• No results found

Rancune als iets slechts. De publieke opinie omtrent operatie Black Tulip en de annexatiekwestie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Rancune als iets slechts. De publieke opinie omtrent operatie Black Tulip en de annexatiekwestie"

Copied!
46
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Rancune als iets slechts

De publieke opinie omtrent operatie Black Tulip en

de annexatiekwestie

1945-1949

B.A. van Leijden, BA

Masterscriptie: Geschiedenis van de internationale

betrekkingen, januari 2018

(2)

2 Foto op voorpagina: Grenscorrectie bij Elten: NA, inv. nr. 2.24.01.03 bestanddeelnummer 903-3274

Inhoudsopgave

Inleiding ... 3

Hoofdstuk 1: Operatie Black Tulip ... 8

Hoofdstuk 2: De annexatiekwestie ...19

Conclusie ... 38

Bronnen ... 42

(3)

3

Inleiding

Hoe dachten Nederlandse burgers en de politiek over buurland Duitsland, net nadat zij verpletterend verslagen werd door de geallieerden aan het einde van de Tweede Wereldoorlog? Zij hadden verschrikkelijke bezettingsjaren achter de rug en grote delen van het land en de economie waren verwoest. De rancune die er heerste jegens Duitsers maakte langzamerhand plaats voor de hechte Nederlands-Duitse banden die er vandaag de dag zijn. Diverse historici deden onderzoek naar deze fase waarin er naast revanchistische gevoelens ook nagedacht moest worden over wederopbouw en het herstel van de relaties tussen landen in Europa. Ik geef in deze inleiding een overzicht van wat er aan wetenschappelijke literatuur over dit onderwerp is geschreven, mijn onderzoeksvragen en de operationalisering die ik heb gekozen voor mijn onderzoek.

Uit de literatuur komen twee thema’s naar voren. Het eerste thema is revanchisme. Na vijf bezettingsjaren heerste er in Nederland een groot verlangen om Duitsland te straffen door middel van grondannexatie en herstelbetalingen. Er was consensus dat Duitsland nooit meer in staat mocht zijn om nogmaals een agressieve buitenlandse politiek te voeren.1 Aan de andere kant waren veelal politici ervan overtuigd dat Duitsland zich moest herstellen en dat Nederland, net zoals in de vooroorlogse periode, opnieuw goede economische relaties moest opbouwen met Duitsland. Horst Lademacher is heel eenduidig over deze twee houdingen. Volgens hem domineerde op inofficieel niveau het gevoel van haat, woede en verontwaardiging en op officieel niveau voerde Nederland meer een rationele koers.2 Andere historici komen met een nauwkeuriger beeld. Martijn Lak concludeert op basis van zijn onderzoek naar de economische relaties tussen beide buurlanden dat al tijdens de oorlog de meeste politici overtuigd waren van het belang om snel weer goede relaties op te bouwen.3 Toch noemt Lak het beleid van de eerste naoorlogs regering ‘ambivalent en niet besluitvaardig’.4 Deze mening wordt gedeeld door Friso Wielenga, die beweert dat tot 1947 er geen coherente politiek was. Naast het streven naar betere banden werden er ook een aantal anti-Duitse maatregelen voorbereid en uitgevoerd zoals de vermindering van het aantal lesuren Duits op scholen en de verwijdering van Duitsers uit Nederland.’5 Net als Lak en Wielenga beschrijft M.D. Boogaarts het gebrek aan samenhang in het Nederlandse buitenlandse beleid. Hij komt met het voorbeeld dat er aan de ene kant werd gepleit voor de annexatie van Duitse gebieden en de uitzetting van Duitsers uit Nederland en aan de andere kant in 1947 een kabinetsbesluit werd genomen om Duitse technische en wetenschappelijke experts naar Nederland te halen om bepaalde industrieën te helpen ontwikkelen.6

Volgens Chris van der Heijden verschoven de Nederlandse visies op Duitsland. Eerst waren de argumenten gebaseerd op angst voor een wederopstanding van een sterk Duitsland. Onder druk van de opkomende Koude Oorlog verschoven deze visies naar het ontwikkelen van een sterke Duitse staat. Toch bleef volgens NIPO-onderzoek de stemming negatief tegen Duitsers. In 1947 koesterde nog 53 procent van de ondervraagden negatieve gevoelens jegens de Duitsers. Een jaar later in 1948 daalde dit naar 50 procent. Maar in de jaren vijftig werd dit

1 F. Wielenga, Van vijand tot bondgenoot. Nederland en Duitsland na 1945 (Amsterdam 1999), 19-21

2 H. Lademacher, Zwei ungleiche Nachbarn. Wege und Wandlungen der deutsch-niederländischen Beziehungen

im 19. und 20. Jahrhundert (Darmstadt 1990), 194-195

3 M. Lak, Tot elkaar veroordeeld. De Nederlands-Duitse economische betrekkingen tussen 1945-1957, (Hilversum

2015), 30

4 Ibidem, 88

5 Wielenga, Van vijand tot bondgenoot, 39-40

6 M. D. Boogaarts, ‘Ressentimenten en realiteitszin in Nederland 1945-1950’ in: J.W.F. Wielenga (ed.), De Duitse

(4)

4 aantal flink minder; nog maar 30 procent in 1953. In de eerste jaren na de bezetting plaatsten de kranten veel akkefietjes tussen Nederland en Duitsland, zoals grensincidenten in Drenthe, en of de door de Britten geschonken dieren uit de dierentuin van Paderborn aan het Amsterdamse Artis teruggegeven zouden moeten worden.7

De scheidslijnen waarin de samenleving was geordend voor de oorlog werd volgens Ido de Haan grotendeels voortgezet na de oorlog met de oorlog slechts als onderbreking. Weliswaar streefde een ‘substantieel aantal leden van de elite’ naar doorbreking van de vooroorlogse segregatiestructuur. 8 Deze ‘doorbraak’ strandde volgens De Haan al snel na het einde van de oorlog.9 Er was kritiek op de vooroorlogse partijstructuur, die te verdeeld werd of zoals dat werd genoemd een ‘hokjesgeest bevatte’. De terugkeer naar de politieke vooroorlogse indeling was niet vanzelfsprekend. Volgens Nele Beyens waren er net na de oorlog dan ook weinig partijpolitieke activiteiten.10 De PvdA was een partij die opgericht werd met het doel een doorbraakpartij te zijn waarin sociaaldemocraten, progressieve liberalen, protestanten en katholieken een sociaal progressieve eenheidspartij vormden. De oprichting van de PvdA kon niet voorkomen dat het vooroorlogse politieke bestel niet terugkeerde. De grote confessionele keerden terug alsook de Communistische Partij Nederland (CPN).11

Op politiek gebied stonden de partijen Partij van de Arbeid (PvdA) en de Katholieke Volkspartij (KVP), vanaf 1946 coalitiegenoten in het kabinet Beel I, diverse keren tegenover elkaar als het om de kwesties omtrent de toekomst van Duitsland ging. De KVP was, samen met de andere confessionele partij, de Anti Revolutionaire Partij (ARP) groot voorstander van de annexatieplannen. De PvdA vond echter dat Nederland zich zou moeten richten op het opbouwen van een democratisch en economisch gezond Duitsland. Volgens Boogaarts bestond er een verschil in opvatting in de verschillende zuilen. Zo waren mensen in de socialistische zuil voornamelijk tegen de annexatieplannen, waren protestanten en liberalen terughoudend en was men in de katholieke zuil positief over annexatie. De Nederlandse bevolking was echter zeer verdeeld over de annexatie. Uit een enquête net na de oorlog bleek dat 55 procent tegen annexatie was en 45 procent voor was.12

Het begrip verzuiling heeft een aantal keren tot begripsverwarring geleid. Want moet men verzuiling interpreteren als een starre indeling van de samenleving tussen 1890 en 1970 of is het meer een dynamisch begrip? Huub Wijfjes maakt een onderscheid tussen zware en lichte gemeenschappen. Dit onderscheid, mede gedefinieerd door Peter van Dam, houdt in dat de zware gemeenschappen een netwerk van organisaties op basis van herkenbare normen en waarden zijn die de leden enigszins verplicht moesten aanhangen. De lichte gemeenschappen contrasteren hiermee aangezien deze in mindere mate verplichtingen kennen. De prostestanten en katholieken zouden in deze indeling tot de zware gemeenschappen gerekend kunnen worden en de sociaaldemocraten en de liberalen tot de lichte gemeenschappen.13 Al zou men bij de protestanten door de onderlinge verdeeldheid moeten spreken van meerdere zware gemeenschappen. Volgens Wijfjes leidde de in de negentiende eeuw opgekomen massapers tot een greep van de politiek-maatschappelijke gemeenschappen op de inhoud van de media. Deze greep werd gedaan door het starten van eigen kranten zoals De Tijd die door

7 C. van der Heijden, Dat nooit meer. De nasleep van de Tweede Wereldoorlog in Nederland

(Amsterdam/Antwerpen) 2011, 239,240

8 I de Haan, Na de ondergang. De herinnering aan de Jodenvervolging in Nederland 1945-1995 (Amsterdam

1997) 96, 97

9 Ibidem, 57

10 N. Beyens, Overgangspolitiek. De strijd om de macht in Nederland en Frankrijk na de Tweede Wereldoorlog

(Amsterdam 2009) 222, 223

11 Ibidem, 230

12 Boogaarts, ‘Ressentimenten en realiteitszin in Nederland’, 19

(5)

5 Abraham Kuiper werd opgericht en Het Volk door Pieter Jelles Troelstra. De politieke commentators werden gerekruteerd uit de eigen kringen. Wat hieruit voorkwam was meer dan een pacificerende houding in conflicten en de bevestiging van de eigen ideologische identiteit. Er was dikwijls felle bestrijding van andere groepen en opvattingen die aanwezig waren in de andere gemeenschappen. De media hielden zich volgens Wijfjes voornamelijk bezig met agendasetting, priming (het bepalen van de kwaliteit waarop partijen en politici beoordeeld kunnen worden) en framing (het bepalen van de manier waarop de lezers over bepaalde onderwerpen zouden moeten nadenken).14 De actieve beïnvloeding door de zuilstructuur is ook onderschreven door Blom die hierover schreef: ‘Naast de overheidspropaganda waren het immers boven alles de oproepen door of namens de elites van de zuilen via de eigen communicatiekanalen, die tot de gewenste, namelijk zowel actieve als tot incassering bereide, houding van de bevolking konden bijdragen.’ Kranten zouden via deze optiek gezien kunnen worden als spreekbuizen van de politieke partijen. Over de keuze over het wel of niet overnemen van het begrip verzuiling kom ik later op terug in deze inleiding.15

In bijlage 1 staat een overzicht van de zes grootste Nederlandse dagbladen naar oplage in 1946. Voor mijn onderzoek vind ik het belangrijk om niet de kranten te selecteren op basis van ideologische achtergrond. Hiermee zou ik anders al van tevoren vaststellen dat de verzuilingstructuur een valide indeling was van de Nederlandse samenleving op dat moment. In 1988 werd dit echter wel gedaan in de doctoraalscriptie van R.O. Struijs. Struijs vond dat hij hiermee een goede ‘representatie’ gaf van de landelijke dagbladen.16 Ik kies er daarentegen voor om de vijf kranten te onderzoeken met de grootste oplages: Het Vrije Volk, Trouw, Het Parool,

De Volkskrant en De Waarheid. Op deze manier hoop ik een goed beeld te krijgen van wat een

aanzienlijk deel van de krantlezende bevolking aan opinies en berichtgeving te lezen kreeg. Struijs deed overigens ook onderzoek naar enkele lokale noordelijke en zuidelijke kranten. Helaas zegt Struijs niet waarom hij specifiek voor deze dagbladen gekozen heeft. Aangezien ik een langere periode onderzoek, 1945 tot 1949 in plaats van 1945 tot 1946, en daarnaast de pamfletten bestudeer, heb ik vanuit praktische redenen besloten om geen regionale kranten te onderzoeken. Ik ben mij ervan bewust dat voor de volledigheid dit voor toekomstig onderzoek wel gewenst is. Personderzoeker Maarten Snijder schreef bijvoorbeeld: ‘Evenals de weekbladen zagen de dagbladen de belangstelling van het publiek na 1945 verminderen. […] Toen de kranten omvangrijker werden en de prijzen stegen begonnen steeds meer mensen een krant te lezen en vaak was dat dan nog het teruggekomen oude bekende regionale dagblad, bezorgd door vaak de oude bezorgers.’17 Er zal daarom ook omvangrijker onderzoek nodig zijn op basis van een grote selectie aan regionale dagbladen.

Belangrijk is op te merken dat het publieke debat en de publieke opinie niet verward moeten worden met de mening van het volk. Dit om te voorkomen dat dit onderzoek verkeerd geïnterpreteerd zal worden. De mening van het volk staat weliswaar in direct contact met de publieke opinie, maar toch dienen deze begrippen uit elkaar gehaald te worden. De meningen van publicisten en journalisten kunnen bovendien afwijken van wat uit enquêteonderzoeken naar voren zou kunnen komen. Historisch onderzoek naar de mening van het volk in een bepaalde periode is praktisch onuitvoerbaar. Hij of zij kan zich enkel beroepen op mogelijk in het verleden gehouden enquêteonderzoeken. Maar deze zullen niet of nauwelijks tot kwalitatieve antwoorden kunnen leiden. Interessanter is daarom te onderzoeken wat er in het

14 Wijfjes, Media, zuilen en pacificatie: een dynamisch historische relatie, 10

15 J.C.H., Blom, ‘Jaren van tucht en ascese: enige beschouwingen over de stemming in herrijzend Nederland

(1945-1950)’, in: BMGN - Low Countries Historical Review 96:2 (1981), 315

16 R.O. Struijs, Het annexatie-vraagstuk Nederland 1945-1946. De openbare discussie over de noodzaak van

gebiedsuitbreiding, doctoraalscriptie (Amsterdam 1988), 16

(6)

6 verleden gepubliceerd is aan meningen. Het is arbitrair om Tweede Kamerdebatten te scharen onder het publieke debat. Idealiter zou de Tweede Kamer een verlengstuk moeten zijn van het publieke debat. Door de vervlechting tussen Kamer en kabinet door het partijstelsel zou men zich kunnen afvragen of het Kamerdebat een ultieme uiting is van het publieke debat. Het gaat mij echter te ver om in termen te schrijven als elite en volk. Deze termen zijn te onnauwkeurig om een complexe historische werkelijkheid te kunnen verklaren. Toch zijn Kamerdebatten net als de publieke opinie nauw vervlochten met het publieke debat. Aangezien de Kamerdebatten over het onderwerp verschillende keren onderzocht zijn en het publieke debat nauwelijks, ligt mijn focus voornamelijk op het publieke debat.

Om tot een eigen operationalisering voor het onderzoek te komen heb ik eerst gekeken hoe de historici van de sleutelpublicaties te werk zijn gegaan. Friso Wielenga constateert dat er in 1999 nog weinig geschreven was over de bilaterale verhouding tussen Nederland en Duitsland. Hij heeft dit gat gevuld met een analyse van veel archiefmateriaal van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, parlementaire stukken en ministerraadnotulen. Dit heeft hij naar eigen zeggen aangevuld met beschouwingen uit dag- en weekbladen. Wielenga maakte ook gebruik van Duits soortgelijk materiaal.18 Hij koos drie politieke zwaartepunten die hij onderzocht. Eerste was de Nederlandse visies op de Duitse kwestie en de plaats die het nieuwe Duitsland zou moeten innemen in het Europese en Atlantische raamwerk. Tweede was de politieke relatie tussen Den Haag en Bonn in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog. Derde zwaartepunt was de ontwikkeling van de politiek-psychologische verstandhouding. Deze drie zwaartepunten zijn in chronologische volgorde weergegeven in Van vijand tot

bondgenootschap.

In plaat van de strikt chronologische aanpak van Wielenga, maakt Lak gebruik van een thematische aanpak en brengt bij elk thema chronologie aan. Hij haalt hierbij Hans Righart aan om dit te illustreren met het citaat: ‘Historici zijn beeldhouwers van de vormeloze Tijd’. De kunst hiervan is om de geschiedenis op te delen in herkenbare brokken. In de ogen van Lak maakt zo’n opdeling het mogelijk om het verleden te onderzoeken op samenhang. Wat sterk naar voren komt in zijn onderzoek is het onderzoeken van een mogelijke uniciteit in de bilaterale economische verhoudingen. Waarbij hij onderwerpen als wederkerigheid benoemd en de vergelijking maakt met de bilaterale verhoudingen van Duitsland met andere buurlanden. Het bronnencorpus van Lak vertoont een goede variatie tussen Nederlandse en Duitse literatuur en overheidspublicaties. Wel zijn er weinig opiniestukken, parlementaire bronnen en krantenartikelen gebruikt.

Een andere auteur van een sleutelpublicatie, Lademacher, brengt met zijn boek de betrekkingen in de negentiende en twintigste eeuw tussen Duitsland en Nederland in kaart. Slechts enkele paragrafen van zijn laatste hoofdstuk waarin de relaties van de ‘Nachkriegszeit’ behandeld worden zijn relevant voor mijn onderzoek. Als bronnencorpus voor deze paragrafen maakt hij gebruik van het eerdere werk van Wielenga en Nederlands- en Duits overheidsmateriaal. Hij koos hier dezelfde operationalisering als Wielenga, maar dan beknopter. Boogaarts geeft de politieke ontwikkeling van het thema uitvoeriger weer. Bijna elke overheidscommissie die zich met de toekomst van het verslagen buurland bezighield werd uitgebreid chronologisch door Boogaarts beschreven. Hij heeft hier voornamelijk primaire bronnen voor gebruikt. Onderdelen van dit bronnencorpus bevatten de Handelingen uit de Tweede Kamer, wetsontwerpen, commissieverslagen etc. Hij gebruikt nauwelijks krantenartikelen.

In mijn onderzoek zal ik grotendeels de operationalisering van Lak overnemen, omdat ik mij goed kan vinden in zijn stelling dat het opdelen van de geschiedenis in herkenbare

(7)

7 brokken een ideaal instrument is om het verleden te analyseren, interpreteren en te presenteren. Ik wil mijn deelvragen dan ook thematisch chronologisch beschrijven. De auteurs van de sleutelpublicaties bestudeerden voornamelijk hoe het kabinet handelde in deze bilaterale kwesties. Het publieke debat werd daarin als beïnvloedende factor gezien, om daarmee de houding van het kabinet te begrijpen. Het onderzoek naar het publieke debat is daarmee van onderliggend belang ten opzichte van het overheidsbeleid. In mijn onderzoek wil ik dit omdraaien en het publieke debat centraal stellen. Hiermee hoop ik erachter te komen hoe de verschillende groepen in het publieke debat acteerden en hoe deze verschillen in opvattingen tussen groepen verklaard kunnen worden. Ik kies nadrukkelijk voor het woord groepen en niet voor het woord zuilen. Er is teveel a pari, zoals bij Wielenga en Boogaarts, vanuit de zuilenstructuur beredeneerd in het onderzoek over de Nederlandse houding ten opzichte van Duitsland net na de Tweede Wereldoorlog. Het is noodzakelijk om de verzuilingsstructuur niet a pari over te nemen maar kritisch te bejegenen. Voor mijn onderzoek zal ik gebruik maken van kranten en van pamfletten. De pamfletten wil ik bestuderen op basis van de indeling die Maarten J. Van Heems heeft gemaakt over de verschenen pamfletten over de annexatiekwestie. De eerste hoofdstroom waren de pamfletten die zich uitspraken voor de annexatie. Het merendeel van de verschenen pamfletten kunnen hieronder geplaatst worden. De tweede hoofdstroming bevat de anti-annexatie pamfletten. De derde hoofdstroom zijn de neutrale pamfletten.19 Ik wil de diverse standpunten van deze pamfletten naar voren brengen en analyseren.

Door de relevante literatuur bestudeerd te hebben ben ik erachter gekomen dat het publieke debat nog niet grondig is onderzocht en daarom wil ik onderzoeken in hoeverre de visies op het verslagen buurland Duitsland verschoven in de jaren 1945-1949. Zoals ik al beschreven heb wil ik deze vraag onderzoeken aan de hand van het publieke debat over operatie Black Tulip en het publieke debat over de annexatiekwestie. Operatie Black Tulip vond direct plaats na de capitulatie van Duitsland en onderzoek hiernaar kan interessante inzichten opleveren. Het andere thema; de annexatiekwestie, is relevant omdat de annexatiekwestie één van de belangrijke onderwerpen was in het thema van de Nederlandse visie op het verslagen buurland. In elke publicatie wordt dit onderwerp namelijk besproken.

(8)

8

Hoofdstuk 1

Operatie Black Tulip

In tegenstelling tot het publieke debat dat beschreven staat in het tweede hoofdstuk, kende het publieke debat over Operatie Black Tulip minder duidelijke voor- en tegenstanders. Geen enkele van de door mij bestudeerde kranten toonde zich fel tegen de uitzettingen. Het debat was namelijk op te splitsen in een groep die voor de uitzettingen waren en een groep die kritisch op de uitzettingen waren. De groep die achter de uitzettingen stond maakte gebruik van argumentatie met de thema’s veiligheid en revanchisme, tegenover rechtvaardigheid en ethiek wat door de critici gebruikt werd.

Dat er revanchistische gevoelens heersten ten opzichte van Duitsland in de Nederlandse politiek blijkt uit het voorstel van de minister van Justitie, Hans Kolfschoten, om alle Duitsers die in Nederland woonden uit te zetten. Kolfschoten stelde in augustus 1945 een nota op aan de hand van de vraag hoe er gehandeld moest worden ten opzichte van Duitsers, nadat enkele burgers zelf het initiatief naar zich toe hadden getrokken en er verzoeken binnen kwamen voor de vrijlating van geïnterneerde Duitse dienstmeisjes.20 Het ging niet enkel over de mensen die deel hadden uitgemaakt van het Duitse bezettingsregime, maar om alle Duitsers. De codenaam voor deze operatie was Black Tulip. Het behelsde de uitzetting van vijfentwintigduizend Duitsers.21 De Duitsers zouden volgens dit plan in omgekeerde volgorde van binnenkomst in Nederland uitgezet worden naar Duitsland. De eerste groep die aan de beurt was waren de mensen die tijdens de Duitse bezettingsjaren naar Nederland waren gekomen, zoals nazi’s en Duitse werkkrachten. Vervolgens zouden de mensen die tussen 1933 en 1940 Nederland binnenkwamen worden uitgezet. Dit waren met name politieke vluchtelingen van het Duitse nationaalsocialistische regime, waaronder ook joden, en dienstbodes. De overige waren de mensen die voor 1933 naar Nederland waren gekomen zoals veel Duitse mijnbouwers, arbeiders die in de grensregio werkten of in de handel actief waren, bijvoorbeeld in steden zoals Amsterdam of Rotterdam.22

Het idee om Duitsers uit te zetten leefde al bij de regering in ballingschap in Londen.23 Hier werden enkele ‘terugkeerbesluiten’ genomen wat als rechtsgrond moest dienen om spoedig actie te kunnen ondernemen als Nederland bevrijd was. Toen Nederland pas net bevrijd was werden er al Duitsers opgepakt. De instructies van het Militair Gezag waren onduidelijk. Toch was er nooit een instructie geweest om alleen Duitsers op te pakken vanwege het feit dat zij Duits waren. Door het gebrek aan duidelijke richtlijnen en informatievoorzieningen werden sommige Duitsers weer vrijgelaten. Wat weer nieuwe problemen opleverde, want vaak waren hun woningen alweer ingenomen door nieuwe bewoners. Op 21 augustus besprak het kabinet de kwestie. Op basis van deze bespreking werd er een vreemdelingencirculaire uitgevaardigd, waarin stond dat alle Duitsers het land uit moesten met enkele uitzonderingen. Vluchtelingen van het nationaalsocialisme, mensen waarvan het in het Nederlands belang zou zijn te blijven, mensen die ‘voor en tijdens de bezetting zich als oprechte vrienden van het Nederlandse volk hebben gedragen’ en mensen die deel namen aan het Nederlands binnenlands verzet mochten blijven.24 De circulaire zorgde voor verschillende problemen. Hoe kon de Rijksvreemdelingendienst, die belast was met de

20 M. D. Boogaarts, ‘'Weg met de Moffen'. De uitwijzing van Duitse ongewenste vreemdelingen uit Nederland na

1945’ in: J.W.F. Wielenga (red.), De Duitse buur. Visies uit Nederland, België en Denemarken 1945-1995 (Den Haag 1996), 1

21 Wielenga. Van vijand tot bondgenoot, 31-32 22 Boogaarts, 'Weg met de Moffen', 1

23 J. Maartensdijk en Y. Nijland, Operatie Black Tulip. De uitzetting van Duitse burgers na de oorlog

(Amsterdam 2009), 102

(9)

9 taak, beoordelen of iemand een oprechte vriend van Nederland was? Daarnaast was er amper plaats in Nederland om mensen te verzamelen. Al in september 1945 vertelden verschillende ambtenaren aan Kolfschoten dat de geallieerde bezettingsmachten in Duitsland niet enthousiast waren over het plan. Zij vreesden dat het plan gekopieerd zou worden door andere voormalig door Duitsland bezette landen en dat dit tot verdere ontwrichting zou leiden in de Duitse bezettingszones, zoals gebrek aan woonruimte en voedselvoorziening.25

De Waarheid was in eerste instantie kritisch op de uitzettingen. Weliswaar verzette het

zich er niet tegen maar toch uitte het kritiek op basis van een eigen gevoel van rechtvaardig over hoe de uitzettingen werden uitgevoerd. De krant berichtte over het probleem dat sommige antifascisten dezelfde behandelingen kregen als nazi’s. De nazistische wetgeving waardoor Duitse Joden en politieke emigranten stateloos werden gemaakt is teruggedraaid waardoor deze mensen weer de Duitse nationaliteit kregen. ‘De Rijksduitsers dienen zich te melden bij de Vreemdelingenpolitie. Alweer terecht, maar de staatlozen, de antifascisten, staan thans in een rij met nazi’s op hun beurt te wachten. Hun vrees, tezamen met hun doodsvijanden in een kamp geïnterneerd te worden, is niet denkbeeldig. Het is reeds gebeurd, o.m. zijn er in Vught opgesloten.’ Dit probleem gold ook voor de huwelijken die met Duitsers gesloten waren na 10 mei 1940. Er waren volgens de krant bijvoorbeeld veel huwelijken gesloten met Duitse antifascisten die samen met Nederlandse vrijheidsstrijders vochten en er waren huwelijken met Duitse meisjes die Nederlandse vluchtelingen uit de concentratiekampen hielpen ontsnappen. De krant meldde enkele schrijnende gevallen van een stateloze Joodse man die vijf jaar lang voor de geallieerden meegevochten heeft en over de Joden die nog in kampen opgesloten zaten op Nederlands grondgebied. Daarnaast bood de organisatie ‘Volksherstel’ geen steun aan stateloze onderduikers en voor de Nederlandse vrouwen die getrouwd waren met de ‘z.g. Hollandduitsers’. 26

De krant ging in het artikel verder over de positie van de staatlozen. De staatlozen die terugkeerden uit Theresienstadt hadden moeilijkheden bij de Nederlandse grens en kregen namelijk geen hulppakket. Volgens de krant zijn de voorbeelden van de ‘tragedies en drama’s’ nog wel uit te breiden. De oorzaak van dit alles lag bij de beschikking die de minister van Justitie had getroffen op 20 april 1945, waarin hij besloot de stateloze die voorheen Duits was, als Duitser aan te duiden. ‘Wij hebben geen behoefte aan de aanwezigheid van Duitsers in ons land, die getoond hebben de verleende gastvrijheid te misbruiken. zij dienen geïnterneerd, gestraft of uitgeleid te worden. Maar evenmin hebben wij behoefte aan ministeriële beschikkingen, die geen onderscheid weten te maken tussen fascisten en anti-fascisten.’De krant riep daarom ook op om met nieuwe verordeningen te komen die de Duitse antifascisten niet als Duitse antifascisten te behandelen.27

Het Parool is een sociaaldemocratische krant uit Amsterdam die tijdens de bezetting

een sociaaldemocratische verzetskrant was. Na de oorlog werd het redactiewerk voortgezet. Net zoals De Waarheid was ook Het Parool kritisch over de uitzettingen op basis van een rechtvaardigheidsgevoel. Over de kwestie omtrent operatie Black Tulip vond de krant dat het terecht was dat er Duitsers werden uitgezet. Wel benadrukte de krant dikwijls dat het van belang was een goed onderscheid te maken tussen de Duitsers die moeten worden uitgewezen en welke er konden blijven. Een voorbeeld hiervan was een artikel uit juni 1946 waarin een reactie stond op een artikel uit de krant: De nieuwe Nederlander. Er stond dat er ‘geassimileerde’ Duitsers die de Nederlandse zaak steunden en zich tegen het

25 Boogaarts, 'Weg met de Moffen', 2, J. Maartensdijk en Nijland, Operatie Black Tulip, 63

26 ‘Statenlozen op een lijn met Nazi’s’, De Waarheid, 26 juni 1945, aangezien bij de meeste krantenartikelen de

auteur onbekend is heb ik vanuit synthetische overwegingen besloten om enkel de auteur te benoemen als deze bekend is.

(10)

10 nationaalsocialisme uitspraken. De krant noemde het daarom ook ‘een schromelijke onrechtvaardigheid’ dat deze mensen Nederland zijn uitgezet. Dit moest daarom voorkomen worden door per individu een onderzoek in te stellen om zulke situaties te voorkomen.28

De krant bleef kritisch. Dit blijkt uit een artikel dat op 7 augustus 1945 gepubliceerd werd. Hierin berichtte de krant dat het Bureau van de Vreemdelingenpolitie in Amsterdam een lijst heeft opgemaakt van Duitsers die verwijderd zullen worden uit Nederland. Op een zaterdagnacht waren al zeshonderd arrestaties verricht.29 De krant vond dat Duitse antifascisten niet gelijk behandeld moesten worden als Duitsers die bijgedragen hebben aan het bezettingsregime. Er was tijdens de oorlog de illegale ‘Vereeniging van Duitsche en Statenlooze Anti-facisten’ actief in Nederland. De krant schreef: ‘Het zou echter maar een halve waarheid zijn, indien wij erover zouden zwijgen, dat er binnen het Duitsche volk krachten waren en zijn, die zich nooit met het facisme hebben verzoend, die een strijd op leven en dood hebben gevoerd tegen het regiem, dat de donkerste middeleeuwen met de modernste techniek verenigde.’ Volgens de krant werd deze strijd zowel in Duitsland als in landen buiten Duitsland gevoerd. Zo zijn er veel van dit soort Duitsers ter dood veroordeeld en in concentratiekampen vermoord. Volgens de krant deden zij dit niet om hun eigen huid te redden, want veel van dit soort mensen waren al actief aan het begin van de bezetting. ‘Maar wij zijn overtuigd dat het vrijheidlievende en vooruitstrevende deel van het Nederlandsche volk, dat de deelname van den Duitsche antifacisten aan den strijd tegen de nazi-heerschappij van dichtbij kon gadeslaan, zich deze wel weet te herinneren en niet zal toelaten, dat de medestrijder en kameraad zal worden gelijkgesteld met den beul en onderdrukker.’30

Op 7 september 1945 hield de kritiek van Het Parool op en stelde het zich neutraler op ten opzichte van het beleid. De krant schreef dat er nog steeds gesprekken waren tussen de Nederlandse regering en de geallieerde bezettingsautoriteiten over de uitzetting van Duitsers. Dit waren volgens de krant ook Duitsers die geen misdaden op hun geweten hadden. Het

Parool vond dat enkel de mensen mochten blijven die blijk hebben gegeven van volledige

solidariteit, en dus verdiend hebben om in Nederland te mogen blijven. De krant meldde overigens dat de uit Duitsland afkomstige vluchtelingen van voor de oorlog mochten blijven. Gedeporteerden onder hen mochten terugkeren, mits zij het onderzoek naar de politieke betrouwbaarheid met goed gevolg konden afleggen.31 Negen dagen later berichtte de krant dat de eerste mensen in de ochtend om half zes opgepakt waren. Het ging zowel om individuen als hele gezinnen. Dit waren volgens de krant de ergste gevallen. Hun eigendommen werden verbeurd verklaard en hun meubels zouden worden gebruikt om kamp Mariënbosch mee in te richten.32

Door de kritiek besloot Kolfschoten het plan aan te passen en bepaalde groepen werden hierdoor vrijgesteld via het plan. Dit waren mensen die zich als ‘vriend van Nederland’ hadden gedragen, zoals mensen die aan het verzet deelnamen of de politieke vluchtelingen die tijdens het nationaalsocialistische bewind Duitsland ontvlucht waren. Het hoofd van de vreemdelingendienst Geveling was begin 1946 in Berlijn om de uitwijzingsplannen met de geallieerden te bespreken. Hij kreeg enkel de toezegging dat vooralsnog enkel de mensen die actief deel hadden genomen aan het Duitse bezettingsregime, zoals bijvoorbeeld krijgsgevangenen, uitgezet mochten worden. Dit betekende dat enkel Duitsers die nog niet zo lang in Nederland waren konden worden uitgezet. Voor Nederland was het nadelig dat de geallieerden het Nederlandse uitzettingsbeleid op basis van reciprociteit zouden behandelen.

28 ‘Wat wij in andere kranten lazen:’, Het Parool, 26 juni 1945 29 ‘‘‘Heraus’’’, Het Parool, 7 augustus 1945

30 ‘De Duitsche antifacisten’, Het Parool, 30 augustus 1945 31 ‘Duitschers terug’, Het Parool, 7 september 1945

(11)

11 Dit betekende dat voor elke uitgezette Duitser een Nederlands staatsburger zou terugkeren naar Nederland. De Britten waren hier overigens al in het voorjaar van 1946 mee begonnen. Er werd een adviescommissie in het leven geroepen onder leiding van het PvdA-Kamerlid Schilthuis die de objectiviteit moest waarborgen van twijfelgevallen voor uitzetting, en ervoor moest zorgen dat het uitzettingsbeleid door brede kringen in de samenleving gedragen zou worden. Deze commissie gaf advies als het hoofd van de vreemdelingendienst bij individuele gevallen op een andere conclusie zou komen dan het hoofd van de lokale politie, over de al dan niet nazistische achtergrond van Duitsers die uitgezet zouden kunnen worden. 33

Op 11 september 1946 ging de uiteindelijke uitzetting van Duitsers uit Nederland van start. Volgens de instructies van Justitie, dienden vanuit menselijk oogpunt gezinnen voltallig opgehaald te worden, om zo te voorkomen dat gezinnen uit elkaar gehaald zouden worden. Dit was ook de reden dat de gezinnen vaak in de nacht of ’s ochtends vroeg opgehaald werden. Hier kwam flinke kritiek op, met de herinnering van de Duitse razzia’s nog vers in het geheugen. Toch vond de opvolger van minister Kolfschoten, Johan van Maarseveen de methode aanvaardbaar, aangezien ‘men nu eenmaal overdag de mensen dikwijls niet thuis treft’. Als een gezin werd opgehaald mochten zij vijftig kilo aan bagage en honderd gulden meenemen, later is dit bedrag op dringend verzoek van de geallieerden verhoogd. Er zijn enkele gevallen bekend van mensen, voornamelijk in kleinere gemeenschapen in het Oosten en Zuiden van Nederland, die Duitsers een onderduikadres boden om aan de uitzetting te ontkomen. Daarnaast waren er ook gevallen van politieagenten die de uitzettingen uit principiële redenen tegenwerkten. De Duitsers werden ondergebracht en vervoerd naar een aantal kampen die aan de grens lagen. In deze kampen zijn ongeveer duizend mensen terecht gekomen waar zij, soms maandenlang, wachtten op het vervolg van hun uitzetting. Als zij werden uitgezet werden ze met vrachtwagens naar Duitsland vervoerd en aan de Engelsen overgedragen. In de wintermaanden van 1946-1947 kwam de uitzetting zelfs helemaal stil te liggen toen de Engelsen weigerden Duitsers toe te laten. In de Britse bezettingszone was er die winter namelijk een hongersnood en een kolentekort.34

Terugkerend naar de kranten blijkt dat De Volkskrant bij aanvang overwegend achter het Nederlandse uitzettingsbeleid stond. De krant beargumenteerde dit op basis van veiligheid. De krant berichtte dat er uiteindelijk achtduizend Duitsers uitgezet zouden gaan worden. Nadat zij geïnterneerd zouden worden in kamp Mariënbosch, zou er twee keer per week een vrachtwagen honderd Duitsers per keer naar kamp Lüstringen, vlakbij Osnabrück, gebracht worden, waar zij verder doorgestuurd zouden worden naar de verschillende Duitse bezettingszones. Over de geïnterneerden schreef de krant: ‘De 750 geïnterneerde Duitsers in Mariënbosch zijn vreemdelingen, die bij een vrij verblijf in ons land als een gevaar moeten worden beschouwd.’35

De andere confessionele krant het Dagblad Trouw steunde net zoals De Volkskrant het beleid van het kabinet. De krant vond het rechtvaardig dat er Duitsers uitgezet werden en steunden daarom ook het beleid van het kabinet. Trouw noemde in september 1946 wel enkele moeilijkheden die met het uitwijzingsbeleid gepaard gingen. In Amsterdam waren op dat moment volgens de krant nog vijfduizend Duitsers die er woonden, terwijl in Mariënbosch slechts plaats was voor veertienhonderd personen, die ook nog eens niet doorgestuurd konden worden. De uitwijzingen moesten namelijk altijd overlegd worden met de vertegenwoordigers uit de Britse bezettingszone. Alleen als Duitsers illegaal de Nederlandse grens overtrokken konden zij direct weer worden teruggestuurd. Ook dacht de krant dat sommige Duitsers valse

33 Boogaarts, 'Weg met de Moffen', 3-5 34 Ibidem, 6-7

(12)

12 papieren bezaten, waardoor zij als Nederlander aangemerkt konden worden. Alle gevallen zouden beoordeeld worden door een commissie, die volgens de krant streng moest optreden. Toch vond de krant dat er een uitzondering gemaakt moest worden voor Duitsers die zich tijdens de oorlog voorbeeldig hadden gedragen. Zij waren bijvoorbeeld fel antinazi en hebben het ondergrondse verzet gesteund. ‘Dit zijn echter uitzonderingsgevallen. Deze menschen hebben recht hier te blijven. Verreweg de meeste Duitschers zullen echter uit ons land verdwijnen. Daar zal men op kunnen rekenen!’36

Hoewel net zoals De Volkskrant, Trouw achter de uitzetting stond, was de toon wel meer revanchistisch van aard. De krant deed uitgebreid verslag van de ‘razzia’s’ die werden gehouden in de vroege ochtend van 11 november 1946 zonder dit te veroordelen. Deze eerste arrestanten waren Duitsers die in geen geval in aanmerking zouden komen voor een verblijfsvergunning. Zij hadden volgens de schrijver gecollaboreerd met het Duitse bezettingsregime. Dit waren Duitsers die ‘dikwijls in al hun kamers beeltenissen van Hitler aan den wand hadden, bij de Grüne Polizei werkten, kortom, die het schrikbewind in Nederland hielpen bevorderen en de Nazi’s krachtig ondersteunden’.37 Onder het artikel stond een artikel met een uiteenzetting die de directeur van de Nederlandse Staatsmijnen deed, C. Th. Groothoff. Hij pleitte ervoor om de geïnterneerde Duitsers aan het werk te zetten in de Nederlandse mijnen. Dit werd al gedaan door voormalig SS’ers en voormalig personeel van de Kriegsmarine. Hoewel de krant revanchistisch was vond het dat de geïnterneerden netjes behandeld moesten worden. Volgens Groothoff werden deze mensen menselijk behandeld en werd er geprobeerd de tewerkgestelden met voorlichting weer ‘geschikt te maken voor opneming in de maatschappij.’. Hoe zij zouden werken speelde een rol bij de bepaling of de tewerkgestelden aanspraak zouden maken op reclassering, maar mogelijk konden zij na de straftijd alsnog in de mijnen werkzaam blijven. De tewerkgestelden zouden loon en gezinstoeslagen krijgen waarmee gedeeltelijk de kampkosten betaald konden worden. Van de rest zouden zij hun gezin kunnen onderhouden.38 Dit toonde aan dat de krant weliswaar revanchistisch was maar ook vergevingsgezind was.

Een zeer opmerkelijk artikel stond in Trouw een aantal dagen later op 11 juli 1947. De krant meldde dat er voornamelijk West-Indische Duitsers, zowel mannen, vrouwen, als kinderen vanuit Mariënbosch de grens over zijn gezet. Volgens de krant waren deze West-Indische Duitsers het jaar daarvoor uit Suriname en Curaçao in Nederland aangekomen, nadat zij daar al eerder geïnterneerd waren geweest. ‘Practisch zitten zij dus reeds zeven jaren achter het prikkeldraad en de jonge kinderen in deze groep, die voor een deel uit Hernhutters, weten niet beter of prikkeldraad behoort bij het leven.’39 Bij de uitgewezenen zaten ook Nederlandse vrouwen die door het huwelijk met een Duitse man Duits zijn geworden. De krant schreef dat een deel van de uitgezette personen blij was te worden gerepatrieerd. De zwaarste gevallen zaten niet in kamp Mariënbosch maar in een kamp in Vught. De krant hoopte voor de nieuwe Duitsers die in het kamp tijdelijk geïnterneerd zouden worden dat hun transport ‘met minder moeilijkheden gepaard zal gaan dan met deze eerste groep het geval is geweest.40

In tegenstelling tot de berichten in 1945 waarin De Waarheid pleitte voor rechtvaardigheid jegens groepen zoals stateloze personen, toonde het zich fel en revanchistisch tegenover die mensen die Duits waren en geïnterneerd waren. Door de woordkeuze bleek De

Waarheid het goed te vinden dat Duitsers werden uitgezet. ‘Met schade en schande hebben wij

ondervonden, dat vele Duitsers, die in ons land een gastvrij onderdak ontvingen zich tijdens

36 ‘Slechts een klein aantal Duitschers mag in Nederland blijven’, Trouw, 9 september 1946 37 ‘Ongewenschte Duitschers het land uit’, Trouw, 11 september 1946

38 ‘Geïnterneerden naar de mijnen’, Trouw, 11 september 1946

39 ‘Eerste groep ongewenste Duitsers over de grens’, Trouw, 11 juli 1947 40 Ibidem

(13)

13 de bezetting zo misdroegen, dat er na de bevrijding geen plaats meer voor hen is.’41 De krant vond het vreemd dat er Duitsers vrijgelaten werden die geïnterneerd waren in kamp Vught. De krant sprak in het artikel diverse malen over ‘ongewenste Duitsers’. Over de achterblijvende woningen van de uitgezette Duitsers schreef de krant dat deze waarschijnlijk ter beschikking gesteld zouden worden door woningzoekenden ‘die zich beter hebben gedragen.’42 Weer een kort berichtje verscheen er op 16 september 1946 waarin geschreven werd dat ‘ongewenste Rijksduitsers’ op transport gingen naar een interneringskamp. De krant schreef het volgende: ‘Een der vrouwelijke geïnterneerden, die 15 jaar in Nederland verbleef, meende tot den fotograaf de vriendelijk opmerking te moeten maken: Als ik de kans krijg laat ik alle Hollanders in de gaskamer duwen.’43 Een jaar later berichtte de krant wederom in een zeer kort stukje over de uitzetting van ‘politieke delinquenten’ naar Duitsland. De krant berichtte dat enkele tientallen naar kamp Mariënbosch zijn gebracht.44 Op 29 augustus berichtte de krant dat er een wijzinging was in de richtlijnen van de regering over het uitzettingsbeleid. Tot dan toe mochten enkel de Duitsers blijven die konden bewijzen dat zij ‘vrienden van het Nederlandse volk’ zijn. Volgens de nieuwe richtlijnen zou deze bepaling alleen nog gelden voor de Duitsers die na 10 mei 1940 naar Nederland zijn gekomen. 45

Het daadwerkelijke aantal dat is uitgezet viel in het niets vergeleken met het oorspronkelijke aantal dat Kolfschoten wilde uitzetten. Het waren er namelijk drieduizend. In 1947 was er grootscheeps verzet tegen de uitzettingen. Dit gebeurde niet enkel door burgers maar ook door Duitse politici, die sinds korte tijd weer contact hadden met Nederlandse politici. De commissie-Schilthuis voelde dit aan en adviseerde het kabinet een mildere koers te varen en alleen de echte nazi’s het land uit te zetten. Van Maarseveen voerde een versoepeling door. Voortaan mochten de Duitsers blijven die zich voor 1940 in Nederland hadden gevestigd en zich tijdens de bezettingsjaren niet met de Duitse bezettingsmacht sympathiseerden. Toch vonden veel katholieken de versoepeling van Van Maarseveen niet ver genoeg gaan. Een katholieke organisatie die zich hiermee bezighield was de Nederlandse Caritas-missie, geleid door pater Körver. De kritiek werd op de spits gedreven door bisschop Guillaume Lemmens en kardinaal Johannes De Jong. Laatstgenoemde eiste een stopzetting van het uitwijzingsbeleid en dreigde het publiek maken van zijn afkeuring en met een verbod voor katholieke ambtenaren op het uitvoeren van het beleid van Van Maarseveen. De Jong was tijdens de oorlog een boegbeeld van onverzettelijkheid tegenover de bezetter en was zowel binnen als buiten de katholieke kerk een gewaardeerde man.46

De Volkskrant werd vanuit ethisch oogpunt kritischer op het uitwijzingsbeleid onder

invloed van de katholieke kritiek op het uitwijzingsbeleid. Op 28 augustus 1947 berichtte de

Volkskrant over enkele versoepelingen die door de regering zijn doorgevoerd omtrent het

uitzettingsbeleid. Waar eerst Duitsers moesten aantonen actief deel te hebben genomen aan het Nederlandse verzet, konden vanaf toen Duitsers die slechts ‘de Nederlandse zaak niet hebben benadeeld’ blijven. Dit gold ook voor Duitsers die door de bezetter gedwongen werd tot het uitvoeren van diensten. Het gold echter niet voor Duitsers die na 1940 naar Nederland waren gekomen. Zij moesten nog steeds aantonen dat zij deel hadden genomen aan het Nederlandse verzet om aanspraak te maken op een verblijfsvergunning. Volgens de krant moeten deze versoepelingen gezien worden als tegemoetkoming aan de wensen van de Caritas-missie, onder goedkeuring van kardinaal De Jong. Zij wensten verder nog dat uitgewezen

41 ‘Terug naar de Heimat’, De Waarheid, 11 september 1946 42 Ibidem

43 ‘Ongewenste Rijksduitsers’, De Waarheid, 16 september 1946

44 ‘Rijksduitsers naar kamp Marienbosch’, De Waarheid 22 september 1948 45 ‘Nieuwe richtlijnen voor uitwijzing van Duitsers’, De Waarheid, 29 augustus 1947 46 Maartensdijk en Nijland, Operatie Black Tulip, 107

(14)

14 Duitsers mochten beschikken over hun volledige roerende goederen, in plaats van de dertig kilo waarover de geïnterneerden mochten beschikken. Daarnaast meldde de krant dat de gezinshereniging van essentieel belang was. ‘Dit geschieden zijn is, naar de Caritas-missie betoogt, in strijd met de meest primaire mensenrechten. De Duitse gezinnen, die nu worden uitgewezen worden practisch als paupers overgebracht naar een land, dat een morele en materiële crisis doormaakt zoals zelden in de geschiedenis is voorgekomen. Het noodzakelijk gevolg is voorgekomen. Het noodzakelijk gevolg hiervan zal zijn dat deze gezinnen in de morele en materiele verwordingen zullen ten gronde gaan. Nederland kan daarvoor de verantwoordelijkheid niet van zich afschuiven.’47

In tegenstelling tot de Volkskrant die haar toon matigde door de katholieke kritiek werd

Het Vrije Volk feller in haar berichtgeving en uitte het kritiek op de manier waarop bisschop

De Jong zich met het overheidsbeleid bemoeide. De berichtgeving dat kardinaal De Jong gedreigd zou hebben om de katholieke ambtenaren te verbieden mee te werken aan het uitwijzingsbeleid kon de krant in eerste instantie dan ook niet geloven. Het Vrije Volk ging in op de negatieve berichtgeving die er was over het uitzettingsbeleid. De krant noemde het een ‘miskenning van de feiten’ wanneer iemand zei dat de Duitsers die niks op hun geweten hadden uit Nederland verjaagd werden om geen enkele andere reden omdat zij Duitser zijn. De krant schreef dat de Rijksvreemdelingendienst verklaard had dat nog geen tien procent van de Duitsers die in Nederland waren gevestigd uitgewezen waren of zouden worden uitgezet. ‘De richtlijnen zijn mild en ieder krijgt de kans zijn belangen te verdedigen.’ Volgens de krant waren de twintig gevallen die door de Caritas Missie genoemd werden terechte uitzettingen. ‘In gevallen, waarin een Duitser gehuwd is met een van oorsprong Nederlandse vrouw, wordt volgens een later gegeven instructie meer dan gewone consideratie gebruikt.’ De toestand van kamp Mariënbosch was bovendien goed. De omgeving was gezond en de voeding was gelijk aan die van de burgerbevolking. De reden dat hier ook kinderen geïnterneerd waren had volgens de krant te maken met het streven van de regering om gezinnen niet uit elkaar te halen.48

De katholieke kritiek kwam keihard aan bij de katholieke Van Maarseveen. Tijdens de daaropvolgende Ministerraadvergadering sprak hij zijn frustratie uit dat hij op deze manier zijn beleid niet kon uitvoeren en dat het episcopaat zich in een grote mate met het regeringsbeleid bemoeide. Minister-president Beel besloot een vertragingstactiek uit te voeren door eerst een onderzoek in te stellen naar aanleiding van een brief van een ambtenaar waarin vermeende misdragingen stonden van ambtenaren van de Rijksvreemdelingendienst. Dit zou minister Van Maarseveen tijd verschaffen de kwestie met de katholieke kerk op te lossen. Tijdens een volgend overleg met de Caritas-missie, een aantal maatschappelijke organisaties en de protestante kerken deed Van Maarseveen de toezegging dat in de periode van 1 november 1947 tot 1 april 1948 er geen nieuwe interneringen zouden plaatsvinden. Tegelijkertijd zou hij de gevallen die door Caritas aangedragen zijn onderzoeken en beloofde hij zeven commissies in het leven te roepen waarin de, bij dat overleg aanwezige organisaties, vertegenwoordigd zouden zijn. Deze commissies zou dan hem kunnen adviseren over alle toekomstige uitzettingen.49

In de krantenartikelen werd veel gesproken over kamp Mariënbosch. Maar hoe zag dit kamp eruit? Mariënbosch was een kamp wat kort na de bevrijding van Nijmegen door de Canadezen was opgebouwd als repatriëringskamp. Het kamp had halfronde barakken, riolering, een bioscoopbarak, een ziekenhuiscomplex en een oecumenische kerkzaal. De

47 ‘Duitsers, die niet tegenwerkten kunnen blijven’, De Volkskrant, 28 augustus 1947 48 ‘Uitwijzing van Duitsers wordt zorgvuldig behandeld’, Het Vrije Volk, 3 juni 1948 49 Maartensdijk en Nijland, Operatie Black Tulip, Operatie Black Tulip, 107-109

(15)

15 barakken waren opgebouwd met gebogen ijzeren golfplaten rondom een staalprofiel. In de winter bood dit weinig bescherming tegen de kou.50 Het kamp is vrijwel altijd omstreden geweest. Buurtbewoners dienden een protest in tegen de komst van de Duitsers. Toen het kamp in gebruik genomen werd stuurden geïnterneerden bezwaarschriften naar de procureur-generaal in Arnhem. Vaak vonden ze het onterecht dat ze beroofd waren van hun vrijheid zonder dat er een aanklacht van strafbare feiten was. De geïnterneerden mochten het kamp niet verlaten, slechts één keer in de twee maanden mochten de Duitsers bezoek ontvangen van bloedverwanten, er was geen mogelijkheid tot rechtsbijstand en kinderen kregen geen onderwijs. Daarnaast werd er bij een overtreding van een enkeling soms het hele kamp of een hele afdeling bestraft, inclusief kinderen.51 Er ontsnapten veel mensen uit het kamp, vaak met medewerking van kampbewakers. Ook waren er klachten over de ongelijke behandeling van de geïnterneerden, en er ontstonden (seksuele) relaties tussen kampbewakers en de Duitse vrouwelijke gevangenen.52 Toch constateerde het Rode Kruis op haar bezoek van 27 augustus 1947 aan het kamp dat de voorzieningen goed waren. Al maakte het zich wel zorgen over mensen die wel erg lang in het kamp moesten doorbrengen.53

Door de kritiek zag de Rijksvreemdelingendienst zich genoodzaakt om zich te verweren door middel van een ‘rapport’. De Volkskrant berichtte hierover op 2 juni 1948. Uit het artikel bleek dat de Rijksvoorlichtingsdienst vond dat het kamp aan redelijke eisen voldeed en dat het betreurde dat er door onjuist informatie de indruk was gewekt dat onschuldige Duitsers uitgezet zouden worden. De Rijksvreemdelingendienst pareerde dit door te stellen dat nog geen tien procent van alle Duitsers die tijdens de bevrijding in Nederland gevestigd waren zouden worden uitgezet. ‘Deze uitwijzing wordt geregeld aan de hand van door de regering gegeven richtlijnen, welke na de daarin aangebrachte verzachtingen niet anders dan mild kunnen genoemd worden.’ Het was daarnaast ook onjuist dat deze mensen geen verweer konden indienen, wat wel het geval was. Zij waren namelijk in staat om bewijsmateriaal te geven en verklaringen van derden te verzamelen. Van de uitgewezenen, die volgens de Caritas-missie onterecht was, bleek uit eigen onderzoek dat deze personen terecht kandidaat waren uitgewezen te worden. Verder benoemde de krant dat verschillende commissies in het leven geroepen waren door Kolfschoten die de minister zouden adviseren over individuele gevallen. Ook is het voorgekomen dat de Rijksvreemdelingendienst besloten had om bepaalde Duitsers niet uit te zetten, waartoe verschillende commissies wel geadviseerd hadden.54

Een dag later op 3 juni 1948 gaf de krant ferme kritiek op basis van een rechtvaardigheidsgevoel op een rapport en de Rijksvreemdelingendienst. ‘Een onvolledig en verdraaid rapport’ noemde de krant het. Het was onterecht dat de Rijksvreemdelingendienst uitspraken deed over de toestand in het kamp aangezien de hygiëne en voeding van het kamp mede overgedragen waren aan het directoraat-generaal voor de bijzondere rechtspleging. Ook de advocaten van de geïnterneerden zouden hierover moeten spreken vond de krant. Een dag voor de publicaties hadden tweehonderd geïnterneerden een protestschrift ondertekend waarin zij verklaarden nooit te zijn verhoord naar aanleiding waarvan zij beschuldigd werden. In het rapport zijn de onzedelijke toestanden en de behandelingen van de bezittingen van de Duitsers niet beschreven. Wat de schrijver van het artikel ook merkwaardig vond was dat de geïnterneerden gesommeerd werden het kamp schoon te maken toen er een afvaardiging van Arnhemse bladen het kamp kwam bezoeken. ‘Bij een onverwacht bezoek aan het kamp krijgt

50 Maartensdijk en Nijland, Operatie Black Tulip, Operatie Black Tulip, 111-112 51 Ibidem, 115-116

52 Ibidem, 117-119 53 Ibidem, 121-122

54 ‘Rijksvoorlichtingsdienst over ‘’’Mariënbosch’’: Voeding en legering zijn redelijk, hygiëne is voortreffelijk’, De

(16)

16 men echter allerminst de indruk, dat het met de voeding en de hygiëne zo best gesteld is in “Mariënbosch”’. Ook vond de schrijver van de krant dat de opmerking in het rapport dat de geïnterneerden zich bevonden in een gezonde bosrijke omgeving deed denken aan de opmerkingen die Duitsers maakten over de plaatsen waar gedeporteerden in Duitsland ondergebracht werden. De schrijver sloot het stuk af door te stellen dat de Caritas-missie pleitbezorger was voor mensen die het eigenlijk niet verdienen. Maar dat zij het juist deden vanuit idealisme. ‘Zij wil er slechts op aandringen, dat, indien uitwijzing niet is te vermijden, deze op menselijk en charitatieve wijze gebeurt.’55

Net zoals in de andere kranten plaatste Trouw ook een artikel met de verklaringen van de Rijksvreemdelingendienst dat de uitwijzing van Duitsers gebeurt door middel van milde richtlijnen. Over het feit dat er ook vrouwen en kinderen zijn uitgezet, werd gezegd dat de regering absoluut niet wilde dat gezinnen uit elkaar zouden worden gehaald. Dat kinderen moeten lijden vanwege de fouten van hun ouders noemde de Rijksvreemdelingendienst een ‘helaas voorkomend verschijnsel’. Daarnaast werden de bekende argumenten genoemd dat Mariënbosch in een bosrijke omgeving lag en daarom gezond was voor de geïnterneerden. Bovendien was het uitwijzingsbeleid gebaseerd op goede afwegingen en dat er verschillende commissies uitspraken doen over het lot van de mensen die mogelijk uitgezet zouden gaan worden.56 De krant noemde het begrijpelijk dat het verblijf in Mariënbosch voor de gedetineerden lang duurde omdat bijvoorbeeld voor elke Duitser die naar de Britse zone zou worden uitgewezen, een vierentwintigvoud uitreisdocument gemaakt moest worden.57 Hetzelfde gold voor een artikel op 8 juni 1948 waarin het verweer van minister Van Maarseveen gepubliceerd werd. Waar de stelling genoemd werd dat Mariënbosch geen modelkamp was, maar ook geen slecht kamp was. Bovendien ‘zijn er nog nooit vreemdelingen met zoveel rechtswaarborgen omgeven als de Duitsers.’ Voor de oorlog werden er namelijk helemaal geen dossiers bijgehouden van mensen die uitgezet werden. ‘Het is de vloek van de goede daad, aldus de minister, dat wanneer de regering op aandrang van kerkgenootschapen b.v. bepaalt, dat Duitsers, die met een Nederlandse vrouw getrouwd zijn en die eigenlijk op grond van hun gedrag in den bezettingstijd uitgewezen moeten worden, hier mogen blijven, achteraf deze gevallen gebruikt worden om de onjuiste voorstelling van zaken te verbreiden alsof de regering onschuldige mensen over de grens wil zetten en willekeur bij de uitzetting is betracht.’58

Het Vrije Volk hekelde de discussie die er in verschillende dagbladen gevoerd werd

omtrent kamp Mariënbosch. Er werd veelal kritiek geuit op de toestanden in het kamp, de behandeling van de geïnterneerden en de keuze van de mensen die geïnterneerd waren. Deze kritiek was volgens de krant gebaseerd op de gegevens van de Caritas-missie. De krant benadrukte een gepubliceerd stuk in De Volkskrant waarin er zonder commentaar op gezag van de Minister van Justitie een verweer op de verwijten werd gegeven. In het Volkskrantartikel stond dat Kardinaal De Jong een telegram naar de minister-president had verstuurd waarin hij aandacht vroeg voor de toestanden in het kamp en het dreigement dat hij alle katholieke ambtenaren zou verbieden mee te werken aan het uitwijzingsbeleid. Het Vrije

Volk schreef hierover: ‘Dit kan niet juist zijn, want het zou betekenen, dat ambtenaren, die in

hun functie gehoorzaamheid zijn verschuldigd aan de overheid en alleen aan haar tot haar, tot ongehoorzaamheid zouden worden aangezet. Indien er nog commentaar van de zijde der critici komt, zal het gewenst zijn, dat deze indruk wordt weggenomen.’59 Een tijdje later meldde de krant dat Duitse gezinnen van Mariënbosch naar kamp Avegoor bij Arnhem overgeplaatst

55 ‘Vreemdelingendienst pronkt met andermans veren’, De Volkskrant, 3 juni 1948 56 ‘Uitwijzing van Duitsers geschiedt volgens milde richtlijnen’, Trouw, 2 juni 1948 57 ‘Verdichtsel en waarheid over kamp “Mariënbosch”’, Trouw, 7 juni 1948 58 ‘Critiek op Mariënbosch onjuist’, Trouw, 8 juni 1948

(17)

17 zouden worden. Mariënbosch was namelijk niet geschikt voor de huisvesting voor gezinnen volgens de krant.60

Vijf dagen later plaatste De Volkskrant het artikel dat later in Het Parool bekritiseerd zou worden. In dit artikel berichtte de krant over een persconferentie van Van Maarseveen over de toestand in kamp Mariënbosch. Hij gaf toe dat Mariënbosch geen modelkamp was maar dat het ook weer niet een ‘buitengewoon slecht kamp’ was. Volgens de minister zaten mensen die naar de Britse bezettingszone gebracht zouden worden gemiddeld veertien dagen vast in het kamp, de mensen die naar de Amerikaanse zone uitgezet zouden worden zaten langer vast. Het kamp was volgens hem op tal van punten verbeterd, zoals het bouwen van een rioleringssysteem en de aanleg van een ziekenbarak. De voeding was uitstekend en briefwisselingen waren, als de censuur het toestond, toegestaan. Niet alleen naaste familieleden mochten de gedetineerden bezoeken maar ook overige familieleden en de gedetineerden mochten net zoveel pakketten ontvangen als er waren verzonden. De lokale politie oordeelde of mensen eventueel van hun bed gelicht moesten worden, iedere gedetineerde werd ondervraagd en wist daarom dan ook waarom hij of zij uitgewezen zou worden. ‘Van enige wrok jegens de Duitsers is geen sprake. De regering geeft immers toestemming aan Duitse kinderen in Nederland herstel van krachten te zoeken en voortdurend is zij bezig met het herstel van de zo geschokte betrekkingen met de Oosterburen.’ De minister sprak tegen dat de Rijksvreemdelingendienst zou hebben aangestuurd op echtscheidingen tussen Nederlands-Duitse echtparen. Hierover is juist de opdracht gegeven extra bewust te zijn.61

In tegenstelling tot De Volkskrant werd de toon van Het Parool harder en stond het vierkant achter de uitwijzingspolitiek. De krant wees erop dat een ‘solide meerderheid’ tijdens de oorlog vond dat de Duitsers het land uit zouden moeten worden gezet, en dat de naturalisaties van Duitsers tussen 1933 en 1940 ongedaan zouden moeten worden gemaakt. De schrijver gaf een specifiek voorbeeld waarin hij aan wilde tonen dat het terecht was dat Duitsers het land uit werden gezet. Het voorbeeld ging over Dr. Nieschulz, die eerst lector was aan de Universiteit Utrecht en daarvoor werkzaam was als ambtenaar in Batavia. Bij de inval van de Duitsers werd Nieschulz gepromoveerd tot ‘Ehrenprofessor’ en liep hij in een S.A.-uniform door Bilthoven als Gauleiter. ‘Van zulke ervaringen leert en, kan men althans leren. Men leert er uit, dat “die Heimat” ook na dertien jaar Nederlandse gastvrijheid nog wel zo trekt, dat een Duitser er met genoegen zijn gastheren voor verraadt. En het was die les (met duizenden soortgelijke te vermeerderen) die een solide Nederlandse meerderheid in de oorlogsjaren deed zeggen: er uit met alle Duitsers!’ De schrijver vond dat Van Maarseveen, zelfs na drie jaar na de oorlog, zeer milde richtlijnen heeft opgesteld voor de uitwijzing van Duitsers. Mensen die zelfs lid van de SS, de SA, en de Wehrmacht waren, konden door goed gedrag van gezinsleden en of de gezinsband hoop koesteren op een verblijfsvergunning volgens de schrijver. Het dreigement van kardinaal De Jong op een verbod van medewerking van katholieke ambtenaren op het uitzettingsbeleid noemde de schrijver, nauwelijks een wettige actie. ‘Mensen vergeten snel: al te snel. Zij vergeten, hoe gemakkelijk de overweldigende meerderheid der onder ons gastvrijheid genietende Duitsers tussen 1940 en 1945 “Heil Hitler” riep; hoe zij “en haie” bij de Duivendrechtse brug stonden om des Führers eerste tankhorde te bejubelen: hoe zij de “schneidige”uniformen aantrokken en zich omspanden met de koppelriemen met het lasterlijke “Gott mit uns” er op. Zij vergeten, hoeveleen van die Duitsers tussen 1933 en 1940 hier de invasie van de Germanen hielpen voorbereiden, hetzij als

60 ‘Duitse gezinnen naar kamp Avegoor’, Het Vrije Volk, 18 juni 1948

(18)

18 dienstmeisje, hetzij als lector aan den Universiteit.’ Er moest daarom voorkomen worden dat de kritiek op het beleid zou zorgen voor een verdere verzwakking in het uitzettingsbeleid.62

Toen er ophef kwam, naar aanleiding van de katholieke kritiek op het uitwijzingsbeleid, steunde Het Parool het beleid van minister Van Maarseveen. In een artikel op 7 juni 1948 zette de krant de standpunten van Van Maarseveen uiteen. De krant noemde het een merkwaardige gebeurtenis dat ‘de minister van barmhartigheid, zoals men mr. Van Maarseveen nog al eens schertsend noemt, zich moest te weer stellen tegen geestverwanten, die de barmhartigheid naar zijn oordeel thans toch wel wat te ver willen doordrijven.’ Van Maarseveen vond dat men zich niet door sentimenten maar door verstandelijke overwegingen moest laten leiden. Op basis van dat principe zijn niet heel veel Duitsers uitgewezen, namelijk maar tien procent van alle Duitsers die in Nederland waren. Zij zijn op goede gronden verwijderd. Bovendien werden alle Duitsers verhoord volgens hem. Er werd minimaal vijf vragen aan hun gesteld. Eerste vraag was of zij lid zijn geweest van een nationaalsocialistische organisatie. Tweede vraag was of zij deel uitmaakten van de Duitse bezettende overheid, vervolgens werd gevraagd of hun kinderen lid waren van de Hitler-Jugend. Als laatste vraag werd gesteld welk verweer zij hadden aan te voeren tegen de eventuele beschuldigingen. Wat altijd in ogenschouw genomen werd was of er dwang is uitgevoerd op deze mensen.

Volgens Van Maarseveen waren de mensen die als gevolg van de verhoren daadwerkelijk uitgezet werden echte raddraaiers. Over de toestand in het kamp zei de minister dat deze in orde waren. Weliswaar was het kamp oorspronkelijk bedoeld voor repatriërende Canadese militairen en niet voor gezinnen, toch zijn er de nodige aanpassingen gedaan zodat het ook voor gezinnen dragelijk zou zijn in het kamp. Als verweer op de ‘Gestapo-methode’, dat Duitsers van hun bed gelicht werden, pareerde de minister door te stellen dat anders veel mensen zouden onderduiken. Daarnaast is er besloten dat de eigendommen van de uit te wijzen Duitsers niet meer als vijandelijk bezit werd beschouwd.63

Uit alle bestudeerde krantenartikelen blijkt dat de meeste kranten het terecht vonden dat de Duitsers uitgezet werden. Er was echter wel kritiek op welke mensen er afgevoerd werden, maar nadat de commissie-Schilthuis aantrad werd deze kritiek al vrij snel minder. Een ander voorbeeld was de tegenstand van De Waarheid op het uitzetten van de staatlozen, die dikwijls Joods en/of politiek vluchteling was uit Duitsland. Deze kritiek paste in de chaos die er was omtrent het uitwijzingsbeleid na mei 1945, waarin er geen duidelijke voorschriften waren wie er wel en niet opgepakt moest worden. Opmerkelijkst is de verandering die De

Volkskrant ondergaan is. Eerst werd de uitwijzingspolitiek gesteund door deze krant, maar

nadat er kritiek kwam uit katholieke hoek, heeft de krant haar mening aan de hand van deze kritiek aangepast en uitte zich daarna enkel nog kritisch over de uitzettingen.

62 ‘Uitwijzing van Duitsers’, Het Parool, 2 juni 1948

(19)

19

Hoofdstuk 2

De annexatiekwestie

Tijdens de oorlogsjaren was de Nederlandse regering in ballingschap in Londen geen voorstander van annexatie van Duits grondgebied als compensatie voor het oorlogsleed wat Duitsland heeft veroorzaakt in Nederland. Deze houding veranderde toen bekend werd dat Duitsland had voorgenomen delen van Nederland onder water te zetten om daarmee een geallieerd offensief in Nederland te voorkomen. Als reactie hierop schreef de partijloze minister van Buitenlandse Zaken Eelco van Kleffens in het blad Foreign Affairs het artikel ‘If the Nazis flood Holland’ waarin hij pleitte voor annexatie van Duits grondgebied. Later schreef de regering een nota aan haar geallieerde bondgenoten om het streven van annexatie bij hun duidelijk te maken. Dit streven werd echter al op 27 juli 1945 afgezwakt nadat er in het regeringsprogram werd geschreven dat het annexatievraagstuk gekoppeld zou worden aan de publieke opinie. Dit kwam doordat de ministers Willem Drees (Sociale Zaken) en Hein Vos (Handel en Nijverheid) tegen annexatie waren. Als gevolg hiervan ontstonden er pamflettencampagnes, ondanks dat er papierschaarste was. In diezelfde maand richtte Kleffens het Nederlandsch Comité voor Gebiedsuitbreiding op. Oud-minister Van den Broek werd voorzitter en fervent voorstander van de annexatie, Frits Bakker Schut werd secretaris. De activiteiten ter bevordering van de Nederlandse publieke opinie ten behoeve van annexatie hebben niet het voor de voorstanders gewenste effect opgeleverd.64 Sommige plannen gingen heel ver. Zo zou er tienduizend vierkante kilometer Duits grondgebied moeten worden geannexeerd.65

Terugkerend naar het begin, dachten tijdens de oorlog de regering in ballingschap in Londen en redacteuren van illegale verzetsbladen al na over de toekomst van Duitsland. Lak schrijft hierover dat in bronnen weinig radicale opvattingen te vinden waren. Zeker in de eerste jaren, waarin er nog gedacht werd dat de bezetting heel lang zou duren en een Duitse nederlaag nog niet in zicht was, waren ideeën over de toekomst van Duitsland nog niet aan de orde.66 De illegale pers toonde zich algemeen niet revanchistisch tijdens de bezettingsjaren en veroordeelden al te grote revanchistische gedachten zelfs. Het Parool pleitte in december 1942 voor de opname van Duitsland in een nieuw Europees supranationaal orgaan. Trouw zag een jaar later voor Nederland een rol weggelegd als een bemiddelaar tussen de Angelsaksische wereld. Volgens Lak typeert het volgende citaat uit Het Parool van 15 oktober 1943 de opvattingen van de illegale pers in Nederland. ‘Nederland heeft geen belang bij een doodarm, uitgemergeld Duitsch achterland. Integendeel. Onze havens, onze doorvoerhandel, onze tuinbouw, onze industrie – zij kunnen alleen bloeien als zij ook naar het Oosten afzet bij een koopkrachtig Duitschland kunnen vinden.’67 Toch waren er ook bladen zoals het katholieke

Christofoor dat voorstander was van annexatie. Trouw wilde alles openhouden maar toonde

zich geen voorstander van annexatie. Als er dan toch geannexeerd moest worden moest dit dan wel ‘in grooten stijl’ uitgevoerd worden. Het te annexeren gebied zou zich tot aan de Weser moeten uitstrekken en ontvolkt moeten worden. Het gebied ten oosten daarvan zou dan een landbouwstaat moeten worden.68 Toch concludeert Lak uit zijn selectie van onderzochte bladen dat tachtig procent van de onderzochte publicaties zich tegen annexatie uitspraken. Dat is niet terug te zien in mijn krantenonderzoek. De bevolking was zeer sterk verdeeld over de

64 Boogaarts, ‘Ressentimenten en realiteitszin in Nederland’, 18-19 65 Wielegna, Van vijand tot bondgenoot, 19-22

66 M. Lak, ‘Onze welvaart staan en valt met die van Duitschland’. Opvattingen over naoorlogs Duitsland bij de

Nederlandse regering in Londen en de illegale pers tijdens de Tweede Wereldoorlog’ in: Tijdschrift voor

geschiedenis; vol. 123 (2010), afl. 3401, 402

67 Ibidem, 408-409 68 Ibidem, 412

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wij zijn niet onder de wet, maar onder de genade en deze komt er door in Christus te zijn, door het nieuwe verbond, niet door het oude verbond.. 2 Korinthiërs 3:6-7 “Hij heeft

Daar- om kunnen we zeker zijn dat zij die het meest van Hem kennen, niet de mensen zijn die de waarheid over Hem bespreken en daarbij hun opponenten tot schaamte brengen, maar wel

Wel spoort de Schrift ons aan vrijgevig te zijn (zie o.a. 2 Ko 8), maar God legt ons geen gebod op en zeker niet het gebod om tienden te geven, zoals de Joden werd voor- geschreven

Dat geldt niet alleen voor de stem van Nederlandse kinderen, maar ook voor gevluchte kinderen die hun stem zijn kwijtgeraakt toen ze thuis de deur achter zich dichtsloegen, op weg

U kunt altijd een beroep doen op één van de geestelijk verzorgers van het ziekenhuis.. Ook uw

De vraag van het begin – ‘wat moeten wij doen?’ – vat ik in dit artikel op als het in- nerlijke moeten dat patiënten en hun naas- ten kunnen ervaren in een grenssituatie,

De regionale alliantie ‘Veilig financieel ouder worden’ wil met deze kick-off bijeenkomst het probleem op de agenda zetten in Gelderland-Zuid.. Bij de 16 gemeenten en

kan ertoe bijdragen dat een staatkundige, maatschappelijke en culturele structuur ontstaat, die werkelijke garanties biedt, ook voor economische en financiële