• No results found

Aardrijkskunde in het Antropoceen: een studie van mens-natuur relaties in aardrijkskunde handboeken

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Aardrijkskunde in het Antropoceen: een studie van mens-natuur relaties in aardrijkskunde handboeken"

Copied!
37
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

AARDRIJKSKUNDE IN HET ANTROPOCEEN

EEN STUDIE VAN MENS-NATUUR RELATIES IN AARDRIJKSKUNDE

HANDBOEKEN

Aantal woorden: 7 536

Anton Vandevoorde

Studentennummer: 01403169

Promotor: Prof. dr. Nico Van de Weghe

Verkorte Educatieve Masterproef (9SP) voorgelegd tot het behalen van de graad van de Educatieve Master in de Wetenschappen en Technologie

(2)

Het oorspronkelijke onderzoeksplan betrof een studie van Vlaamse handboeken Aardrijkskunde van verschillende uitgeverijen. De toegang tot deze handboeken werd echter bemoeilijkt door de maatregelen ter inperking van de Covid-19 uitbraak.

Wel beschikbaar waren de handboeken van uitgeverij Van In, die voor de gelegenheid gratis online te raadplegen waren. Verder kon ik handboeken uit Nederland en het Verenigd Koninkrijk gebruiken via vakdidacticus aardrijkskunde Luc Zwartjes. In de plaats van alle recente Vlaamse handboeken werden de boeken van Van In gebruikt en een selectie van handboeken uit Nederland en het Verenigd Koninkrijk. Dit gaf een onverwachte, interessante internationale component aan het onderzoek.

Deze preambule werd in overleg tussen de student en de promotor opgesteld en door beide goedgekeurd.

(3)

VOORWOORD

Geen werk komt tot stand zonder relaties met anderen. Ik ben dank verschuldigd aan de vele wonderlijke ontmoetingen in de voorbije jaren in Gent, Wenen en Canada die mij de ogen hebben geopend voor het Antropoceen en haar antropologische kritieken. In het bijzonder dank ik de Mi’kmaq waterbeschermers van het Treaty Truckhouse om mij de ogen te openen, Luc Zwartjes om mij wegwijs te maken in de aardrijkskundige vakdidactische literatuur en Kato om mij op te vangen in tijden van corona.

Revolution is but thought carried into action.

(4)

INHOUDSOPGAVE

Abstract ... 1

1 Inleiding ... 2

2 Literatuurstudie ... 4

2.1 Het Antropoceen ... 4

2.2 Het Capitaloceen, Plantationoceen en het Chthuluceen ... 5

2.3 Aardrijkskunde in een nieuwe epoche ... 8

3 Onderzoeksdesign ... 12

3.1 Eigenschappen van aardrijkskunde voor het Antropoceen ... 12

3.2 Keuze van de handboeken ... 14

4 Resultaten ... 16

4.1 Aardrijkskunde in het Antropoceen: analyse... 16

4.2 Vergelijking ... 19

5 Discussie & aanbevelingen ... 21

6 Verder onderzoek ... 24

7 Conclusie ... 25

8 Literatuurlijst ... 26

(5)

1 ABSTRACT

Uitgaand van de literatuur over en de kritieken op het Antropoceen, gaat deze thesis op zoek naar de elementen die een aardrijkskundecurriculum moet bevatten om een niet-dualistische ontologie te creëren. Een nieuwe ontologie is namelijk noodzakelijk om uit de huidige ‘wereld-ecologische’ [world-ecological] crisis raken. Een dualistische visie op mens en natuur en een beschouwing van natuur als wild en ongeconnecteerd met de mens, heeft een productiesysteem mogelijk gemaakt waarin mensen natuurlijke rijkdommen straffeloos kunnen toe eigenen. Dit systeem loopt echter tegen zijn grenzen aan, want de natuur is niet ongeconnecteerd, maar is sterk verbonden met het voortbestaan van de mens en van alle levensvormen. Vlaamse handboeken voor alle leerjaren hebben onvoldoende aandacht voor de mens-natuurrelaties, waarover ze al dan niet bewust opvattingen meegeven aan jongeren. Toch kunnen uit deze en uit enkele buitenlandse handboeken goede voorbeelden en opportuniteiten gehaald worden om de dualistische visie en de problematische mens-natuur conceptualisatie bij te stellen.

(6)

2

1 INLEIDING

Gedurende de laatste eeuwen is de impact van mensen op de natuur wereldwijd geëscaleerd. De uitstoot van broeikasgassen doet het klimaat drastisch veranderen, meer dan vijftig percent van de landoppervlakte wordt gebruikt door mensen, een zesde massa-extinctie is volop onderweg, radioactieve isotopen van kernproeven zijn overal ter wereld in de geologische strata terug te vinden en de wereldbevolking is in minder dan drie eeuwen vertienvoudigd. De impact van de mens op de aarde is zo groot geworden dat een groep geologen naar de huidige periode als “het Antropoceen” verwijst.

De impact van de moderne mens op het milieu is (naar de standaarden van vandaag) gedurende de eerste 200 000 jaar van het menselijk bestaan gering gebleven. Slechts sinds de laatste vijf tot twee eeuwen en in sterke mate sinds 1950 is haar impact ingrijpend toegenomen. Volgens een groeiende groep sociale wetenschappers is deze toegenomen impact van de mens niet enkel te wijten aan technologische veranderingen, maar ligt een diepere oorzaak aan de basis van de huidige ecologische problemen. De relatie mens-natuur is drastisch veranderd in de laatste eeuwen, met blanke westerse mannen aan het hoofd van deze verandering. De ontologie van de modernistische mens vormt de grondslag voor het huidige marktsysteem. De natuur is vervreemd van de mens en vormt een “gratis” bron van accumulatie, die hij zich schijnbaar kosteloos kan toe-eigenen. Als we iets aan de huidige “wereld-ecologische crisis” [world-ecological crisis] – een crisis van zowel natuur als mens (zie Moore, 2015) – willen veranderen, zal dit moeten gebeuren in samenhang met het herdenken van de modernistische relatie tussen mens en natuur. Aardrijkskunde, als hét vakgebied waarin de impact van de mens op haar omgeving wordt bestudeerd, kan hier een belangrijke rol in spelen.

Deze thesis zet een eerste stap in het onderzoek naar de rol van aardrijkskunde in het creëren van een geschikte ontologie voor het Antropoceen. Meer specifiek concentreert deze zich op een analyse van het aardrijkskundecurriculum in het middelbaar onderwijs. Welke elementen van een geschikt aardrijkskundeperspectief voor het Antropoceen zijn terug te vinden in de huidige handboeken? Waar zitten tekortkomingen en bevinden zich opportuniteiten tot verbetering? Deze vragen kunnen helpen om aanbevelingen voor een alternatief perspectief te formuleren.

De hypothese luidt dat het huidige curriculum geen rekening houdt met de subtiele antropologische kritieken rond het Antropoceen. Vooral in de handboeken voor lagere schooljaren kunnen

(7)

3 simplistische voorstellingen over de natuur in relatie tot de mens verwacht worden. Handboeken voor oudere leerlingen zouden al meer subtiele nuances kunnen leggen.

De thesis is als volgt opgebouwd. Via een literatuurstudie wordt eerst het concept ‘Antropoceen’ besproken, vervolgens de kritieken hierop – voornamelijk uit sociaalwetenschappelijke hoek – en uiteindelijk de rol van het Antropoceen in de geografie en het aardrijkskundeonderwijs. Uit deze literatuurstudie worden in het onderzoeksdesign vijf kerneigenschappen gehaald, die in een geschikt perspectief voor de nieuwe epoche moeten thuishoren. Ondanks de kritieken op het Antropoceen blijft deze term behouden. Het is namelijk een open term, die ook de kritieken van voorstanders van het Capitaloceen, Plantationoceen of het Chthuluceen kan omvatten. De eigenschappen worden vervolgens gebruikt om een tabel te construeren (zie bijlage) voor de analyse van de gekozen handboeken. De resultaten bevat zowel een analyse met voorbeelden uit de handboeken als een vergelijking tussen handboeken op basis van de leeftijd van het doelpubliek en de nationaliteit. Hierna worden aanbevelingen geformuleerd om enkele van de tekortkomingen weg te werken en om de gevonden good practices te delen. Het onderzoek is nog maar een eerste stap in de implementatie van een aardrijkskundeonderwijs voor een Antropocene ontologie en dus wordt er, in het hoofdstuk voor de conclusie, ingegaan op enkele mogelijke paden voor toekomstig onderzoek.

(8)

4

2 LITERATUURSTUDIE

Eerst wordt het concept Antropoceen geëxploreerd en worden haar meest pertinente kritieken gepresenteerd. Daarna bekijken we wat we hieruit kunnen leren voor aardrijkskundeonderwijs en in het bijzonder voor milieueducatie.

2.1 Het Antropoceen

Over wie het woord ‘Antropoceen’ heeft uitgevonden bestaat onenigheid, maar zeker is dat de term werd gepopulariseerd door Eugene Stoermer, ecologist aan de universiteit van Michigan, en de Nobelprijswinnaar en atmosferisch chemicus Paul Crutzen.1 Sinds hun artikel The Anthropocene in 2000 werd gepubliceerd in de IGPB Newsletter, heeft het concept snel aan populariteit gewonnen.

Het Antropoceen is dan ook een aantrekkelijk concept. Crutzen en Stoermer (2000; zie ook Crutzen, 2002) argumenteren dat de wereld sinds enkele eeuwen een nieuwe geologische tijdsperiode is ingegaan. Sinds het Holoceen (“recent geheel”), dat begon na de laatste ijstijd 11 700 jaar geleden, is de invloed van de mens op de aarde gestaag toegenomen. De laatste drie eeuwen is deze impact geëxplodeerd. Niet alleen is er een massale bevolkingstoename, maar ook het gebruik van grondstoffen per capita is spectaculair gestegen, tot op een punt dat de effecten van de mens op de aardlagen nog miljoenen jaren zichtbaar zullen zijn. Bovendien zal de mens naar alle verwachting nog enkele duizenden of misschien zelf miljoen jaren een belangrijke actor blijven.

Als startdatum voor de nieuwe tijdsperiode stellen Crutzen en Stoermer (2000) de tweede helft van de 18de eeuw voor, want vanaf deze periode kan men een stijgende concentratie broeikasgassen

waarnemen in ijsboringen en ze omvat ook het jaar 1784, waarin James Watts de stoommachine uitvond. Al erkennen beide wetenschappers dat het bepalen van een precieze datum ietwat arbitrair is, en dat ook andere voorstellen mogelijk zijn. De auteurs geven zelf aan dat men de start van het Antropoceen ook zou kunnen laten samenvallen met die van het holoceen. Anderen zijn dan weer

1 De Italiaanse geoloog Antonio Stoppani gebruikte al in 1873 de term ‘era antropozoica’(Stoppani, 1873). De Rus

Aleksei Petrovich Pavlov stelde de naam ‘Antropogène’ voor in 1922 als een synoniem voor het Quartair en de term werd in 1965 door Russische geologen voorgesteld aan de Amerikaanse stratigrafiecommissie als ‘Anthropocene’ (Hansen, 2013, p. 292). In 1992 werd ‘Anthrocene’ gebruikt door de Amerikaanse wetenschapsjournalist Andrew Revkin in zijn boek Global Warming (Revkin, 1992, p. 11). Zijn landgenoot Eugene Stoermer gebruikte de term ‘Anthropocene’ toen echter al onofficieel sinds de jaren 1980 (Steffen, Grinevald, Crutzen & McNeill, 2011, p. 843).

(9)

5 voorstander om het pas in het midden van de twintigste eeuw te laten starten: 1945, het jaar waarin de eerste atoombom werd gebruikt, zorgde voor nucleaire radioactieve neerslag overal ter wereld die makkelijk herkenbaar is in het chemostratigrafisch profiel (Zalasiewicz et al., 2015).

Sinds de eerste artikelen van Crutzen en Stoermer hebben verschillende geologen zich achter het idee geschaard om een scheidingslijn te trekken tussen het Holoceen en het Antropoceen. Ze argumenteren dat de impact van de mens op aarde sinds enkele eeuwen zo groot is geworden dat er kan gesproken worden van een nieuwe geologische tijdsperiode. De geologische tijdsschaal moet niet gebaseerd zijn op ‘even lange periodes,’ maar op de bruikbaarheid van haar onderverdelingen. De grote veranderingen in de laatste eeuwen zoals de antropogene toename van denudatie en erosie, de start van een snelle temperatuurstijging, het begin van een zesde massa-extinctie en de verzuring van de oceanen, zijn volgens voorstanders omvangrijk genoeg om aan de stratigrafische voorwaarden voor een nieuw epoche te voldoen (Zalasiewicz et al., 2008).

Tegen 2021 zal de Anthropocene Working Group (AWG) een formele aanvraag indienen bij het ICS (International Commission on Stratigraphy) om een nieuwe geologische tijdsperiode te markeren vanaf het midden van de 20ste eeuw. Als golden spike, een fysiek referentiepunt ergens

in een stratum op aarde, zullen ze de radioactieve isotopen uit de kernbommen aandragen (Carrington, 2016).2

Ondanks de wetenschappelijke onzekerheid over de golden spike is het Antropoceen toch een relevante term. De nieuwe era hoeft niet erkend te zijn door het ICS om een retorische impact te hebben op politiek, economie en maatschappij (Autin en Holbrook, 2012).

2.2 Het Capitaloceen, Plantationoceen en het Chthuluceen

Het begrip Antropoceen heeft veel aanhangers, maar krijgt ook veel tegenkanting. Niet enkel van geologen die het bekritiseren omdat de stratigrafische markering in geologische lagen nog ontbreekt (Autin, 2016; Autin & Holbrook, 2012) en omdat het voorspellingen maakt over de toekomstige aanhoudende impact van de mens (Rull, 2017), maar ook uit sociaalwetenschappelijke hoek.

Een eerste bezwaar werd geformuleerd door historisch geograaf Jason Moore. Moore (2017 & 2018) bekritiseert dat bepaalde argumenten om te spreken van het Antropoceen de geschiedenis

2 Dit is een eeuw later dan het oorspronkelijke voorstel van Crutzen en Stoermer, maar dit volgt de latere aanbevelingen

(10)

6 naturaliseren. Alsof de mens pas mens is geworden sinds de Industriële Revolutie en toen van de natuur gescheiden werd. Dit naturaliseren heeft ook betrekking op de manier waarop de mens in de loop van de geschiedenis bepaalde bevolkingsgroepen heeft uitgesloten en onderdrukt. De “Age of Man” kan de vragen die ze oproept – hoe de mens de natuur maakt en de natuur de mens – niet oplossen, wat het steunt op een binair denken. Het begrip is intrinsiek verbonden met het Cartesiaans dualisme, de dichotomie van mens en natuur – en laat die filosofische dwaling nu net het probleem zijn dat ons in de huidige situatie op de rand van de draagkracht van de aarde heeft gebracht.

Als alternatief stelt Moore het Capitaloceen voor, een term die hij ontleende op een congres in Lund aan de – toen nog masterstudent – Andreas Malm (zie ook Malm, 2016). Met het concept omzeilt Moore de menselijke hybris die in het woord Antropoceen vervangen zit en legt hij de nadruk niet op de mens als zodanig, maar op een systeem van relaties – het kapitalisme – dat verantwoordelijk is voor de grote verwoestingen van het milieu.

De stratigrafische golden spike is voor Moore van ondergeschikt belang en dus situeert hij het begin van het Capitaloceen rond 1450, bij de start van de Trans-Atlantische driehoekshandel en de bijhorende nieuwe manieren van (dualistisch) denken en weten.

Moore (2016) draagt drie grote punten aan waarop het concept van het Capitaloceen essentieel verschilt van het Antropoceen. Ten eerste duidt het Capitaloceen op de impact van het kapitalisme gebaseerd op een relatie tussen kapitaal, macht en natuur als een holistisch geheel. Kapitalisme is niet puur een economisch, noch puur een sociaal fenomeen, maar het is een complex assemblage. Ten tweede kan de geschiedenis van het kapitalisme, laat staan die van de laatste eeuwen niet worden gereduceerd tot het verbranden van fossiele brandstoffen. Het is een geschiedenis van machtsrelaties, productie en de geldeconomie.

Als laatste spreekt het Capitaloceen-argument de eurocentrische visie tegen dat kapitalisme ontstond in Engeland tijdens de achttiende eeuw. De Britse industriële revolutie is namelijk onlosmakelijk verbonden met grote sociaaleconomische omwentelingen die tegelijkertijd plaatsvonden over de hele wereld, in het bijzonder het kolonialisme.

Het belang van kolonisatie, slavenhandel en nieuwe vormen van investering en eigendom zette een groep antropologen in 2014 ertoe aan om nog een andere benaming voor te stellen: het Plantationoceen (Plantationocene). Het Plantationoceen is een meer descriptieve term die kan

(11)

7 worden gelinkt aan de precedenten van het kapitalisme, de vervreemding (alienation) van arbeid en grondstoffen. De periode loopt met dezelfde intensiteit door in de huidige vleesproductie, agro-business en monoculturen (Haraway et al., 2016).

Een reactie op zowel het Antropoceen als het Capitaloceen kwam er van de feministische biologe Donna Haraway. In haar boek Staying with the Trouble: Making Kin in the Chthulucene (2016) stelt Haraway de term Chthuculuceen (Chthulucene) voor. Haraway schaart zich achter de kritiek van de voorstanders van het Capitaloceen die het Antropoceen afwijzen, maar ze is ook kritisch voor de defaitistische kijk op de toekomst die vaak impliciet in artikelen over het Capitaloceen aanwezig is.

Net als Jason Moore laakt Haraway het antropocentrisme, het technologisch determinisme, de homogeniserende kracht en de herhaling van het modernistische elan in het concept Antropoceen. Crutzen en Stoermer (2000) leggen zowel de oorzaak als de uitdaging van het Antropoceen bij de mens en zijn technologische tools. Het Antropoceen verlangt technofixes, terwijl de echte oplossing zal moeten komen van het herdenken, reworlding re-lationeren mét de wereld. De homogeniserende kracht slaat op het feit dat het Antropoceen van alle mensen gelijke actoren maakt in de epoche, terwijl de verantwoordelijkheid heel ongelijk verdeeld is en was. Als een van de grondleggers van het post-humanisme3 heeft Haraway ook aandacht voor de modernistische en dualistische tendens in het concept Antropoceen. De periode opnieuw noemen naar de mens is een cynische herhaling van het verleden, want de huidige ecologische crisis is net veroorzaakt door de mens onto-epistemologisch te scheiden van de natuur (Haraway, 2016).

Op dit laatste punt gaat Haraway nog verder dan Jason Moore en Andreas Malm. Met het Chthuluceen wil ze de aandacht vestigen op nieuwe, complexe manieren van relationeel denken. Het Capitaloceen is het beste verhaal dat voorhanden is om de huidige epoche te beschrijven, maar het verhaal is te groot en te klein tegelijkertijd. Het Capitaloceen is nog altijd te defaitistisch en te zeer gecentreerd rond de mens. Met het Capitaloceen hebben Moore en Malm een nieuwe demon gemaakt. De moderniteit vervangt de mens, machine en de wetten van de geschiedenis als almachtige kracht. We hebben geen nood aan een nieuw verhaal, maar aan een nieuw soort

3 Al zal ze die term niet meer gebruiken om zichzelf te omschrijven omdat deze zichzelf nog niet heeft kunnen

(12)

8 verhalen, aan manieren van verhalen en geschiedenissen vertellen, aan een relationele manier van weten en begrijpen (Haraway, 2016).

Het Chthuluceen verwijst naar Chthulu, een tentaculaire arachnide (Primoa ctulhu) en naar de Chthonic, de vele namen en verhalen voor een levende aarde. Met deze verwijzingen benadrukt ze het multispecism en past ze in de praktijk toe waar ze voor pleit: verhalen dienen relationeel verteld te worden, want het doet ertoe “what relations relate relations. It matters what worlds world worlds. It matters what stories tell stories” (Haraway, 2016, p. 35). In analogie met het nieuw-materialisme (zie van der Tuin en Dolphijn, 2010) is het niet de materie zelf die ertoe doet, maar krijgt de materie betekenis door de relaties waarvan ze deel uitmaakt. En deze relaties zijn meervoudig en veranderlijk. Om met oplossingen te komen voor de huidige crisissen zullen we dus relationeel of – in Haraways woorden – “tentaculair” moeten denken (Haraway, 2016).

2.3 Aardrijkskunde in een nieuwe epoche

Het Antropoceen, Capitaloceen, Pantationocene en Chthuculuceen vormen een interessant denkkader om de huidige ecologische uitdagingen te begrijpen. De eerste van deze voorstellen voor een nieuwe epoche, het Antropoceen, wordt al veelvuldig gebruikt als argument voor een versterking van het nationaal curriculum aardrijkskunde. Maar in de roep om van aardrijkskunde het vak te maken dat gaat over de relaties tussen mens en natuur, dienen didactici op te letten om niet aan dezelfde denkfouten ten prooi te vallen als waarvan de geologen beticht worden. Hoewel weinig geografen zich beroepen op de alternatieve benamingen voor het Antropoceen – Capitaloceen, Plantationoceen en Chthuluceen – nemen de meesten de antropologische kritieken wel in acht.

De Britse geograaf Noel Castree was een van de eerste geografen die expliciet wees op het belang van de nieuwe epoche in de geografie en het aardrijkskundeonderwijs. Hij ziet twee belangrijke redenen waarom het Antropoceen een sterk concept is. Ten eerste is het een holistisch begrip. Het brengt tal van verschillende schijnbaar afzonderlijke effecten van menselijke activiteit op hun omgeving onder een noemer. Aldus suggereert het een causaal verband tussen de verschillende biofysische domeinen. Ten tweede geeft het feit dat exacte wetenschappers zoals Crutzen zich met

(13)

9 een dergelijk onderzoeksthema bezighouden, legitimiteit aan het idee dat de mens de volledige aarde significant aan het veranderen is. Dit is een opvatting die zoveel mogelijk wetenschappelijke steun nodig heeft, als men in acht neemt hoe resistent mensen al zijn tegen de gedachte dat menselijke activiteit het klimaat verandert (Castree, 2015, pp. 70-71).

De argumenten die impliciet in het Antropoceen concept vervat zijn, sluiten volgens Castree uitstekend aan bij de geografie. Hij verbaast er zich dan ook over hoe klein de rol is die geografen tot nu toe hebben gespeeld in de discussies errond. Het Antropoceen behandelt de interactie tussen het lokale en het globale en de grens tussen het humane en het fysische, wat net de raison d’être van de geografie is (volgens MacKinder, 1887). Geografen moeten het Antropoceen dan ook zien als een uitnodiging van buiten de discipline om van geografie hét vakgebied over de menselijke impact op haar omgeving te maken. De geografie heeft het al meermaals moeilijk gehad om haar positie stevig te verankeren. Het Antropoceen biedt het momentum om geografie stevig op de kaart te zetten (zie ook Grindsted, 2014, pp. 320-321; Lambert, 2013, p. 8; Rawding, 2016, p. 12 & Rawding, 2018, p. 239). Verder zou het een duw in de rug kunnen zijn voor de multiscalaire benaderingen van de fysische geografie en voor de lange traditie van humane geografen die de menselijke adaptatie aan het fysische milieu bestuderen (Castree, 2015, p. 72).

Castree, een humaan geograaf met expertise in de Marxistisch politieke economie, is goed op de hoogte van de humanistische kritiek op het Antropoceen en volgt naast Andreas Malm ook de feministische biologe Eileen Crist, die zich verzet tegen de droge en rationele taal van Crutzen en co, die de niet-menselijke wereld objectiveert. Zij streeft naar een dichtere, instinctievere benadering waarbij de mens zichzelf ziet als een onlosmakelijk deel van de levende aarde (Crist, 2013).

Castree waarschuwt dat als milieuproblemen volledig door geologen omschreven worden en zowel de problemen als de oplossing “objectief” en dus buiten twijfel schijnen, alternatieve oplossingen ondenkbaar worden (Castree, 2015, p. 72). Zo kan een wetenschappelijk discours waarin de kern van het probleem bij een machine gelegd wordt (de stoommachine) en niet bij de menselijke relaties, als oplossing enkel een nieuwe machine bieden. Zo zouden we uitkomen bij Carbon Capture and Storage (CCS), wat wederom een hele reeks milieuproblemen met zich mee zou brengen.

Een laatste punt van kritiek dat Castree behandelt, resoneert met de post-humanistische antropologie. Het Antropoceen behandelt de wereld als één grote puzzel die objectief bestudeerd

(14)

10 kan worden door haar op te delen in verschillende componenten: fysische en menselijke. Deze benadering gaat voorbij aan de pluraliteit van perspectieven (en werelden) die ontstaat wanneer er vanuit verschillende intellectuele kaders naar de wereld gekeken wordt.

Ondanks het erkennen van de conceptuele valkuilen van het Antropoceen lijkt Castree ervan overtuigd dat het Antropoceen de onto-epistemologische grens tussen natuur en cultuur zal doorbreken. Dat is opvallend, want dit is net de kern van de kritiek van Andreas Malm, Jason Moore en Donna Haraway. In tegenstelling tot deze auteurs is Castree (2015, p. 71) van mening dat het Antropoceen een heroverweging van de relatie tussen mens en natuur niet uitsluit (zie ook Ellis & Trachtenberg, 2013). Waar de een het Antropoceen als symbool voor het antropocentrisme beschouwt, ziet de andere in de term net de oplossing voor het antropocentrisme.

Het Antropoceen is nog een open concept. In welke mate het concept zal leiden tot nog meer menselijke hybris of tot het herdenken van onze verhouding tot elkaar en tot de natuur zal blijken in de komende jaren in de manier waarop het door de meerderheid van mensen gebruikt zal worden. Een recente bijdrage van Charles Rawding, expert voor geografie-onderwijs in Edge Hill, in de tweede editie van Debates in Geography Education (2018) is hoopgevend. Ondanks de fragmentatie binnen de geografie sinds de tweede helft van de 20ste eeuw ziet Rawding geografie nog altijd als de discipline bij uitstek die natuur en cultuur samenbrengt. Zich baserend op de Actor-netwerktheorie (zie Latour, 2005) en David Harveys (2015, p. 247) opmerking dat niet enkel de mens, maar alle organismen hun omgeving vormgeven, geeft Rawding enkele concrete voorbeelden die de complexiteit en de verbondenheid van de mens met het fysieke weergeven, terwijl ze de binariteit voorbijstreven (Rawding, 2018).

Een voorbeeld daarvan zijn de vijgenbomen nabij Sheffield. De bedding van de rivier de Don was gekoloniseerd door wilde vijgenbomen. De zaden waren afkomstig van menselijke uitwerpselen of van afval van voedselverwerkingsbedrijven en konden kiemen in South Yorkshire doordat het water werd verwarmd als deel van een koelingsproces voor de nabijgelegen staalfabriek. De omwonende bevolking begon de bomen als een integraal deel van het lokale landschap te zien. Toen de staalindustrie afnam en er striktere controles kwamen en hierdoor de watertemperatuur zakte, kwam de lokale bevolking met een campagne voor het redden van de bomen. Het verhaal van de vijgenbomen en de curieuze campagne voor het beschermen van een invasieve exoot illustreren de complexiteit van moderne relaties tussen mens en natuur, alsook de verbinding tussen

(15)

11 het lokale en het globale – in dit geval de geglobaliseerde staal- en voedselmarkt (Jones, 2008; Rawding, 2018).

Het Antropoceen stelt pertinente vragen voor het aardrijkskundeonderwijs. Het herdenken van de relatie mens-natuur is een van de grootste uitdagingen van onze tijd en dient te gebeuren met aandacht voor complexiteit, meervoudige perspectieven, non-binariteit, zorg en de interactie tussen het lokale en het globale. In welke mate hebben de huidige aardrijkskundehandboeken aandacht voor deze nieuwe uitdaging? Wordt de interactie tussen mens en natuur onderzocht zonder de binariteit te versterken? Waar in het curriculum is er plaats om deze nieuwe inzichten door te geven? Het onderzoek naar mens-natuur relaties in aardrijkskundehandboeken is een eerste stap om de hierboven besproken theoretische principes in de onderwijspraktijk om te zetten.

(16)

12

3 ONDERZOEKSDESIGN

Voor het onderzoek naar aardrijkskundehandboeken werden verschillende elementen van het Antropoceen opgelijst. Vervolgens werden de handboeken doorgenomen en alle relevante bladzijden voor een bepaald facet genoteerd. Dit werd dan gebruikt om per handboek de facetten te bespreken. Het uiteindelijke resultaat is een tabel, die voor elk handboek een evaluatie geeft van de daarin aanwezige elementen uit het Antropoceen. De overzichtstabel is nuttig om (a) de handboeken die momenteel in gebruik zijn te evalueren op basis van de mate waarin ze tegemoetkomen aan de noden van een gepast perspectief in het Antropoceen en (b) opportuniteiten te identificeren voor een verbeterd curriculum.

3.1 Eigenschappen van aardrijkskunde voor het Antropoceen

De literatuur over het Antropoceen en alternatieven (Capitaloceen, Plantationoceen en Chthuluceen) vermeldt verschillende eigenschappen die een modern, niet-dualistisch aardrijkskundeperspectief zou moeten bevatten. Deze eigenschappen werden gereduceerd tot vijf basiselementen:

Non-binariteit

In een geschikt aardrijkskundehandboek voor het Antropoceen of Chthuluceen worden natuur en cultuur voorgesteld als niet-binaire categorieën. Regelrechte tegenstellingen tussen cultuur en natuur dienen vermeden te worden en wanneer er toch een indeling gemaakt wordt tussen bijvoorbeeld menselijke en niet-menselijke factoren, moet er aandacht besteed worden aan hybride vormen en non-conformiteit.

De mens als een van vele actoren

De mens is niet almachtig. Het narratief dient aandacht te hebben voor alle actoren in een relatie. Handelingsvermogen [agency] kan niet enkel worden toegeschreven aan de mens. Ook dieren, bomen, bossen en zelfs de aarde in haar geheel zijn actoren. Evenwel actoren met een minder mate van zelfbewustzijn, maar daarom niet minder een actor.

(17)

13 Een stap verder zou zijn het erkennen van persoonlijkheid [personhood] in niet-menselijke actoren. Niet als een antropomorfisme van de natuur, maar als een aanval tegen de ontologische categorisatie die personen van niet-personen scheidt.

Meerdere perspectieven

Een perspectief dat werkelijk holistisch is, erkent dat een holistisch perspectief onmogelijk is. Er bestaat een oneindig aantal manieren om de wereld te omschrijven, elk gebaseerd op eigen inzichten. De modernistische, techno-wetenschappelijke ontologie is slechts een van vele. Het gebruik van meerdere perspectieven, het vertellen van meerdere verhalen over hetzelfde onderwerp, zorgt voor nieuwe, complexere inzichten. Verscheidenheid is ook nodig om creativiteit en verandering niet bij voorbaat monddood of ondenkbaar te maken (de la Cadena, 2015, pp. 75-76).

Het individu bestaat niet

Quasi elke levensvorm is symbiotisch. Zoals de historicus en bioloog Scott Gilbert schrijft: “We are all lichens” [We zijn allemaal korstmossen] (Gilbert, 2012, p. 336). Elk systeem bestaat uit deelsystemen en is afhankelijk van andere organische entiteiten, niet enkel korstmossen en koralen. Een mens kan bijvoorbeeld niet leven zonder de talloze bacteriën in haar buik die voor haar het grootste deel van de spijsvertering verzorgen. En deze mens, op zichzelf al een gemeenschap, maakt op haar beurt weer deel uit van een nog grotere gemeenschap. Dat geldt ook voor bomen. Bomen communiceren met elkaar via mycorrhiza, ze delen nutriënten, waarschuwen elkaar voor gevaar, … In deze gemeenschappen, waarin elk organisme deel blijkt te zijn van een nog groter organisme, vervaagt het klassieke onderscheid tussen individu en groep. Microbiologe Lynn Margulis en chemicus Lovelock gaan zelfs zo ver om de aarde als geheel een levend wezen te noemen: “Gaia” (Lovelock & Margulis, 1974). Gaia is natuurlijk geen zelfbewust wezen, maar een systeem bestaande uit deelsystemen (de ecosfeer) waardoor een zelfregulerend geheel ontstaat (Margulis, 1999).

Lokaal en globaal

Het Antropoceen is onlosmakelijk verbonden met issues van globalisatie. Het idee van geografie als het onderzoekdomein van de globaal-lokaal-nexus is al langer in zwang (Taylor, 2003). De

(18)

14 aandacht voor de wisselwerking tussen het globale en het lokale dient in aardrijkskunde voor het Antropoceen behouden te blijven.

3.2 Keuze van de handboeken

De keuze van handboeken werd bemoeilijkt door de maatregelen om de verspreiding van Covid-19 in te dijken. Al het cursusmateriaal van uitgeverij Van In4 werd online beschikbaar gesteld via knooppunt.net en kon dus gebruikt worden voor de analyse. Er is gekozen om van de boeken voor elk net – Terranova5 voor het gemeenschapsonderwijs (GO!) en Geogenie6 voor het vrij onderwijs – de meest recente versie te nemen, zodoende dat boeken de meest up-to-date inzichten in aardrijkskundeonderwijs zouden bevatten. Bovendien, doordat dit allemaal leerwerkboeken zijn in een gelijkaardige vorm, maakt het de vergelijking tussen boeken voor verschillende leeftijden mogelijk. De oudere leerboeken, die enkel voor de hogere jaren beschikbaar waren, zijn buiten beschouwing gelaten. Voor de derde graad bestaat er geen leerwerkboek Geogenie voor ASO richtingen. Voor de TSO/KSO richtingen is er een leerwerkboek voor het vijfde middelbaar beschikbaar, maar voor het zesde middelbaar worden Geogenie en Geonatura in een werkboek ondergebracht.

De Vlaamse leerwerkboeken zijn aangevuld met enkele handboeken uit de buurlanden: buiteNLand ak 4, 5 en 6 (de Boer, Kalsbeek, Mennen, Oost & Prinsen, 2006; de Boer, Bosschaart, Mennen, Oost & Prinsen, 2008; van den Berg, de Boer, Bosschaart, Mennen, Oost & Prinsen, 2009) uit Nederland en New Key Geography for GCSE (Waugh & Bushell, 2007) uit het Verenigd Koninkrijk. De boeken uit de buurlanden zijn leerboeken en geen leerwerkboeken en ze zijn enkel gericht op de hogere jaren van het secundair onderwijs. Bijgevolg is een vergelijkende studie tussen de landen moeilijk. De gelimiteerde buitenlandse bronnen kunnen wel bijdragen tot een antwoord

4 In 2017 werd uitgeverij De Boeck officieel overgenomen door uitgeverij Van In (Van In, s.d.).

5 Geogenie 1 (Coppenholle, Van Mol, Verstappen, Gaeremynck, Appelmans & Van Broeck, 2014a), Geogenie 2

(Coppenholle, Van Mol, Verstappen, Gaeremynck, Appelmans & Van Broeck, 2014b), Geogenie 3 (Neyt, Tibau, Van Broeck, Van Cleemput & Verstappen, 2014), Geogenie 4 (Neyt, Van Broeck, Van Cleemput & Verstappen, 2014) en

Geogenie 5 tso/kso (Hombroukx, Neyt, Ruppol, Van Broeck, Van Cleemput, Van Mol & Verstappen, 2018). Uit

stilistische overwegingen wordt bij verdere vermelding van leerboeken enkel de titel weergegeven.

6 Terranova 1 (Coolsaet, Goethals & Paelinck, 2015), Terranova 2 (Coolsaet, De Cock, Goethals & Paelinck, 2016),

Terranova 3 (Coolsaet, De Cock, Goethals & Vermeiren, 2016), Terranova 4 (Coolsaet, Goethals & Vermeiren, 2017), Terranova 5 (Coolsaet, Goethals & Plinke, 2017), Terranova 6 (Coolsaet, Goethals, Op de Beek & Plinke, 2018). Uit

(19)

15 op de vraag of buitenlandse curricula gelijkaardige tekortkomingen ten opzichte van Aardrijkskunde in het Antropoceen vertonen en/of kunnen gebruikt worden om ideeën tot verbetering aan te dragen.

De handboeken werden volledig bestudeerd, maar met een focus op de hoofdstukken over natuur en milieu.

(20)

16

4 RESULTATEN

De tabel in bijlage geeft de resultaten weer van de analyse van de handboeken. Niet voor elk element van het Antropoceen en een handboek kon een analyse gemaakt worden. Terranova 5 bijvoorbeeld behandelt de thema’s navigatie, kosmos, atmosfeer en lithosfeer. Hieruit kon geen visie over de binariteit of non-binariteit van natuur-cultuur worden afgeleid, noch een visie op het individu/gemeenschap, meerdere perspectieven of de wisselwerking tussen globale en lokale processen.

4.1 Aardrijkskunde in het Antropoceen: analyse

Wat volgt, is een bespreking van de vijf elementen van het Antropoceen in de bestudeerde handboeken toegelicht met enkele voorbeelden.

De binariteit van natuur-cultuur is alomtegenwoordig. In de handboeken waarin geen binaire categorisatie kon worden vastgesteld, was ook geen genuanceerde visie te bespeuren. Ten eerste is er een volledige scheiding tussen het natuurlijke en het niet-natuurlijke te zien. Dit geldt voor de handboeken voor de lagere jaren, waarin zelfs oefeningen voorkomen op het opsplitsten tussen natuurlijke en niet-natuurlijke domeinen (Terranova 1, p. 120), maar evengoed voor de hogere jaren, waar de door de mens gecreëerde natuur “pseudonatuur” genoemd wordt (Terranova 6, p. 117). De binariteit is ook meermaals terug te vinden in een ongenuanceerde tegenstelling tussen natuur- en cultuurlandschappen, waarbij ‘natuurlandschap’ verwijst naar natuurgebieden. Een visie van natuur als een ongerept, leeg gebied, onafhankelijk van de mens, is problematisch. Zoals de Amerikaanse antropologe Anna Tsing (2005) aantoont in haar bespreking van frontiers, is het dit foutief beeld van wilde en lege natuur die het “vinden” van natuurlijke bronnen – in plaats van het stelen – mogelijk maakt.

Desalniettemin zijn er ook enkele lichtpuntjes. Zo wordt er wel toegegeven dat landschapselementen “niet louter natuurlijk zijn”, al zal het erkennen dat de mens “de natuur soms een handje toesteekt” onvoldoende zijn om tot het inzicht te komen elk landschap – stad of regenwoud – gevormd wordt door een combinatie van natuurlijke en menselijke processen

(21)

17 (Terranova 1, p. 118). In Geogenie 5 (p. 175) wordt de belangrijke nuance van tijd toegevoegd. De impact van de mens op haar leefmilieu is doorheen de jaren exponentieel toegenomen. Deze benadering ondersteunt een visie zonder hard afgelijnde opsplitsing tussen het natuurlijke en menselijke landschap, maar met een gradatie van menselijke aanwezigheid. Problematisch is dan weer wel dat de exploitatie van de natuur door de mens wordt genaturaliseerd, wat een lange geschiedenis van volkeren die in harmonie leven met de natuur miskent.

Wanneer het in aardrijkskundehandboeken gaat over de interactie tussen mens en natuur, dan staat de mens centraal. Zo kan in handboeken dezelfde paradox teruggevonden worden als bij sommige voorstanders van het Antropoceen. Door de mens te beschouwen als enige actor in milieuproblemen (en minder te kijken naar haar omgangsvormen), wordt het denkpatroon dat net verantwoordelijk is voor de milieuproblemen in de eerste plaats gerecreëerd. Een schrijnend voorbeeld is Terranova 5 (p. 118), waar bij de oplossingen voor klimaatsverandering enkel geo-engineering wordt besproken.

Door het gebruik van creatieve en affectieve taal geven Geogenie en New Key Geography for GCSE, maar vooral BuiteNLand een aanzet tot het toekennen van persoonlijkheid [personhood] aan niet-menselijke actoren: een steen wordt beschreven vanuit een ik-perspectief (Geogenie 1, p. 64), termen als “een rusteloze aarde” en “levende aarde” (BuiteNLand ak 4, pp. 6 & 16) worden gebruikt. Deze uitdrukkingen zijn weliswaar alleen metaforisch bedoeld. Dit blijkt uit het feit dat een opdeling in levend-niet levend duidelijk aanwezig is, maar toch kan een dergelijke formuleringswijze een aanzet geven om op een zorgzamere manier met de natuurlijke wereld om te gaan.

Het aspect handelingsvermogen [agency] hangt nauw samen met het perspectief. Het perspectief in de handboeken vertrekt telkens vanuit de mens en haar moderne behoeften. Een milieuprobleem wordt benaderd vanuit de mens, niet vanuit het complexe natuurlijke systeem. De studie van een milieuprobleem gaat telkens uit van de mens: welke impact heeft de mens op het systeem en welke effecten zal deze impact op de natuur en dus op de mens hebben. Deze vraagstelling is gedoemd om complexe effecten tussen natuurlijke actoren over het hoofd te zien. Een alternatieve vraagstelling, namelijk hoe werkt een ecosysteem; welke impact heeft de mens op het systeem en

(22)

18 op welke manieren reageren de verschillende elementen van het ecosysteem, inclusief de mens, is een volledigere vraagstelling, die hier echter nauwelijks terug te vinden is.

Binnen de mensgerichte benaderingen bestaan er natuurlijk ook nog verschillende deelperspectieven. Overheersend is een westers nutsperspectief, zeker bij thema’s als landbouw en ontwikkeling. Wanneer niet-westerse landen behandeld worden, neemt men meestal een klassiek top-down ontwikkelingssamenwerkingsmodel als uitgangspunt, waarbij westerse eenheden worden gebruikt om economische achterstand te begrijpen. Een endowment-benadering,7 een benadering die zich baseert op de werkelijke noden van een lokale bevolking, of uitgaat van een historisch perspectief dat de onderliggende oorzaken van economische ongelijkheid zoals kolonialisme, schulden en onevenwichtige handel benadert, is ver te zoeken.

De voornamelijk eenzijdige benadering creëert hiaten en problematische voorstellingen in het wereldbeeld. Zo wordt in Geogenie 2 (p. 101) economie tegenover ecologie geplaatst. Dit is een problematische zienswijze, die voortkomt uit de modernistische ontbinding [disembedding] van economie en maatschappij (zie Polanyi, 2001). Kortstondig economisch gewin haalt het van welvaart op lange termijn. Als alle verhalen als basis de mens en meer specifiek de homo economicus nemen, loopt de mens het risico de onbekende linken tussen de niet-menselijke actoren onderling en tussen mens en niet-mens (soms ook meer-dan-mens [more-than-human] genoemd, zie de la Cadena, 2015) te verwaarlozen en zichzelf schade toe te brengen. Een illustratief voorbeeld is Terranova 2 (p. 59), waar het reisconcept van Jetair als duurzaam reizen wordt geroemd, omdat de huidige reispraktijk en niet de vereisten van de planeet als referentiekader wordt gekozen.

Er zijn echter ook positieve voorbeelden in de handboeken te vinden. Zo vermeldt Geogenie 1 (p. 83) de effecten van het klimaat op zowel plant, dier als mens. Geogenie 5 slaagt er subtiel in om de relativiteit van de menselijke epistemologie aan te spreken door de simpele zin “Wij leven op een planeet die door de mens de aarde is genoemd”. En in verschillende handboeken – vooral in Histoire Géographie 4e – worden niet-westerse mensen aan het woord gelaten. In de huidige generatie handboeken gebeurt dit echter nog voornamelijk voor thema’s als ontwikkeling en migratie.

(23)

19 Elementen die wijzen op het in vraag stellen van de categorisatie individu-gemeenschap waren nauwelijks terug te vinden, maar ook elementen die deze categorisatie onderschrijven, zijn niet aanwezig. Wel valt op dat er in aardrijkskunde een neiging tot categorisering bestaat. Aan classificatie van een element wordt vaak meer belang gehecht dan aan de functies. In Terranova 1 (p. 118) worden natuur- en cultuurlandschappen opgesplitst in aparte elementen en onder natuur of cultuur ondergebracht. Op de samenwerking tussen natuurlijke (dode of levende) en menselijke elementen en tussen natuurlijke elementen onderling en hoe dit het leven onderbouwt, wordt niet ingegaan.

Alle bestudeerde handboeken gebruiken voorbeelden van over de hele wereld. Landbouw in Afrika, toerisme in Australië, urbanisatie in Latijns-Amerika, transport in de Verenigde Staten, … Ook worden deze thema’s vaak op Belgisch en op wereldvlak besproken, maar de interactie tussen de nationale en internationale schaal ontbreekt. De gebrekkige aandacht voor globalisatie en wisselwerking tussen het lokale en globale in Vlaamse handboeken is overduidelijk wanneer het vergeleken wordt met Histoire Géographie 4e. In het Franse handboek wordt elk hoofdstuk (handel,

industrie, migratie, geopolitiek, armoede) niet enkel ondersteund met wereldwijde voorbeelden, maar worden deze voorbeelden ook gekoppeld aan het wereldsysteem met aandacht voor wederzijdse interactie tussen de schalen. Dit gebeurt niet ter vervanging van maar naast het standaardhoofdstuk over globalisering/mondialisering.

4.2 Vergelijking

In de vergelijking van de handboeken is het eerste element dat opvalt, het feit dat er tegen de verwachtingen in geen duidelijk stijgende complexiteitsgraad in de handboeken te vinden is wat de eigenschappen van een aardrijkskundecurriculum voor het Antropoceen betreft. In alle handboeken – onafhankelijk de leeftijd van de doelgroep – blijkt er een duidelijke splitsing tussen natuur en cultuur aanwezig, ligt het handelingsvermogen voornamelijk bij de mens en worden verhalen verteld vanuit een menselijk perspectief (meestal het nutsperspectief van een blanke westerling). Enkele schaarse tegenvoorbeelden zijn terug te vinden in handboeken voor alle jaren. Op het vlak van de lokale-globale wisselwerkingen, is er wel meer aandacht voor globalisering en

(24)

20 voor de complexere samenhang met het globale systeem terug te vinden. Dit is immers een thema waarvoor gevorderde denkvaardigheden en begrippen vereist zijn.

Een tweede as van vergelijking is deze tussen de Vlaamse en buitenlandse handboeken, al is dit eerder een zoektocht naar good practices dan een grondige vergelijkende analyse, want wegens het verschillende opzet van de handboeken zou het voorbarig zijn om conclusies trekken over de nationale curricula op basis van de hier verzamelde data.

Alhoewel we op de buitenlandse handboeken voor wat de meeste eigenschappen betreft dezelfde kritiek kunnen geven als op de Vlaamse handboeken kunnen er toch verschillende voorbeelden van good practices uit worden meegenomen.

Een eerste interessant element is de manier waarop de lokale-globale connecties worden aangebracht in Histoire Géographie 4e (pp. 234, 244, 264, 278, 294, 308, 340, 356 & 370). In de

Vlaamse handboeken wordt globalisering/mondialisering in een apart hoofdstuk ondergebracht en wordt er verder met buitenlandse voorbeelden gewerkt, maar verder is de globale-lokale wisselwerking er nauwelijks geëxpliciteerd. In het Franse handboek daarentegen wordt in elk thema van de sociaaleconomische geografie een sprong naar het wereldsysteem gemaakt. Daarnaast wordt mondialisering ook nog eens als een apart thema behandeld.

Ten tweede valt op dat het gebruik van menselijke, emotieve taal om geologische processen te beschrijven in BuiteNLand (ak 5 pp. 6, 16 & 74; ak 6 pp. 6 & 28) een aanzet kan zijn tot het erkennen van niet-menselijk handelingsvermogen en (nieuwe) creatieve manieren van denken. Wat opvalt in New Key Geography for GCSE (pp. 106-115, 121, 123 & 270) is de aandacht voor lokale bevolkingen, en dat de natie als standaardreferentiekader in vraag wordt gesteld, dat er biomen op zich besproken worden, onafhankelijk van de mens, waardoor er aandacht is voor de relaties binnen in de complexe natuur en haar belang, alvorens de menselijke impact te wordt behandeld.

(25)

21

5 DISCUSSIE & AANBEVELINGEN

Ondanks de weinige elementen in de handboeken die blijk geven van een nieuw aardrijkskundeperspectief voor het Antropoceen, kunnen uit de analyse van de handboeken enkele geschikte voorbeelden en opportuniteiten gehaald worden die tot good practices kunnen leiden. Deze aanbevelingen kunnen dienen voor een nieuwe generatie aardrijkskundehandboeken en voor de vele leerkrachten die zelf hun cursus schrijven.

• Een categorisering van dingen of processen op basis van een tweedeling natuur-cultuur is problematisch en heeft bovendien een beperkte leerwaarde. Een waardig alternatief is het werken met gradaties van menselijke invloed. Hiertoe dienen natuur en cultuur niet als tegenovergestelden te worden voorgesteld.

• Wanneer het gaat over natuur, grijp niet telkens naar de meest exotische voorbeelden van wilde natuur, maar heb ook aandacht voor de natuur in het alledaagse, de natuurwaarde van een achtertuin met inheemse planten, en voor de manier waarop natuur de non-lieux in een stad verovert.

• Alvorens theorie of een oefening met een categorisatie in te voeren, denk na over het nut van de categorisatie. Wat is de cognitieve waarde voor leerlingen om levende en niet-levende natuur te kunnen indelen? Welke wereldbeeld zit hierin verborgen? Is dit geen categorisatie op basis van oppervlakkige eigenschappen? Is het niet interessanter om een indeling te maken volgens de functies en relaties van een entiteit?

• Gebruik complexe [messy] voorbeelden. Noel Castree geeft het voorbeeld van een verlaten olietank op Canvey Island waar een groot aantal zeldzame planten werd teruggevonden, waarvan een groot deel uitgestorven werd geacht. De omgeving was tot stand gekomen door het uitbaggeren van de Thames en het klaarmaken van een constructiesite voor een olieterminal, die uiteindelijk nooit gebouwd werd. De verlaten site werd daarna gebruikt door kinderen en motorcrossers die de bodem regelmatig verstoorden, waardoor grassen, wilde bloemen en struiken het haalden op boomsoorten. Het gevolg is een omgeving rijk aan bloemen en insecten. Een dergelijke plaats moet eerder gezien worden als een netwerk in plaats van als een plek waar natuur en cultuur samenkomen. De natuur-cultuur dichotomie is hier namelijk irrelevant.

(26)

22 • De klassieke verhalen in de aardrijkskunde beginnen vanuit de mens. Toerisme is leuk, economisch interessant, maar te veel toerisme is slecht en dus is er nood aan duurzaam toerisme. Durf het verhaal ook eens te laten starten vanuit een ecosysteem of de lokale bevolking. Neem bijvoorbeeld de Noordwestelijke Doorvaart. Sinds eeuwen leven de Inuit in en mét het arctische ecosysteem. Ze jagen op zeehonden, kariboe en ijsberen, maar met mate en enkel in het juiste seizoen en helpen zo een precair evenwicht in stand te houden. Het noordelijke ecosysteem – mens en dier gelijk - wordt bedreigd door klimaatopwarming. Aan de andere kant brengt extinctiontourism, nieuwe opportuniteiten naar de Inuit om met toerisme geld te verdienen. Evenwel zorgen de vele cruises voor een verdere degradatie van het ecosysteem van de Noordpool en de traditionele manieren van leven van de Inuit. Dit is een case boordevol complexe relaties tussen mens en milieu, waarmee rekening moeten worden gehouden.

Een ander fenomeen is recreatiedruk. Grote aantallen toeristen op wat gezien wordt als de meest pristine plaatsen ter wereld, zorgen voor erosie, vervuiling en lawaai. Hoe reageren dieren en planten op toegenomen menselijke activiteit. Hoe adapteert het ecosysteem zich tot een nieuwe vorm van natuur? Welke effecten heeft dat op de mens en het toerisme? • Vermijd antropocentrisch taalgebruik, zeker in titels zoals “de menselijke greep op het

ecosysteem aarde” (Terranova 4, p. 17), “de bodem, voor de mens” (Terranova 1, p. 96) en “de natuur in dienst van de landbouw” (Terranova 3, p. 60).

• Gebruik in de plaats daarvan sociaal-emotieve taal als het gaat om de natuur. De natuur is meer dan een laag waarop wij leven en water is meer dan een grondstof. Benadruk hoe de natuur het leven van de mens mogelijk maakt en hoe beide elkaar beïnvloeden. Zie bijvoorbeeld de bespreking van een “sentient climate”.

• Bespreek Inheemse volkeren en ontologieën. Het behandelen van de Gaia-theorie zonder te verwijzen naar generaties van Inheemse denkers die aan deze ideeën voorafgingen, zou diefstal zijn en een nieuwe vorm van kolonisatie betekenen (zie Todd, 2016).

• De neiging bestaat om van de natuur een factor en geen actor te maken. Gebruik een woordenschat van actieve werkwoorden (vormt, adapteert, zorgt, maakt, creëert, geeft, neemt), ook als het gaat over niet-mensen.

• Bespreek de gevolgen en antwoorden op een bepaald fenomeen niet enkel voor de mens, maar voor alle actoren. Hoe reageert de natuur op een overstroming of een modderstroom,

(27)

23 welke langetermijngevolgen heeft deze respons voor de mens? Vermijd een eenzijdige focus op de modernistische en technologische mens wanneer het over oplossingen voor milieuproblemen gaat. Enkel technofixes bespreken maakt het bedenken van alternatieven onmogelijk.

• Doorbreek stereotype perspectieven. Grijp niet enkel bij landbouw en migratie naar Afrikaanse voorbeelden. Laat ook bij andere thema’s de lokale bevolking aan het woord. • Bespreek onderliggende en historische oorzaken van ongelijkheid. Het kan niet zijn dat in

zes jaar aardrijkskunde, waarin ontwikkelingssamenwerking en armoede in vier van de zes jaren aan bod komen, men met een microscoop moet zoeken naar de grootste bron van spatiale ongelijkheid: het kolonialisme en neokolonialisme.

• Heb aandacht voor (systemische) relaties tussen de schalen. Hoe beïnvloedt het globale systeem lokale voorbeelden en omgekeerd? Beperk dit niet tot een hoofdstuk over globalisering, maar breng dit overal aan wanneer sociaaleconomische thema’s worden besproken.

• Deze lijst is niet exhaustief. Vul de lijst aan met good practices over hoe je non-binaire, relationele en creatieve perspectieven op het Antropoceen kunt onderwijzen.

(28)

24

6 VERDER ONDERZOEK

Deze studie had een gelimiteerde scope en beperkte zich aan de hand van leerboeken van uitgeverijen tot de leerinhouden van de aardrijkskunde. Er dient nog heel wat onderzoek te gebeuren om effectief een geschikte ontologie voor het Antropoceen te implementeren in het aardrijkskundeonderwijs. Een eerste stap zou kunnen zijn het uitbreiden van deze studie naar de methodieken en de klaspraktijk. Denkwijzen zijn voor het Antropoceen belangrijker dan kennisoverdracht. Op welke manieren kunnen reducerende categorisatie-oefeningen vervangen worden door meer relationele en functionele benaderingen? De literatuur over systeemdenken kan hiervoor een aanknopingspunt vormen (zie Assaraf & Orion, 2005; Cox & Steegen, s.d.; Novak & Cañas, 2008). Op het vlak van de leerinhouden zou het een nuttige verdere piste zijn om de invloed van de leerplannen op handboeken en cursussen te kunnen voorspellen.

Naast dit voornamelijk (in brede zin) curriculair onderzoek is er ook nood aan etnografisch onderzoek om na te gaan of een wijziging in het onderwijs voldoende is om de ontologische aannames van leerlingen te verruimen. In welke mate kan het onderwijs invloed uitoefenen in vergelijking met de media-, peer-, ouder- en andere contexten?

(29)

25

7 CONCLUSIE

Het Antropoceen, hier niet beschouwd als het tijdperk van antropocentrisme en menselijke dominantie, maar als de periode waarin de relatie tussen mens en natuur sterke veranderingen onderging, vraagt om het herdenken van de binaire conceptualisatie van natuur en cultuur, waarin ook natuurlijke elementen handelingsvermogen en zelfs persoonlijkheid worden toegekend. Het vraagt om meerdere perspectieven, perspectieven die de splitsing tussen individu en groep overstijgen en om aandacht voor de wisselwerking tussen de schalen.

De huidige generatie aardrijkskundehandboeken schiet hier nog tekort. Ongeacht de leeftijd of de nationaliteit van het doelpubliek, is gebleken dat er nog veel ruimte voor verbetering is. Een reeks aanbevelingen hiertoe werd geformuleerd, zodat aardrijkskunde, hét vakgebied over de menselijke impact op de natuur, haar bijdrage kan leveren tot een post-dualistische ontologie.

(30)

26

8 LITERATUURLIJST

Assaraf, O. B. Z., & Orion, N. (2005). Development of system thinking skills in the context of earthsystem education. Journal of Research in Science Teaching, 42(5), 518–560. doi:10.1002/tea.20061

Autin, W. J. (2016). Multiple Dichotomies of the Anthropocene. The Anthropocene Review, 1-13. doi:10.1177/2053019616646133

Autin, W. J., & Holbrook, J. M. (2012). Is the Anthropocene an Issue of Stratigraphy or Pop Culture? GSA Today, 22(7), 60-61. doi:10.1130/G153GW.1.

Carrington, D. (2016, 29 augustus). The Antropocene epoch: scientists declare dawn of human-influenced age. The Guardian. Geraadpleegd via www.theguardian.com

Castree, N. (2015). The Anthropocene: A Primer for Geographers. Geography, 100(2), 66-75. www.jstor.org/stable/43825425

Coolsaet, D., De Cock, D., Goethals, D. & Paelinck, N. (2016). Terranova 2. Berchem, België: De Boeck.

Coolsaet, D., De Cock, D., Goethals, D. & Vermeiren, T. (2016). Terranova 3. Berchem, België: De Boeck.

Coolsaet, D., Goethals, D., Op de Beeck, C. & Plinke, P. (2018). Terranova 6. Wommelgem, België: Van In.

Coolsaet, D., Goethals, D. & Paelinck, N. (2015). Terranova 1. Berchem, België: De Boeck. Coolsaet, D., Goethals, D., & Plinke, P. (2017). Terranova 5. Wommelgem, België: Van In. Coolsaet, D., Goethals, D., & Vermeiren, T. (2017). Terranova 4. Wommelgem, België: Van In. Coppenholle, J., Van Mol, R., Verstappen, H., Gaeremynck, V., Appelmans, G., & Van Broeck,

C. (2014a). Geogenie 1. Berchem, België: De Boeck.

Coppenholle, J., Van Mol, R., Verstappen, H., Gaeremynck, V., Appelmans, G., & Van Broeck, C. (2014b). Geogenie 2. Berchem, België: De Boeck.

Cox, M., & Steegen, A. (s.d.). Systeemdenken in aardrijkskunde: Hoe relaties expliciteren om inzicht in het geheel te bevorderen? SLO Natuurwetenschappen – optie aardrijkskunde [cursus]. Leuven, België: Vakgroep aardrijkskunde, Universiteit Leuven.

Crist, E. (2013). On the Poverty of our Nomenclature. Environmental Humanities, 3(1), 129-147. doi:10.1215/220119919-3611266

Crutzen, P. J., & Stoermer, E. F. (2000). The “Anthropocene.” IGPB Newsletter, 41, 17-18. www.igbp.net/download/18.316f18321323470177580001401/1376383088452/NL41.pdf de la Cadena, M. (2015). Earth Beings: Ecologies of Practice Across Andean Worlds. Durham,

NC: Duke University Press.

Ellis, M. A. & Trachtenberg, Z. (2013). Which Anthropocene is it to be? Beyond Geology to a Moral and Public Discourse, Earth’s Future, 2, 122-125. doi:10.1002/2013EF000191

(31)

27

Grindsted, T. S. (2014). Educating Geographers in an Era of the Anthropocene: Paradoxical Natures – Paradoxical Cultures. Journal of Cleaner Production, 106, 320-329. doi:10.10.16/j.jclepro.2014.10.086

Hansen, P. H. (2013). The Summits of Modern Man: Mountaineering after the Enlightenment. Cambridge, MA: Harvard University Press.

Haraway, D. J. (2016). Staying with the Trouble: Making kin in the Chthulucene. Durham, NC: Duke University Press.

Haraway, D., Ishikawa, N., Gilbert, S. F., Olwig, K., Tsing, A. L., & Bubandt, N. (2016). Anthropologists Are Talking – About the Anthropocene. Ethos, 81(3), 535-564. doi:10.1080/00141844.2015.1105838

Harvey, D. (2015). Seventeen contradictions at the end of capitalism. Londen, England: Profile. Hombroukx, M., Neyt, R., Ruppol, E., Van Broeck, C., Van Cleemput, A., Van Mol, R. &

Verstappen, H. (2018). Geogenie 5 tso/kso. Wommelgem, België: Van In.

Lambert, D. (2013). Arguing for Geography in Schools. Teaching Geography, 38(1), 8-9. https://www.jstor.org/stable/23756980

Latour, B. (2005). Reassembling the Social – An Introduction to Actor-Network-Theory. Oxford, England: Oxford University Press.

Lovelock, J. E., & Margulis, L. (1974). Atmospheric homeostasis by and for the biosphere: the Gaia hypothesis. Tellus, XXVI(1-2), 2–10. doi:10.1111/j.2153-3490.1974.tb01946.x MacKinder, H. J. (1887). On the Scope and Methods of Geography. Proceedings of the Royal

Geographical Society and Monthly Record of Geography, 9(3), 141-174.

doi:10.2307/1801248

Malm, A. (2016). Fossil Capital: The Rise of Steam Power and the Roots of Global Warming. Londen, England: Verso.

Margulis, L. (1999). Symbiotic Planet. Londen, England: Weidenfeld & Nicholson. Moore, J. W. (2015). Capitalism in the Web of Life. Londen, England: Verso.

Moore, J. W. (2016). The Rise of Cheap Nature. In Moore, J. W. (Ed.). Anthropocene or

Capitalocene. Nature, History, and the Crisis of Capitalism (pp. 78-115). Oakland, CA:

PM Press.

Moore, J. W. (2017). The Capitalocene Part I: On the Nature and Origins of our Ecological Crisis. The Journal of Peasant Studies, 44(7), 594-630.

doi:10.1080/03066150.2016.1235036

Moore, J. W. (2018). The Capitalocene Part II: Accumaltion by Appropriation and the Centrality of Unpaid Work/Energy. The Journal of Peasant Studies, 45(2), 594-630.

doi:10.1080/03066150.2016.1272587

Neyt, R., Tibau, G., Van Broeck, C., Van Cleemput, A., & Verstappen, H. (2014). Geogenie 3. Berchem, België: De Boeck.

Neyt, R., Van Broeck, C., Van Cleemput, A., & Verstappen, H. (2014). Geogenie 4. Berchem, België: De Boeck.

(32)

28

Novak, J. D., & Cañas, a J. (2008). The Theory Underlying Concept Maps and How to Construct and Use Them. IHMC CmapTools, 1–36. cmap.ihmc.us/docs/theory-of-concept-maps Polanyi, K. (2001). The Great Transformation: The political and economic origins of our time.

Boston, MA: Beacon Press.

Rawding, C. (2016). The Challenges o Environmental Education. Teaching Geography, 41(1), 10-12. www.jstor.org/stable/26383143

Rawding, C. (2018). The Antropocene and the Global. In Jones, M., & Lambert, D. (Eds.).

Debates in Geography Education (2nd ed.) (pp. 239-249). Londen, England: Routledge. Revkin, A. (1992). Global Warming: Understanding the Forecast. New York, NY: Abbeville

Press.

www.academia.edu/8400910/Global_Warming_Understanding_the_Forecast?auto=downl oad

Rull, V. (2017). The “Anthropocene”: Neglects, Misconceptions, and Possible Futures. EMBO

Reports, 18(7), 1056-1060. doi:10.15252embr.201744231

Sen, A. (1981). The entitlement Approach. In Sen, A. Poverty and Famines: An Essay on

Entitlement and Deprivation (pp. 45-52). Oxford, England: Oxford University Press.

Steffen, W., Grinevald, J., Crutzen, P., & McNeill, J. (2011). The Anthropocene: Conceptual and Historical Perspectives. Philosophical Transactions of the Royal Society A, 369, 842-867. doi:10.1098/rsta.2010.0327

Stoppani, A. (1873). Corso di geologia. Vol. 2 Geologia stratigrafica. Mainland: Bernardoni. van der Tuin, I., & Dophijn, R. (2010). The Transversality of New Materialism. Women: A

Cultural Review, 21(2), 153-171. doi:10.1080/09574042.2010.488377

Taylor, P. J. (2003). Global, National and Local. In Johnston, R., & Williams, M. (Eds.). A

Century of British Geography (pp. 347-368). Oxford, England: Oxford University Press.

Todd, Z. (2016). An Indigenous Feminist’s Take On The Ontological Turn: ‘Ontology’ Is Just Another Word For Colonialism. Journal of Historical Sociology, 29(1).

doi:10.1111/johs.12124

Tsing, A. L. (2005). Friction: An Ethnography of Global Connection. Princeton, NJ: Princeton University Press.

Van In, Uitgeverij. (s.d.). De Boeck Website. Geraadpleegd op 15 mei 2020 via www.vanin.be/nl/de-boeck-website

Zalasiewicz, J., et al., (2008). Are we Now Living in the Anthropocene? GSA Today, 18(2), 4-8. doi:10.1130/GSAT01802A.1

Zalasiewicz, J., et al., (2014). When did the Anthropocene Begin? A Mid-twentieth Century Boundary Level is Stratigraphically Optimal. Quaternary International, 383(2), 196-203. doi:10.1016/j.quaint.2014.11.045

(33)

29

9 BIJLAGE: TABEL ANALYSE AARDRIJKSKUNDEHANDBOEKEN IN HET ANTROPOCEEN

Handboek, hoofdstuk

Non-binariteit Mens als een van vele

actoren

Meerdere perspectieven Het individu bestaat niet Lokaal en globaal Terranova 1, Leerwerkboek (2015) Volledige exclusiviteit tussen de begrippen ‘natuur’ en ‘cultuur’. Bovendien verwijst “echte natuur” naar wilde en ongerepte natuurgebieden. Vbn.: pp. 117, 118, 120

Aandacht voor menselijk handelingsvermogen, maar niet voor

dat van andere

landschapselementen.

Opsplitsing tussen levende en niet-levende elementen.

Vb.: p. 118

Menselijk perspectief - en meer specifiek dat van de Westerse wetenschapper en toerist - overheerst. Vbn.: pp. 78, 96, 124-129

Elementen van natuur/cultuur- landschappen worden apart besproken, nergens aandacht voor intra- of inter-speciale samenwerking. Vb.: p. 118 / Terranova 2, Leerwerkboek (2016) Volledige exclusiviteit tussen de begrippen ‘natuur’ en ‘cultuur’. Beiden worden als tegenovergestelden gebruikt. Vbn.: pp. 42, 73

De mens is de centrale actor, het verhaal vertrekt altijd van de mens, wat leid tot beperkte en incomplete oplossingen.

Vbn.: pp. 55, 58, 65

Aandacht voor andere landen en culturen, maar altijd vanuit een comparatief standpunt met westerse meeteenheden.

Vbn.: pp. 88-93.

/ Elk hoofdstuk is opgesplitst in het lokale (België) en het globale (de wereld, Europa of case-studies), maar de wisselwerking tussen de niveaus wordt niet besproken. Vbn.: pp. 28, 29, 45-47, 88-92

Terranova 3, Leerwerkboek (2016)

/ Het overheersende perspectief is het nutsperspectief van de mens. De mens interageert met de omgeving, niet omgekeerd.

Vb.: p. 60

Het overheersende perspectief is het nutsperspectief van de mens. Vb.: p. 60

/ Hoofdstukken zoals verstedelijking bevatten voorbeelden van verschillende locaties wereldwijd, toch wordt de link met wereldwijde systemische processen niet gelegd. Vbn.: pp. 38-54, 61, 83, 114-121

Terranova 4, Leerwerkboek (2017)

Nog altijd harde opdeling tussen natuurlijke en menselijke processen en elementen.

Vbn.: pp. 32, 59

Het gaat zelfs over de “greep” van de mens op het ecosysteem en de “niet-levende natuur”. Natuurrampen worden veroorzaakt door “ondoordacht” handelen van de mens.

Het overheersende perspectief is het nutsperspectief van de mens. Wanneer niet-westerse contexten behandelt worden gebeurt dit uit het top-down economisch- perspectief van de ontwikkelingssamenwerking. Een

/ De connectie tussen het lokale en globale is aanwezig. Begrippen als mondialisering en vrijhandel, worden nog apart behandeld, maar wanneer het gaat over klimaatsverandering en

(34)

30

Vbn.: p. 14, 17 endowmentapproach8 vanuit de lokale

bevolking of de natuur ontbreekt. Net als een historische kadering om ontstane ongelijkheid te begrijpen Vbn.: pp. 61-63, 78, 99

multinationals wordt de globale economie in verband gebracht met lokale milieuproblemen. De wederkerige interactie tussen de schalen is echter vaak niet expliciet. Vbn.: pp. 12-13, 28, 35

Terranova 5, Leerwerkboek (2017)

/ Geo-engineering is de enige

besproken oplossing voor klimaatverandering.

Zeldzame uitdrukkingen waarbij enig handelingsvermogen aan niet-levende elementen wordt toegekend: geboorte van een oceaan en de onrustige aarde. Vbn.: pp. 118, 144, 166 / / / Terranova 6, Leerwerkboek (2018)

De mens is een aparte categorie, naast de fauna. Op zich niet problematisch gezien de impact van de ene soort, maar wel indien de interactie tussen de mens en de fauna, flora en bodem slechts in één richt plaatsvindt.

Natuur die door de mens gecreëerd is wordt “pseudonatuur” genoemd. Vbn.: pp. 36, 45, 117

De natuurwaarde word besproken. Dit echter onder de vorm “belang van het landschap”, wat van natuur een abstracter begrip maakt. Dat er over de natuur “functies” wordt gesproken maakt duidelijk dat ondanks het erkennen van de rol van de natuur, hier geen handelingsvermogen aan wordt toegekend.

Er zijn wel openingen naar een verhoogde status voor “niet-levende natuur”, zoals de roep om geodiversiteit.

Vbn.: pp. 45, 85, 117

Het overheersende perspectief is het nutsperspectief van de mens. Oplossingen benadrukken de menselijke innovativiteit, niet het herdenken van relaties.

Vbn.: pp. 14, 85, 103

/ Verstedelijking wordt uitgelegd zonder de oorzaken. Uit de bespreking van mondialisering en haar tegenbeweging vallen gevolgen van de mondialisering af te leiden, deze worden echter niet buiten de discussie besproken.

Vbn.: pp. 65, 84

(35)

31 Geogenie 1,

leerwerkboek (2014)

De tegenstelling mens-natuur wordt letterlijk benoemd zonder nuance. Vb.: p. 8

Steen wordt beschreven uit de ik-persoon, groeves als de littekens op het landschap.

Vbn.: pp. 64, 66

Effecten van processen worden niet enkel bekeken voor mensen en planten, maar ook voor dieren.

Vb.: p. 83 / / Geogenie 2, leerwerkboek (2014) Volledige exclusiviteit tussen de begrippen ‘natuur’ en ‘cultuur’. Bovendien verwijst “echte natuur” wilde en ongerepte natuurgebieden.

Vb.: pp. 6-10

Mens en klimaat staan centraal als landschapsvormende actoren. Andere organismen hebben geen plek.

Vb.: p. 59

Menselijk perspectief - en meer specifiek dat van de Westerse wetenschapper en toerist - overheerst. Economie staat tegenover ecologie. Vbn.: pp. 21, 48, 93, 101

/ Aandacht voor grondstoffen, die van overal komen, maar weinig expliciet hoe verschillende lokaliteiten met elkaar in verbinding staan via het globale systeem. Vb.: p. 81 Geogenie 3, leerwerkboek (2014) Volledige exclusiviteit tussen de begrippen ‘natuur’ en ‘cultuur’. Bovendien verwijst “echte natuur” wilde en ongerepte natuurgebieden.

Vbn.: pp. 48-49, 53

De overheersende thema’s zijn toerisme en landbouw. Hierin is geen plaats voor andere actoren behalve de mens. Het reliëf en klimaat worden gezien als het aanwezige dode substraat waarop de mens is neergezet.

Vb.: p. 9

Het overheersende perspectief is het nutsperspectief van de mens, maar toerisme word bekeken vanuit meerdere perspectieven.

Andere culturen voornamelijk bekeken

vanuit de

ontwikkelingssamenwerking. Vbn.: pp. 48-61, 80-82

/ Verschillende landbouwsystemen en toeristische plekken worden afzonderlijk besproken, de gelegde connecties tussen regio’s zijn sporadisch aanwezig, maar beperkt. Vbn.: pp. 134, 137

Geogenie 4, leerwerkboek (2014)

/ Watertekorten en de waterkringloop worden uitvoerig besproken, maar een discussie over de intieme relatie tussen water- en -mens beperkt zich tot de menselijke actor.

Hier en daar worden relaties tussen de mens en plant- en diersoorten uitgelegd.

Vbn.: pp. 32-39, 45

Het perspectief op niet-westerse landen is dat van de ontwikkelingssamenwerking. Vbn.: pp. 84-88, 98

/ Link tussen ecologische spanningen elders in de wereld en eigen consumptiepatroon. Industriële productie wordt besproken als een wereldsysteem, maar met lokale voorbeelden. Relaties tussen plaatsen krijgen meer aandacht Vbn.: pp. 61, 71, 75

Geogenie 5 tso/kso,

Nog altijd onderscheid tussen cultuur en natuurlandschappen, maar

De uitvoerige bespreking van de rol van de oceanen maakt het belang van de oceaan duidelijk. De natuur wordt echter nog te vaak als een abstract

“Wij leven op een planeet die door de mens de aarde is genoemd” wijst erop dat het menselijk perspectief slechts een van de mogelijke is.

De oceaan als een groot levend geheel, niet langer een dode watermassa met

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hier- door geïnspireerd kunnen we te goeder trouw gaan onderzoeken wat de succesvolle praktijken in de hedendaagse scholen zijn, wat er goed werkt en wat er allemaal moge- lijk

Transfer naar een nieuw “abstract” domein wordt bevorderd door een abstract, eerder dan een concreet

• kso/tso: (basis)eindtermen (voor alle leerlingen) • aso – basis: eindtermen (voor alle leerlingen) bij.  aso zonder pool wiskunde

Los de volgende tweedegraadsvergelijkingen op door het linkerlid (indien mogelijk!) te herschrijven met behulp van een merkwaardig product of door een gemeenschappelijke factor af

Je moet aangeven wat de eerste en tweede kromme zijn (zie de positie van de cursor in de grafiek, eventueel veranderen van kromme met het pijltje omhoog, bevestigen met [ENTER]) en

De ondernemer die de erwten verpakt, wil geen nieuwe klacht. Hij wil dat hoogstens 1% van de pakken te weinig weegt. Hij weet dat de vulmachine een gewicht aflevert dat

In zo’n situatie neemt de aandacht voor Keynes weer toe, 1 en dan niet zozeer voor de subtiele Keynes van de General Theory maar meer voor het vulgair-Keynesiaanse vergroten

Zie overigens Derksen (2006:22) voor een kritische bespreking van die afdeling en een overzicht voor een langere periode 1996-2000 waarin “normaal gesproken” wel degelijk meer