University of Groningen
Attentie, let op de latentie (II) Burgerhart, W.
Published in: Estate Tip Review
DOI:
10.5553/ET/157254212017014016001
IMPORTANT NOTE: You are advised to consult the publisher's version (publisher's PDF) if you wish to cite from it. Please check the document version below.
Document Version
Publisher's PDF, also known as Version of record
Publication date: 2017
Link to publication in University of Groningen/UMCG research database
Citation for published version (APA):
Burgerhart, W. (2017). Attentie, let op de latentie (II). Estate Tip Review, 2017(16). https://doi.org/10.5553/ET/157254212017014016001
Copyright
Other than for strictly personal use, it is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), unless the work is under an open content license (like Creative Commons).
Take-down policy
If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim.
Downloaded from the University of Groningen/UMCG research database (Pure): http://www.rug.nl/research/portal. For technical reasons the number of authors shown on this cover page is limited to 10 maximum.
Boom juridisch Postbus 85576 2508 CG Den Haag T (070) 330 70 33 E HUinfo@bju.nlH I HUwww.boomjuridisch.nlU
Estate
Tip
Re vi e w Afl. 2017-16 26 april 2017Attentie, let op de latentie (II)
Misschien herinnert u zich de hersenkraker in EstateTip Review 2016-25 nog. Het draaide om de verwerking van de latente inkomstenbelastingclaim bij de erf- en
schenkbelasting, waarover de Rechtbank Zeeland-West-Brabant zich op 23 maart 2016 (ECLI:NL:RBZWB:2016:1675) heeft uitgelaten. Inmiddels heeft de Hoge Raad op 14 april 2017 (ECLI:NL:HR:2017:674) na een ingestelde sprongcassatie zijn oordeel in deze procedure geveld. Alle reden om de problematiek opnieuw aan de orde te stellen en het oordeel van onze hoogste rechter te toetsen aan de (analyse van de) uitspraak van de rechtbank.
We keren terug naar de casus van deze procedure, die we in de gemelde EstateTip Review als volgt beschreven:
‘Het belastbaar feit is een schenking van aandelen in een BV; er is een beroep gedaan op de (voorwaardelijke) bedrijfsopvolgingsvrijstelling van art. 35b e.v. SW 1956. De waarde van de verkregen aandelen voor de schenkbelastingheffing is € 23.625.980. De vrijstelling wordt berekend op € 19.614.046. Als gevolg van de inzet van art. 4.17c Wet IB 2001 wordt de (latente) aanmerkelijkbelangclaim van de schenker door de begiftigde overgenomen. Op grond van art. 20 leden 5 en 6 SW 1956 is deze claim € 1.468.127. Deze claim wordt volledig door de begiftigde op de waarde van de verkregen aandelen in mindering gebracht. Hierin kan de inspecteur zicht niet vinden. Hij staat slechts aftrek toe voor zover de latente claim toe te rekenen is aan het belaste deel van de verkrijging.’
De inspecteur staat slechts een beperkte aftrek toe op grond van de volgende redenering. Met de regeling van artikel 20 leden 5 en 6 SW 1956 voor de aftrek van ‘inkomstenbelasting welke de verkrijger verschuldigd kan worden’ oftewel latente
inkomstenbelasting, wordt voorkomen dat over deze toekomstige belastingschuld nu erf- of schenkbelasting betaald moet worden. Zoals bekend, wordt dubbele belasting
voorkomen door de waarde van de verkrijging (krachtens erfrecht of schenking) met de forfaitaire contante waarde van de inkomstenbelastingclaim te verminderen. Indien en voor zover een vrijstelling voor de schenkbelasting beschikbaar is (in casu de
bedrijfsopvolgingsvrijstelling vermeerderd met de jaarlijkse vrijstelling voor kinderen), is van cumulatie met de inkomstenbelasting geen sprake en is er dus geen noodzaak voor de latente belastingaftrek.
De belanghebbende verweerde zich echter met een beroep op het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2013 (ECLI:NL:HR:2013:26) waarin de gehele latente belastingschuld voor de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten in aanmerking genomen werd. Volgens de
belanghebbende gold hetzelfde voor de onderhavige casus.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant ziet dat geheel anders:
‘De rechtbank is van oordeel dat het beroep van belanghebbende op het arrest van de Hoge Raad van 12 november 2013 (nr. 12/01745, ECLI:NL:HR:2013:26, BNB 2013/227) haar niet kan baten, omdat dit arrest ziet op het vaststellen van de omvang van de BOF en niet op de vraag of de IB-latentie al dan niet naar evenredigheid moet worden toegerekend aan het voorwaardelijk vrijgestelde en niet-vrijgestelde gedeelte van de schenking.’
en overweegt verder:
‘2.6 Per 1 januari 2010 is de SW gewijzigd. De wijziging betreft onder meer een vereenvoudiging van de BOF. Uit de wetsgeschiedenis met betrekking tot deze wijziging volgt dat de wetgever uitgaat van een berekeningsmethodiek waarbij de IB-latentie evenredig aan het vrijgestelde en het niet-vrijgestelde vermogen moet worden toegerekend (zie Kamerstukken II 2008/09, 31 930, nr. 9, p. 23). De rechtbank leidt uit het arrest van de Hoge Raad van 26 juni 1996 (nr. 30445, ECLI:NL:HR:1996:AA1883, BNB 1996/307) af dat er geen plaats is voor aftrek van IB-latentie wanneer die ziet op vermogen dat is vrijgesteld van
successierecht.
2.7. De rechtbank is van oordeel dat op grond van de in 2.6 genoemde
wetsgeschiedenis en het arrest van de Hoge Raad de IB-latentie evenredig aan het voorwaardelijk vrijgestelde en het niet-vrijgestelde deel van de schenking moet worden toegerekend.’
Wij schreven in EstateTip Review 2016-25 dat we ons konden vinden in de heldere beslissing (en de motivering) van de rechtbank.
Voor een goed begrip van de onderhavige kwestie dient men in te zien dat de waarde van de (objectieve) onderneming voor de heffing van de erf- en schenkbelasting twee verschillende toepassingen kent, namelijk ter bepaling van de maatstaf van heffing voor de erf- of schenkbelasting (artikel 5 SW 1956) én voor de berekening van de
bedrijfsopvolgingsvrijstelling (artikel 35b SW 1956). Deze twee toepassingen kennen verschillende ‘spelregels’.
In EstateTip Review 2016-25 kunt u daarover het volgende lezen:
‘Het belangrijkste verschil is te vinden in art. 35b lid 4 SW 1956, waaruit blijkt (in vergelijking met art. 5 SW 1956) dat de last of tegenprestatie voor de berekening van de omvang van de vrijstelling (anders dan voor de maatstaf van heffing) buiten beschouwing moet worden gelaten. Een ander punt betreft de latente belastingschuld. Voor de berekening van de omvang van de vrijstelling blijft deze (als last of tegenprestatie) geheel buiten beschouwing (vide HR 12 juli 2013). Ter bepaling van de maatstaf van heffing mag met de contante waarde van de
belastingschuld rekening worden gehouden (art. 20 SW 1956), althans voor zover een bedrijfsopvolgingsvrijstelling ontbreekt.’
Het laatste woord over de verwerking van de latente belastingclaim in de onderhavige procedure is aan de Hoge Raad:
‘De klachten komen op tegen het in onderdeel 2.3 weergegeven oordeel van de Rechtbank. De klachten falen omdat de Rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft gegeven.’
Kort en goed, zo kan het ook. Tot volgende week!
www.scholsburgerhartschols.nlwww.boomjuridisch.nl
© 2017 Boom juridisch | ScholsBurgerhartSchols
Hoewel de uiterste zorg is besteed aan de inhoud van EstateTip Review aanvaarden de uitgever en de redactie geen aansprakelijkheid voor onvolledigheid of onjuistheid.