie-effect tevredenheid. Dit verband is wel significant, maar het directe

verband tussen telewerken en de intentie om ontslag te nemen niet en dit impliceert een

mogelijke mediatie. Dit blijkt echter niet het geval te zijn: b = -. 31, SE = .23, p = .190. Het

indirecte effect werd getest met behulp van een bootstrapbenadering met vijfduizend samples.

Deze resultaten geven aan dat de indirecte coëfficiënt niet significant is: b = .02, SE = .08,

95% CI = -.14, .20. Hiermee wordt hypothese 6 verworpen.

Moderatie-effect vertrouwen. Hoewel er een significant verband bestaat tussen

vertrouwen in collega’s en onderlinge tevredenheid (b = .57, SE = .10, p < .001), blijkt de interactie tussen telewerken en vertrouwen op de tevredenheid met collega’s niet significant:

b = .12, SE = .173, p = .497. Deze resultaten indiceren dat de indirecte coëfficiënt niet

significant is: b = -.08, SE = .15, 95% CI = -.44, .17. Er is dus geen sprake van een

(20)

Conclusie

Vrijwillig ontslag van personeel is problematisch voor een organisatie, omdat zij daardoor

gekwalificeerd personeel verliest. Daarnaast leidt dit tot hogere kosten, doordat de organisatie

vervolgens nieuw personeel moet aannemen. Het is daarom van belang te achterhalen welke

factoren bijdragen aan de intentie om ontslag te nemen en deze tot een minimum te beperken,

met behulp van een passend advies. Hiertoe is de volgende onderzoeksvraag opgesteld: In

hoeverre heeft telewerken effect op de intentie om ontslag te nemen en in welke mate mediëren verbondenheid en tevredenheid met collega’s dit verband? Om deze vraag te

kunnen beantwoorden, zijn verschillende aannames gedaan die elk een specifiek onderdeel

van de onderzoeksvraag toetsen. De conclusies hierop komen hieronder kort aan de orde,

waarna een passend advies wordt geformuleerd en antwoord wordt gegeven op de

onderzoeksvraag.

Allereerst blijkt de mate van telewerken geen (directe of indirecte) invloed te hebben

op de intentie om ontslag te nemen, zoals hypotheses 3 en 6 voorspelden. Hieruit kan

geconcludeerd worden dat het niet uitmaakt of een medewerker regelmatig of weinig vanaf

een andere locatie werkt. Werkgevers behoeven daarom geen restricties op te leggen aan hun

medewerkers in het maximale aantal dagen waarop ze vanaf een andere locatie werken:

(waardevol) personeel gaat namelijk niet verloren wanneer het regelmatig telewerkt.

Gevoelens van verbondenheid en tevredenheid met collega’s blijken wel van invloed

te zijn op de intentie om ontslag te nemen. Zo verhogen gevoelens van verbondenheid de

ontslagintentie (H2) en verlagen gevoelens van tevredenheid deze juist (H5). Tevredenheid

wordt weer beïnvloed door het vertrouwen in collega’s: hoe meer vertrouwen een

medewerker heeft in zijn collega’s, hoe tevredener hij met hen is. Dit beïnvloedt echter de relatie tussen de mate van telewerken en tevredenheid met collega’s niet (H7).

(21)

Bovenstaande conclusies geven aan dat werkgevers tevredenheid en vertrouwen onder

medewerkers dienen te stimuleren en (contra-intuïtief) onderlinge verbondenheid af te

zwakken. Een manier om tevredenheid en vertrouwen te stimuleren is succesvolle projecten

van collega’s inzichtelijk maken, bijvoorbeeld door maandelijks een nieuwsbrief te versturen

die kort aandacht besteedt aan twee of drie succesvolle projecten. Een andere manier wordt

reeds beoefend binnen salesafdelingen, waar scores van collega’s visueel inzichtelijk gemaakt

worden met bijvoorbeeld een whiteboard. Dit stimuleert het vertrouwen in de capaciteiten van

collega’s en zorgt tegelijkertijd voor tevredenheid over de prestaties. Daarnaast blijkt uit bovenstaande conclusies dat werkgevers, geheel tegen het gevoel in, beter geen activiteiten

kunnen organiseren die verbondenheid stimuleren, zoals een bedrijfsfeest of een bedrijfsuitje,

omdat dit de intentie om ontslag te nemen versterkt. Wanneer ze echter de adviezen uit dit

onderzoek ter harte nemen, kunnen ze de ontslagintentie van medewerkers tot een minimum

beperken.

De mate waarin medewerkers vanaf een andere locatie dan kantoor werken, is niet van

invloed op hun tevredenheid met collega’s, zoals Golden (2007) wel aantoonde en hypothese

4 voorspelde. Zijn onderzoek richtte zich echter enkel op medewerkers die zelf niet op afstand

werkten, maar die collega’s hadden die dit wel deden. Naar aanleiding hiervan is draagt het

huidige onderzoek bij aan de kennis over de ontslagintentie van mensen die maximaal één dag

en die meerdere dagen in de week thuiswerken. Deze studie toont namelijk aan dat het

verschil in tevredenheid wegvalt wanneer een vergelijking wordt gemaakt tussen

medewerkers die allemaal in zekere mate telewerken.

Er is geen onderscheid gevonden tussen de verbondenheid met collega’s, die

hypotheses 1a en 1b veronderstelden op basis van theorieën van Daft en Lengel (1986) en

(22)

communiceren en de gevolgen daarvan voor de mate van social presence in twijfel worden

getrokken.

Als antwoord op de onderzoeksvraag blijkt dat op basis van bovenstaande observaties

de mate van telewerken niet direct van invloed is op de intentie om ontslag te nemen. Ook

mediëren verbondenheid en tevredenheid met collega’s dit verband niet.

Discussie

Implicaties

Uit de resultatensectie is gebleken dat een aanzienlijk deel van de vooraf voorspelde

verbanden in de praktijk niet uitkwamen. Enkele onderliggende theorieën waarop de

hypothesen berustten, zijn reeds bekritiseerd door verschillende onderzoekers. Zo trekken

meerdere onderzoekers het bestaan van een onderscheid tussen armere en rijkere

communicatietechnologieën in twijfel, evenals dat ze verschillende maten van social presence

zouden bewerkstelligen, terwijl meerdere hypotheses op deze theorieën zijn gebaseerd. De

onderzoekers beweren dat de effecten van deze technologieën te deterministisch worden

geïnterpreteerd en dat er niet genoeg rekening wordt gehouden met de manier waarop ze

worden gebruikt (DeSanctis & Poole, 1994). DeSanctis en Poole (1994) ontwikkelden de

Adaptive Structuration Theory (AST): deze theorie laat de deterministische kijk op

communicatietechnologieën - die zich enkel richt op de structuur van technologieën - los,

door rekening te houden met menselijke interactie. Hiermee bekritiseert de AST de

deterministische, technocratische kijk op communicatietechnologieën en benadrukt ze de

sociale interactie tussen gebruikers van deze technologieën. Daarmee veronderstellen de

auteurs een recursieve relatie tussen technologie en sociale interactie, waarbij beide elkaar

beïnvloeden. Het onderscheid tussen armere en rijkere communicatietechnologieën en de

(23)

sociale aspecten van communicatie middels deze technologieën. Het is daarom denkbaar dat

deze technologieën meer social presence teweegbrengen dan de hypotheses veronderstelden,

waardoor de verbondenheid met collega’s hier minder onder lijdt.

Daarnaast benadrukken Deidre Boden en Harvey Molotch (1994) met the compulsion

of proximity de drang van medewerkers om in een face-to-facesetting te interacteren.

Dergelijke interacties hoeven niet noodzakelijk over werk te gaan: koffiedrinken met andere

telewerkers is al toereikend. Dit vormt er een alternatieve verklaring voor dat de gevoelens

van verbondenheid bij telewerkers niet minder bleken te zijn: 44% van de ondervraagde

telewerkers spreekt namelijk weleens met andere telewerkers af buiten het werk om. Een

geringe mate van face-to-facecontact heeft een aanzienlijke invloed op succesvol telewerken:

medewerkers hebben meer vertrouwen in iemand die ze eerder fysiek hebben ontmoet.

Dat verbondenheid met collega’s de intentie om ontslag te nemen verhoogt en tevredenheid deze intentie juist verlaagt, kan verklaard worden met logica. Het is namelijk

denkbaar dat medewerkers hun relaties op de werkvloer strikt zakelijk willen houden en

gevoelens van onderlinge verbondenheid op persoonlijk vlak kunnen de dagelijkse

werkzaamheden beïnvloeden, doordat medewerkers zich gedwongen kunnen voelen een

voorkeursbehandeling te verlenen. Dit brengt hen in een lastige positie, waardoor ze

gedachten kunnen krijgen om ontslag te nemen. Is een medewerker echter tevreden met zijn

collega’s op zakelijk vlak, dan neemt de intentie om ontslag te nemen af.

Op basis van de hypotheses zijn er in de conclusie een aantal adviezen geformuleerd

die de intentie om ontslag te nemen tot een minimum beperken. In hoeverre deze

aanbevelingen haalbaar zijn, verschilt per bedrijf. Het is vooral van belang dat de interventies

op een juiste manier aan de medewerkers gecommuniceerd worden, want op die manier

(24)

Beperkingen

Dit onderzoek kent een aantal beperkingen. Een eerste vormt de gekozen methode: bij een

onlinesurveyonderzoek waarbij anonimiteit gegarandeerd wordt, kan de onderzoeker er niet

zeker van zijn dat de respondent voldoet aan de gestelde voorwaarden om deel te nemen. Zo

moesten de respondenten voor dit onderzoek minimaal 18 jaar oud zijn, weleens telewerken

en minimaal twee collega’s hebben. Hoewel deze voorwaarden specifiek vermeld werden in de introductietekst en een aantal vragen in de survey ter controle diende op twee van deze

voorwaarden, kan niet worden gegarandeerd dat alle respondenten daadwerkelijk aan deze

criteria voldeden. Ook is de mate van oprechte deelname, aandacht en focus van de

respondent niet te controleren. Het is denkbaar dat respondenten de survey snel achter de rug

wilden hebben, waardoor ze hem snel en onzorgvuldig hebben ingevuld (Stanton, 1998). Het

is mogelijk dat dit de uiteindelijke resultaten heeft beïnvloed.

Specifiek voor dit onderzoek geldt dat de steekproef relatief klein is en daardoor

wellicht onvoldoende representatief. Ook is er sprake van een enigszins scheve verdeling

tussen het aantal respondenten dat slechts enkele uren of één dag in de week telewerkt en

respondenten die dit meerdere dagen in de week doen. Daarnaast is er enkel een vergelijking

gemaakt tussen respondenten die maximaal één dag in de week vanaf een andere locatie

werkten en respondenten die dit meerdere dagen deden. Er is niet gecontroleerd op mogelijke

verschillen in tevredenheid en verbondenheid met collega’s wanneer een medewerker die

bijvoorbeeld één dag in de week telewerkt, wordt vergeleken met een medewerker die vijf

dagen in de week telewerkt.

Aanbevelingen

Vervolgonderzoek dient na te gaan of er verschillen in collegiale tevredenheid en

(25)

vergeleken, zonder dat deze worden gegroepeerd, zoals in het huidige onderzoek is gedaan.

De huidige literatuur geeft namelijk wel degelijk aanwijzingen dat er verschillen bestaan

tussen relaties onder collega’s. Onderzoek van Gajendran en Harrison (2007) heeft

bijvoorbeeld aangetoond dat relaties tussen telewerkers en collega’s pas verslechteren als

medewerkers meer dan tweeënhalve dag in de week telewerken.

Daarnaast zou vervolgonderzoek ook de mening van de niet-telewerkers mee kunnen

nemen. Golden (2007) heeft hier een begin mee gemaakt door deze te onderzoeken, maar

toekomstig onderzoek zou wellicht de mening van non-telewerkers kunnen vergelijken met

(26)

Literatuurlijst

Allen, N. J., & Meyer, J. P. (1996). Affective, continuance, and normative commitment to the organization: An examination of construct validity. Journal of vocational behavior,

49(3), 252-276.

Andres, H. P. (2002). A comparison of face-to-face and virtual software development teams.

Team Performance Management: An International Journal, 8(1/2), 39-48.

Argyle, M. (1969). Social interaction. Chicago: Aldine.

Baumeister, R. F., & Leary, M. R. (1995). The need to belong: desire for interpersonal attachments as a fundamental human motivation. Psychological bulletin, 117(3), 497-529.

Bélanger, F., & Collins, R. W. (1998). Distributed Work Arrangements: A Research Framework. Information Society, 14(2), 137-152.

Bijl, D. (2007). Het nieuwe werken. Op weg naar een productieve kenniseconomie. Den Haag: Academic Services.

Bijl, D. (2009). Aan de slag met het nieuwe werken. Zeewolde: Par CC.

Blau, G. J., & Boal, K. B. (1987). Conceptualizing how job involvement and organizational commitment affect turnover and absenteeism. Academy of Management Review, 12, 288-300.

Boden, D., & Molotch, H. L. (1994). ‘The Compulsion of Proximity’, in R. Friedland and D. Boden (eds) Nowhere: Space, Time and Modernity. Berkeley: University of California Press.

Bordia, P. (1997). Face-to-face versus computer-mediated communication: A synthesis of the experimental literature. The Journal of Business Communication (1973), 34(1), 99-118.

Broeck, A., Vansteenkiste, M., Witte, H., Soenens, B., & Lens, W. (2010). Capturing

autonomy, competence, and relatedness at work: Construction and initial validation of the Work‐related Basic Need Satisfaction scale. Journal of Occupational and

Organizational Psychology, 83(4), 981-1002.

Brewer, M, B. (2007). The importance of being we: Human nature and intergroup relations.

American Psychologist, 62(8), 728-738.

Burt, R. S. (2001). Attachment, decay, and social network. Journal of Organizational

Behavior, 22(6), 619-643.

(27)

Cook, J., & Wall, T. (1980). New work attitude measures of trust, organizational commitment and personal need non‐fulfilment. Journal of occupational psychology, 53(1), 39-52. Cooper, C. D., & Kurland, N. B. (2002). Telecommuting, professional isolation, and

employee development in public and private organizations. Journal of organizational

behavior, 23(4), 511-532.

Cotton, J. L., & Tuttle, J. M. (1986). Employee turnover: A meta-analysis and review with implications for research. Academy of management Review, 11(1), 55-70.

Daft, R. L., & Lengel, R. H. (1986). Organizational information requirements, media richness and structural design. Management science, 32(5), 554-571.

Deci, E. L., & Ryan, R. M. (2000). The" what" and" why" of goal pursuits: Human needs and the self-determination of behavior. Psychological inquiry, 11(4), 227-268.

DeSanctis, G., & Poole, M. S. (1994). Capturing the complexity in advanced technology use: Adaptive structuration theory. Organization science, 5(2), 121-147.

Diekema, D. A. (1992). Aloneness and social form. Symbolic interaction, 15(4), 481-500 Di Martino, V., & Wirth, L. (1990). Telework: A New Way of Working and Living. Int’l Lab

Rev., 129, 529-554.

Emerson, R. M. (1976). Social exchange theory. Annual review of sociology, 2(1), 335-362. Fox Business. (2017). Geraadpleegd op 10 juni 2017:

http://www.foxbusiness.com/features/2017/05/18/ibm-pioneer-remote-work-calls-workers-back-to-office.html

Gajendran, R. S., & Harrison, D. A. (2007). The good, the bad, and the unknown about telecommuting: Meta-analysis of psychological mediators and individual consequences. Journal of Applied Psychology, 92, 1524-1541.

George, J. M., & Jones, G. R. (2012). Understanding and managing organizational behavior. Reading, MA: Addison-Wesley.

Golden, T. (2007). Co-workers who telework and the impact on those in the office:

Understanding the implications of virtual work for co-worker satisfaction and turnover intentions. Human Relations, 60(11), 1641-1667.

Golden, T. D., Veiga, J. F., & Dino, R. N. (2008). The impact of professional isolation on teleworker job performance and turnover intentions: Does time spent teleworking, interacting face-to-face, or having access to communication-enhancing technology matter?. Journal of Applied Psychology, 93(6), 1412-1421.

(28)

Goodman, J. K., & Malkoc, S. A. (2012). Choosing here and now versus there and later: The moderating role of psychological distance on assortment size preferences. Journal of

Consumer Research, 39(4), 751-768.

Goodyear, P. (2006). Technology and the articulation of vocational and academic interests: reflections on time, space and e-learning. Studies in Continuing Education, 28(2), 83-98.

Griffeth, R. W., Hom, P. W., & Gaertner, S. (2000). A meta-analysis of antecedents and correlates of employee turnover: Update, moderator tests, and research implications for the next millennium. Journal of management, 26(3), 463-488.

Hayes, A. F. (2013). Introduction to Mediation, Moderation and Conditional Process

Analysis; A Regression-Based Approach. New York: Guilford Press.

Herschel, R. T., & Andrews, P. H. (1997). Ethical implications of technological advances on business communication. Journal of Business Communication, 34(2), 160-170. Hom, P. W., Caranikas-Walker, F., Prussia, G. E., & Griffeth, R. W. (1992). A

meta-analytical structural equations analysis of a model of employee turnover. Journal of

Applied Psychology, 77, 890-909.

Kane, L. M. (2014). Telework and Organizational Citizenship Behaviors: The Underexplored Roles of Social Identity and Professional Isolation.

Keel, R. (2011). Building a blended class: Face-to-Face, online, anytime. In 27th Annual

Conference on Distance Teaching & Learning, University of Wisconsin.

Kelloway, E. K., Gottlieb, B. H., & Barham, L. (1999). The source, nature, and direction of work and family conflict: a longitudinal investigation. Journal of occupational health

psychology, 4(4), 337.

Kiesler, S., Zubrow, D., Moses, A. M., & Geller, V. (1985). Affect in computer-mediated communication: An experiment in synchronous terminal-to-terminal discussion.

Human-Computer Interaction, 1(1), 77-104.

Kirby, J. (2010). Corporate Mind Games. Geraadpleegd op 17 juni 2017: http://www.macleans.ca/economy/business/corporate-mind-games/

Leenders, R. T. A., Van Engelen, J. M., & Kratzer, J. (2003). Virtuality, communication, and new product team creativity: a social network perspective. Journal of Engineering and

Technology Management, 20(1), 69-92.

Maertz Jr, C. P., & Griffeth, R. W. (2004). Eight motivational forces and voluntary turnover: A theoretical synthesis with implications for research. Journal of Management, 30(5),

(29)

Mann, S., Varey, R., & Button, W. (2000). An exploration of the emotional impact of tele-working via computer-mediated communication. Journal of Managerial Psychology,

15(7), 668-690.

Monge, P. R., Rothman, L. W., Eisenberg, E. M., Miller, K. I., & Kirste, K. K. (1985). The dynamics of organizational proximity. Management Science, 31(9), 1129-1141. Morrison, R. L. (2005). Informal Relationships in the Workplace: Associations with Job

Satisfaction, Organisational Commitment and Turnover Intentions. Unpublished

Doctoral Thesis, Massey University, Albany, 136.

Nardi, B. A. (2005). Beyond bandwidth: Dimensions of connection in interpersonal communication. Computer Supported Cooperative Work (CSCW), 14(2), 91-130. Nationale Enquête over het Nieuwe Werken. (2015). Geraadpleegd op 12 juni 2017:

http://overhetnieuwewerken.nl/wp-content/uploads/2015/06/nat-ENg-OHNW-2015.pdf

Niles, J. M. (1994). Making Telecommuting Happen: A guide for Telemanagers and

Telecommuters. New York: Van Nostrand Reinhold.

Peeters, M. A., Rutte, C. G., van Tuijl, H. F., & Reymen, I. M. (2006). The big five personality traits and individual satisfaction with the team. Small Group

Research, 37(2), 187-211.

Sherony, K. M., & Green, S. G. (2002). Coworker exchange: relationships between coworkers, leader-member exchange, and work attitudes. Journal of Applied

Psychology, 87(3), 542-548.

Short, J., Williams, E., & Christie, B. (1976). The social psychology of telecommunications. New York: Wiley.

Smith, P. C., Kendall, L. M., & Hulin, C. (1969). The measurement of satisfaction in work and behavior. Chicago: Raud McNally.

Sousa-Poza, A. & A. Sousa-Pozab, A.A. (2000). Well-being at work: a cross-national analysis of the levels and determinants of job satisfaction. Journal of Socio-Economics, 29, 517–538.

Stanton, J. M. (1998). An empirical assessment of data collection using the Internet.

Personnel Psychology, 51(1), 709–726.

Statline CBS. (2017). Geraadpleegd op 12 juni 2017:

http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?DM=SLNL&PA=83258NED&D1=0&D2=

(30)

Torraco, R.J. (2005). Work design theory: A review and critique with implications for human resource development. Human Resource Development Quarterly, 16(1), 85-109.

(31)

Inhoudsopgave bijlagen

(32)

Bijlage 1: Qualtrics vragenlijst.

Beste meneer, mevrouw,

Bij deze nodig ik u uit deel te nemen aan dit onderzoek, welke een belangrijk onderdeel vormt voor het afronden van mijn master “Corporate Communication” aan de Universiteit van Amsterdam. Ik wil u vragen deze online vragenlijst in te vullen. Door middel van deze vragenlijst wordt de invloed van telewerken bestudeerd. Onder telewerken wordt het werken vanaf een andere locatie dan kantoor verstaan, hierbij kunt u bijvoorbeeld denken aan werken vanuit uw eigen huis, of vanaf een flexplek.

Het invullen van de vragenlijst duurt ongeveer 5 tot 10 minuten. Uw deelname is van groot belang. Er zullen u gesloten vragen en stellingen worden getoond, waarbij u om uw mening wordt gevraagd. Ik ben geïnteresseerd in uw mening, er is daarom ook geen antwoord goed of fout, het doel is enkel om meer inzicht te krijgen op de invloed van telewerken.

Uw antwoorden zullen volledig anoniem worden verwerkt en zullen niet verspreid worden aan derden, waarmee volledige anonimiteit gegarandeerd wordt. Wilt u meer informatie over dit onderzoek, nu of in de toekomst, dan kunt u contact opnemen met de scriptiestudent.

Let op! De vragenlijst is gericht op het identificeren van de invloed van telewerken. Om die reden is het van belang dat u (weleens) vanaf een andere werkplek werkt. Doet u dit niet of heeft u geen collega’s? Dan is het helaas niet relevant om deze vragenlijst in te vullen. Alvast bedankt voor uw tijd en medewerking!

Met vriendelijke groet, Scriptiestudent

(33)

Werkt u weleens vanaf een andere locatie dan vanaf kantoor?  Ja

 Nee

Hoeveel dagen per week werkt u gemiddeld op een andere plek dan vanaf kantoor?  Minder dan 1 dag in de week (enkele uren)

 1 dag in de week  2 dagen in de week  3 dagen in de week  4 dagen in de week  5 dagen in de week  6 dagen in de week  7 dagen in de week

De volgende stellingen hebben betrekking op de ervaren verbondenheid met collega's. Geef aan in welke mate u het (on)eens bent met de volgende stellingen.

Helemaal mee oneens

Oneens Neutraal Eens Helemaal mee

eens Ik voel mij niet echt verbonden met collega's      Op werk voel ik mij onderdeel van een groep      Ik meng niet echt met collega's      Met collega's kan ik praten over dingen die belangrijk

voor mij zijn

     Ik voel mij vaak alleen wanneer ik met collega's ben      Sommige mensen op werk zijn goede vrienden van mij     

(34)

De volgende stellingen gaan over de mening die u heeft over samenwerken met uw collega's. Geef aan in welke mate u het (on)eens bent met de volgende stellingen.

Helemaal oneens

Oneens Neutraal Eens Helemaal eens

Over het algemeen ben ik tevreden met mijn collega's      Over het algemeen is het fijn om met

mijn collega's samen te

werken

    

Als ik ooit een andere baan krijg, zou ik graag met soortgelijke collega's samenwerken     

De volgende stellingen gaan over de gedachten om van baan te veranderen. Geef aan in welke mate u het (on)eens bent met de volgende stellingen.

Helemaal oneens

Oneens Neutraal Eens Helemaal eens

Ik denk erover om deze organisatie te verlaten      Ik ben van plan om te zoeken naar een nieuwe baan      Ik ben van plan om mensen te vragen naar de mogelijkheden voor een nieuwe baan     

Ik ben niet van plan om langer

bij deze organisatie te

blijven

(35)

Deze laatste stellingen hebben betrekking op onderling vertrouwen. Geef aan in welke mate u het (on)eens bent met de volgende stellingen.

Helemaal oneens

Oneens Neutraal Eens Helemaal eens

Als ik in problemen kom op werk weet ik dat collega's mij zouden helpen      Ik kan erop vertrouwen dat collega’s mij helpen als dat

nodig is      De meeste van mijn collega's kunnen erop worden vertrouwd dat ze doen wat ze zeggen      Ik heb volledig vertrouwen in de vaardigheden van mijn collega's      De meeste van mijn collega's zouden doorwerken als de leidinggevende er niet is      Ik vertrouw erop dat collega's mijn werk niet moeilijker maken door het geven van

zinloze taken

    

(36)

Spreekt u weleens af met andere telewerkers op een plek anders dan kantoor? (Denk bijvoorbeeld aan een koffietent of flexwerkplek)

 Ja  Nee Ik ben een  Man  Vrouw

Wat is uw hoogst genoten afgeronde opleiding?  Basisonderwijs  VMBO  HAVO  VWO  MBO  HBO  Universitair onderwijs  Anders

Wat is uw leeftijd? (Vul de cijfers hieronder in) …

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Mechelen, 22 juni 2020, 09:30 CEST – De directieraad van FNG NV (FNG, Euronext Amsterdam, Euronext Brussel) (“FNG“) maakt vandaag bekend dat de groep zal gebruik maken van

2) Enkele grondwetsbepalingen staan delegatie niet toe; dan is dus experimenteren bij lager voorschrift niet toegestaan. 3) Is delegatie in concreto mogelijk, dan is, als niet aan

Op basis van onze bevraging van Vlaamse werkne- mers kan worden gesteld dat telewerkers en niet- telewerkers ervan overtuigd zijn dat werken op een afstand van het hoofdkantoor

verwachting werden daarom verworpen. Door de mislukte manipulatie werd de mate van zelfredzaamheid vervolgens vervangen door de hoeveelheid informatie over bemiddeling. De

Als laatste wordt nagegaan of de invloed van het aantal levens in een computerspel op ernst en angst groter is voor risico’s die op het spelrisico lijken (in het donker fietsen zon-

Het zou voor adverteerders zeer interessant kunnen zijn om te weten welke effecten bepaalde emoties in de stem hebben op de beoordeling van hun merken, zelfs als deze onbewust

weitesten Sinne im beruflichen Alltag mit Kommunikation zu tun haben. 161) in ihrer Fallstudie der Universität Potsdam an: „Ein großes Defizit liegt in der

Waar de relatie met de teamleider voor veel agents geen invloed heeft op de mate waarin zij verbeterinitiatief nemen om zelf hun werk te verbeteren, zegt het merendeel van de