• No results found

Proefnemingen met mengcultuur van haver en gerst in 1952

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Proefnemingen met mengcultuur van haver en gerst in 1952"

Copied!
34
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

CENTRAAL INSTITUUT VOOR MDBOIMOJIDIG ONDERZOEK

Gestencilde Verslagen van Interprovinciale Proeven ïïr. 42 (1953)

PROEÏTOCENGEN MET MTGCULTUUR VAN HAVER SS GERST IS 1952 (SERIE 163) X>

Dr f«H. van Dobben

1) Een voorlopig verslag van deze proeven verscheen in Maart 1953 onder de titel "De mengeuituur van haver en gerst in 1952" als

stencil O.I.Ir.O. S. 1470 (Gestencilde Verslagen van Interprovin-ciale Proeven,nr, 35).

(2)

-1-Inleiding

In 1952 werden door de Rijkslandbouwconsulenten 17 proeven aangelegd van serie 163. 5 hiervan hadden betrekking op de rassen-keuze (163 A3 en 12 op verschillende verhoudingen in het mengsel van haver en gerst (I63B). In instituutsproef Cl 1323 werden beide elementen gecombineerd. Cl 1324 werd op hetzelfde veld 3 weken later gezaaid om de invloed van de zaaitijd na te gaan. Aan deze proef werd ook een object toegevoegd, waarbij om de andere rij ha-ver en gerst werd uitgezaaid, een vorm van mengteelt, die in

Scan-dinavië ingang heeft gevonden. Dit object was ook toegevoegd aan de proeven MB 22 en 23 van de Rijkslandbouwconsulent te Tilburg.

Alle proeven lagen op zandgrond. Ze zijn aangelegd met dezelf-de partijen zaaizaad, welke op het C.I.L.O. waren gemengd in dezelf-de ge-wenste verhoudingen. Door tellingen na opkomst op enkele velden kon worden vastgesteld, dat de gewenste verhouding in het plantge-tal inderdaad goed is gerealiseerd.

Serie I65 A. Proef over rassenkeuze

Beproefd werden de zomergerstrassen Herta en Mansholt's 2-rij-ige, beide in mehgcultuur met Libertashaver op basis" 50 : 50,

het-geen dus inhoudt, dat in het zaaizaad evenveel haver- als gerstkor-rels voorkwamen.

Dit jaar is de Herta dus in de plaats gekomen van de Saxonia, waarvan het slappe stro toch wel een ernstig bezwaar vormt. Door de

zeer vroege rijping past dit ras ook minder goed bij de haver dan de Herta.

Verder was aan deze serie toegevoegd het nieuwe 4-^ijige gerst-ras. Prisia, echter alleen in monocultuur.

De bedoeling hiervan was, om de voordelen van de verbouw van zomergerst in monocultuur beter af te kunnen wegen tegen de meng-teelt in het algemeen. In deze vergelijking is de Frisia betrokken, omdat deze voor de monocultuur van zomergerst op zandgrond goed geschikt lijkt, doordat het stro wat forser is dan dat der 2-rijige typen.

Een aantal algemene gegevens over deze proeven vindt men in tabel I (bijlage).

Gemiddelde cijfers zijn weergegeven in tabel 1', waarbij de proeven zijn gesplitst in 2 groepen, ni. met een pH-KCl boven (4 proeven), resp. beneden (2 proeven) een waarde 4.6.

De cijfers tussen haakjes geven de met de mengteelt vergelijk-bare opbrengsten op basis monocultuur weer, de z.g. "theoretische opbrengst" voor de mengeultuur.

Deze zijn in dit geval berekend met behulp van'een door de heer C. lugt van de Statistische Afdeling van het C,1.1,0. ontwor-pen formule:

theoretische opbrengst =

100 x opbr. monocultuur gerst x opbr. monoc. haver

opbr. monoc. gerst x % haver + opbr. monoc. haver x % gerst

Het resultaat van deze berekening is gelijk aan dat van de

grafische'methode. (Maandblad Iandbouwvoorlichtingsdienst nr» 8,

(3)
(4)

„2-Tabel 1

Gemiddelde opbrengsten en resultaten van kwaliteitsonderzoek van de proeven over rassenkeuze bij' mengteelt van haver en gerst

(serie 163 A ) . Proeven met pH>4.6(ICCl) Opbr. k g / h a Aandeel g e r s t V e r d r . f a c t o r 1 0 0 0 - k . gewicht Ruw e i w i t % Ruwe c e l s t o f ^ Zïï/ba B . P r o e v e n met p H ( 4 . 6 ( K C l ) Opbr, k g / h a Aandeel g e r s t V e r d r . f a c t o r 1000-k .gewicht Ruw e i w i t % Ruwe c e l s t o f % ZW/fra H e r t a 3420 100 % 43.5 1 3 . 1 • 5 . 1 2434 2910^ 100 % 4 0 . 3 1 3 . 3 4 . 7 2095 Monocultuur M 2 r . 3180 100 % 5 2 . 4 1 3 . 4 5.2 2290 2730^ 100 % 5 0 . 8 1 4 . 2 5.2 1965 P r i s i a 3930 100 i 42 1 1 . 8 5 . 6 2830 3040 100 % 40 1 2 . 0 5 . 3 2190 X i b e r t a s 4030 0 3 2 . 5 1 2 . 4 1 2 . 1 2418 4O2O 0 3 3 . 3 1 2 . 8 1 0 . 0 24I2 . M e n g e u l t u u r . H e r t a : L i b . 3910(3650) 54- % 1.54 4 2 . 6 : 3 4 . 6 1 3 . 0 : 1 3 . 1 5 . 8 : 1 0 . 8 2650 3510(3490) 40 % 0 . 9 7 4 0 . 1 : 3 4 . 9 1 3 . 0 : 1 3 . 9 4 . 3 : 7 . 6 2345 M 2 r . : L i b . 3770(3530) 53 % 1.47 5 2 . 2 : 3 4 . 2 1 3 . 5 : 1 3 . 4 5 . 4 : 1 1 . 1 2550 3410(3330) 44 % l ; 0 9 5 1 . 6 : 3 5 . 5 1 3 . 3 : 1 3 . 6 4 . 3 : 8 . 2 2290

Evenals vorig jaar zien wij bij vergelijking van tabel 1, A en B, dat de pH-waarde invloed heeft op het aandeel gerst in het eindpro-duct. Dit is nl. belangrijk hoger bij hogere pH.

Ook zien wij ons vermoeden bevestigd, dat de meeropbrengst, wel-ke mengoultuur vergelewel-ken met monocultuur kan geven, speciaal optreedt bij hogere pH-waarde. In tabel 1 A ligt de werkelijke opbrengst van de mengoultuur duidelijk boven de theoretische opbrengst, in tabel 1 B niet.

Wat de vergelijking tussen de opbrengst der rassen betreft, Her-ta lag z'owel in monocultuur als in mengoultuur steeds wat boven Mans-holt's 2-rijige. De opbrengst van Frisia lag bij pH-waarden boven pH-K01 4.6 nog belangrijk hoger dan die van Herta, zonder dat aan

de-ze voorsprong weer afbreuk werd gedaan door een hoog ruwe -vezelgehalte.

Dat lag, zoals men ziet, slechts + 0.5 % hoger. Het eiwitgehalte van

Prisia was echter meer dan 1 % (vân het totaal gewicht) lager.

Wat de stevigheid betreft, blonk Herta bijzonder uit. In sommige proeven was dit zomergerstras steviger dan de haver en moest het dit gewas min of meer overeind houden: de omgekeerde wereld dus!

Wat de afrijping betreft, past de Herta ongeveer even goed bij de haver als de IJansholt's 2-rijige. Wel is zij korter. Wat betreft het aandeel gerst in het eindproduct was er evenmin als vorig jaar

een duidelijk verschil tussen de beide in mengoultuur vergeleken gerst-rassen.

Serie 163 B. Mengteelt met verschillende verhoudingen tussen gerst en haver in het 'zaaizaad

Evenals vorig jaar is gestreefd naar'verhoudingen in het plant-getal tussen gerst en haver van 2 : 1, 1 : 1 en 1 : 2. De proef is

(5)
(6)

-3-Een aantal gegevens over de afzonderlijke proefvelden vindt men in tabel II (bijlage).

Tabel 2

Gemiddelde opbrengsten en resultaten van kwaliteitsonderzoek van de proeven met verschillende verhoudingen in het plantgetal (se-rie 163 B ) . Proeven met pH >4.6(KCl) Opbr. in kg zaad/ha Aandeel gerst Verdr, faotor 1000~k. gewicht Ruw eiwit % Ruwe celstof % Bastgeh. % v.d. haver ZW/ha Proeven met pH < 4.6(KOI) Opbr. in kg zaad/ha Aandeel gerst Verdr. factor 1000-k.gewicht Ruw eiwit % Ruwe ceistof % Bastgeh. % v.d* haver ZW/ha. Monocultuur Herta 3400 100 % 42.6 12.6 5.3 2450 2790 100 % 39.1 14.6 5.3 2010 Lib. 3360 33.4 12.7 11.3 26.3 2016 3840 32.6 13.6 10.8 25.6 2300

Mengte elt in verhouding gerst : haver aüs

3620(3380) 72 % 1.40 42:35 12.1:13.5 5.2:10 25.7 2500 3190(3130) 60 % 1.16 39.5:33.6 13.9:14.5 4.8: 9.3 24.8 2180

l

;

l

3680(3380) 61 % 1.60 42.7:34.8 12.5:13.3 5.3: 9.8 25.5 25OO 3420(3340) 40 % 1.00 38,8:33.5 14.1:13.9 6,1: 9.1 25.1 2280 l l 2 3690(3380) 42 % 1,40 42.5:35 12.4Î12.6 5.1:12.3 25.9 2470 3500(3460) 30 % 1^17 38.8:33.2 13.9:14.2 5.1: 9.9 24.8 23IO

Tabel 2 omvat gemiddelde waarden van 6 proeven met pH~KCl~ waarde boven 4.6 en 6 proeven met lagere waarde.

Ook hier zijn de ""theoretische opbrengsten" tussen haakjes toe-gevoegd, waarbij wederom overtuigend blijkt, dat bij de mengcultuur, speciaal bij hoge pH-waarden, de werkelijke opbrengst kan liggen boven die, welke wordt berekend op basis van monocultuur. Het

ver-schil bedraagt in dit geval ongeveer 8 %.

De vraag, aan welke mengverhouding men de voorkeur moet geven, kan niet eenvoudig worden beantwoord.

Zoals verderop zal blijken, wordt de gerst behalve op zure, ook op vochtige grond sterk door de haver verdrongen. Gaan beide factoren samen, dan stijgt het percentage gerst in het oogstproduct nooit tot een hoog niveau, ook al kiest men de verhouding in het

zaaizaa.d als 2 gerst : 1 haver.

Het l i j k t daarom l o g i s c h e r , om een d e r g e l i j k e verhouding u i t

-s l u i t e n d toe t e pa-s-sen op gronden, waar de g e r -s t h e t goed doet, du-s

b i j pH-waarden boven 4.6 (KCl).

Mengteelt met haver en gerst in aparte rijen

Aan drie proeven is een object toegevoegd_,met Herta zomergerst " en Liberias haver, aldus gezaaid,'dat steeds een rij haver afwissel-de met een rij gerst, een methoafwissel-de, die in afwissel-de Scandinavische lanafwissel-den

(7)

~4~

ingang heeft gevonden, al schijnt de rijenafstand daar in den regel op 10 cm te worden gesteld, zodat men een resultaat verkrijgt, dat niet veel van breedwerpig gemengd zaaien afwijkt.

Bij" onze rijenafstand van 20 cm duurt het enige tijd, voordat de gerst- en haverplantjes elkaar hebben bereikt, zodat de concur-rentie tussen beide soorten in het jeugdstadium wel iets minder kan zijn.

Ook later geeft de habitus van het gewas de indruk, dat de soor-ten elkaar niet zo erg in de weg zitsoor-ten als bij gemengd zaaien.

De verwachting is dus, dat bij het zaaien op aparte rijen de verdringingsfactor dichter bij de waarde 1.00 zal liggen dan bij ge-mengd zaaien.

Dit blijkt in alle drie gevallen inderdaad uit te komen, al is het verschil niet zeer groot (tabel III, bijlage).

Wat de opbrengsten betreft, lag het object "aparte rijen" in de 2 Brabantse proevexi boven dat van gewone mengteelt, in de insti-tuutsproef van het 0.1.1.0. eohter wat lager.

De waargenomen verschillen zijn overigens niet significant. Bij het kwaliteitsonderzoek blijkt, dat de typische trekjes van de mengteelt: een zware haverkorrel met hoog eiwitgehalte en ' een laag aandeel ruwe celstof, voor de teelt met aparte rijen even-eens geldt.

voordelen kunnen wij verder van deze werkwij.ze niet zien. Het 2 x met de zaaimachine over het veld gaan is eei; practisch bezwaar. De invloed van de zaaitijd

Zowel in 1951 als in 1952 zijn alle proeven omstreeks half Maart aangelegd, behalve OB 3240, welke pas 20 April werd gezaaid.

De opbrengst was normaal en de verdringingsfactor in overeen-s-Jjçmming met hetgeen de pH ongeveer deed verwachten. Er was echter geen hogere opbrengst in vergelijking met monocultuur, terwijl dit bij de andere proeven^vrijwel regel was,

Natuurlijk zegt een geval in dit opzicht weinig, maar er zijn redenen aan te voeren, waarom een laat gezaaid mengsel dit effect niet of in mindere mate zou vertonen.

Bij laat zaaien wordt het verschil in ontwikkelingstempo van gerst en haver nl. sterk genivelleerd (vergel. Jaarverslag C.1.1.0. over 1952: Enige waarnemingen over de groei van zomergranen).

Bovendien neemt de kans op storingen in de ontwikkeling van de korrel door hoge temperatuur in de loop van de zomer toe, zodat

vooral laat gezaaid graan gevaar loopt niet de goede korrelvulling bij de haver te verkrijgen, die vermoedelijk in dit opzicht essen-tieel is.

In 1952 is naast het proefveld Cl 1323, dat op 14 Maart werd gezaaid, op 8 April nog een proefveld aangelegd op hetzelfde per-ceel, nl. Ol I324.

De opbrengsten die hier werden verkregen, waren n.b. hoger dan

op CI I3233 de vochtvoorziening leek beter, de haver was goed

ont-wikkeld.

De verdringingsfactor lag daardoor volgens verwachting wat la-ger dan op CI' 1323.

Het 1000-korrelgewicht van de haver in mengteelt was echter niet verhoogd en er was geen meeropbrengst. In dit geval zegt dat niet veel, want ook op CI I323 leverden niet alle objecten mengteelt een hogere opbrengst.

Toch geeft het te denken, dat op Cl 1324, een proefveld met

hoge pH en goede vochtvoorziening, dit effect niet werd waargenomen. Er moet ernstig rekening worden gehouden met de mogelijkheid, dat de extra opbrengst van mengteelt mede afhankelijk is van een vroege zaaidatum.

(8)

_5~ De invloed van de dichtheid van stand

Deze is slechts vergeleken in de instituutsproef CI 1323 (tabel IV, "bijlage).

De opbrengst van de objecten mengteelt met 100 korrels zaad per m verschilt niet significant van die der objecten met meer normale

dichtheid van stand. Het aandeel gerst in het oogstproduct is (behal-ve in een geval) steeds wat lager.

Het enige duidelijke verschil is voorts hierin gelegen, dat het aantal halmen van de haver veel groter wordt bij dicht zaaien en dat deze talrijke halmen een gering aantal korrels per pluim hebben.

Dit komt zo: in het object 60 zaden per m heeft iedere gerst-plant (Herta) minstens 2 halmen."Zaait men nu 100 zaden per m, dan zakt dit aantal halmen per plant, zodat het aantal halmen in de rij ongeveer hetzelfde blijft. Bij de haver ontbreekt hiertoe de speel-ruimte - immers reeds in het object 60 zaden per m heeft deze al

on-geveer 1 halm per plant en dit aantal kan niet dalen, omdat iedere enigszins ontwikkelde haverplant minstens 1 halm vormt. Hier is al-leen aanpassing mogelijk in het aantal korrels per pluim. Het 1000-korrelgewioht wijzigt zich echter niet veel.

Oogstanalytisohe gegevens

a) ëêî^âlÇSÊÎ?!:]: (bijlage, tabel V, tabel VII)

We kunnen verwijzen naar de beschouwingen van het vorige ver-slag (nr 31, 1 9 5 D .

Uit de cijfers blijkt dit jaar ook weer duidelijk, dat bij hoge pH-waarden de gerst per plant in de mengteelt meer halmen vormt dan in bijbehorende monocultuur; bij haver daarentegen minder.

Bij lage pH zijn de bordjes verhangen ten voordele van de haver, Bij de teelt in aparte rijen (Cl 1324) is het halmgetal van de haver niet verminderd, vergeleken bij monocultuur, ook al een symp-toom van de verminderde concurrentie in het jeugdstadium, die wij hier verwachten.

De gerst reageert niet helemaal volgens deze verwachting, want de uitstoeling is hier ook wel wat hoger dan in monocultuur.

Bij de objecten met grotere standdichtheid (tabel V, Z?) zien

we evenals vorig jaar vooral verschil in halmgetal bij de haver(zie verslag nr 31, p. 6 ) .

'In CI 1323 hebben wij 2 stikstofgiften en hier is dus gelegen-heid, de invloed hiervan op de verdringing te bezien.

Onze vroegere ervaringen wijzen op versterking der verdringing bij betere stikstofvoeding en bij de Mansholt's 2-rijige komt dit zeer goed uit.

Wij zien in tabel IV, dat de verdringingsfactor inderdaad op-loopt en in tabel V komt de vooruitgang van de gerst en de achteruit-gang van de haver ook scherper tot uiting bij de hoge stikstofgift.

Bij Herta is dit niet het geval, maar we hebben hier te doen met een zeer hoog halmgetal en opbrengst in het object monocultuur en dit"is waarschijnlijk aan een toeval toe te schrijven. Dit leidt er toe, dat de verdringingsfactor automatisch wordt gedrukt (tabel IV) en dat het vergelijkingsobjeot "verwacht" in tabel V zeer hoog uitvalt.

Wij beschikken alleen over cijfers van de instituutsproeven CI 1323 en I324 (tabel VI, bijlage).

Hier was de gerst de verdringende parti j. In overeenstemming met de verwachting is het aantal korrels per aar bij dit gewas in meng-teelt hoger dan bij monocultuur, vooral bij de objecten 1 gerst : 2 haver.

(9)
(10)

6

-b e s t e kansen om z i c h u i t t e -breiden t e n k o s t e van de haver!

Anderzijds heeft in dit zelfde object de individuele haverplant de minste concurrentie te duchten, zodat het geen toeval is, dat het aantal korrels per pluim hier het best op peil blijft, terwijl in het object 2 gerst : 1 haver dit aantal flink zakt in vergelijking met de mengeuituur.

Dit alles is zeer goed in overeenstemming met de resultaten van vorig jaar. Bij de objecten met hogere standdichtheid (Zp) reageert vooral de haver met een geringer aantal korrels per pluim. Het

blijkt dus, dat bij dunne stand de verdringing van de haver in het bijzonder tot uiting komt in het halmgetal, bij dichte stand in het aantal korrels per pluim. Dit komt voort uit de omstandigheid, dat bij dichte stand het halmgetal niet kan zakken beneden een halm per plant (vergel. blz. 5 ).

°) Sêî-lQQO-korrelgewicht

Er is wederom een groot aantal gegevens.

Evenals vorig jaar blijkt de gerst weinig te reageren; dit geldt nu zelfs ook voor lage pH-waarden. Bij de haver neemt het kor-relgewicht in mengcultuur steeds duidelijk toe (tabel 1 en 2) en dit is ook het geval op proefvelden met lage pH-waarden.

Uit fig. 6 blijkt, dat deze toeneming vooral samenhangt met de vochtvoorziening (waarvoor als maat hier de opbrengst van haver in monocultuur dient).

Dit is plausibel: alleen bij voldoende vocht zal de haver tij-dens de rijping de gevolgen van de tevoren ondervonden concurrentie van de gerst kunnen compenseren door een zwaardere korrel te vormen. Evenals vorig jaar is er een tendens tot hogere 1000-korrelge-wichten na ernstige verdringing van de individuele haverplant (dus

in de objecten 2 gerst : 1 haver). Dit zijn juist de planten die na het rijpen van de gerst de meeste ruimte krijgen. Ook kan het effect, volgens hetwelk juist na de sterkste verdringing de felste reactie volgt, hier een rol spelen (vergel. blz. 9 )•

Uit tabel IV is te zien, dat de standdichtheid weinig invloed heeft gehad op het 1000-korrelgewicht.

De kwaliteit

In tabel 1 en 2, evenzo in tabel IV (bijlage) zijn gegevens te vinden over eiwitgehalte en ruwe celstof.

Wederom zien wij bij de gerst weinig reactie, terwijl bij de haver in mengteelt het eiwitgehalte hoger en het gehalte ruwe cel-stof lager is dan bij monocultuur.

Evenals vorig jaar is de ZW bij haver in mengcultuur op 6.4

ge-steld, tegen monocultuur 6.0. Bij de gerst resp, op 7.1 en 7.2.

ïïij kunnen nu dus de zetmeelwaarden met elkaar gaan vergelij-ken. Wij zien, dat bij hogere pH-waardonde mengcultuur in dit op-zicht meer heeft opgeleverd dan de monocultuur haver.

Van een overwicht op de monocultuur gerst is dit jaar eigen-lijk geen sprake ; dit komt natuureigen-lijk deels voort uit de superiori-teit van Herta en Frisia boven Saxonia.

Bij de proeven met lage pH~waarde wint de mengcultuur het wel, maar dit is geen wonder, hier wint de haver het steeds van de gerst.

(11)
(12)

f'J m.

De ooncurrentie f a t s e n haver en g e r s t

I n 1951 i s gebleken, dat de verhouding t u s s e n haver en g e r s t

i n h e t eindproduct" van mengcultuur afhangt van de zuurgraad van de

grond. B i j lage pH-waarde v e r d r i n g t de haver de g e r s t , t e r w i j l i n

h e t t r a j e c t , dat ongeveer l i g t boven pH-water 5«5 of pH-KCl 4.6 de

g e r s t i n toenemende mate de haver v e r d r i n g t .

Dit werd in het vorige verslag gedemonstreerd door de verdrin-gingsfactor =/gerst:haver mengcultuur\ uit te zetten tegen de pH

lgerst:haver monocultuur)

("Verslag nr. 31, 1952, fig. 1 ) , waarbij zeer duidelijke samenhang bleek.

Passen we dezelfde methode toe op de cijfers van 1952, dan is er wederom een duidelijke samenhang in bovengenoemde zin, al is de spreiding der punten sterker dan in 1951 (fig. 1 ) .

Terwijl in 1951 de pH-waarde de concurrentie-verhouding tussen haver en gerst in hoofdzaak scheen te beheersen, blijken in 1952

een of meer andere factoren hierop invloed te hebben gehad. Dat er inderdaad andere invloeden zijn, staat wel vast. b) 22-iGYi2êa»ïâÛ«§ê_Y22h!tv22ÏSiêGiûS

In het proefveld Cl 1323 kwamen plekken voor, waar de haver tussen de gerst een opvallend slechte stand vertoonde. Deze plekken zijn apart bemonsterd, maar de pH-waarde van de grond week er niet af van de rest van het veld. Het enige verschil dat te'ontdekken was, betrof een zeker structuurverval op deze plaatsen: de grond leek er enigszins los en stoffig.

Deze waarneming kan. in verband worden gebracht met onze erva-ringen op een proefveld van 1950 (Maandblad Landbouwvoorlichtings-dienst 8,3, llrt. 1951, blz. 93), dat zeer onregelmatig was, waarbij op de minst vruchtbare veldjes de verdringing van de haver veel sterker was. Verschil in pH kon ook hier niet worden vastgesteld. De vruchtbaarheidsverschillen tussen de veldjes hingen in dit geval duidelijk samen met de dikte van de humeuze laag onder de bouwvoor.

Op de instituutsproef 01 1323 bleek binnen de 3 herhalingen een hogere opbrengst gemiddeld met een lagere verdringingsfactor samen te gaan. Bij de mengteeltobjecten met Herta hadden de 5 veld-jes met de relatief laagste opbrengsten gemiddeld een opbrengst van 3000 kg/ha bij een verdringingsfactor 1.97. De bijbehorende herha-lingen met de hoogste opbrengsten haalden gemiddeld 3990 kg/ha bij een gemiddelde verdringingsfactor van 1.61.

Ook op deze proef zijn de verschillen tussen de herhalingen waarschijnlijk aan meerdere of mindere droogteschade te wijten.

Een en ander wekt het vermoeden, dat de concurrentieverhouding tussen gerst en haver mede afhankelijk is van de vochtvoorziening.

Zoals reeds opgemerkt waren er in de resultaten van 1951 geen duidelijke aanwijzingen betreffende enige invloed naast de pH op de concurrentieverhouding tussen gerst en haver. De pH scheen toen het beeld te beheersen, terwijl daarentegen in 1952 hiernaast andere invloeden in het spel waren, waarbij wij na de vermelde ervaringen dus in de eerste plaats aan de vochtvoorziening gaan denken.

ïïu is inderdaad in 1952 de variatie in de vochtvoorziening groter geweest dan in 1951. Ih dat jaar zijn geen hittegolven of

lange droge perioden voorgekomen, terwijl in 1952 in Mei een tamelijk ernstige droogte viel, waarvan de gevolgen van proefveld tot proef-veld verschilden, al naar de kwaliteit van de grond.

7/ij beschikken niet over metingen van de vochtigheidstoestand van deze proefvelden. Er is eohter een ander criterium dat wellicht bruikbaar is, nl. de opbrengsten van de haver in monocultuur.

(13)
(14)

-8~

Uit fig, 2 blijkt, dat deze weinig reageren op de pH (in tegen-stelling tot de gerstj welke meer opbrengt bij hogere pH~waarden). De toegediende bemesting op de proeven is vrij •uniform, zodät de •variatie die de haveropbrengst van proef tot proef vertoont, voor

een groot gedeelte aan de voohtvoorziening moet worden toegeschreven. Inderdaad was deze variatie in 1951, het koele jaar met goede

voohtvoorziening, gering; de haveropbrengsten lagen alle ongeveer tussen 4000 en 5000 kg per ha. In 1952 was de variatie volgens

ver-wachting groter, de opbrengsten lagen meest tussen 3°00 en 5000 kg per ha.

Wanneer wij dus de samenhang nagaan van bepaalde grootheden met de opbrengsten van de bijbehorende objecten haver in monocultuur, gaat het waarschijnlijk in feite om een samenhang met de voohtvoor-ziening.

In fig. 3'zien wij deze samenhang met de verdringingsfactor en hierbij blijkt, dat deze daalt bij hogere haveropbrengsten. Dit steunt de veronderstelling, dat de variatie in de haveropbrengsten een voohtkwestie is en niet b.v. een kwestie van stikstofvoorziening. Wij weten uit diverse proefnemingen immers, dat stikstof de

verdrin-gingsfactor verhoogt. Ook in 1952 bleek dit weer het geval te zijn

(tabel IV ), hoewel niet zo duidelijk als in het vorige jaar.

Wij krijgen hier dus een aanwijzing, dat een goede voohtvoor-ziening de verdringingsfactor verlaagt en dit komt zeer goed over-een met de ervaring, dat de haver op droge plekken in het veld sterk wordt verdrongen.

Een verklaring voor de verminderde verdringing van haver door ' gerst bij goede voohtvoorziening hebben wij reeds in het vorige ver-slag aangeduid. De gerst ontwikkelt zich eerder dan de haver en zit dus gunstiger wat betreft hét benutten van de vochtreserves in de grond. Daar staat tegenover, dat de gerst veel vroeger rijpt en al spoedig na de bloei minder ruimte gaat innemen. De haver kan hier-van dan nog profiteren, mits ze over voldoende vocht beschikt. In dat laatste geval lean de haver de aanvankelijk ondervonden verdrin-ging compenseren, door meer of grotere korrels te vormen en daarmee wordt d e verdringingsfactor gedrukt.

Binnen het kader van de concurrentiestrijd is stikstof de grootste hulp voor het gewas met de sterkste groei in het jeugdsta-dium (gerst)5 de voohtvoorziening echter voor het gewas met de lang-ste groeiperiode in de zomer (haver).

De meer-opbrengst van mengoultuur t e n opzichte van monocultuur

In I95I leverde in vrijwel alle proeven de mengeultuur een

duidelijk hogere opbrengst dan die welke in monocultuur van haver en gerst, bij een zelfde verhouding in het eindproduct, was te ver-krijgen.

Voor de basis, waarop mengoultuur en monocultuur worden verge-leken, kan worden verwezen naar blz. 1.

In ons verslag over 1951 is gepoogd, dit te verklaren, door aan te nemen, dat de haver tegen het einde der groeiperiode weet te profiteren van de door de afrijping van de (zoveel vroegere) gerst vrijgekomen ruimte, mits de voohtvoorziening dit toelaat.

Dit laatste was in het koele jaar 1951 het geval. Voorts

wer-den zwakke aanwijzingen verkregen, dat deze meeropbrengst samenging met een verhoogd korrelgewicht van de haver en sterker was bij hoge verdringingsfactor, dus hoge pH.

Ons materiaal uit 1952 leent zich er Tjeter toe om dit verschijn-sel nader te analyseren, omdat wij nu van een jaar gevallen van goe-de en slechte voohtvoorziening naast elkaar hebben, dank zij goe-de droogte in het voorjaar.

(15)
(16)

~9-Fig. 4 geeft de samenhang tussen, meeropbrengst en pïï, die nu onmiskenbaar is.

Wanneer wij de procentuele meeropbrengst van de mengeultuur corrigeren op een pH-KCl-waarde van 4.6 volgens fig. 4 en uitzetten tegen de opbrengst monocultuur haver van dezelfde proefvelden (als maat van de vochtvoorziening, zie vorig hoofdstuk) blijkt inderdaad

de verwachte samenhang (fig. 5 ) .

Ook de % toeneming van het korrelgewicht van de haver in

meng-cultuur t.o.v. monomeng-cultuur toont deze samenhang (fig. 6 ) .

Waar ook deze beide grootheden onderling samenhangen (fig. 7) is het wel zeer aannemelijk, dat de meeropbrengst, althans gedeelte-lijk, tot stand komt, doordat de haver tijdens de afrijping bijzonder grote korrels vormt en dat dit proces wordt bevorderd door een goede vochtvo orziening.

Minder plausibel is het, dat een hoge pH-waarde hiertoe bevor-derlijk is. Dit werd in 1951 al opgemerkt en in 1952 overtuigend be-vestigd "(fig. 4)« Het geldt'ook voor de procentuele toeneming van het lOOO-korrelgewicht (fig. 8 ) . Het zijn dus juist de in het

jeugd-stadium verdrongen haverplanten, die de sterkste neiging hebben tot compensatie na het wegvallen van de concurrentie van de gerst.

In het vorige verslag werd verondersteld, dat dergelijke plan-ten hiertoe wellicht sterker neiging hebben dan min of meer normaal uitgegroeide exemplaren.

Deze veronderstelling lijkt waarschijnlijker dan een direct ' gunstige invloed van de pH op de genoemde compensatie. Haver is im-mers weinig gevoelig voor de zuurgraad.

Van der Paauw'" noemt cijfers waaruit blijkt, dat een ha verplant, welke in de groei is belemmerd door droogte, na herstel van de vocht-voorziening méér kan toenemen in droge stof dan de controles.

Hij veronderstelt, dat in de droogteperiode de plant wordt ge-prikkeld tot uitbreiding van het wortelstelsel, terwijl ook de aan afstervende delen onttrokken reserves een zeer snelle groei na her-stel der vochtvoorziening zouden bevorderen.

Dit effect zou ook onze ervaringen kunnen verklaren en dus de sleutel zijn tot het geheim van de hogere opbrengst van mengcultuur t.a.v. monocultuur.

Van der Paauw vermeldt ook de symptomen, welke een tijdelijk vochtgebrek achterlaat in de oogstanalyse. Hij vond na droogte tij-dens het schieten een drastische vermindering van het halmgetal; na droogte tijdens de bloei een gereduceerd aantal korrels per pluim bij

zeer hoge 1000-korrelgewichten.

Hetgeen wij bij de mengteolt zien staat hier ongeveer tussen in; wij mogen dus veronderstellen, dat de verdringing van de haver in de mengteelt in hoofdzaak neerkomt op vochtgebrek tijdens schieten en bloei.

^ Plant and Soil I, no 4 (1949).

(17)

-10-Samenvatting

In de proeven van 1952 lagen de mengteeltopbrengsten met het zomergerstras Herta wat hoger dan die met Mansholt.'s 2-rijige. Bij de objecten monocultuur was de hogere productiviteit van de Herta duidelijker; hier werd dit ras op haar beurt echter weer overtroffen door de Frisia (tabel 1, blz. 2 ) ,

Op de proeven met i e t s hogere pH-waarde l a g de F r i s i a i n

op-brengst boven a l l e andere objecten, i n c l u s i e f haver i n mengteelt. Bij

l a g e r e pH-waarden was d i t geheel a n d e r s .

De Herta blonk in de mengcultuur bijzonder uit door stevigheid en overtrof in dit opzicht dikwijls de haver.

Op vele proeven, vooral die b i j hoge pH-waarde, gaf de

mengcul-t u u r evenals h e mengcul-t vorige j a a r , s i g n i f i c a n mengcul-t e meeropbrengsmengcul-ten mengcul-t . o . v .

ver-g e l i j k b a r e monocultuur.

Er werden aanwijzingen verïregen, dat bij laat gezaaide meng-teelt (half April) dit effect achterwege blijft.

Het gebruik van grote hoeveelheden zaaizaad, vergeleken bij monocultuur, blijkt bij de mengcultuur geen voordeel te geven.

Mengteelt in afwisselende rijen gerst en haver gaf in de 3 proe-ven, waar dit object was toegevoegd, geen zeer duidelijk afwijkend effect vergeleken met gewoon gemengd zaaien.

Wederom bleek duidelijk, dat de verhouding tussen gerst en haver in het oogstproduct sterk afhankelijk is van de zuurgraad van de

grond, in dien zin, dat bij hoge pH de gerst de haver verdringt, bij lage pH andersom.

In 1952 werden sterke aanwijzingen verkregen, dat ook de voch-tigheid van de grond op deze verhouding invloed heeft en wel in dien zin, dat een goede vochtvoorziening het aandeel haver in het oogst-product doet stijgen.

Verder blijkt, dat zowel een hoge pH-waarde als een goede vocht-voorziening leidt tot een verhoging van het gewicht-per korrel van de haver in mengteelt en tevens tot een hogere opbrengst van deze mengteelt, beide in vergelijking tot monocultuur.

Dit verschijnsel wordt in verband gebracht met een vermogen van de haver, om zich na het wegvallen van de concurrentie der vroeger afrijpende gerst te herstellen, en wel met des te meer succes, naar-mate de verdringing ernstiger was en de vochtvoorziening beter. Het herstel kan zich in dit stadium nog slechts uiten in het gewicht per korrel. Het genoemde effect wordt in verband gebracht met waarnemin-gen van Van der Paauw, volwaarnemin-gens welke haver na droogte bij herstelde vochtvoorziening meer droge stof vormde dan controles.

S. 1678 120 ex.

(18)

I\> H O O O o

s

0<3 H ' CD 4 H U l O o o

S

m e t p

£

CD W e t r" O bd L u IV) 0 0 IV) o CD p e t 4 h j 4 O CD H j < CD H P* •* g P P 4 P" CD CD tsi CD -P-• u i H vo 1 i*> -O O IV) •p» IV» o IV) L u -p* o ro 0 0 vo o L u u i VO o IV) vo H O ro 0 0 .-e» o i H m I + o - j •P=-CA u i H H IV) VO H « L u -p* ro 1 p W L u IV) 0 0 H o CD P e t 4 h j 4 o CD H J <! CD H p. »o O H-4 CO O tr o e t U I o VJl H -p* 1 L u -p» o o H •P-H vo Q <-i % o 03 e t CD 4 ra M P e t CD 4 U I H H H 1 L u U I o o IV) L u H o o u> H H o -F» -F» o o -F* H L u o L u VO H O L u - q -F* o + H IV) -p-+ VJl (• 1 U I CA U I -P=> H CA CA H U I IV) -F» IV) L u vo o o L u L U •p» o -p* L u •p* o U I IV) o o U I o IV> o -p* OD ro o + H H "• o\ + H U I IV) -P» U I -P» •p* o • vo p -o VO 0 0 rç o e t CD ;H> O e t O o H -F» H 0 0 ffi ;• oo o

?

o: p i CD 4 <*a P CD CD e t CD 4 CD P L U VO VJl H L u 1 LO -F». * h j o -F* •p» H hd 4 o CD Hs O1 O o 4 P. ro 4 F -C_l. ffl CD F ' P O -F-• 0 0 H -P» 1 L u 0 0 O v_x L u -F» O O L u H H O L u H 00 O -P-•P» VJl O -P* H O O L u VO - J o + H VJl + L u VJl L u L u L u -<! O • CA u i O 0 0 -F* IV) - J L u - 3 ON O L u -P* U I O -P* IV»

8

-F' - J ~ J O •F' ro o -F»-U I CA O + H (V) -P-+ H U i * U I U I H U I -P* H L u ro H CA ro L u .• L u W CD 4 e t P g • ro 4 • hd 4 F-ra F -P f H -O* M CD 4 e t p g • ro 4 W CD 4 e t P g • rv> 4 W CD 4 e t p S • ro M CD 4 e t p g • ro 4 • ö O

ß

0 <fc h j 4 O CD H , < CD H P i P4 O C p-CD 4 R y O f f i - H 1 P i M P P et P g H« ^ tz! S O p o o e t C

§

g CD ~ f3 e o i j CD e t CT l ü 0 H et

h

H y* CD B CD P CD 3*} CD 3«} CD < CD P CQ O •d o1 4 CD CQ et W O 4 4 CD H H« P

?

e t < } O P"^CD • d CD 4 o" o <! ra 4 4 P o CD CD p p ' P et H-ß H- p. H CO CO CD e t O H-P- P CD e t H -CD p • * & CD e t CD CD P 4 B 01) CQ CD | e t et 0 <î CD CD P H» 4 01} P P-e t O 4

ing

i

to

r

eelt

;

i H- !3

ï*<*

H3 P O1 CD H H t 4 CD O CDt-ö O O Q ^ •*

2 *^

4 CD u, H 4 p, P CD ra p CQ

2 s

P CD CD

S 3

N CD " f i -—^ri-ra (D 2 ®

3

H H-cf. CD H p 0 \ f j L u «• p U l rocD 6 CR} CD 4 ra e t

a {TV i r i a

(19)
(20)

9 H © m • tto •P Ö CQ (1) u0 a «lO-P <D Ö . S CD Ö U -H CD > Ö CÖ CD • Ä t>0 Ö S - H eö •n > 3 o - p si H h CD CD CD >• - P t l û CD Ö -Ö CD Ci a Q> H • P H CD - H o Ö CQ CD f n T 3 CD H !> 0 !> -P t H CD o a o PH < H P i CD O CD ?H R PH • H H H CD , Q 03 EH H O • O R \R.5 P t ci o •• •H » • H USi H O PH • • •H CD O Ä Ü i> H O - P CO • Î H - O CD • ! > f> -PH O +3 O CÖ «H CO «JO Ö •H «JO d •H

ë

u

© > •P CQ U CD «tf \ & 03 Si

d •H H CD in ^ O M •p CQ «*C d CD X) p O CQ d CD > CD fciO CD «JO CD d CD

a

<n &.( H •< C O CQ H CÖ h CD i> cO Ä C O - p CQ PH 0 ««C « d •H - Ö 3 O Si in CD > • P CD

a

s

3 P , I

'd

o

§

CD S

S

3 +3

•3

o o d o CM H H H H CM CM C O H H c e H H 0 0 CM CM C « H H c e H H • «-CM • P •H HH 03 •P fc © S3

#4

1 g •H P ctî -P cö cö N -Ö 1 H

'ES

PH 0 T 3 3 o ,d nb H 0 |> «fi o O

u

PH •

cj

«à

0 CO « -=* H • H 1 CM OO O er* er» O no er* O c-H no m co ^ -O vo H oO O vo c-CM O H ^J-CM O i-O C— <-o o LA CO H i n D -nO 1 CO H CT\ n o PH 0 T3 - Ö 0

£

© * M o M • >-3 CM C— H

g

H •' CM CT\ • CM + VO H H r~ O H H CM H "=h no CO ^ CO VO o o -=f " * • o a\ CM "3-o no CM "fr O I A - * -*h O O CT* no H O VO no 1 O CM ^ h ^J-Ö 0 CQ CQ <t! O»

If

•H H o »-3 • « no t -H

g

H « m m • CM H + "=}-"*h H "=h " * H CM - * H VO *3-no VO ct &gct; -o o CO no O no H "=J-O a\ H -d-o CM n o n o O eg c* no m • "=*-no « CM CM + O t -o CT\ c>-o CO c~-o no CM O • > * • C -m O t -t n ^ h o CO no ^t-o LA ers no O d -CO no O VO CM nO CM O ^ t -nO V ^ h H i r \ "«i-LH Ö 0 0

§

o N 0 • H fH f> •* H 0 S\ O •H S • W o CM ^ f H O O ^ h no no 1 CT\ H LA C7\ -xt-Ö 0 +3 H O tu CQ 0 • n SH o o > • W

Ri

-+ H O O CM t t~ + «sh CM H O C~-H H LA H H -tf-VD VO t - t~-O CT* <T> H O "=t-CT\ H O t -0 -0 H O C~ vo H O CT. co H O C -n o 1 O H co ^ f Ü 0 Ö 0 Ä tó O k -O H 0 t> «H 0 O PH FM^ » PH 0 ' o CM CTi C~-1=3 t -• VO o\ • no + -sC c-o o " ^ o ^ > co o o CM co H co - * o LA CM no O no C\J no O CM C -CM O VO LA no O t -CTN H no O VO no 1 no H LA "=}-d 0 ö 0 si ta •» & Ci 0 Si O Ü3 * O no o\ r -S3 0 • P + > O $ W<H no • O vo H + 1 C— LA o\ m O H nO H O H H H "tf- O O O H H n o CM nO "=3-H -a-LA -a-LA CO CO vo vo O O 0"\ "3-H VO "3- -3-O -3-O CM CT\ 0 0 LA n o ^ } -O -O LA LA CO -3-no ^ h O O LA CT\ H H - * - * O O ^ ^JCM ï i -^ J - -3-

-vf-o -vf-o

vo C*-no C*-no 1 1 00 c~-H CM LA t— OO LA "*• X3 H 0

t,

w 0 M +3 0 Xi 0 O pq V k *K r^J H H 0 0 5P > Cl «H 0 0 M o PH • FM T 3 • : *' > b +3 • 0 Ü3 Ü nO < • 00 ON CM C— n o o vo • nO CM • H + H CT\ O t -O H vo O H • > * • CM no ^ } -O VO O 0 0 CM no O vo CM nO O CM H n o O O CO n o O CO VO CM O e-no 1 c-nO «tf-0 Ö

s

0

o

9 > TJ H 0 > ^H 0 O

u

PH • PH P Ci 0 O • < * • OO CM n o pq O no 1 H n O CM CO VO H *d-CM CM ^ h LA no vo CM 0O O I A 00 CM O 0 0 00 CM O H er. CM O "4-o^ CM O OO o> CM O . L A no 1 ON H n o ^ t " - P O Xi o CQ Ci 0 H o S « N CQ U CD M Ü CÖ Ci 0 0 pq • »-3 CM CM

1

• H 0 CM © -P += • a o • p S) ^ h e H + 00 0O H o\ CM CM LA CT» H <J\ « = * • O [ -o OO o I A 0 0 no O O c-nO O n o CO no O en VO no O tr~ D -n o O VO no 1 no H C ^ t -c! © A P) ^ •• P PH o CÎ3 * > • ^ no CM

S

2 v h o H + CO O rH C t -• O CO vo • o ON CM t ~ no H I A O c-o « = * • o o H "d-o LA r -no Q nO L A "d-O LA < " nO LA c-no 1 VO CM . LA O *=*-© n u © •H S © «JO O iü ««• CQ PH 0 T 3 H O

a

zo • W ^ j -CM

S

' • p - p - p CQ CQ CQ © 0 0 •5 PHS S PH cö © eö cö 0 -P -H -P += -H CQ ttQ CQ CQ «Jfl

£?$$ ^ ^

r-H r^*! r-*! r^H t-1* O O O O O o o o o o o o o o o • • • • • O LA LA " ^ O CM H <M A l CM H CM r o • *

(21)

Tabel III. De proefvelden met mengteelt van haver en gerst als aparte rijen. Reg.nr. CI 1324 MB 22 MB 23 Algemene gegevens Proefveldhouder H. Steenbeek, Ederveen J. Beenackers, Molenschot W.v. Grorp, Alphen grond-soort zand pH-KC1 5.2 4.3 4.7

zaai-j Opbrengsten in kg/ha datum JHerfa 8-4 19-3 13-3 3461 2980 3770 Liber-tas 3859 2940 3690 aparte rijen 3556 3090 3910 gemengd 3680 2880 3700 pereen aparte rijen 49 57 69 , gerst gemengd 57 63 70 ver dr. factor^ apar%| gemengd rijen 1.12 1,32 2.18 1.48 1*68 2» 29 ci 1324 MB 22 MB 23 Herta 40,1 40.2 45.6 1000-korrelgewi cht Liber-tas 37,.4 34.2 35.2 aparte rijen 39.9 : 37.7 4 L - : 36.-45.0 : 37.8 gemengd 40,4 : 37.-4O.8 : 37.2 45.1 : 36.4 Herta 12.-I3.8 10.5 ruw eiwit # Liber-tas 11.9 13.6 10.8 aparte rijen 11.2 : 14.1 I3.2 : 14.1 9.6 î 10.7 gemengd 10.4 : 11.7 13.8 : 14.3 10.2 : 12.5 Herta 6,9 5.3 6.5 ruwe celstof # Liber-tas I3.5 I3.8 12.0 aparte rijen 6.9 : 10,5 5,8 : 11.5 4.6 : 10.5 gemengd 9.7 : 12.9: €.8 : IL4' •4.5 : 9.3!

(22)

Tabel IV. Instituutsproeven met mengteelt van haver en gerst. '•

Reg.nr.

ci 1323

ci 1324

Algemene gegevens Pro efveldhouder H. Steenbeek, Ederveen id. id. pH-KCl 5.2 5.2 Zaaidatum I3-I4-I5 Mrt. 10 April Stikstof-bemesting in kg/ha 30 en 60 Resultaten ci 1323 30 kg N Herta Libertas in verh. 2 ; 1 1 ! 1 Z±A 1 ; 1 Zç?

1 : 2

60 kg N

Herta

Libertas

in verh.

2 : 1

1 : 1 Zi

1

J I Z ,

1 î 2

30 kg N

M.2r.

Libertas

in verh.

2 : 1

1

Î

1 Z,

1 : 1 z£

1 ; 2

60 kg N M.2r. Libertas in verh. 2 ; 1 1 ; 1 Z1 J_ • 1 ü n 1 î 2 CI 1324 Herta Libertas in verh. 1 s 1 als apar-te rijen 1 s 1 +) Z1 en : korrel-opbrengst in kg/ha 3262 3100 3556 3366 3331 3475 3700 3790 3512 3663 3913 3513 2857 3140 2984 2828 2715 2975 3372 353O 3620 3732 3653 3549 3461 3859 3678 3556 5p resp. * gerst

100

0

77.8 68.2 60.9 42.8

100

0

75.5 64.4 58.3 46.5

100

0

72

56.4 56.7

43

100

0

72.8 64.3 57.4 41.9

100

0

56.7 •-49.1 60 en 3 verdr. factor 1.70 2.06 1.45 1.53 I.84 1.74 1.42 1.42 1.65 1.47 1.95 1.80 I.48 1.12

.00 kon

versch.

in

fo

v/d

theor.

opbr.

+10.3

+ 4.9

+ 9.7

- 5.6

- 1.8

- 6.3

+ 1.8

- 4.9

- 1.2

+ 6.1

+ 9.0

+ 2.5

+ 1.5

- 2.6

•els

per

lööö-korrel gewi cht -42.8 35.0 42.7:37.8 42.2:35.2 42.0:36.2 42.1:37.5 41.4 35.6 41.6:37.0 42.6:35.4 41.9:36.6 41.2:36.7 54.0 35.0 55.7:34.7 55.4:35.3 53.7:35.2 55.3:35.5 53.8 35.6 53.7:36.4 54.4:35.4 53.4:37.1 52.9:35.5 40.1 37.4 40.4:37 39.9:37.7

m.

ruw eiwit-gehalte in % 12.3 11.7 11.7:13.2 11.7:12.6 10.7:12.0 11.6:12.3 I3.O 12.9 12.3:13.9 12.6:13.8 12.1:12.5 12.3:12.8 12.3 11.7 12.4:11.9 12.2:11.5 11.7:11.7 12.2:11.3 I3.2 12.9 12.8:13.7 13.8:13.6 13.2:13.0 14.0:13.0 12.0 11.9 10.4:11.7 11.2:14.1 ruwe celstof-gehalte in %

5.4

11.6 6.0:11.9 6.2:12.8 6.0:11.8 6.3:12.6

6.0

12.7 6.5:11 6.5:10.9 6.1:12.2 7.3:12.2

6.2

11.6 6.5:12.4 6.4:12.8 6.2:12.3 6.6:13.1

6.2

12.7 6.1*11.2 5.2:12.5 6.1:11.2 6.2:12.4

6.9

13.5 9.7:12.9 6.9:10.5 Bast-

gehal-te

haver 26.4 25.2 25.9 24.8 25.6 25.9 25.3 23.8 25.8 24.8 26.4 25.9 24.9 25.1 25.4 25.9 25.6 23.6 24.8 26.3

27.4-27

27.7

(23)
(24)

Tabel V Halragetal per meter

Ol 1323

Monocultuur Verhouding gerst : haver als:

2 1? verwacht geteld Herta 110 73 72 55 62 64 21 25 113 57 60 57 62 J I Mansh. 2 - r . 63 42 47 32 36 42 37 47 L i b e r t a s1' 53 18 17 27 22 34 35 31 55 28 23 28 28 H e r t a 127 84 76 63 61 60 42 41 PT I I Mansh, 2~r.. 72 48 53 36 45 44 24 30 l i b e r t a s 58 19 16 29 22 32 38 32 1 : 1 , verwacht Zr, geteld Zp 2) , geteld 1 : 2 , verwacht geteld 01 1324 Monooultuur Verhouding gerst : haver als: 1 : 1 , verwacht

Z-j_, geteld 1 : 1, verwacht

Aparte rijen, geteld

1) Gemiddelde van de objecten met Herta en Mansholt.'s 2 - r i j i g e . , vtfaartussen geen d u i d e l i j k v e r s c h i l was t e bemerken.

ïabel VI. Aantal korrels per aar/pluim

01 1323 Monocultuur in'menging 2 : 1 l : l Z l 1 : 1 Zo 01 1524 Monocultuur in menging 1 : 1 1 : 1, aparte rijen H e r t a 18 1 7 . 7 19 18 21 20 21 19 M" I Mansh, 2 - r . 19 1 9 . 7 2 1 . 3 17 2 2 . 7 l i b e r t a s 2 1 . 3 17 1 8 . 7 17 I 8 . 3 1 3 . 3 16 2 1 . 3 2 0 . 3 30 23 28 H e r t a I 8 . 3 I 8 . 3 2 1 . 3 1 7 . 7 2 3 . 7 ir 11 Mansh. 2 - r . 20 2 3 . 7 2 1 1 9 . 3 2 2 . 3 l i b e r t a s 2 3 . 8 20 2 2 . 3 2 2 . 3 2 2 . 7 1 4 . 7 1 8 . 7 20 2 3 . 3

(25)
(26)

Tabel V U . Halmgetal per meter Proefvelden pH >4.6 (5) Monocultuur Verhouding gerst 2 1, 2, haver als verwacht geteld verwacht geteld verwacht geteld Proefvelden p H < 4.6 (3) Monocultuur Verhouding gerst 2

1

1, 2, haver als verwacht geteld verwacht geteld verwacht geteld

Herta

99

74

81

56

71

37

46

97

64

53

48

38

32

27

Mànsh.

2-r.

70

35

44

Libertas

59

22

16

34

25

44

35

61

20

22

31

34

40

39

(27)

+

LTS H O LP» M • I m « ft ra cd U <D • H H l

+

+

+

+

+

H LfN CD CM in a>. H •p H CD CD - P 0 fctO • H

+

+

+ +

U o •p ü 03 E! • H

c

• H 5H 'T! <D

+

+

+

+

OS

+ 1

+

+

+

-vt" CM CM CM 1 * CM CO * H vo 0 H ^ e H CM H 1 H 0 0 O Vu O -tf-• O CM O ir\ » «si-ro on

(28)

-p CO u CD ÏD SH CD > m xi H ü M I M ft

+

-f o CO « LP» CU C t> Ö CD • P CQ Î50 Ö CD o CM LOv ON H -P 3 H - P CD H CD 3 •P o tlO O ö ä CD O

+

+o 4- c

+

+

I

+

+

+

-f

+

CM • H

+

+

LO>

+

+=

+

O

o

o

I A

+

O

+

o

o

o

o

o

o

(29)

+

(M er» H • P H CD <D - P to Ö CD rO

+

+

+

+

+

+ +

+

+

+

+

° ^ '

CD O +» s CO - P « I r l Ö s CD O ^ 2 •S d o a o o o • H

+

+

+

O o o O •P O «H ra itf) ö • H «10 Ö • H - Ö Î H CD CM CM

+

O CM CO H H CM H CO O O "st-O CM O o -o o CM O o Jo H

(30)

H ra U •H Hl - P CD K CM in CT\ H +3 H 0 CD -P EîD Ö CD ta •H

+

+

+

+

+

+

+ +

+

+

+

+

+

+

ta Ö •H ta o CD-CU >CD rata ta-o . O CM "p?0 «M

+

+

+

+

H o M I ft i n CM in I m oo CM I VO O CM 00 H vo H H CM H O H OO vo \R.

g

CM 4-CM 1 vo oo

(31)

Q> I P -CS ft • H O k O CU 0 3 CD 0 +3 -P 3 CÖ O -P CÖ CD g CÖ N f> CD 03 tiO-P CÖ Ö -H •H 3 - P &) CD . . o ~ d CD il ft O ra •H ra cö

§ ft

Ö3

H -h

3

CD 3 > - P - P H ra 3 fclD O CD Ö O Ö O

a

WW H CD CÖ ft ft O 0

•a

o •H N O O -P CÖ S? \s. > - p si CD H ra o o CD ° _ J CD . O h ? 1 1 R P Î>,QUJ + •H CM LH ON H CD CD P Ö CD

3"

•H O - P CD > ra 0 0 p «*) ö M 0 ö a 0 i k 0 ft vo O CJH CÖ

+

+

+

+

4- +

4-+

+

4- 4-4- 4-' 4-O o o m *• cö fc-S S N 2 SO -P,M

3*

O - H O d+> o m a «a 1 Ö fc 0 0 !H > , Q cö ft Ä o

o

o

o

o

o

o

e-) O O

o

CM H CM H O H 00 vo CM + CM I vo oo

(32)

+

• P CD Xi cd > Ö • H X! in CD !> I CD CO •

a ^

Ö CD CD •H

a >

u

CD CD T3 Ö CD CQ CO •P Ö CD CO • H Ö CD • H N in o o > -p O +3 • O ", r pi H O o Ö o

a

03' CD H . CD ?H , Q ft O CD - P CO

a

+

o o o IA

+

+

+

+

+

o o o

+

+

+

i

+

+

+

+

+

+

+

vo o o o •rl <M LTV O N H -P H CD O) -p 5H •P H O to CD - P CD ^ O - H O CÖ & - H !> CD « . „ ^ tiOH <D Ö C D > | •H k ça L o o vo & ^ CDH ÎH I -Ö CD O ! > O Ö O CÖ O O O CM

+

-st-H C M H O H CO VO C M + O CM "=*- VO 0 0

(33)

I C D \ & > - P CD Ö ö CD CU O 3 I • P O \ R H O 3 0 P r l tiO Ö-P CD ( D -p o •H CD t»o H CD o CD Ö CD CO ra CD • p .. Ö fciO cd CD CO H M M ä 2 M h O CD

+

+

+

+

+

cö S3 " % CM Î H < D <D<1> CM O J Ö

Si

. <M CD C M f c O

° °s

CM CÖ 0 0 H vo H H CM H O H CO

+

vo • H

+

+

+

+

+

+

CM +

+

+

+

+

O CM I •<t-vo CM LA! o \ H -P H CD CD - P « O I O

o

o

H-P t ^ Mo Ö - H • H & M<D O M fH CD CD?H ï> f-t O

+

0 0

o

H O CM C O H MD H H CM H O H CO VO CM + CM I VO

(34)

+

H O M I ft LP»

+

H CD CD ÇPf •SS EiD CD o a & r, Ö CD -H > U \ A . CD > Ö CÖ CD Ä K - P P t . d o ti-H CD £ CO CD CO bQ S 1 -P H CD tjDfH d PH CÖ O •S'Y CDO S O cöO ran OO •ri CM m cr\ H -P H CD CD • P M| sf CD

+

+

+

+

4-

+

+

+

+

+

+

+

m

+

+

+

o

+

1 o d O -H O H JH CD Î5ûf> d £0 •ri Si -P frjO H 1 O -P CD -d . d CD !H O - P O CD - H ttOCM !> £ d CD CD ! C O H H H CM H O H OO vo CM + O CM I VO 00 o H

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

- Nadat ik het interview heb uitgewerkt stuur ik het op om te laten nakijken, dat zal ook nog ongeveer een half uur kosten. - Het zijn vrij veel vragen, het moet binnen de

Leverancier bevestigt order Niet op tijd bevestigd (+48u) Leverancier meldt levering aan Niet op tijd aangemeld(-48u) Goederenontvangst Receptie.. De levering is op

De actievoerders stellen onder andere dat de benzineprijs in 2006 vergeleken met 2005 meer is gestegen dan de inflatie in die periode.. De benzinemaatschappijen stellen

The researcher will indicate how data were collected and analysed to determine if the call centre was effective and if the research outcomes and theories

binnen de huisartspraktijk een &#34;preferred provider&#34; (voorkeur-huisarts) kiezen, kan kiezen tussen meerdere diensten voor thuisverpleging die met

Figuur 5 Hoogte van de bedding in de vrijloopstal tijdens de balansperiode, gemeten door de medewerker van WLR, gesplitst in hoogte van de bovenlaag, de onderlaag en de hele

Gelet op de afstand van de voorgenomen hoist-oefeningen tot de plaatsen waar grotere concentraties vogels aanwezig zijn en de frequentie waarmee deze oefeningen plaatsvinden

Ceroospora in deze proef veel minder was dan in omliggende proeven met pinda. Er waren twee verschillen, die hiermee verband kunnen houden. Deze proef werd zwaarder met fosfaat