• No results found

De mind-mindedness van ouders van kinderen met en zonder ADHD en de relatie met opvoedstijl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De mind-mindedness van ouders van kinderen met en zonder ADHD en de relatie met opvoedstijl"

Copied!
23
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ- EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN Graduate School of Childhood Development and Education

De mind-mindedness van ouders van kinderen met en zonder

ADHD en de relatie met opvoedstijl

Masterscriptie Orthopedagogiek

Faculteit der Pedagogiek, Onderwijskunde en Lerarenopleidingen Universiteit van Amsterdam

Sungaila Bruining (6144888) Begeleider: Dr. Ed de Bruin Amsterdam, 15 Februari 2019

(2)

2 Inhoudsopgave Abstract 3 Samenvatting 4 Inleiding 5 Methode 10 Participanten 10 Design en procedure 11 Maten 12 Parenting style 12 Mind-mindedness interview 12 Interbeoorderlaarsbetrouwbaarheid 13 Data-analyse 13 Resultaten 14 Discussie 16 Literatuurlijst 20 Bijlagen 23

(3)

3 Abstract

Mind-mindedness (MM) is the caregiver’s ability to represent and to describe their

children as individuals with their own mind. Studies have shown that MM can be affected by disorders in children. Current study investigated the MM of parents (N = 302, 50.66% mothers) with children with ADHD (age = 11.26, SD = 2.32, 55.30% boys) and without ADHD (age = 11.43, SD = 2.36, 49.30% boys), and the relationship with parenting style. Mind-mindedness was measured by a describe-your-child interview and parenting style was measured with the Parenting Scale. The results showed that parents of children with ADHD made significantly less positive and more negative MM-comments than parents of children without ADHD. Furthermore, regarding parenting style, the results revealed that parents of children with ADHD scored higher on overreactivity, which indicates a more authoritarian parenting style, and scored higher on verbalizing. Overall it can be concluded that parents from children with ADHD are less mind-minded than the parents of children without ADHD, and adopt a more authoritarian parenting style.

(4)

4 Samenvatting

Mind-mindedness (MM) is de tendentie van de moeder om haar kind te behandelen en te

zien als een persoon met een actief en autonoom mentaal vermogen waarbij autonome gedachten, verlangens en intenties horen. Uit verschillende studies is gebleken dat MM beïnvloed kan worden door verschillende stoornissen van kinderen. In huidig onderzoek is onderzocht wat de MM is van ouders (N = 302, 50.66% moeders) met kinderen met ADHD (leeftijd = 11.26, SD = 2.32, 55.30% jongens) en kinderen zonder ADHD (leeftijd = 11.43, SD = 2.36, 49.30% jongens) en de relatie met opvoedstijl. MM van de ouders werd gemeten met een interview bij de ouders waarin de vraag werd gesteld: ‘Beschrijf je kind zo volledig mogelijk’. Opvoedstijl werd gemeten met de Parenting Scale. Uit de resultaten is gebleken dat de ouders van kinderen met ADHD significant minder positieve en meer negatieve MM opmerkingen maakten. Verder is gebleken, met betrekking tot opvoedstijl, dat de ouders van kinderen met ADHD significant hoger scoorden op de schaal overreageren en op de schaal verbaliteit. Dit duidt op een autoritaire opvoedstijl. Tot slot kan er geconcludeerd worden dat ouders van kinderen met ADHD minder mind-minded zijn dan de ouders van kinderen zonder ADHD. Ook hanteren ouders van kinderen met ADHD vaker een autoritaire opvoedstijl.

(5)

5 Inleiding

Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD) is een van de meest voorkomende

psychiatrische stoornissen in de kindertijd (Castellanos & Tannock, 2002). In Nederland is het niet exact bekend hoeveel kinderen en jongeren ADHD hebben (Nederlands Jeugdinstituut (NJI), 2017). Echter blijkt uit epidemiologisch onderzoek van meta-analyses dat ADHD bij 2 tot 7% van de jongeren voorkomt (Gezondheidsraad, 2014).

ADHD wordt gekenmerkt door problemen met aandacht, impulsiviteit en hyperactiviteit. Hierdoor raakt het academisch en het sociaal functioneren van een kind verstoord (American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, AACAP, 2007). Volgens de Diagnostic and

Statistical Manual of Mental Disorders 5 (DSM-5) wordt ADHD omschreven als een

hardnekkig patroon van onoplettendheid en/of hyperactiviteit-impulsiviteit dat het dagelijks functioneren of de ontwikkeling in significante mate belemmert (American Psychiatric Association (APA), 2013). Onderzoek suggereert dat ADHD-gedragssymptomen kunnen voortkomen uit zowel tekorten in executieve functies (Willcutt, Doyle, Nigg, Faraone, & Pennington, 2005) als tekorten in motivatie.

ADHD is comorbide met de volgende gedragsstoornissen, namelijk Oppositional Defiant

Disorder (ODD) en Conduct Disorder (CD). In de DSM-V zijn deze gedragsstoornissen

geclassificeerd als disruptieve gedragsstoornissen (American Psychiatric Association, 2013). Kenmerken van ODD en CD zijn vijandig en ongehoorzaam gedrag, vernieling en ernstige overtreding van de regels. Vroege gedragsproblemen worden geassocieerd met tekorten in de cognitieve functies waaronder executieve functies (Campbell & Von Stauffenberg, 2008; Hughes & Ensor, 2008; Raaijmakers et al., 2008).

Executieve functies (EF) zijn cognitieve functies die gedachten en handelingen reguleren, zodat ze doelgericht en efficiënt kunnen zijn (Huizinga, 2007). Onder EF vallen onder andere planning, werkgeheugen en inhibitie (Stuss, 2011). Uit onderzoek blijkt dat kinderen met ADHD minder goed presteren op executieve functie taken dan kinderen zonder ADHD (Holmes et al., 2010). Met name het onderdeel werkgeheugen lijkt beperkt bij kinderen met ADHD; vooral het visuospatiële werkgeheugen (Martinussen et al., 2005; Willcutt et al., 2012). Deze beperkingen zorgen ervoor dat kinderen moeilijkheden ervaren met herinneren wat ze aan het doen waren, en wat ze nog moeten doen om hun doel te bereiken (Dovis, Van der Oord, Wiers, & Prins, 2012).

De neurobiologische theorie dopamine transfer deficit theory (DTDT) kan mogelijk de tekorten in de motivatie verklaren (Tripp & Wickens, 2008). Volgens deze theorie is een

(6)

6 tekort aan dopamine in het striatum (gebied wat onder de schors van de grote hersenen ligt) mogelijk de oorzaak van ADHD. Dit tekort kan zorgen voor een afwijkende reactie op een beloning en kan tevens ook zorgen voor afwijkend leergedrag met motivatieproblemen als gevolg (Tripp & Wickens, 2008). Ook kan een tekort aan dopamine ervoor zorgen dat kinderen niet in staat zijn om belangrijke boodschappen te selecteren uit de binnenkomende informatie en om onbelangrijke informatie uit te filteren (NJI, 2018).

Uit de DTDT is gebleken dat de dopaminereactie op een beloning intact is, maar de reactie op een voorspeller van een beloning verkleind. Dit kan ervoor zorgen dat kinderen met

ADHD niet kunnen anticiperen op beloningen die nog moeten plaatsvinden. Volgens Dovis et al. (2012) worden kinderen met ADHD minder gestimuleerd door bekrachtiging dan normaal ontwikkelde kinderen. Waarschijnlijk door het tekort aan dopamine. Hierdoor zouden

kinderen niet gemotiveerd genoeg zijn om te functioneren op een normaal niveau.

Kohls, Herpertz-Dahlmann en Konrad (2009) hebben onderzoek verricht naar het effect van sociale en niet sociale beloningen op cognitieve processen. Daarbij is er gekeken of er verschil was tussen jongeren met een normale ontwikkeling en jongeren met ADHD in de leeftijd van 8 tot 13 jaar. Uit de resultaten is gebleken dat jongeren met ADHD in beide beloningscondities lagere motivatie rapporteerden dan de jongeren met een normale ontwikkeling.

Naast de tekorten in motivatie zouden opvoedstijlen ook invloed kunnen hebben op het gedrag van kinderen met ADHD en zonder ADHD. De opvoedstijlen van ouders kunnen verdeeld worden in twee dimensies, namelijk responsiviteit en veeleisendheid, ook wel warmte en controle genoemd (Baumrind, 2012; Maccoby & Martin, 1983). Volgens

Baumrind (1968) kunnen er drie verschillende opvoedstijlen onderscheiden worden, namelijk de permissieve, autoritatieve en de autoritaire opvoedstijl. De permissieve opvoedstijl wordt gekenmerkt door warmte en acceptatie. Permissieve ouders stellen weinig eisen aan het kind. Ook wordt er weinig controle uitgeoefend over het gedrag van hun kind. Verder bieden permissieve ouders weinig tot geen structuur, regels en verwachtingen. De permissieve opvoedstijl hangt samen met minder goede ontwikkelingsresultaten bij het kind. Uit het onderzoek van Berk (2006) is gebleken dat kinderen die permissief worden opgevoed in het algemeen vaker ongehoorzaam, rebels en impulsiever zijn.

De autoritatieve opvoedstijl wordt gekenmerkt door veel responsiviteit/warmte en controle. Ook wordt er bij de autoritatieve opvoedstijl meer uitgelegd en worden kinderen gestimuleerd om zelfstandig te zijn. Autoritatieve ouders bieden structuur en hebben regels en

(7)

7 verwachtingen van het kind. Uit het onderzoek van Berk (2006) is gebleken dat kinderen van ouders die de autoritatieve opvoedstijl hanteren over het algemeen vrolijker en sociaal vaardiger zijn, beter kunnen samenwerken en meer zelfvertrouwen hebben. Deze opvoedstijl blijkt tot goede ontwikkelingsresultaten voor het kind te leiden.

De autoritaire opvoedstijl kenmerkt zich door weinig responsiviteit/warmte en veel controle. Autoritaire ouders leggen vaak de redenatie van de regels niet uit. Ze verwachten gehoorzaamheid van het kind en gebruiken vaak straf om gehoorzaamheid af te dwingen. Hierdoor wordt de zelfstandigheid van het kind beperkt (Baumrind, 1966). Deze opvoedstijl blijkt net als de permissieve opvoedstijl samen te hangen met minder goede

ontwikkelingsresultaten bij het kind. Er is volgens Berk (2006) sprake van meer angstig, teruggetrokken, ongelukkig, agressief of gefrustreerd gedrag.

Verder is uit het onderzoek van Hutchison, Feder, Abar en Winsler (2016) gebleken dat ouders van kinderen met problemen in de executieve functies vaker een autoritaire en permissieve opvoedingsstijl hanteren. Hoe meer problemen in de executieve functies bij het kind, hoe meer de ouders rapporteerde gebruik te maken van de autoritaire en permissieve opvoedingsstijl.

Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat ouders van kinderen met ADHD meer stress ervaren, hun opvoedstijl minder warmte/affectie omvat, en er meer stabiliteit en meer

coërcieve controle is (Johnston & Mash, 2001; Cussen, Sciberras, & Ukoumunne, 2012). Hierdoor ontstaat er een bidirectionele ouder-kind relatie waarbij kinderen met meer

gedragsproblemen en uitdagend gedrag, negatieve ouder gedragingen oproepen (Cussen et al., 2012). Ook is uit het onderzoek van Burke, Pardini en Loeber (2008) gebleken dat de

externaliserende symptomen van kinderen met ADHD een negatieve opvoedstijl bij ouders kunnen oproepen, waardoor de ouder-kind relatie verslechterd. Het gedrag van het kind (meer gedragsproblemen, uitdagend gedrag) zorgt ervoor dat de ouder negatief op dit gedrag

reageert. Door de negatieve respons van de ouder op het gedrag van kind, wordt het gedrag van het kind in stand gehouden. Dit draagt bij aan een ineffectieve gedragsmanagement en zorgt voor het ontstaan van meer problemen bij het kind.

Het bovenstaande suggereert dat de ADHD symptomen van kinderen kunnen leiden tot een permissieve of autoritaire opvoedstijl. De ADHD symptomen zorgen voor negatieve respons van de ouder op het gedrag van het kind, waardoor dit gedrag in stand gehouden wordt en de ouder een opvoedstijl (permissief/autoritair) hanteert waarin er minder warmte en affectie wordt getoond.

(8)

8 Ouders die reageren op de stressoren die ontstaan als gevolg van de ADHD van het kind vertonen hoge mate van overreactiviteit en zijn meer geneigd om kritiek op hun kinderen te geven, geven minder beloningen en zijn minder responsief dan de ouders van kinderen zonder ADHD (Modesto-Lowe, Danforth, & Brooks, 2008).

In dit onderzoek wordt er gekeken naar drie disfunctionele opvoedingsstijlen namelijk laksheid (permissief), overreactiviteit (autoritair) en verbaliteit (Arnold, O'Leary, Wolff, & Acker, 1993). Laksheid en overreactiviteit komen overeen met de permissieve en de

autoritaire opvoedstijl van Baumrind omdat er in beide opvoedstijlen gebrek is aan controle (Arnold et al., 1993). Gebrek aan controle kan leiden tot gedragsproblemen (Berk, 2006).

De overreactieve opvoedstijl kan leiden tot externalizerende problemen door het modelleren van agressief, boos of beledigend gedrag (Arnold et al., 1993). Het agressief gedrag komt zowel bij de autoritaire als de permissieve opvoedstijl naar voren.

Verbaliteit heeft betrekking op het onbedoeld versterken van negatief gedrag (Arnold et al., 1993). Een kind dat meerdere malen gewaarschuwd is krijgt negatieve aandacht, waardoor er gebrek is aan zinvolle straf voor het wangedrag. De opvoedingsstijlen komen deels overeen met de verschillende opvoedingsstijlen van Baumrind.

Om de ouder-kind relatie te meten kan er gebruik worden gemaakt van sensitiviteit en gehechtheid. Mind-mindedness (MM) is de tendentie van de moeder om haar kind te

behandelen en te zien als een persoon met een actief en autonoom mentaal vermogen waarbij autonome gedachten, verlangens en intenties horen (Meins, 1997). Hiermee kan de kwaliteit van de emotionele relatie tussen ouders en kinderen gemeten worden.

In het onderzoek van Walker, Wheatcroft en Camic (2011) is de MM van ouders van kleuters (klinische groep: verwijzing naar de geestelijke gezondheidszorg) vergeleken met de MM van ouders van een controlegroep. Ook is er gekeken naar de relatie tussen MM,

ouderlijke depressie, stress en gedragsproblemen bij het kind. Uit het onderzoek is gebleken dat de MM van ouders van kleuters (klinische groep) significant lager was dan de MM van de controlegroep. Ook bleek uit het onderzoek dat de MM van ouders van kleuters (klinische groep) meer opvoedingsstress ervaarden.

Naast opvoedingsstress is uit de studie van Modesto-Lowe et al. (2008) gebleken dat slechte opvoedingsvaardigheden van ouders kunnen leiden tot tekorten in de zelfcontrole van kinderen met ADHD. Hierdoor kunnen er bijkomende stoornissen ontstaan die de ADHD problematiek van het kind verergeren.

(9)

9 De basis opvoedingsvaardigheden zijn het emotioneel ondersteunen van het kind, respect hebben voor de autonomie van het kind, structuur bieden en grenzen stellen en informatie en uitleg geven (Meij, 2011). Uit het onderzoek van Meij, Zevalink en Hubbard (1994) is gebleken dat deze opvoedingsvaardigheden samenhangen met het welbevinden en de

ontwikkeling van het kind. Ouders van kinderen met ADHD oefenen meer controle uit op het kind en hebben een afkeurende houding ten opzichte van het kind. Verder blijkt dat ouders van kinderen met ADHD vaak aandacht aan het hyperactief en impulsief gedrag van het kind besteden. Daarnaast hebben ouders van kinderen met ADHD minder zelfvertrouwen, geven minder warmte aan het kind en zijn minder betrokken bij de ontwikkeling van hun kind. Ook gebruiken ze vaker fysieke straffen dan de ouders zonder kinderen met ADHD (Modesto-Lowe et al., 2008). Dit kan leiden tot bijkomende stoornissen (Burke et al., 2008). Hieruit kan gesuggereerd worden dat het opvoedingsgedrag van ouders met ADHD mogelijk invloed heeft op het gedrag van het kind.

Uit het hiervoor beschreven onderzoek blijkt dat opvoedstijl invloed heeft op het gedrag van kinderen met en zonder ADHD. Echter is er nog weinig bekend over de relatie tussen MM en opvoedstijl. Het is noodzakelijk om dit te onderzoeken, zodat er mogelijk nieuwe inzichten verkregen worden in de ondersteuningsbehoeften van deze kinderen en hun ouders.

In het huidig onderzoek zal er gekeken worden in hoeverre er verschil is tussen de opvoedstijl en de MM van ouders van kinderen met en zonder ADHD. De opvoedstijl en de MM worden gemeten met een vragenlijst. De leeftijd van het kind en het geslacht van de ouder zijn als controle variabelen in dit onderzoek meegenomen. Uit de literatuur blijkt dat deze variabelen invloed kunnen hebben op MM en opvoedstijl (Aunola, Nurmi, Onatsu-Arvilommi, & Pulkkinen, 1999; Modesto-Lowe et al., 2008).

Voor dit onderzoek zijn er twee hypotheses geformuleerd.

Hypothese 1: Ouders van kinderen met ADHD zullen minder mind-minded zijn dan de ouders van kinderen zonder ADHD.

Hypothese 2: Ouders van kinderen met ADHD zullen meer overreageren dan de ouders van kinderen zonder ADHD.

(10)

10 Methode

Participanten

Het huidig onderzoek maakt deel uit van een groot onderzoek ‘Pillen of Chillen. Aan dit onderzoek ‘Pillen of chillen’ hebben kinderen van 9-18 jaar met ADHD samen met hun ouders deelgenomen. De proefpersonen die aan huidig onderzoek hebben meegedaan zijn kinderen van 8-18 jaar zonder ADHD samen met hun ouders (N = 302) (zie Tabel 1). De percentages van het aantal moeders en vaders en hun opleidingsniveau is weergegeven in Tabel 1. Deze groepen zijn vergelijkbaar gemaakt (gematched op basis van het geslacht van het kind, de leeftijd van het kind en het opleidingsniveau van de ouders), waardoor het aantal moeders en vaders is gereduceerd van 94 en 121 naar (n) 80 voor beide groepen. Ook zaten er twee gezinnen in de ADHD groep van hetzelfde geslacht. De kinderen en hun ouders van de controle groep werden geworven via flyers die op basisscholen, sociaal media (Facebook), huis tot huis reclame en in het Amsterdamse science-museum “Nemo” werden verspreid. De ouders vulden van tevoren een informed consent formulier in. Het onderzoek is goedgekeurd door de ethische commissie van het Research Institute Child Development and Education van de Universiteit van Amsterdam (2017-CDE-8497).

(11)

11 Tabel 1

Deelnemers aan het onderzoek

ADHD (n=152) % Controle (n=150) %

Leeftijd kind (M ± SD) 11.26 (2.32) 11.43 (2.36)

Geslacht kind 84 Jongens 55.3 74 Jongens 49.3 68 Meisjes 44.7 76 Meisjes 50.7 Geslacht ouders 73 Moeders 48.0 80 Moeders 53.3

79 Vaders 52.0 70 Vaders 46.7 Samenstelling gezin (Moeders+Vaders+Kind) Ontbreekt 144 gezinnen 96.0 6 niet samenwonend 4.0 Opleidingsniveau

ouders Hoog opgeleid (Hbo,Universiteit) 54.6 Hoog opgeleid (Hbo,Universiteit) 66.7

Laag opgeleid (LBO,VMBO, HAVO, VWO, HBS, MBO) 45.6 Laag opgeleid (LBO,VMBO, HAVO, VWO, HBS, MBO) 33.3 Design en procedure Dit onderzoek maakt deel uit van een groter onderzoek genaamd ‘Pillen of chillen’. Gegevens van de ouders en het kind met ADHD zijn hieruit al bekend. In het huidig onderzoek is er een controle groep verzameld. Het onderzoek betrof een cross-sectioneel onderzoek waarbij ouders en het kind gevraagd werden om ieder een vragenlijst in te vullen. Het invullen van de vragenlijst duurde maximaal 30 minuten per persoon. Als dank en waardering voor hun deelname hebben de kinderen een tegoedbon van Bol.com ter waarde van 10 euro gekregen.

(12)

12 Maten

Parenting style

De Parenting Scale (PS) opvoedingsschaal is een vragenlijst die drie disfunctionele opvoedingsstijlen van ouders meet (Arnold et al., 1993). De vragenlijst bestaat uit 30 items die zijn onderverdeeld over drie schalen: laksheid, overreactiviteit en verbaliteit. De items zijn geformuleerd aan de hand van een aantal uitspraken die opvoedingsstijlen beschrijven. De schaal overreactiviteit komt overeen met de autoritaire opvoedstijl en de schaal laksheid komt overeen met de permissieve opvoedschaal (Arnold et al., 1993). De items kunnen beantwoord worden door middel van een zevenpunts Likertschaal. Voor elke uitspraak moet de ouder een cijfer aanduiden dat het best overeenkomt met de eigen opvoedingsstijl van de laatste twee maanden. Hoe hoger de score, hoe disfunctioneler het opvoedgedrag.

Een voorbeeld van een vraag is: ‘Wanneer mijn kind zich niet gedraagt… Grijp ik meteen in. Doe ik daar later iets aan’ .

De betrouwbaarheid van de schalen is acceptabel tot goed: Cronbach’s alfa’s zijn .83 voor laksheid, .82 voor overreactiviteit en .63 voor verbaliteit (Arnold et al., 1993). De test-hertest betrouwbaarheid is: laksheid = .83, overreactiviteit = .82, en verbaliteit = .79 respectievelijk (Arnold et al., 1993). Ook de correlaties van de beoordeling van clinici over de mate van klinische toepasbaarheid van de schalen laksheid, overreactiviteit en verbaliteit zijn hoog: laksheid = .82, overreactiviteit = .85 en verbaliteit = .88 respectievelijk (Arnold et al.,1993). De betrouwbaarheid van de schalen in het huidige onderzoek zijn: laksheid = .79,

overreactiviteit = .80 en verbaliteit = .43. De schalen laksheid en overreactiviteit zijn voldoende betrouwbaar. De schaal verbaliteit is onvoldoende betrouwbaar.

Mind-mindedness interview

Om de mind-mindedness van de ouders te meten is een interview bij de ouders afgenomen waarin de vraag werd gesteld: ‘Beschrijf je kind zo volledig mogelijk’. Alle opmerkingen die de ouder maakt na het stellen van de interviewvraag werden getranscribeerd. De opmerkingen werden gecategoriseerd volgens het protocol van Meins en Fernyhough (2015). Hierbij gaat het alleen om de opmerkingen die over het kind zijn gemaakt. Allereerst wordt beoordeeld of een opmerking verwijst naar de innerlijke staten van het kind, zoals de wensen, gedachten, emoties en interesses. In dit geval is de opmerking “mind- gerelateerd”. Daarnaast kan een opvoeder verwijzen naar de gedragseigenschappen van het kind. Hiermee worden acties (-handelingen) of reacties van het kind bedoeld. Dit zijn geen “mind-gerelateerde”

(13)

13 opmerkingen. Ook wordt er gecodeerd of de opmerking een positieve, neutrale of negatieve lading heeft.

Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid Mind-Mindedness

Om de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid (IBB) tussen de codeurs van het

mind-mindedness interview te berekenen, heeft iedere codeur 10 dezelfde transcripten gecodeerd.

Er is gekeken naar de verhouding tussen het aantal mind-minded opmerkingen versus het aantal niet mind-minded opmerkingen, het aantal positieve opmerkingen en het aantal neutrale opmerkingen en het totaal aantal opmerkingen. Uit de analyse is gebleken dat de intra class correlatie coëfficient (ICC) voor de proporties van MM .91 was, ICC = .91 voor de positieve opmerkingen, ICC = .87 voor de neutrale opmerkingen. De totale ICC = .74. Er was

voldoende overeenstemming tussen de beoordelaars.

Data-analyse

Het computerprogramma SPSS-versie 22.0 werd gebruikt om de verzamelde data te analyseren. Alvorens de onderzoeksvragen werden beantwoord, werd eerst gekeken naar de beschrijvende statistieken. Hierbij werden de gemiddelden (M) met standaarddeviaties (SD) van de variabelen mind-mindedness (positieve, neutrale en negatieve opmerkingen) en de variabele Parenting Style (overreageren, permissiviteit en verbaliteit) vergeleken. De analyse is uitgevoerd met een MANOVA met als onafhankelijke variabele ouders met kinderen met of zonder ADHD en als afhankelijke variabele Parenting Style (overreageren, permissiviteit en verbaliteit) en mind-mindedness (positieve, neutrale en negatieve opmerkingen). De controle variabelen zijn leeftijd van het kind en geslacht van de ouder.

(14)

14 Resultaten

Tabel 2

Ruwe scores van ouders van kinderen met en zonder ADHD voor mind-mindedness en opvoedstijl

Mind-mindedness ADHD (n=151) Controle (n=150)

Positieve mind-mindedness (M ± SD) 6.05 (3.61) 6.69 (3.20) Neutrale mind-mindedness (M ± SD) 10.34 (6.32) 10.26 (4.37) Negatieve mind-mindedness (M ± SD) 6.45 (4.51) 2.43 (2.13)

Opvoedstijl ADHD (n=102) Controle (n=150)

Voormeting schaal overreageren (M ± SD) 3.20 (0.80) 2.86 (0.90) Voormeting schaal permissiviteit (M ± SD) 2.66 (0.77) 2.62 (0.70) Voormeting schaal verbaliteit (M ± SD) 3.93 (0.73) 3.70 (0.75)

Aan de hand van de ruwe scores is te zien dat ouders van kinderen met ADHD minder positieve MM opmerkingen maken dan de ouders van kinderen zonder ADHD. Opvallend is dat ouders van kinderen met ADHD meer neutrale MM opmerkingen maken dan de ouders zonder kinderen met ADHD.

Verder is er een opmerkelijk verschil in het aantal negatieve opmerkingen die ouders van kinderen met ADHD maken. Ouders van kinderen met ADHD maken meer negatieve MM opmerkingen dan de ouders van kinderen zonder ADHD. Ouders van kinderen met ADHD scoren op alle schalen (overreageren, permisssiviteit, verbaliteit) van opvoedstijl hoger dan de ouders van kinderen zonder ADHD.

(15)

15 Tabel 3

Ruwe scores van ouders van kinderen met en zonder ADHD voor het totaal aantal mind-mindedness opmerkingen

Mind-mindedness opmerkingen ADHD (n=151)

Moeder (n=73) Vader (n=78) Controle (n=150) Moeder (n=80) Vader (n=70) Positieve mind-mindedness (M ± SD) Moeder Vader 5.33 (0.39) 6.73 (0.42) 6.83 (0.36) 6.54 (0.38) Neutrale mind-mindedness (M ± SD) Moeder Vader 8.85 (0.64) 11.74 (0.77) 10.49 (0.47) 10.00 (0.54) Negatieve mind-mindedness (M ± SD) Moeder Vader 5.64 (0.47) 7.21 (0.55) 2.21 (0.25) 2.69 (0.24)

Uit de analyse kwam een significant verschil naar voren tussen de groepen voor het totaal aantal positieve opmerkingen (F(1) = 8.72, p = .003), totaal aantal negatieve opmerkingen (F(1) = 62.59, p < .001), maar niet voor het totaal aantal neutrale opmerkingen (F(1) = .024, p = .876) (zie Figuur 1 en 2 in de bijlagen). De ouders van kinderen met ADHD maakten significant minder positieve en meer negatieve MM opmerkingen (zie voor gemiddelden Tabel 2). Ook is er voor de controle variabele geslacht ouders een significant hoofdeffect gevonden voor het aantal negatieve opmerkingen (F(1) = 9.71, p = .002). Het geslacht van de ouders is van invloed op het aantal negatieve opmerkingen die ze geven. Er is verschil tussen de groepen in het aantal negatieve opmerkingen die vaders en moeders maken. Moeders van kinderen met ADHD maken minder positieve opmerkingen (‘zie Tabel 3’).

Verder blijkt uit de resultaten van de analyse dat er significante verschillen naar voren zijn gekomen tussen de groepen voor de volgende schalen van opvoedstijl, namelijk overreageren (F(1) = 8.33, p = .004), voor verbaliteit (F(1) = 5.39, p = .021), maar niet voor permissiviteit (F(1) = .129, p = .720). De ouders van kinderen met ADHD scoorden significant hoger op de schalen overreageren en verbaliteit dan de ouders zonder kinderen met ADHD. Er waren geen significante verschillen voor de controle variabelen leeftijd van het kind en geslacht van de ouders.

(16)

16 Discussie

In dit onderzoek is onderzocht in hoeverre er verschil is tussen de opvoedstijl en de MM van ouders (N = 302) van kinderen met en zonder ADHD. Uit de resultaten is gebleken dat er significante verschillen zijn gevonden tussen het aantal positieve en negatieve opmerkingen die ouders van kinderen met en zonder ADHD maken. Ouders van kinderen met ADHD maken minder positieve MM en meer negatieve MM opmerkingen. Dit bevestigt de eerste hypothese. Verder blijkt uit de resultaten dat er significante verschillen zijn gevonden voor de schalen overreageren en verbaliteit. De ouders van kinderen met ADHD scoorden significant hoger op de schaal overreageren en verbaliteit. Dit bevestigt de tweede hypothese.

Deze resultaten komen overeen met voorgaand onderzoek. Zo bleek uit vergelijkbaar onderzoek van Kirk en Sharma (2017) dat ouders van kinderen met Autisme Spectrum

Disorder (ASD) niet meer of minder mind-minded zijn ten opzichte van hun kind met of

zonder ASD, maar wel vaker negatieve MM opmerkingen maken over het kind met ASD. Hierbij dient wel in acht te worden genomen dat het in dat onderzoek om een andere stoornis bij de kinderen ging (ASD) dan in huidig onderzoek (ADHD), wat mogelijk een andere respons bij ouders teweeg brengt. Ook blijkt uit het onderzoek van Walker et al. (2011) die onderzoek deden naar de relatie tussen MM, ouderlijke depressie, stress en gedragsproblemen bij het kind, dat de ouders van kleuters (klinische groep: verwijzing naar de geestelijke

gezondheidszorg) minder mentale omschrijvingen van hun kind maken dan de controlegroep. Ook maakten de ouders van kleuters (klinische groep) meer negatieve mentale

omschrijvingen. In de klinische groep was de MM gerelateerd aan ouderlijke stress en in de controlegroep was de MM gerelateerd aan de emotionele en gedragsproblemen van de

kinderen. Ook bij dit onderzoek dient in acht te worden genomen dat het onderzoek verricht is bij jonge kinderen die gedragsproblemen hebben. In huidig onderzoek waren de kinderen veel ouder en was er sprake van ADHD. Hierdoor zijn de uitkomsten niet direct vergelijkbaar. Mogelijk hebben zowel gedragsproblemen als het hebben van een stoornis (ADHD) ongeacht de leeftijd invloed op de MM van ouders.

Ook de resultaten van de tweede hypothese zijn in overeenstemming met voorgaand onderzoek. Zo blijkt uit het onderzoek van Hutchison et al. (2016) dat ouders van kinderen met problemen in de executieve functies vaker een autoritaire (overreageren) opvoeding hanteren. Tevens bleek uit het onderzoek, van Modesto-Lowe et al. (2008), dat ouders die reageren op stressoren, die als gevolg van de ADHD van het kind ontstaan, een hoge mate van overreactiviteit vertonen.

(17)

17 Een alternatieve verklaring voor de uitkomst op hypothese 1 kan zijn dat het gedrag van kinderen met ADHD (gedragsproblemen, uitdagend gedrag), zoals eerder besproken, kan leiden tot negatieve ouder gedragingen (Cussen et al., 2012). Eerder onderzoek van Burke et al. (2008) heeft aangetoond dat externaliserende symptomen van kinderen met ADHD een negatieve opvoedstijl bij ouders kunnen oproepen, waardoor de ouder-kind relatie

verslechterd. Dit is overeenkomstig met huidig onderzoek. Mogelijk heeft het ontstaan van een negatieve opvoedstijl, door het gedrag van het kind (ADHD), invloed op de MM van ouders. Als dit patroon van actie-reactie niet doorbroken wordt ontstaat er een negatieve kwaliteit van de relatie tussen ouder-kind waardoor de gedragsproblemen in stand worden gehouden of zelfs toenemen.

Een alternatieve verklaring voor de uitkomst op hypothese 2 is dat het verschil tussen ouders van kinderen met ADHD en ouders van kinderen zonder ADHD mogelijk verklaard kan worden, doordat ouders van kinderen met ADHD onbedoeld het negatieve gedrag van het kind versterken (Arnold et al., 1993). Het negatief gedrag van het kind lokt een negatieve respons op bij ouders (Burke et al., 2008). Door de negatieve respons van de ouder op het gedrag van kind wordt het gedrag van het kind in stand gehouden. Dit kan mogelijk leiden tot overreactiviteit bij ouders.

Tegen de verwachtingen in is uit de resultaten van dit onderzoek gebleken dat ouders van kinderen met ADHD niet significant verschillen met de ouders van kinderen zonder ADHD op de schaal laksheid (permissiviteit). Een mogelijke verklaring hiervoor is dat ouders van kinderen met een stoornis minder controle uitoefenen en het kind minder vaak straffen. Waarschijnlijk om confrontaties met het kind te vermijden of omdat de ouders zich niet competent voelen om het gedrag van het kind te kunnen beïnvloeden (van Steijn et al., 2013).

Beperkingen en sterkte onderzoek

Dit onderzoek heeft enkele beperkingen. Een eerste beperking is dat er cross-sectioneel onderzoek gedaan is. Dit brengt een aantal nadelen met zich mee. De data-verzameling heeft maar op één moment plaats gevonden. Omdat dit een momentopname betreft, kunnen er geen voorspellende uitspraken gedaan worden. Uit het onderzoek van McMahon en Meins (2012) is gebleken dat er een relatie is tussen de MM van ouders en ouderlijke stress. Mogelijk had de ouder op het moment van het mind-mindedness interview een hoog stressniveau, waardoor de ouder minder mind-minded was. Om deze aanname te kunnen uitsluiten en om

(18)

18 kunnen eventuele causale relaties tussen MM van ouders van kinderen met en zonder ADHD en de relatie met opvoedstijl vastgesteld worden.

Een tweede beperking van het huidige onderzoek is dat er voornamelijk hoogopgeleide ouders in het onderzoek zaten. Hierdoor kunnen de resultaten niet gegeneraliseerd worden naar groepen die uit lagere sociale klassen komen. Mensen met een hoger opleidingsniveau hebben meer inkomen en minder stress (Thompson & Foster, 2013). Volgens Demers,

Bernier, Tarabulsy en Provost (2010) is minder stress gerelateerd aan meer positieve MM. Uit de resultaten van dit onderzoek is gebleken dat alleen de ouders van kinderen zonder ADHD hoger scoorden op positieve MM. Echter maakten de vaders van kinderen met ADHD meer positieve MM opmerkingen dan de vaders van kinderen zonder ADHD. Wellicht ervaren de vaders van kinderen met ADHD minder stress dan de vaders van kinderen zonder ADHD.

Naast de beperkingen kent dit onderzoek ook een aantal sterke kanten. Statistisch gezien hebben de gevonden resultaten veel power, aangezien er veel participanten (N = 302) hebben meegedaan aan huidig onderzoek. Ook zijn de participanten afkomstig van verschillende delen van Nederland wat de generaliseerbaarheid ten goede komt.

Ondanks bovengenoemde beperkingen heeft dit onderzoek een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het onderzoeksveld. Dit onderzoek is vernieuwend, omdat er nog niet eerder onderzoek gedaan is naar de MM van ouders van kinderen met en zonder ADHD en de relatie met opvoedstijl. Uit huidig onderzoek is gebleken dat ouders van kinderen met ADHD minder MM zijn en vaker een opvoedstijl hanteren waarin overreageren en verbaliteit naar voren komt. Dit komt overeen met de resultaten van de eerder genoemde onderzoeken (Modesto-Lowe et al., 2008; Walker et al., 2011).

“You can’t teach children to behave better by making them feel worse. When children feel better they behave better” (Pam Leo, 2012). Als kinderen zich begrepen voelen door hun

ouders zullen zij zich beter gedragen en zal de ouder met een andere blik naar het kind kijken ongeacht of het kind een label (ADHD) heeft.

Concluderend kan er gesteld worden dat er verschil is tussen de opvoedstijl en de MM van ouders van kinderen met en zonder ADHD. Ouders van kinderen met ADHD zijn minder

mind-minded dan de ouders van kinderen zonder ADHD. Ook hanteren ouders van kinderen

met ADHD vaker een autoritaire opvoedstijl en een opvoedstijl waarin verbaliteit naar voren komt. Dit onderzoek heeft bijgedragen aan het in kaart brengen van de relatie tussen

opvoedstijl en de MM van ouders van kinderen met en zonder ADHD. De huidige

(19)

19 Huidig onderzoek heeft belangrijke aanknopingspunten voor verder onderzoek, zoals de MM van vaders en de ontwikkeling van hun kind. Uit het onderzoek van Lundy (2013) is gebleken dat vaders een belangrijke rol vervullen in de ontwikkeling van hun kind. Toekomstig

onderzoek kan zich hierop richten, zodat er meer inzichten verkregen kunnen worden over de MM van vaders. Ook zou toekomstig onderzoek zich kunnen richten op

(20)

20 Literatuurlijst

American Psychiatric Association. (2000). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (4e ed.). Washington DC: American Psychiatric Association.

American Academy of Child and Adolescent Psychiatry (2007). Practice parameter for the assessment and treatment of children and adolescents with attentiondeficit/hyperactivity disorder. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 46(7), 894 – 921. doi:10.1097/chi.0b013e318054e724

American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (5th ed.). Washington, DC: Author.

Arnold, D. S., O'Leary, S. G., Wolff, L. S., & Acker, M. M. (1993). The Parenting Scale: a measure of dysfunctional parenting in discipline situations. Psychological Assessment, 5(2), 137. doi:10.1037/1040 3590.5.2.137

Aunola, K., Nurmi, J. E., Onatsu‐Arvilommi, T., & Pulkkinen, L. (1999). The role of parents' self‐esteem, mastery‐orientation and social background in their parenting styles. Scandinavian

Journal of Psychology, 40(4), 307-317.

Baumrind, D. (1966). Effects of authoritative parental control on child behavior. Child

Development, 37, 887–907.

Baumrind, D. (1968). Authoritarian vs. authoritative parental control. Adolescence, 3(11), 255. Baumrind, D. (2012). Differentiating between confrontive and coercive kinds of parental

power-assertive disciplinary practices. Human Development, 55(2), 35-51. doi: 10.1159/000337962 Berk, L. E. (2006). Socialization within the family. In: Child development (7th ed.), 563-573.

United States of America: Pearson Education, Inc.

Burke, J. D., Pardini, D. A., & Loeber, R. (2008). Reciprocal relationships between parenting behavior and disruptive psychopathology from childhood through adolescence. Journal of

abnormal child psychology, 36(5), 679-692. doi:10.1007/s10802-008-9219-7

Castellanos, F. X., & Tannock, R. (2002). Neuroscience of attention-deficit/hyperactivity disorder: the search for endophenotypes. Nature Reviews Neuroscience, 3(8), 617. Cussen, A., Sciberras, E., Ukoumunne, O. C., & Efron, D. (2012). Relationship between

symptoms of attention-deficit/hyperactivity disorder and family functioning: a community-based study. European journal of pediatrics, 171(2), 271-280. doi: 10.1007/s00431-011-1524-4

Demers, I., Bernier, A., Tarabulsy, G. M., & Provost, M. A. (2010). Maternal and child characteristics as antecedents of maternal mind-mindedness. Infant Mental Health

(21)

21 Dovis, S., Van der Oord, S., Wiers, R. W., & Prins, P. J. (2012). Can motivation normalize

working memory and task persistence in children with attention-deficit/hyperactivity 32 disorder? The effects of money and computer-gaming. Journal of Abnormal Child

Psychology, 40(5), 669- 681.doi: 10.1007/s10802-011-9601-8

Gezondheidsraad (2014). ADHD: Medicatie en maatschappij. Den Haag: Gezondheidsraad. Holmes, J., Gathercole, S. E., Place, M., Alloway, T. P., Elliott, J. G., & Hilton, K. A. (2010).

The diagnostic utility of executive function assessments in the identification of ADHD in children. Child and Adolescent Mental Health, 15(1), 37-43. doi:

10.1111/j.1475-3588.2009.00536.x

Huizinga, M. (2007). De ontwikkeling van executieve functies tussen kindertijd en jongvolwassenheid. Neuropraxis, 11(3), 69-76. doi: 10.1007/BF03079129

Hutchison, L., Feder, M., Abar, B., & Winsler, A. (2016). Relations between parenting stress, parenting style, and child executive functioning for children with ADHD or autism. Journal of

Child and Family Studies, 25(12), 3644-3656. doi: 10.1007/s10826-016-0518-2

Johnston, C., & Mash, E. J. (2001). Families of children with attention-deficit/hyperactivity disorder: review and recommendations for future research. Clinical child and family

psychology review, 4(3), 183-207. doi: 10.1023/A:1017592030434

Kirk, E., & Sharma, S. (2017). Mind-mindedness in mothers of children with autism spectrum disorder. Research in Autism Spectrum Disorders, 43-44, 18-26.

Kohls, G., Herpertz-Dahlmann, B., & Konrad, K. (2009). Hyperresponsiveness to social rewards in children and adolescents with attention-deficit/hyperactivity disorder (ADHD). Behavioral

and Brain Functions, 5(1), 20. doi:10.1186/1744-9081-5-20

Leo, Pam. (2012, 31 oktober). On the fence. Geraadpleegd op 7 november 2018, van https://onthefenceadvocacy.wordpress.com/2012/10/31/pam-leo/

Lundy, B. L. (2013). Paternal and maternal mind-mindedness and preschoolers’ theory of mind: The mediating role of interactional attunement. Social

Development, 22(1), 58-74. doi: 10.1111/sode.12009

Maccoby, E. E., & Martin, J. A. (1983). Socialization in the context of the family: Parent-child interaction. Handbook of child psychology: formerly Carmichael's Manual of child

psychology/Paul H. Mussen, editor.

Martinussen, R., Hayden, D., Hogg-Johnson, S., & Tannock, R. (2005). A meta-analysis of working memory impairments in children with attention-deficit/hyperactivity disorder.

(22)

22

Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 44(4), 377–384. doi:

10.1097/01.chi.0000153228.72591.73

McMahon, C. A., & Meins, E. (2012). Mind-mindedness, parenting stress, and emotional

availability in mothers of preschoolers. Early Childhood Research Quarterly, 27(2), 245- 252. doi:10.1016/j.ecresq.2011.08.002

Meins, E. (1997). Security of attachment and the social development of cognition. Hove: Lawrence Erlbaum Associates.

Meins, E., & Fernyhough, C. (2015). Mind-mindedness coding manual,

Version 2.2. Unpublished manuscript, Durham University, Durham, UK

Meij, H., Zevalkink, J. & Hubbard, F. (1994). Effecten van het Instapje-programma. In J.M.A. RiksenWalraven (red.), Instapje. Ontwikkeling en evaluatie van een

thuisstimuleringsprogramma voor Surinaamse opvoeders met een kind van één jaar. Rijswijk

/ Nijmegen: Ministerie van WVC / Katholieke Universiteit Nijmegen.

Meij, H. (2011, maart). De basis van opvoeding en ontwikkeling. Geraadpleegd op 7 november 2018, van https://www.nji.nl/nl/Download-NJi/Normale-ontwikkeling-pdftekst.pdf

Modesto-Lowe, V., Danforth, J. S., & Brooks, D. (2008). ADHD: does parenting style matter?. Clinical pediatrics, 47, 865-872. doi: 10.1177/0009922808319963

Nederlands Jeugdinstituut (2017, 8 mei). Cijfers. Geraadpleegd op 3 april 2018, van https://www.nji.nl/ADHD-Probleemschets-Cijfers

Nederlands Jeugdinstituut. Oorzaken. Geraadpleegd op 26 juni 2018, van https://www.nji.nl/Oorzaken

van Steijn, D. J., Oerlemans, A. M., de Ruiter, S. W., van Aken, M. A., Buitelaar, J. K., & Rommelse, N. N. (2013). Are parental autism spectrum disorder and/or

attention-deficit/Hyperactivity disorder symptoms related to parenting styles in families with ASD (+ ADHD) affected children?. European child & adolescent psychiatry, 22(11), 671-681. doi: 10.1007/s00787-013-0408-8

Stuss, D. T. (2011). Functions of the frontal lobes: relation to executive functions. Journal of the

international neuropsychological Society, 17(5), 759-765. doi: 10.1017/S1355617711000695

Tripp, G., & Wickens, J. (2008). From neurobiology to behavior: reinforcement mechanisms in adhd. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 49(7), 691704. doi:10.1111/j.1469 -7610.2007.01851.x

Walker, T. M., Wheatcroft, R., & Camic, P. M. (2012). Mind-mindedness in parents of pre-schoolers: A comparison between clinical and community samples. Clinical Child Psychology

and Psychiatry, 17(3), 318-335.

Willcutt, E. G., Nigg, J. T., Pennington, B. F., Solanto, M. V., Rohde, L. A., Tannock, R., et al. (2012). Validity of DSM–IV attention deficit/hyperactivity disorder symptom dimensions and subtypes. Journal of Abnormal Psychology, 121(3), 991–1010. doi: 10.1037/a0027347

(23)

23 Bijlagen

Figuur 1. Aantal positieve opmerkingen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Begeleiding van ouders en leerkrachten; gedragstherapie voor het kind Ouderbegeleiding en gedragstherapie voor het kind kunnen worden uitgevoerd door een psycholoog of orthopedagoog,

In de huidige studie zal de ‘Optimal Stimulation Theory’ getoetst worden door middel van de toevoeging van game-elementen aan een visuospatiële werkgeheugentaak. Het doel van de

The disputes concerning river-water sharing, usually arise among the riparian states on three grounds: quantity, quality, and control.. The different views concerning the quality and

The current institutions give big parties the initiative over all issues and force small parties to compete among themselves to enter the coalition at all, whereas Ministry Voting

Voor het beantwoorden van de vragen op psychologische veiligheid maakt het geen verschil of deelnemers eerst de directe vraagstelling gevolgd door de indirecte vraagstelling

Another design wave was proposed for a linear description of a freak wave based on the phase coherence by a so-called (pseudo-)maximal wave [1].. In the exceptional case of a

Theory: The Key Thinkers. Anne Brontë: A Quiet Feminist.. Crusade Against Drink in Victorian England. Basingstoke: Macmillan Press Ltd. Charlotte Brontë and Victorian

The occupational carcinogen exposure in a coal mining environment may lead to the development of various types of cancer, such as prostate and lung cancer, due to the daily