• No results found

Leids pen- en penseelwerk

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Leids pen- en penseelwerk"

Copied!
88
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Leids

pen- en penseelwerk

(Afb. The Hague, KB, BPH 11 en Leiden, UB, BPL 224, f. 22v)

Celena Muller Master scriptie Boekwetenschap en Handschriftkunde Studentnummer 10172971 Faculteit der Geesteswetenschappen

31-07-2018 Universiteit van Amsterdam

Scriptiebegeleider: dhr. prof. dr. J.A.A.M (Jos) Biemans 2e Lezer: dhr. E. (Ed) van der Vlist, Collectiespecialist Middeleeuwse handschriften

(2)

Inhoudsopgave

1 Inleiding 2 Handschriften 2.1 Getijdenboeken 2.1.1 Margeversiering 2.1.2 (Gehistorieerde) initialen 2.1.3 Miniaturen 2.2 Lokaliseren en dateren 2.3 Penwerk 3 Leiden 3.1 Kloosters en Kerken 3.2 Geloftebriefjes

3.3 Hugo Jansz. van Woerden 4 Het Corpus 4.1 Samenstelling Corpus 4.2 Corpus Opbouw 4.2.1 Middeleeuwse Symboliek 4.3 ‘Spiky’ schrift 5 Conclusie 6 Bibliografie 7 Bijlagen

(3)

1. Inleiding 


Van een aantal steden en regio’s in de Noordelijke Nederlanden is bekend dat er vooral tijdens de vijftiende eeuw een eigen, karakteristieke vorm van randdecoratie – zowel penwerk als schilderwerk – werd aangebracht in handschriften en gedrukte boeken. In 1992 werd daarvan een overzicht gegeven in een tentoonstelling met bijbehorende studie onder redactie van Anne Korteweg: Kriezels, Aubergines en Takkenbossen […].1 Stad en ommelanden van Leiden, als locatie waar een eigen vorm van

randdecoratie werd gerealiseerd, komen in de Kriezels nauwelijks zonder vraagtekens voor. Van een handschrift dat vervaardigd werd in klooster Poelgeest bij Leiden wordt het penwerk wel als ‘Zuid-Hollands’ (Gouds? Delfts?) aangeduid, maar niet als ‘Leids’ (Afb. Leiden UB BPL 224, f. 14r). Daarnaast wordt een vrij omvangrijke groep

handschriften gelokaliseerd in Leiden op grond van ‘circumstantial evidence’, aangezien zich in deze groep handschriften geen exemplaren bevinden die expliciete informatie bevatten dat zij in Leiden zijn vervaardigd en/of verlucht.2 Wat wij wel weten is dat veel handschriften geschilderde miniaturen bevatten die

toegeschreven worden aan een groep schilders, aangeduid met de naam ‘Meesters van Hugo Jansz. van Woerden’, die in Leiden werkzaam waren.3 Los van de vraag of deze

toeschrijvingen en de lokalisering juist zijn, kan men zich afvragen of deze handschriften ook penwerk vertonen. Ik zou graag willen weten of er echt van Leids penwerk en/of Leidse

geschilderde randen kan worden gesproken. Het beantwoorden van die vraag zal het

1 Korteweg, A.S. Kriezels, aubergines en takkenbossen : randversiering in Noordnederlandse handschriften uit de vijftiende eeuw / onder red. van Anne S. Korteweg. Walburg Pers, Zutphen, 1992, p. 69

2 Idem, p. 72 3 Idem, p. 73

(4)

hoofdonderwerp zijn van mijn Masterscriptie Boekwetenschap & Handschriftenkunde (UvA) en van de stage die ik gedurende een half jaar heb gelopen in de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag. De keuze voor dit onderwerp kwam tot stand in overleg met mijn scriptiebegeleider Jos Biemans, mijn stagebegeleider Ed van der Vlist en Anne Korteweg (samenstelster van Kriezels, Aubergines en Takkenbossen). De keuze voor een stage in de Koninklijke Bibliotheek (vanaf nu afgekort tot KB) werd medebepaald door de aanwezigheid in die bibliotheek van de A.W. Byvanck Database, die door Ed van der Vlist wordt beheerd. Deze database bevat gegevens van een grote hoeveelheid, vooral vijftiende-eeuwse, gedecoreerde handschriften uit de Noordelijke Nederlanden en gaat vergezeld van een eveneens grote verzameling beeldmateriaal van deze handschriften.4 Ik heb toestemming

gekregen deze database te gebruiken om een corpus samen te stellen van – naar inmiddels is gebleken – 53 handschriften, waarvan de origine (waarschijnlijk) Leiden is. Ongeveer 35 van deze handschriften bevinden zich in de KB of Museum Meermanno. De overige handschriften van het corpus bevinden zich elders in Nederland of het buitenland, de gegevens en het beeldmateriaal zijn toegankelijk via de A.W. Byvanck Database. Verder moet Leiden niet te eng worden opgevat. Zo kan ook het boekenbezit van het klooster Mariënpoel te Oegstgeest, onder de rook van Leiden, nader bekeken worden. Behalve aan de hoofdvraag schenk ik ook aandacht aan andere vragen, zoals over de plaatsen van vervaardiging van deze handschriften, over een mogelijke verdeling van het werk tussen aparte schrijf- en decoratieateliers, over de aard daarvan (in kloosters of in de stad?), als ook aan het soort boeken waarin vormen van ‘Leidse’ decoratie worden aangetroffen (vooral getijden- en/of gebedenboeken, maar ook andere genres?). Daarnaast wordt er in Kriezels gesproken van een ‘wat beverig, hoekig schrift’.5 Dit ‘spiky’ schrift wordt mogelijk gelokaliseerd in Leiden en vraagt om nader onderzoek.

Ik ben mijn onderzoek gestart met het doorlopen van de Byvanck Database en heb hieruit een voorlopig corpus samengesteld. Gedurende de stageperiode ben ik naast mijn stagewerkzaamheden mij meer in het corpus gaan verdiepen. Het aangeleverde corpus van Ed van der Vlist bestond uit 81 handschriften (Bijlage 1). Naast de informatie die ik per handschrift uit de Byvanck Database heb verkregen, ben ik ook naar verdere informatie gaan zoeken over de verschillende werken. Hiervoor heb ik onder andere gebruik gemaakt van de volgende bronnen: de ‘A.W. Byvanck Database’ (hierna afgekort als BD), ‘Medieval Illuminated Manuscripts’ (hierna afgekort tot MIM), ‘Medieval

4 Byvanck Database. (Inmagic DBT Textworks) Geraadpleegd gedurende mijn gehele stageperiode (6 januari 2016 tot en met 2 juni 2016)

(5)

Manuscripts in Dutch Collections’ (hierna afgekort tot MMDC), het ‘Gemeenschappelijk

Geautomatiseerd Catalogiseersysteem’ (hierna afgekort tot GGC), en ‘Manuscrits datés conservés dans les Pays-Bas’ (hierna afgekort tot CMD). Ik heb daarna het corpus ‘getest’ op verschillende onderdelen, namelijk: het boek op zich, het schrift, de miniaturen, de randversiering en het pen- en penseelwerk. Ik heb de handschriften met elkaar vergeleken, werken verwijderd die geen verdere toevoeging hadden voor dit onderzoek en groepen geformuleerd van handschriften die dezelfde elementen en/of kenmerken vertonen. Ik heb onderzoek gedaan naar de geschiedenis Leiden, maar ook naar de kerken, kloosters en begijnhoven in en om Leiden. Dit om erachter te komen of er sprake is geweest van schrijf- en/of decoratie ateliers in de kloosters of stad.

(6)

2. Handschriften

‘Een auteur produceert een tekst, een uitgever produceert een boek met die tekst. Naast een paginering en sprekende hoofdregels, kunnen ook tussenkopjes worden toegevoegd. Dit gold ook voor de middeleeuwen: de auteur schreef een tekst, de kopiist maakte een handschrift en kon dezelfde elementen daaraan toevoegen, bijvoorbeeld een incipit, opschrift en foliering’.6 2.1 Getijdenboeken

De handschriften die gebruikt zijn voor dit onderzoek zijn getijdenboeken. Een getijdenboek is een handschrift, dat in de middeleeuwen werd gebruikt voor privédevotie tijdens het getijdengebed. Deze gebeden werden op vaste tijden van de dag uitgesproken en werden daarom getijden genoemd.7 De voornaamste taal in een getijdenboek bleef het Latijn; alleen in het Nederlands en Nederduits taalgebied werd het getijdenboek in vertaling op grote schaal verspreid. Het getijdenboek als apart boek ontstond in de dertiende eeuw en is eigenlijk een versimpelde uitgave van een brevier, waaraan delen van een psalter zijn toegevoegd. Een psalter omvat de honderdvijftig psalmen uit het Oude Testament en daarnaast vaak ook cantica. Een brevier of breviarium is het boek dat de gebeden bevat die een geestelijke van de Katholieke Kerk dagelijks moet bidden.8 Er zijn acht uren aanwezig in een getijdenboek: metten, lauden, priem, terts, sext, noon, vespers en completen. Deze gebedsuren staan voor vaste momenten op een dag, achtereenvolgend: drie of vier uur ’s nachts, zonsopgang, zes uur, negen uur, twaalf uur, drie uur ’s middags, het eind van de middag en ’s avonds voor het slapen gaan.9 Daarnaast bestaat een getijdenboek ook uit een indeling van vaste teksten en toegevoegde teksten. De drie hoofdteksten zijn de Mariagetijden, de Boetpsalmen met de Litanie van alle heiligen en het Dodenofficie. Vaak toegevoegd zijn de getijden van het Kruis, getijden van de Heilige Geest en de getijden van de Eeuwige Wijsheid. De teksten worden voorafgegaan door een kalender.10 Deze getijden worden vaak voorzien van een ‘standaard’ decoratieprogramma. De Mariagetijden hebben vaak aan het begin van de tekst een Annunciatie, gevolgd door de Kruisgetijden met een kruisiging

6 Biemans, J.A.A.M. ‘Initialen in middeleeuwse handgeschreven boeken’.

7Wüstefeld, W.C.M.; Korteweg, A.S en Meeter, J. Sleutel tot licht : getijdenboeken in de Bibliotheca

Philosophica Hermetica. Amsterdam : In de Pelikaan 2009, p. 26

8 Wüstefeld. Sleutel tot licht, p. 26 en Dijk, R.Th.M. van. ‘Methodologische kanttekeningen bij het onderzoek van getijdenboeken’. In: Th. Mertens (ed.), Boeken voor de eeuwigheid. Middelnederlands geestelijk proza. Amsterdam 1993. Nederlandse literatuur en cultuur in de middeleeuwen, VIII, p. 210-211

9 Idem Wüstefeld, p. 26 en Van Dijk, ‘Methodologische kanttekeningen’ p. 210-211 10 Wüstefeld. Sleutel tot licht, p. 27

(7)

(Afb. Den Haag KB, 133 E 13, f. 47v) en de Wijsheidsgetijden met een twaalfjarige Christus in de tempel, als Salvator Mundi of de Drie-eenheid. Bij het begin van de Heilige Geestgetijden wordt vaak Pinksteren getoond, bij de Boetpsalmen het Laatste Oordeel en in het Dodenofficie een dodenwake, dodenmis, begrafenis, opwekking van Lazarus of de afdaling in het Voorgeborchte. De kalender heeft over het algemeen geen versiering.11

De miniaturen, initialen en randversiering in een getijdenboek dienden niet uitsluitend voor het mooier maken van een

handschrift. Middeleeuwse handschriften hadden nog geen inhoudsopgave en door middel van deze versiering kon de gebruiker zich wegwijs maken in het boek (Afb. Den

Haag, KB, 133 E 24, f. 13r).12 “Plaats en omvang van de versiering dient vervolgens om de hiërarchie tussen de verschillende tekstonderdelen te benadrukken. In de Noordelijke Nederlanden ontstond een model waarbij het begin van elke getijdentekst steeds op een rechter bladzijde begon met een geschilderde of gehistorieerde initiaal, terwijl de linker bladzijde werd ingenomen door een bladgrote miniatuur.13 “Een getijdenboek was niet alleen een gebruiksvoorwerp voor de dagelijkse routine van het bidden, maar voor de bezitter een instrument bij uitstek om uiting te geven aan zijn meest persoonlijke gevoelens.”14

11 Idem, p. 27

12 Biemans, J.A.A.M. ‘Initialen in middeleeuwse handgeschreven boeken’. 13 Wüstefeld. Sleutel tot licht, p. 31

(8)

2.1.1 Margeversiering

In Penwerk: een eigen vorm van boekdecoratie in vijftiende-eeuwse Noordnederlandse handschriften schrijft Margriet Hülsmann

(kunsthistorica/hispanologe) het volgende: “Marginaal penwerk bestaat gewoonlijk in de eerste plaats uit een aantal lijnen die om en nabij de initiaal ontspringen (Afb. Den Haag, KB, 132 G 37, f. 6v). Eventueel zijn ze hier en daar met enkele lijntjes of een sierrandje versierd. Dit zijn zogenaamde basislijnen, een

misschien overbodige term wanneer de versiering uitsluitend uit dergelijke lijnen is samengesteld. Zodra we echter met meer ingewikkelde constructies te maken krijgen, wordt de term weer

zinvol. Dan blijkt dat de basislijnen te beschouwen zijn als de dragers waaraan de overige versierende onderdelen zijn ‘opgehangen’ of ‘bevestigd’. Daarenboven is de versiering nog dikwijls voorzien van allerlei toegevoegde kleine of grotere ornamenten.” 15 De margeversiering wordt steeds meer

uitgebreid: er komen bijvoorbeeld klimopblaadjes en bloemen aan de ranken. Tussen deze bloemen en ranken verschijnen insecten, vogels, mensen en (fabel)dieren. Ook worden er uitgebreide taferelen afgebeeld in de margeversiering, zoals Joris en de draak (Afb. Mettingen, Liberna Collection ms 1, f. 40v –

41r)

15 Hülsmann, M. ‘Penwerk: een eigen vorm van boekdecoratie in vijftiende-eeuwse

Noordnederlandse handschriften’. In: Middeleeuwse handschriftenkunde in de Nederlanden 1988: verslag van de Groningse Codicologendagen 28-29 april 1988. Uitg. door J.M.M. Hermans. Grave 1989, p. 21

(9)

Een opvallende vorm van margeversiering die zich bij een aantal getijdenboeken in mijn corpus bevindt zijn ‘strooiranden’. Deze randen zijn bekend onder de naam: Gents-Brugse strooiranden (Afb. Liège, UB, Wittert 33, f. 105v). Door het toepassen van schaduw en trompe-l'oeileffecten probeerde men reliëf aan de beelden toe te voegen.16

16 Marrow, J.H. ‘Dutch Manuscript Painting in Context: Encounters with the Art of France, the Southern Netherlands and Germany.’ In: Masters and miniatures: proceedings of the Congress on medieval manuscript illumination in the Northern Netherlands (Utrecht, 10-13 December 1989). Ed. by K. van der Horst & J.-C. Klamt. Doornspijk 1991, p. 63 - 64

(10)

2.1.2 (Gehistorieerde) initialen

Een tekst heeft meestal een structuur. Middeleeuwse teksten waren niet anders. De structuur kan hiërarchisch zijn, maar er bestaan ook werken met een lineaire opbouw. Zulke structuren waren tijdens het voorlezen vaak hoorbaar.17 Daarnaast konden deze structuren zichtbaar gemaakt worden, door bijvoorbeeld afwijkende grote letters te gebruiken of door het

toepassen van kleurgebruik bij bepaalde beginletters, met name rood. Dit noemt men rubricatie, afgeleid van het Latijnse woord ‘rubrum’ wat rode

kleur en/of rubriek betekent (Afb. Berlijn,

SBB-PK Germ. qu. 18, f. 15v).18 Een andere mogelijkheid was om de eerste letter van een tekst groter of anders te schrijven en/of van kleur te voorzien. Zo’n beginletter heet een initiaal van het Latijnse ‘initium’, dat begin betekent (Afb. Kopenhagen, KB, Thott 552, 4°, f. 25v).19 Een initiaal heeft altijd twee aspecten: enerzijds functie en anderzijds vorm. De functie van een initiaal is het markeren van een begin.20 De vorm is daarentegen variabel, bijvoorbeeld: kleine lettervorm, grote lettervorm, sierletter, fantasieletter, letter in kleur of goud, enz. De letter kan bestaan uit één kleur, vorm en materiaal: de ‘littera simplex’.21 Ook kan de letter opgebouwd zijn uit twee elementen, voorzien van een rood en blauw deel: ‘littera duplex’.22 Een initiaal kan versierd zijn met schilderwerk of penwerk, maar ook versierd zijn op andere manieren: binnen de lettervorm zelf, in open ruimten binnen de letter of rondom de letter. De versiering kan puur decoratief (gedecoreerde initiaal) zijn of een narratief element

17 Biemans, J.A.A.M. ‘Initialen in middeleeuwse handgeschreven boeken’. 18 Idem

19 Idem 20 Idem 21 Idem 22 Idem

(11)

bevatten, een gehistorieerde initiaal (ook wel g.i. genoemd). Deze gehistorieerde initiaal bevat een voorstelling of ‘historie’ die betrekking heeft op de tekst (Afb. Baltimore, JHU, Garr. 8, f. 72r).23

2.1.3 Miniaturen

Het woord miniatuur komt van het Latijnse woord ‘miniare’, dit betekent tekenen met ‘minium’, een rood loodoxide dat gebruikt werd om kapitaalletters in vroege handschriften van kleur te voorzien.24 Het woord verluchten duidt op het ‘verlichten’ van het

manuscript door de weerschijn van bladgoud en -zilver.25 Na het afschrijven van de tekst konden miniaturen aan een handschrift worden toegevoegd of daarin aangebracht.26 Binnen de decoratie is een miniatuur het belangrijkst, dan volgen initialen, lombarden en tenslotte de rubricatie. Op deze manier werd de lezer op het begin van de belangrijke tekstpassages gewezen, de aanwezigheid van een miniatuur (of een grote initiaal) wijst op een belangrijk stuk tekst of gebed. Een miniatuur kan een deel van een tekstkolom beslaan.27 Vaak is er in de Noord-Nederlandse handschriften uit de middeleeuwen geen signatuur aanwezig van de kunstenaar die de miniaturen heeft vervaardigd. Zonder zo’n duidelijke aanwijzing biedt de decoratie toch mogelijkheden tot de datering en lokalisering. Miniaturen zijn vaak tot op een decennium nauwkeurig te dateren. Bij de bestudering van een miniatuur moet ook de bijbehorende randversiering betrokken worden. De tekst, miniatuur en overige decoratie moeten in principe als een eenheid worden beschouwd.28

Er ontstond een opkomst van ateliers die een soort voorlopers zijn van wat we vandaag de dag

23 Idem

24 Brounts, A. Noordnederlandse miniaturen : de gouden eeuw van de boekverluchting in de Noordelijke Nederlanden : catalogus. Brussel : Koninklijke Bibliotheek Albert I 1971, p. 10

25 Bergen, W. van.; As-Vijvers, A.M.W. en Leeflang, M. Beeldschone boeken : de Middeleeuwen in goud en inkt. Utrecht : Museum Catharijneconvent 2009, p. 52

26 Idem, p. 56

27 Biemans, J.A.A.M. ‘GETIJDEN, GETIJDENBOEKEN, GETIJDEN- en GEBEDENBOEKEN’

28 Byvanck, A.W. ‘Noord-Nederlandse miniaturen der 15de eeuw in handschriften van den bijbel. Handschriften te Amsterdam en Middelburg’. In: Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond, tweede serie 10 (1917), p. 264

(12)

uitgevers noemen. Zij gingen de handschriftenproductie organiseren en financierden het maken van boeken.29 Om toch enigszins maatwerk te kunnen leveren in de functie van de smaak en de

koopkracht van de uiteindelijke klant, ging men volbladminiaturen vervaardigen op losse folia. Deze konden dan achteraf in een ‘standaard’ handschrift worden toegevoegd.30 Aangezien de illuminatoren waarschijnlijk niet de tijd hebben gehad om elk werk dat ze moesten illustreren volledig te lezen, kregen zij duidelijke instructies van wat er op de miniatuur afgebeeld moest worden en werd veelvuldig met modellen gewerkt. Deze instructies werden vaak in de marge genoteerd en na het vervaardigen werden de instructies meestal zorgvuldig verwijderd. Dit is men te weten gekomen omdat er handschriften bestaan waarin men de instructies niet heeft verwijderd.31

2.2 Lokaliseren en dateren

Men spreekt van een gedateerd of gelokaliseerd handschrift wanneer dit gegevens bevat waaruit direct of indirect een tijdstip en/of de plaats van ontstaan kan worden opgemaakt. Dit kan in het gunstigste geval gebeuren doordat de schrijver in het colofon achterin het boek over de datum en origine informatie verschaft.32 Ook kunnen handschriften gedateerd worden aan de hand van computistische cirkels, een hulpmiddel bij het bepalen van de datum waarop Pasen in een gegeven jaar valt. De cirkels komen vooral voor in getijdenboeken, maar soms ook in andere handschriften, die voorzien zijn van een kalender, zoals liturgische handschriften (Afb. Den Haag, KB, 70 H 53, f. 42v).33 In veel gevallen is in de cirkels een jaartal opgenomen, dat als beginpunt dient voor het berekenen op welke dag in het huidige jaar Pasen valt. Voor de eigenaar was het daarbij het

29 Idem, p. 267 30 Idem, p. 267 31 Idem, p. 269 32 Korteweg. Kriezels, p. 21 33 Idem, p. 22

(13)

gemakkelijkst wanneer dit jaartal overeenkwam met het jaar waarin het handschrift werd vervaardigd en in gebruik werd genomen. Helaas werden de cirkels echter nogal eens uit oudere handschriften overgenomen, zonder dat daarbij het jaartal werd aangepast.34 Naast de computistische cirkel, biedt de kalender een hulpmiddel bij het lokaliseren. De kalender bevat een overzicht van de heiligendagen en andere feesten die in de loop van het kerkelijke jaar werden gevierd.35 In Kriezels staat het

volgende: “Deze speciale heiligen kunnen verdeeld worden in drie categorieën: diegenen die algemeen in de gehele kerk gevierd worden, diegenen die alleen in een bepaald bisdom worden vereerd, en de lokale heiligen wier viering zich beperkt tot een bepaalde streek of plaats. Uitsluitend gevierd in het bisdom Utrecht, en daarom een bruikbaar middel voor het vaststellen van de Noord-Nederlandse herkomst van een handschrift, zijn met name St. Pontiaan (14 januari), St. Odulf (12 juni), de translatie van St. Martinus (4 juli), St. Willibrord (7 november) en St. Lebuinus met zijn translatie (12 november en 25 juni). Het aantal plaatselijk vereerde heiligen die een aanwijzing kunnen geven voor een nadere plaatsbepaling binnen het bisdom Utrecht is helaas gering. De algemeen vereerde heiligen, aan wie de meeste grote kerken in de steden zijn gewijd, worden altijd met rood in de kalender gemarkeerd. Alleen in het zelden voorkomende geval dat een dergelijke heilige in een handschrift met 'onze patroon' wordt aangeduid, wordt de herkomst van het boek duidelijk. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de H. Bavo, de patroon van Haarlem, die als zodanig wordt aangeroepen in cat. nr. 84 (overigens niet in de kalender maar in een gebed). Voor het overige geven alleen heiligen, die slechts in één plaats speciaal vereerd worden, een indicatie voor lokalisering. Dit zijn de patroonheiligen Hippolytus van de Oude Kerk in Delft (13 augustus) - waarbij meestal ook Ursula (21 oktober), patrones van de Nieuwe kerk, in rood wordt gemarkeerd -, Gummarus van Enkhuizen (11 oktober), Cyriacus van Hoorn (15 of 16 maart en 8 augustus) en Eusebius van Arnhem (5 november). Hetzelfde geldt voor de in vrijwel geheel Holland vereerde H. Jeroen (17 augustus), van wie het gebeente in Noordwijk lag, en de H. Adalbert (23 juni), de patroon van het klooster Egmond, wiens feest vooral in Noord-Holland werd gevierd. Met name deze twee laatste heiligen bieden een goed aanknopingspunt om een handschrift aan Holland toe te schrijven. Voor de rest van de Noordelijke Nederlanden ontbreekt een dergelijk gemakkelijk hulpmiddel. Nu is het zo dat de aanwezigheid van een heilige in een kalender in principe alleen aangeeft dat het betreffende handschrift was ingericht om op een bepaalde plaats gebruikt te worden, maar niet

noodzakelijkerwijze dat het daar ook vervaardigd was. Nadere bestudering van grotere aantallen

34 Idem, p. 23 35 Idem

(14)

handschriften leert echter dat de plaats van vervaardiging en de inrichting van de kalender in veel gevallen overeenstemt. Men zou hieruit de voorlopige conclusie kunnen trekken dat er veel voor de lokale markt werd gewerkt (of dat bestellers van elders deze plaatselijke heiligen 'op de koop toe namen'). Naast genoemde hulpmiddelen kan een handschrift nog talloze andere gegevens bevatten,

die een aanwijzing geven voor zijn datering of lokalisering.” 36 (Afb. Leiden, UB, BPL 2879, f. 2v – 3r). Voorzichtigheid is echter geboden: de versiering kan immers elders op een (veel) later tijdstip zijn aangebracht.37 In de loop van het onderzoek naar de vijftiende-eeuwse Noord-Hollandse

margedecoratie kwam de taakverdeling bij het afschrijven en het decoreren van handschriften steeds meer centraal te staan.38 Naast het decoreren en illustreren, bieden gemeenschappelijke schrijffouten

36 Korteweg. Kriezels, p. 23

37 Hülsmann, M. ‘De wisselende samenstelling van de Utrechtse heiligenkalender: een onderzoek naar de taakverdeling bij het afschrijven en het decoreren van handschriften’. In: Boeken in de late Middeleeuwen. Verslag van de Groningse Codicologendagen 1992. Uitg. door J.M.M. Hermans en K. van der Hoek. Groningen 1994, p. 53-64, afb. (Boekhistorische reeks: 1), p. 53

(15)

die in handschriften worden aangetroffen een inzicht in de lokalisering en datering van de

handschriften.39 In Sleutel tot Licht schrijft Wüstefeld: “Veruit de meest nauwkeurige gegevens over de plaats en datum van ontstaan van een getijdenboek worden echter geleverd door een

kunsthistorische analyse van de versiering. Decoratie van een getijdenboek heeft in eerste plaats de functie de geleding van de inhoud van het boek duidelijk te maken en zo het nazoeken van de verschillende teksten te vergemakkelijken. Plaats en omvang van de versiering dient vervolgens om de hiërarchie tussen de verschillende tekstonderdelen te benadrukken […]. In Nederland kon een handschrift ook alleen gehistorieerde initialen hebben bij het begin van de hoofdteksten, of zelfs alleen gedecoreerde initialen. Zeker zo bijzonder waren de grote aantallen handschriften waarin de decoratie alleen uit penwerk bestond. Penwerkversiering behoorde traditioneel tot het laagste niveau binnen de decoratie, maar groeide vooral in Holland uit tot een autonome decoratievorm.

Doorslaggevend hierbij was ongetwijfeld de invloed van de Moderne Devoten, die het bezit van goed verzorgde, maar sober versierde boeken propageerde […]. Een ander fenomeen dat in andere landen nauwelijks te vinden is, zijn getijdenboeken waarin de geschilderde decoratie in de plaats van ontstaan is aangebracht, maar de miniaturen van elders werden betrokken.”40

39 Wüstefeld. Sleutel tot licht, p. 30 40 Idem, p. 31

(16)

2.3 Penwerk

“Penwerk is een eenvoudige, met de pen en gekleurde inkt aangebrachte decoratie (Afb. Den Haag, KB, BPH 137, f. 21r). Deze vorm van versiering bij initialen en in de randen in middeleeuwse

handschriften heeft in de Noordelijke

Nederlanden een uitzonderlijke bloei gekend. Ontstaan in Frankrijk in de dertiende eeuw tezamen met de toen eveneens opkomende geschilderde randversiering, bleef het penwerk tot het eind van de zestiende eeuw een goedkoop middel om geleding en versiering in een tekst aan te brengen. Toen Byvanck en Hoogewerff aan het begin van de jaren twintig hun overzicht van Noord-Nederlandse verluchte handschriften publiceerden, hadden zij weinig

aanknopingspunten om de door hen gevonden handschriften nader te lokaliseren. Meer dan de helft van hun bestand bestond uit

Middelnederlandse getijdenboeken, waarbij zowel de taal als de in dit soort boeken meestal

aanwezige heiligenkalender van het bisdom Utrecht een goede leidraad vormde bij het

toeschrijven van handschriften aan het toenmalige

Nederland. Een verdere differentiatie binnen het gebied was echter aanzienlijk problematischer. Hier hielpen in sommige gevallen alleen het taaleigen en een enkele, in de kalender voorkomende lokale heilige.”41 “Het onderzoek naar randversiering in middeleeuwse handschriften en het gebruik daarvan als hulpmiddel bij lokaliseren en dateren is de afgelopen twintig jaar op verschillende wijzen op gang gekomen. In het midden van de jaren zeventig zijn onder leiding van professor J.P. Gumbert enkele werkgroepen in de Koninklijke Bibliotheek gehouden, waarbij onder meer Delftse en

41 Korteweg. Kriezels, p. 9

(17)

Hollandse randen werden onderzocht.”42

Voordat aan het daadwerkelijke schrijven werd begonnen, werden er eerst beslissingen genomen over de kostbaarheid van de uitvoering en daarmee samenhangend, de omvang van de versiering en de verschillende niveaus die er in de decoratie dienden te worden aangebracht.43 Terwijl de

kostbaarheid vooral afhankelijk was van de financiële middelen van degene voor wie het boek bestemd was, werd het aantal niveaus van de versiering medebepaald door de aard van de tekst. Bij teksten met een eenvoudige structuur, was soms alleen de openingsbladzijde van decoratie voorzien, terwijl in teksten met een gecompliceerdere structuur, zoals die van liturgische handschriften en getijdenboeken, de decoratie grotendeels aan de hiërarchische structuur werd aangepast.44

“Penwerkversiering bij initialen wordt uitgevoerd met een spitse pen, die overal een dunne lijn van gelijke breedte voortbrengt. Dit is in tegenstelling tot de geschreven tekst, die door het gebruik van een brede pen, lijnen van verschillende dikte laat zien. Penwerk wordt in hoofdzaak uitgevoerd in rood en blauw, waarbij de kleur steeds contrasteert met die van de initiaal: blauwe initialen krijgen rood penwerk, en rode initialen blauw of paars penwerk. Bij de

duplex-letter sluit blauw penwerk aan op de rode gedeelten en rood penwerk op de blauwe […]. Soms wordt ook goud gebruikt […]. De omvang van het penwerk hangt af van de grootte van de initiaal, zijn plaats in de hiërarchie en het decoratieprogramma van het handschrift. Een kleine lombarde midden in de tekst krijgt

hoogstens een klein sierrandje en aan het begin van de regel meestal niet meer dan enkele eenvoudige lijnen.”45 “Bij een grotere initiaal is het penwerk gewoonlijk gecompliceerder van opbouw […]. De

rechthoekige ruimte die hij het afschrijven van de tekst is opengelaten, wordt meestal niet geheel door de letter bedekt. In dat geval krijgt de overblijvende ruimte een penwerkversiering die het veld of het initiaalveld wordt genoemd. (Afb. Leiden, UB, BPL 2879, f. 7r). Is de letter vierkant van vorm dan wordt de ruimte gewoonlijk geheel bedekt en is er hoogstens plaats voor een sierrandje rond de initiaal. De versiering van de marge links naast het veld bestaat uit drie onderdelen: een sierrandje dat direct tegen het veld aanligt, een aantal losse motiefjes, en de uitstraling, d.w.z. de bundels

42 Idem, p. 10

43 Idem, p. 11 44 Idem 45 Idem, p. 12

(18)

horizontale (of diagonale) lijnen die aan de hoeken van het initiaal veld ontspringen. Bevindt een initiaal zich bovenaan de schriftspiegel, dan kan ook een uitstraling naar hoven voorkomen. Vanuit het initiaalveld lopen bundels lijnen langs de schriftspiegel omhoog en naar beneden. Deze bundels bestaan uit enkele basislijnen waaraan de versierende elementen - naar buiten buigende lijnen, blaadjes, etc. - zijn vastgehecht. Deze randversiering kan zich ook over meer marges uitstrekken (vgl. pl. n en v); daarnaast kunnen er - vooral in de buiten- en beneden marge losse motieven optreden (vgl. pl. v). Terwijl een lombarde dus, afhankelijk van zijn positie, ook zonder versiering kan blijven, wordt een duplex-letter vrijwel altijd van penwerkdecoratie voorzien. Bovendien kan, om belangrijke openingen te markeren, aan een duplex-letter nog een J-lijst worden toegevoegd, een met rode en blauwe dekverf geschilderde versiering langs de schriftspiegel.”46

In het laatste kwart van de vijftiende eeuw komt in het zuidelijk deel van het graafschap Holland een aantal op het eerste oog zeer verschillende penwerkdecoratiestijlen voor: de ‘auberginestijl’ en de ‘Delftse randen stijl’.47 De ‘auberginestijl’ wordt vaak in gedateerde en gelokaliseerde handschriften aangetroffen om een ontstaan in Zuid-Holland aannemelijk te maken. Ook het regelmatig

voorkomen in combinatie met Delftse randversiering of miniaturen wijst op een ontstaan in Zuid-Holland.48 Ik ga zo op beide stijlen dieper in. De vroegste penwerkstijl die in Zuid-Holland is aan te wijzen, is de ‘radijsjes stijl’ (Afb. Kriezels, pp. 68). Dit motiefje wordt gevormd door twee naar buiten buigende blaadjes, waartussen een bolvormig vruchtje uitsteekt, dat uitloopt in een penwerkhaaltje. Het radijsje kan ook worden vervangen door een driebladig bloemetje of een hartje. Andere motiefjes zijn een in de marge uitstekend rankje met alleen blaadjes eraan en verder een uitstekend

46 Idem, p. 13

47 Idem, p. 69 48 Idem

(19)

blad dat verwant is aan het Delftse schulp-blad.49 Kenmerkend is een reeks van naar buiten buigende lijnen, die afwisselend met een bocht of een scherpe hoek terugbuigen naar de basislijn. Deze puntige lijn vormt soms een soort driehoek (zie afbeelding, Kriezels p.69), waarbij de hoeken aan de binnenzijde met een extra hoekje zijn geaccentueerd. Ook zeer kenmerkend is de vulling van de ruimte naast de initiaal, die bestaat uit takjes aan beide kanten van een rondje, waarop zich een driehoekje bevindt dat is opgebouwd uit parallelle lijntjes en eindigt in een zwierig haaltje.50 Zowel het driehoekje als het radijsje zijn bekend uit de Delftse randversiering, maar blijken in het gehele

Zuid-Hollandse gebied voor te komen. Ik benoem in deze scriptie meerdere malen Delftse versiering, maar binnen het bestek van deze scriptie ga ik hier niet dieper op in. “Enige tijd later treedt een vorm van penwerkversiering op waarbij het radijsjes-penwerk is opgenomen in een uitgebreider scala van motieven, en dat naar zijn meest kenmerkende onderdelen visblaas/knuistje is genoemd. In zijn eenvoudigste vorm bestaat dit uit onder elkaar aangebrachte visblaas- vormige lussen die aan hun smalle kant terugbuigen tot drie halve rondjes, die iets weg hebben van een gebalde vuist en daarom knuistje zijn genoemd (tek. 35). Soms is het knuistje vervangen door een kleine lus, soms worden de lussen afgewisseld met puntige lijnen. Overeenkomstig penwerk is te vinden in een getijdenboek, dat rond 1440 voor een non in het klooster Poelgeest bij Leiden, vermoedelijk een lid van de familie Van Zaers, is vervaardigd”.51 (Afb. Leiden, UB, BPL 224, f. 22v) “Nog uitgebreider zijn de motieven die voorkomen in handschriften uit het St. Margaretha-convent, waarin de genoemde elementen worden aangevuld met een langgerekt terug klappend blad en een kelkachtig bloemetje. In de kleuren is een

afwisseling van rood en blauw toegepast, waarbij de invulling met groen en soms met geel voor een kleurrijker uiterlijk zorgt. Ook hier treedt regelmatig spiegeling op, vooral in de onder marge. De blauwe J-lijsten zijn meestal fantasievol uitgevoerd, waarbij vooral die

met twee grote ovale lussen - in de vorm van een das-clip (tek. 38) - opvalt, die ten opzichte van

49 Idem, p. 68 50 Idem 51 Idem

(20)

elkaar gespiegeld langs de schriftspiegel liggen (Afb. vorige blz., Kriezels pp. 69). Het penwerk ontleent zijn naam aan

verschillende handschriften, die in het St. Margaretha-convent te Gouda tussen 1449 en 1460 door een aantal inwoonsters werden geschreven” (London, BL. Add. 22.562; Gouda, shm. Librije 159; Den Haag, KB, 129 g 4).52

“Een andere stijl waarin het radijsjes-penwerk wordt opgenomen is de

auberginestijl, die in het laatste kwart van de vijftiende eeuw voorkomt. Het belangrijkste motief bestaat uit brede, langgerekte acanthusbladeren, die langs de schriftspiegel liggen en die op openingsbladzijden meestal in een platte lus terug klappen en dan de vorm van een uitgerekte acht aannemen. Tussen de diep ingesneden randen van de

bladeren verschijnt hier en daar een langwerpige vruchtkolf, uit het eind waarvan meestal enkele sprietjes steken. Het motief van de vruchtkolf - dikwijls gereduceerd tot niet veel meer dan de ronde top - gaf aanleiding tot de naam aubergine-penwerk. Op de gewone tekstbladzijden worden

acanthusbladeren veelal afgewisseld door radijsjes en door het eerdergenoemde driehoekje

opgebouwd uit lijntjes. Het penwerk is in de meeste gevallen uitgevoerd in rood en blauw, waarbij de bladeren in rood en de vruchtkolven in blauw zijn getekend (Afb. Geloftebriefje). Ook is er een zeer bonte variant, waarbij sommige delen zijn opgevuld met geel, groen, bruin en goud […]. Het auberginepenwerk is uit een groot aantal handschriften bekend, waarbij de lokaliseerbare handschriften wijzen naar de streek tussen Leiden, Gouda en Schoonhoven, terwijl het verspreidingsgebied zich naar het zuiden mogelijk tot Dordrecht en Gorinchem uitstrekte.” 53 Samengaand met het voorgaande kan erop gewezen worden dat in geschilderde randen regelmatig met de pen is gewerkt. In Middeleeuwse handschriftenkunde in de Nederlanden staat het volgende

beschreven: “Dit soort randen zijn dus ook op te vatten als mengvormen van schilderwerk en penversiering, maar hier neemt juist de penwerkversiering een ondergeschikte plaats in. We spreken in dergelijke gevallen niet van ‘penwerk’. Het betreft dikwijls randen met penneranken of -takken,

52 Idem, p. 69 53 Idem, p. 70

(21)

waaraan geschilderde bloemen of vruchten prijken. Soms is met behulp van de pen de ruimte tussen de bladeren, bloemen of vruchten opgevuld met stippels, krulletjes, blaadjes of cirkeltjes en

dergelijke, waardoor de randversiering binnen een rechthoekig kader tot een ‘volwaardige; rand is geworden. De pen die hiervoor gebruikt is laat dikwijls dikke en dunne lijnen zien. Daarnaast komen in de eerste helft van de vijftiende eeuw losstaande motiefjes voor, zoals de bloemrozetten en ‘karbonkels’, die naast de geschilderde versiering op de bladzijde voorkomen. Behoren deze

versierinkjes tot penwerk? Ik zou zeggen: gedeeltelijk. De pen waarmee de karbonkels zijn getekend, was duidelijk niet van de harde kwaliteit die voorgoed penwerk een eerste vereiste is.”54

Na het benoemen van al deze stijlen is het nu te bepalen welke van toepassing is in ‘Leidse’

handschriften. Leidse handschriften vallen vooral op door het gebruik van dunne langgerekte blauwe acanthusranden. “Daartussen zijn vruchtjes zoals kleine rode en blauwe besjes en aardbeitjes,

bloemetjes zoals anjers en viooltjes en vele soorten vogels aangebracht. In het midden van de buiten- en ondermarge zijn soms figuurtjes opgenomen. In de rechtermarge zijn dit overwegend engeltjes, terwijl de figuurtjes in de onder marge vaak uitgroeien tot kleine drölerie-achtige tafereeltjes die op groene bodemstroken geplaatst zijn. Naast de ‘gewone’ Leidse blauwe acanthus-rand, die in talloze uitvoeringen - van zeer fraai tot zeer slordig - voorkomt, kunnen nog drie subgroepen worden

onderscheiden.”55 Hier ga ik later in mijn scriptie verder op in. We zien naast deze randversiering ook andere vormen van versiering in de marges. Soms komt er een aubergine voor in een ‘Leids’ handschrift, en heel vaak zie je ook radijsjes in de marges. Het voorkomen van de Delftse blokrand of de afwisseling in blauw en rood penwerk wijst op invloeden uit Delft. Daarnaast is de ‘Leidse’ blauwe acanthus ook terug te vinden in handschriften waarvan de origine bijvoorbeeld Delft of Gouda is. Dit geeft aan dat binnen Zuid-Holland er meerdere vormen van randversiering bestonden en dat deze vormen ook vaak

gecombineerd werden.

(Afb. Den Haag, KB, BPL 137 f. 83r)

54 Hermans, J.M.M. Middeleeuwse handschriftenkunde in de Nederlanden 1988, verslag van de Groningse codicologendagen 28-29 april 1988. Grave : Alfa 1989, p. 28

(22)

3. Leiden

3.1 Kloosters en kerken

De middeleeuwse gelovigen gingen vaak ter kerke. De missen werden niet alleen op zondagen bijgewoond, maar ook op de ongeveer vijftig verplichte kerkelijke feestdagen per jaar.56 Deze werden gelezen op zon- en feestdagen door de pastoors en kapelaans die in de Leidse kerken de kerkelijke sacramenten toedienden en de normale zielzorg verrichtten, dus verantwoordelijk waren voor dopen, trouwen, biecht horen en begravingen.57 Precieze cijfers zijn niet te geven, maar er moeten in Leiden gedurende de vijftiende eeuw tientallen priesters en honderden nonnen en leken gewoond en gewerkt hebben.58 Van alle liturgische boeken die zij gehanteerd hebben, is slechts een fractie bewaard

gebleven.59 Wat is de oorzaak van deze schaarse overlevering van Leidse liturgica? Allereerst dient men te bedenken dat missalen, brevieren en dergelijke, typische gebruiksboeken zijn. Ze worden vervangen wanneer ze versleten zijn of verouderd in verband met veranderingen in de liturgie.60 De religieuze hervormingsbeweging van de Moderne Devotie (een geestelijke hervormingsbeweging geïnitieerd door Geert Grote (theoloog, schrijver, gedreven kloosterhervormer en boeteprediker binnen de Katholieke Kerk 1340-1384)), legde veel nadruk op persoonlijke meditatie.61 De bevolking was meestal het Latijn niet machtig, hierdoor ontstond er een grote behoefte aan devote teksten in de volkstaal. Als we voor de vijftiende eeuw een top tien van Middelnederlandse bestsellers zouden samenstellen, dan stond het getijdenboek zonder enige twijfel bovenaan de lijst. Geert Grote heeft diverse onderdelen hiervan in het Middelnederlands vertaald en bewerkt.62

In Zuid-Holland werden de eerste kerken gebouwd met de komst van het christendom. De kerken in Holland vielen onder de macht van de bisschop van Utrecht.63 In Zuid-Holland was er geen kathedraal, maar bouwden de welvarende steden wel grote kerken. In Leiden werkte men vanaf 1300 aan de St.-Pieterskerk en vanaf 1366 aan de St.-Pancraskerk (Hooglandse Kerk).64 Naast deze twee

56 Bouwman en Van der Vlist. Stad van Boeken, p. 37 57 Idem

58 Idem, p. 41 59 Idem 60 Idem, p. 43

61 Idem, p. 39 – 40 en Wüstefeld. Sleutel tot licht, p. 20

62 Wüstefeld. Sleutel tot licht, p. 22 en Van Bergen, e.a. Beeldschone boeken, p. 82

63 Overvoorde, J.C. Inventaris van de archieven van de kloosters, (1310) 1393­ 1572 (1655). Erfgoed Leiden en Omstreken 1 januari 1917, p. I

(23)

kerken telde Leiden nog meer kerken. In tegenstelling tot in andere delen van Europa verschenen in Zuid-Holland pas laat kloosters. De oudste kloosters te Leiden zijn rond het einde van de 14de eeuw ontstaan; de meeste echter de eerste helft van de 15de eeuw.65 Na 1450 zijn er geen nieuwe kloosters in de stad gesticht. De grootste giften werden zeldzamer en reeds lang vóór de Hervorming waren verschillende kloosters in verval geraakt of zelfs geheel te niet gegaan.66 Onderstaand een overzicht van alle kloosters en begijnhoven bekend in het Erfgoed Leiden en Omstreken tussen 1310 en 1571 (op volgorde van jaartal). Hierbij bevinden de kloosters en begijnhoven die vetgedrukt zijn zich in Leiden en de overige buiten Leiden. De letter ‘M’ of ‘V’ staat voor mannen- of vrouwenklooster of

begijnhof.67

- St. Agnieten Begijnhof, 1293- 1599 V

- Pieter Symonsbegijnhof, 1393-1593 V

- Klooster Engelendaal te Leiderdorp, 1396-1571 M

- St. Pancrasbegijnhof, 1402-1571 V

- Klooster St. Hieronymusdal of Lopsen, 1404-1526 M

- St. Michielsklooster, 1404-1570 V

- Klooster der Elfduizend Maagden te Warmond, 1410-1470 V

- St. Agnesklooster, 1412-1572 V

- Klooster Mariënhaven of Convent der Bernardieten in Warmond, 1412-1574 V - St. Ursulaklooster of klooster van de Elfduizend Maagden, 1413-1569 V

- St. Caeciliaklooster, 1414-1571 V

- Klooster Mariënpoel te Oegstgeest, 1428-1571 V

- St. Agathaklooster (St. Aechten), 1432-1567 V

- St. Catharinaklooster, genaamd Schagen, 1438-1570 V

- St. Barbaraklooster, genaamd Bethanië, 1440-1572 V

65 Idem, p. V

66 Idem, p. VI

67 Erfgoed Leiden en Omstreken. info@erfgoedleiden.nl <https://www.erfgoedleiden.nl/collecties/archieven/archievenoverzicht/ead/index/zoekterm/kloo ster/eadid/0503 > Geraadpleegd 23 maart 2016 (eerste keer) en Overvoorde, J.C. Inventaris van de archieven van de kloosters. En VU Geoplaza

<http://geoplaza.vu.nl/cms/maps/235-kloosterkaart > Geraadpleegd 22 maart 2017 (meerdere keren)

(24)

- St. Hieronymusklooster, genaamd Roma, 1447-1569 V

- Klooster Rodenburg (Roomburg) te Zoeterwoude, 1463-1568 V

- St. Maria Magdalenaklooster, 1467-1570 V

- Nazarethklooster, of klooster der grauwe zusters, 1490-1571 V (Afb. uit Collecties op Orde - Stooker en Verbeij)

(25)

Voor mijn onderzoek wil ik nagaan welke van deze kloosters en/of hoven mogelijk in bezit waren van handschriften en in welke mogelijk handschriften vervaardigd werden. In het Regionaal Archief Leiden wordt er per klooster of begijnhof kort aangegeven in welk jaar het is gesticht, tot welke orde het klooster behoorde, hoe zij voorzagen in onderhoud, wat zij aan bezittingen hadden, wat er mogelijk met het klooster is gebeurd en wat ervan over is gebleven.68 Ik heb een onderscheid gemaakt tussen de kloosters en begijnhoven, waar in de archieven wordt gesproken over bezit van handschriften [onderstreept] en waar in de archieven wordt gesproken over het daadwerkelijke vervaardigen [cursief] van handschriften. Van de negentien hierboven genoemde kloosters en hoven, zijn er negen waarbij ik in de archieven informatie over handschriften heb gevonden. Dit zijn: St. Agnieten Begijnhof, klooster Engelendaal te Leiderdorp, klooster St. Hiëronymusdal of Lopsen, St. Caeciliaklooster, klooster Mariënpoel te Oegstgeest, St. Hieronymusklooster genaamd Roma,

klooster Rodenburg (Roomburg) te Zoeterwoude, St. Maria Magdalenaklooster en Nazarethklooster, of klooster der grauwe zusters.69

St. Agnieten Begijnhof

“Het oudste statuut van 17 juli 1293 (v.d. Bergh, Oork.bk. 11, 392) spreekt nog slechts van het conventus curie beghinarum in Leyden, zonder verdere naam aanduiding, daar er toen te Leiden nog geen andere begijnhuizen bestonden; in 1383 wordt het genoemd 'het bagijnhof van den grooten huyse'. De begijnen mochten niet bedelen, geen borduurwerk maken, tenzij voor de kerkdienst, geen draperie beoefenen dan voor eigen gebruik en geen handeldrijven. Zij hielden zich onledig met de opvoeding van kinderen, waarvan het leergeld in 1477 op 12 gulden per kind werd bepaald, en gingen bidden op de graven. Zij bezaten wel enige boekwerken. Het hof was arm en verzocht omstreeks 1450 vrijstelling van de verplichting om hard dak te maken, daar al het geld vereist werd voor de verplichtingen, aangegaan voor de bouw van de kapel.”70

68 Overvoorde, J.C. Inventaris van de archieven van de kloosters 69 Idem

(26)

Klooster Engelendaal te Leiderdorp

“Dit mannenklooster werd gesticht door Pieter van den Poel of Pol in 1396 (Matthaeus 435v.), met toestemming van de pastoor van Leiderdorp (Reg. nr. 109), de proost van Sint Pancras te Leiden (Reg. no. 116) en van hertog Aelbrecht van Beyeren, die het klooster onder zijn bescherming nam (Reg. no. 111). Het behoorde tot de orde van Sint Augustinus en werd in 1400 gesteld onder het kapittel van Windesheim (Reg. nr. 143). Het klooster verkreeg van de burggraaf het recht op een molen in 1421 (Reg. nr. 370), vrijdom van gruitgeld in 1480 (Reg. nr. 1632) en het recht van

zwanendrift in 1488 (Reg. nr. 1795). In de kloosterkerk werden in 1487 drie beelden gewijd; er waren toen reeds beelden van Sint Catharina en Sint Barbara. De broeders beoefenden het afschrijven, binden en illumineren van handschriften en namen deel in de bedijkingen van de Andel bij 's-Gravenzande.”71

Klooster St. Hiëronymusdal of Lopsen

“Het mannenklooster wordt het eerst vermeld in 1404 als de broeders van de orde van Sint Franciscus in de parochie van O.L. Vrouwe (Reg. nr. 180). Waarschijnlijk was de oudste naam Sint Hieronymushuis (zie Reg. nr. 294 uit 1414) en is deze naam in 1429 gewijzigd in Hiëronymusdal, ter voorkoming van verwarring met het vrouwenklooster aan het Rapenburg (Reg. nr. 489). De broeders behoorden oorspronkelijk tot de derde orde van Sint Franciscus en als zodanig werd in dit klooster in 1450 het algemeen kapittel van die orde gehouden en in 1451 de vergadering van de kapittelvaders van de Serafijnse orde. Behalve de diensten in het klooster, waaronder de vier hoogtijden in 1478 (Reg. nr. 1605), werden ook missen in het Begijnhof aangenomen (in 1450 en 1452, Reg. nrs. 923 en 991). Het wordt meermalen vermeld wegens de werkzaamheden van de broeders voor het schrijven en verlichten van handschriften. De uitvinding van de boekdrukkunst was dan ook van nadelige invloed op de inkomsten van de broeders, gelijk uitdrukkelijk in 1526 wordt vermeld.' De financiën waren echter reeds vroeger niet rooskleurig. In 1462 wordt het klooster reeds als arm vermeld, in 1467 en in 1512 wordt land verkocht en voortdurend worden lijfrenten uitgegeven.”72

71 Idem, p. 91

(27)

St. Caeceliaklooster

“Het stichtingsjaar van dit vrouwenklooster is 1414 (zie inv.nr. 93). Het behoorde tot de orde van Sint Augustinus en was arm. De zusters voorzagen in haar onderhoud door weven en handwerk. In 1522 ontving het een geschenk aan renten, 6 zilveren kroesen en 6 lepels (Nederlandsche Leeuw 1886 nr. 4). De pastoor van de Onze Lieve Vrouwenkerk was de biechtvader van het klooster. In 1465 waren er 48 zusters. Het klooster lag achter de O.L. Vrouwenkerk, bij het klooster van Sint Michiel, en is na de Hervorming toegewezen aan het Sint Catharina-gasthuis en ingericht tot Pest- en Dolhuis. Het archief is slechts zeer fragmentarisch bewaard gebleven.”73

Klooster Mariënpoel te Oegstgeest

“Dit vrouwenklooster werd in 1428 gesticht door Boudijn van Swieten, die hiervoor het in 1420 verwoeste huis Paddenpoel of Podekenpoel bestemde met 28 morgen land. Het klooster behoorde tot de orde van Sint Augustinus. Naast de naam Mariënpoel komt ook enkele malen die van Onze Lieve Vrouwenpoel voor (1447) en dikwijls de afkorting: convent te Poel (1448 enz.). Hoewel in de stichtingsbrief het inkomen van het klooster was beperkt tot 100 mark zilver, behoorde het spoedig tot de rijke kloosters, dankzij de vele gunstbewijzen van de families Van Swieten en Van der

Boechorst. In de in 1457 gewijde kerk vond men schilderijen van Hugo Jacobsz., Jan van der Bouchorst, Lucas van Leyden, Aertgen van Leyden en de thans nog in het Stedelijk Museum

aanwezige twee altaarstukken van Cornelis Engebrechtsz. Er waren altaren gewijd aan de H. Maagd, Sint Stephanus, Sint-Andries en Sint Barbara. De zusters verkregen de bevoegdheid om een

biechtvader buiten de orde te kiezen, welk voorrecht echter in 1435 (Reg. nr. 600) verviel. Bij de stichting van het klooster Sint Barbara te Noordwijk in 1456 werd bepaald, dat bij tenietgaan van dit klooster de bezittingen op Mariënpoel zouden overgaan (zie blz. 60 en Reg. nr. 1240 uit 1461).”74 St. Hieronymusklooster genaamd Roma

“Dit vrouwenklooster is ontstaan uit een samenwoning van devote vrouwen, die eerst later een besloten klooster gevormd hebben en zich aansloten bij een orde en in 1448 door de prior van Warmond in die van Sint Augustinus werden opgenomen. De zusters verkregen in 1429 van deken en kapittel van Sint Pancras het recht om een altaar in haar klooster te doen wijden en om een eigen biechtvader te kiezen, doch moesten eenmaal per jaar bij de pastoor van Sint Pancras biechten en in

73 Idem, p. 13

(28)

de Paasweek in de Sint Pancraskerk communiceren. Het klooster was rijk en stond in de 15e eeuw hoog in aanzien. Van de handschriften van het klooster is een, uit 1461, getiteld: dit sijn Richardus woerden, in het archief bewaard gebleven (inv.nr. 492). Het klooster was in dit laatste jaar echter reeds zo achteruitgegaan, dat zelfs het lijnwaad moest verkocht worden.”75

Klooster Rodenburg (Roomburg) te Zoeterwoude

“Dit vrouwenklooster werd gesticht door de zusters van het Sint Margaretha-klooster bij Leiden, die in 1464 hun klooster hierheen overbrachten, na de daartoe verkregen toestemming van de hertog (1458, Reg. nr. 1192) en van de paus (1460, Reg nr. 1221), gevolgd door die van de ambachtsheer in 1465 (Reg. nr. 1342). De zusters behoorden tot de derde orde van Sint Franciscus. Het generaal kapittel van die orde werd hier in 1471 en in 1555 gehouden. Het klooster genoot de speciale

bescherming van de graaf van Holland en verkreeg in 1465 (Reg. nr. 1343) het voorrecht dat het, ook bij vervreemding van de hoge en middelbare heerlijkheid Zoeterwoude, onder de grafelijkheid zou blijven behoren en dat het 1 of 2 procurators mocht benoemen om het in rechte bij te staan. Er werden ook proveniers gehouden en de kloosterzusters stelden belang in literatuur. Bekend zijn uit de kloosterbibliotheek een handschrift van het leven van de heilige Hiëronymus door Eusebius en Augustinus, afkomstig van de Leidse stadssecretaris Johan Philipsz. (Römer II blz. 229), en getiteld: 'Hier beghinnen die XII capittelen van die inwendighe wanderinge' (auctie Royaards 1898) en: 'Die vertroestinghe van de ghelatenre menschen' (auctie Alberdingk Thijm 1890, I nr. 1368), beide afkomstig van zuster Katrijn Claes Vranckendochter. Het laatstgenoemde handschrift werd gebruikt bij de druk van 1502 door Hugo Janszoen van Woerden (Catalogus Stedelijk Museum nr. 1620) en gaf daardoor aanleiding tot de onjuiste gevolgtrekking dat het klooster een drukkerij bezeten zou hebben.”76

St. Maria Magdalenaklooster

“Van dit vrouwenklooster is het stichtingsjaar 1467. Het behoorde tot de orde van Sint Augustinus en stond onder een mater, bijgestaan door een procuratrix, en had een eigen confessor, vermeld in 1472. (Gasth.arch. Reg. nr. 788). De zusters waren arm en voorzagen waarschijnlijk door handenarbeid in haar levensonderhoud. Zij verkregen althans in 1473 het recht om tolvrij te varen op het stadstolteken. (Vroedschapsboek 1473, fol. 118v.). Het klooster bezat o.a. een handschrift 'Profectus' van

75 Idem, p. 59

(29)

Bonaventura, dat 1 april 1890 geveild werd in de collectie Alberdingk Thijm en in februari 1897 in de auctie van Fred. Muller en daarbij door de Koninklijke Bibliotheek werd aangekocht.”77

Nazarethklooster, of klooster der grauwe zusters, of St. Claraklooster

“Dit vrouwenklooster werd volgens Orlers (blz. 119) in 1474 gesticht en wordt gewoonlijk Nazareth genoemd, of de Grauwe zusters (o.a. 1510, Reg. nr. 2112). Het klooster behoorde tot de derde orde van Sint Franciscus en had de gardiaan van de Minrebroeders tot visitator. Het was een zeer arm klooster, waarvan de nonnen in het openbaar bedelden. Toch bezat het klooster enkele handschriften, waaronder: Een Devote tesamenspreken jhu~ chri~, thans in de bibliotheek van de Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde.”78

Ik heb specifiek voor het weergeven van deze kloosters en begijnhoven gekozen, aangezien ik op deze manier een connectie probeer te leggen tussen de handschriften in mijn corpus en mogelijke ateliers waar de handschriften zijn vervaardigd. Het is goed mogelijk dat de handschriften in mijn corpus in één van de bovenstaande kloosters of begijnhoven zijn vervaardigd. Bij zes van de negen locaties staat in de archieven dat zij in bezit waren van handschriften. Bij het Agnieten Begijnhof staat ‘zij bezaten enkele boekwerken’, maar hier is geen verdere informatie verkrijgbaar welke mogelijke boekwerken dit zouden zijn en of ze door de begijnen zelf zijn vervaardigd.79 In het St. Hieronymusklooster wordt maar van één specifiek handschrift gesproken, namelijk: dit sijn Richardus woerden, en bij het Nazarethklooster spreken ze van enkele handschriften en noemen als voorbeeld: Een Devote tesamenspreken jhu~ chri~.80 Opvallend genoeg zijn er maar drie kloosters waarbij duidelijk wordt aangegeven dat zij handschriften vervaardigden en verluchtten en dat er een

kloosterbibliotheek aanwezig was. Het eerste klooster is klooster Engelendaal te Leiderdorp. Hier beoefenden de broeders het afschrijven, binden en illumineren van handschriften, er is alleen niet bekend wat voor handschriften dit waren.81 In het tweede klooster in St. Hiëronymusdal of Lopsen wordt ook aangegeven dat de broeders zich bezighielden met het schrijven en verlichten van

handschriften.82 In het artikel Lopsen en de Moderne Devotie. Een Leids klooster nader bekeken door Justine Smithuis staat het mannenklooster Lopsen of Sint Hiëronymusdal centraal. Er zijn veel bronnen 77 Idem, p. 42 78 Idem, p. 55 79 Idem, p. 80 80 Idem, p. 59 81 Idem, p. 91 82 Idem, p. 15

(30)

bewaard gebleven over dit klooster in vergelijking met andere Nederlandse kloosters. Zij geeft aan dat alleen Pieter Obbema (codicoloog) deze bronnen goed heeft onderzocht. Zij schrijft: “Voor zijn kennis van de kunstproductie in Lopsen steunt Obbema voornamelijk op de rekeningen […]. Het klooster concentreerde zich op het kopieerwerk met alle bezigheden die daarbij hoorden zoals perkamentproductie, verluchten en inbinden. Ook had Lopsen geruime tijd een schildersatelier, waar twee schilders aan paneelschilderen deden, beschilderd of verguld beeldhouw- en houtsnijwerk maakten en ook miniaturen verzorgden […]. Uit de rekeningen blijkt dat in de perkamentproductie het meeste geld omging en dat die dus een voorname bron van inkomsten vormde. Maar ook de schilders leverden naar Obbema’s mening een belangrijke bijdrage, gezien het loon dat ze kregen voor hun werk […]. Aan de boekenproductie werkten in principe alle kloosterlingen mee, maar er was wel sprake van een arbeidsverdeling tussen de perkamentmakers, de kopiisten, de verluchters en de binders, waarschijnlijk naargelang ieders vaardigheden. Behalve bij het kopiëren werden

bovendien gewoonlijk leken bij het werk ingeschakeld. Hun taak varieerde van hulpje tot beroepsverluchter. Bij het schilderen waren eveneens leken betrokken. Sommige van die

schilderassistenten werden als professionele kunstenaars meer dan eens aangesteld door het klooster, zodat zij voor langere tijd aan het klooster verbonden waren […]. De gekopieerde werken waren bestemd voor eigen gebruik of voor externe opdrachtgevers. Schenkingen kwamen ook voor,

wanneer het overschrijven op een kerkelijke feestdag geschied was als ‘liefdewerk’.”83 “Liturgische en devotionele literatuur vormde begrijpelijkerwijs het leeuwendeel van Lopsens productie. De

betalende klanten van het klooster moeten dus vooral in religieuze of vrome kring gezocht worden. Zo is het bekend, dat het Leidse convent van Mariënpoel schilderijen bezat van Cornelis

Engelbrechtszoon en dat er handelsrelaties waren met verwante kloosters, bijvoorbeeld met het tertiarissenklooster Sint-Janskamp bij Vollenhove.”84 “Daar kocht Lopsen vaak schapenhuiden (voor de perkamentvervaardiging) in ruil voor schilderijen, manuscripten of perkament. Het is eveneens voorgekomen dat de stad Leiden in Lopsen een keurboek liet overschrijven. De meeste klanten kwamen dus uit Leiden of omstreken. Voor de luxueuzer uitgevoerde boeken konden echter in heel Holland opdrachtgevers gevonden worden.”85

83 Smithuis, J. ‘Lopsen en de Moderne Devotie. Een Leids klooster nader bekeken’. In: Jaarboek der sociale en economische geschiedenis van Leiden en omstreken. Dirk van Eck 1996, p. 23

84 Idem, p. 24 - 26 85 Idem, p. 26

(31)

Volgens het Regionaal Archief Leiden bevindt zich alleen bij het klooster Rodenburg te

Zoeterwoude een kloosterbibliotheek en hebben we de namen van verschillende handschriften en daarmee ook de makers, bijvoorbeeld zuster Katrijn Claes Vranckendochter.86 Hier wordt gesproken over Hugo Janszoon van Woerden en dat men een onjuiste conclusie had getrokken dat er een drukkerij in het klooster heeft gezeten.87 Ook in Lopsen bevond zich een kloosterbibliotheek. De inhoud van de bibliotheek van Sint-Hiëronymusdal is bekend door de catalogus die Obbema na onderzoek aan het klooster verbond.88 “De bibliotheek was bestemd voor gebruik door de kloosterlingen voor kopieerwerk, refterlezingen en individuele meditatie en voor buitenstaanders […]. De bibliotheek kon worden aangevuld door middel van eigen kopieerwerk, schenkingen, ruilen of aankopen. De bibliotheek van Lopsen bevatte waarschijnlijk tussen de 203 (die op de lijst staan) en tweehonderdvijftig boekbanden. Dit was voor die tijd een middelmatige hoeveelheid. In de catalogus komen geen boeken in de volkstaal voor. Waarschijnlijk had het klooster er wel enkele (voor de lekenbroeders), maar de meeste kloosterlingen moeten het Latijn beheerst hebben. Ook de inhoud van de catalogus geeft blijk van middelmatigheid: sommige belangrijke werken, die elders wel voorkwamen, ontbraken of werden pas later aangevuld.”89 Ook in Stad van Boeken wordt het klooster in Lopsen genoemd. “Het bewijs voor een toeschrijving van het Abcouder missaal aan het klooster Lopsen blijft vooralsnog ‘circumstantial’. In ieder geval beschikte het klooster over de capaciteit om zo’n verlucht handschrift te fabriceren; sterker, de monniken leefden van het boek. Talrijke

rekeningposten vermelden de aanschaf en bewerking van perkament en andere grondstoffen voor de boekproductie. Inkomsten verkregen de broeders uit schrijven (‘de scriptura’), schilderen (‘de

pictura’), vergulden (‘de deauratione’), illumineren (‘de illuminatura’) en binden (‘de ligatura’), zelfs voor het liniëren (‘de lineatione’) en ‘peemsen’ – met puimsteen voorbewerken – van perkament. Volgens een bericht uit 1455 schafte het klooster bijna tweeduizend kalfsvellen aan, voor een bedrag

86 Overvoorde, J.C. Inventaris van de archieven van de kloosters, (1310) 1393­ 1572 (1655). Erfgoed Leiden en Omstreken 1 januari 1917, p. 206

87 Idem

88 Obbema, P.F.J. ‘A Dutch monastery library of c. 1495. Leiden, Lopsen?’. In: Quaerendo. A quarterly joumal from the Low Countrles devoted to manuscrlpts and printed books IV (1974) 215-216, 220-221; W. Kohl, E. Persoons en A.G. Weiier (ed.), Monasticon WJndeshemense (Brussel 1976), p. 215 - 216 89 Smithuis. ‘Lopsen en de Moderne Devotie.’, p. 27 en Obbema. ‘A Dutch monastery library of c. 1495. Leiden, Lopsen?’, p. 222

(32)

van meer dan 167 pond!”90

Zoals in het archief aangegeven, werden er in het Klooster Mariënpoel te Oegstgeest geen handschriften vervaardigd. In Stad van Boeken staat: “In het klooster Mariënpoel werden in de zestiende eeuw geen boeken vervaardigd. Tenminste, niet op een schaal zoals in het nabijgelegen Lopsen gebeurde. Wel kwam het voor dat een inwoner van het klooster incidenteel een boek schreef, in welk geval de eventuele verluchting ervan vermoedelijk werd uitbesteed, maar als instituut hield het klooster zich niet meer met de productie van handschriften bezig. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat in het klooster helemaal niet werd geschreven. Voor zakelijk verkeer en in het algemeen voor goed beheer van de kloostergoederen moest de pen in beweging blijven.”91 Hoewel de rekeningen geen melding maken van inkomsten voor schrijf- en/of verluchtingswerk, bevat die over het jaar 1545 wel het product daarvan:

een halffabricaat. Ter versteviging van de rekening van het klooster over het jaar 1545 gebruikte rentmeester Cornelis Willemszoon een onvoltooid geschreven blad van een zangboek.92 “In de universiteitsbibliotheek van Leiden berusten fragmenten van een missaal dat blijkens het colofon is vervaardigd in het klooster Mariënpoel, maar op grond van de kalenderaantekeningen geplaatst moet worden in de kapel van kasteel Loenersloot, sinds 1428 eigendom van Boudewijn van Zwieten, tresorier van Holland.”93 Dit missaal van Loenersloot is Leiden, UB, ms. BPL 2879. Dit werk bevat geen miniaturen, maar is wel voorzien van penwerk wat ik ‘Leids’ typeer (Afb. f. 7r). “Deze vertrouweling (Boudewijn) van de Bourgondische hertog Filips de Goede had overigens allerlei connecties met de stad Leiden. Hij was bovenal de weldoener van het klooster Mariënpoel te Oegstgeest, dat met zijn hulp in 1431 was gesticht. Een compleet missaal, dat bovendien

daadwerkelijk in Leiden is gebruikt berust in de Bibliothèque de l’ Arsenal te Parijs.”94 In Stad van Boeken wordt er ook gesproken over een ander klooster in Leiden, namelijk het Sint-Agathaklooster. “Een compleet missaal, dat bovendien daadwerkelijk in Leiden is gebruikt berust in de Bibliothèque

90 Bouwman en Van der Vlist. Stad van Boeken. 2008, p. 85 91 Bouwman en Van der Vlist. Stad van Boeken. 2008, p. 76 92 Idem

93 Idem, p. 41 94 Idem

(33)

de l’ Arsenal te Parijs. Twee vijftiende-eeuwse missalen nu in bruikleen bij het Regionaal Archief Leiden moeten gehanteerd zijn in de kapel van het Sint-Agathaklooster, blijkens de

bezittersinscripties: ‘liber iste sororibus attinet sancte Agathe’ (op het omslag voorin), respectievelijk: ‘Iste liber pertinet sororibus domus sancte Agathe extra muros oppidi Leydensis’ (achterin). In de universiteitsbibliotheek van Lund bevindt zich het zomerstuk van een brevier dat in de tweede helft van de vijftiende eeuw geschreven is in Engelendaal, waar het mogelijk ook in gebruik was (Afb. Lund, UB, ms. Mh 29 f. 131r).”95 “Een ander getijdenboek met miniaturen door de ‘Meesters van Hugo Janszoon van Woerden’, nu in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag, heeft een

oorspronkelijke band met vergulde klampen waarin het jaar ‘1497’ is gegraveerd (Den Haag, KB, 74 G 3). Dat is tenminste een hard gegeven, maar voor de localisering hebben we er niets aan. Evenmin vangen we veel aan met de kennis dat een getijdenboek

uit het derde kwart van de vijftiende eeuw zo laat als 1568 in het bezit was van een Amsterdamse begijn. Hetzelfde geldt voor een tussen 1475 en 1485 vermoedelijk in Delft geschreven Leven van Jezus dat halverwege de zestiende eeuw in een Amsterdams vrouwenkloosters belandde. De miniaturen hierin zijn later toegevoegd (Wolfenbüttel, HAB, Cod. Guelf. 46.2. Aug. 4° f. 220v -221r).”96 Naast dat er binnen de stadsmuren van Leiden

ook handschriften werden vervaardigd, waren er ook kloosters in de omgeving rond Leiden waar we uit bronnen kunnen afleiden dat zij zichzelf voorzagen in het schrijven van handschriften. “De monastieke boekproductie in en rond Leiden bleef niet beperkt tot Lopsen en

Mariënpoel. Ook binnen de stadsmuren werden boeken gemaakt. Een qua vorm bescheiden maar inhoudelijk rijk kloosterboek bevindt zich

95 Idem 96 Idem, p. 79

(34)

in het archief van het aan St. Hieronymus gewijde vrouwenklooster Roma, dat aanvankelijk in de Janvossensteeg maar vanaf 1444 aan het Rapenburg was gevestigd. (RAL, Kl 492) Het begint met een Middelnederlandse vertaling van de Explacatio in Cantica Canticorum, een Hoogliedcommentaar dat wordt toegeschreven aan Richard van Sint Victor […]. Een boek dat zeker in het klooster Roma werd geschreven is in de Tweede Wereldoorlog verloren gegaan bij het bombardement op Den Haag. Het droeg de eigendomsaantekening ‘Dit booc hoort toe den besloten susteren van Sinte Jheronimus huus in Roma binnen Leyden op Rapenburch. End is in bewaringhe Gheertruut Heynrics dochter’ (f. 229v). De papieren codex was grotendeels in 1479 geschreven ‘per manus Ghertrudis filie Heynrici donate’ (f. 9r), die ongetwijfeld identiek is aan de eerste bezitter. Het boek bevatte onder meer een prozaredactie van de Beatrijs en andere Maria-exempelen in de volkstaal.”97 “Lijken de zusters van Roma uitsluitend voor eigen gebruik en in de volkstaal te hebben geschreven, geheel anders is de situatie bij de reguliere kanunniken van het Mariaklooster Engelendaal in

Leiderdorp. Daar hield men zich intensief bezig met het schrijven, illumineren en binden van boeken, zowel voor eigen gebruik als op bestelling, hoewel minder massaal dan in Lopsen. Inhoudelijk ligt de nadruk meer op het kopiëren van geleerde Latijnse teksten op papier.”98 Door informatie over de verschillende kloosters kan de voorlopige conclusie worden getrokken dat er wel degelijk in Leiden en omgeving kloosters bestonden die zich in het dagelijks leven bezighielden met het vervaardigen en verluchten van handschriften. Er kan worden gesproken van schrijf- en decoratie ateliers binnen bepaalde kloosters in Leiden. Meerdere kloosters bezaten een kloosterbibliotheek waar handschriften werden bewaard die zijzelf hebben vervaardigd of als geschenk hebben ontvangen en zijn er geloftebriefjes bekend die zijn gelokaliseerd, gedecoreerd en gedateerd in Leiden. Naar aanleiding van het bronnenonderzoek blijkt dat er naar alle

waarschijnlijkheid drie werken te plaatsen zijn in Leidse kloosters, namelijk: Den Haag, KB, 10 F 5, Parijs, Bibliothèque de l’ Arsenal, ms 160 en Liège, UB, Wittert 33.

97 Idem, p. 89

(35)

3.2 Geloftebriefjes Afb. 1 ß Afb. 2 à Afb. 3 ß Afb. 4 à Afb. 5 ß Afb. 6 à

(36)

Afb. 7 ß Afb. 8 à Afb. 9 ß Afb. 10 à Afb. 11 ß Afb. 12 à

(37)

Tijdens mijn stage in de Koninklijke Bibliotheek toonde Ed van der Vlist mij een bundel

geloftebriefjes afkomstig uit klooster Mariënpoel te Oegstgeest nabij Leiden. Als we kijken naar de onderverdeling mannen- en vrouwenkloosters die er in Leiden bestonden, valt meteen op dat van de negentien kloosters, er zeventien door vrouwen bewoond werden. In Stad van Boeken wordt een kort stukje tekst gewijd aan deze geloftebriefjes uit het klooster Mariënpoel te Oegstgeest. Zij schrijven: “Meisjes mochten in het klooster intreden wanneer zij twaalf jaar of ouder waren en uit een ‘goed nest' kwamen. Na enkele weken ontvingen zij kloosterkleding en werden zij novice. Na een opleiding van een jaar volgde de inwijding en de officiële kloostergelofte. Deze bestond doorgaans uit een belofte tot verbondenheid aan het klooster, het afzweren van privé-eigendom en gehoorzaamheid aan de priorin. Het kloosterarchief van Klooster Mariënpoel te Oegstgeest bewaart 54 geloftebriefjes van ingetreden nonnen. Dergelijke briefjes zijn elders hoogst zeldzaam. Omdat ze gelokaliseerd (Mariënpoel of omgeving), gedecoreerd én dateerbaar zijn, en in enkele gevallen zelfs expliciet gedateerd (14 stuks), leveren de briefjes belangrijke informatie over zowel de geschiedenis van het klooster als over de ontwikkeling van de lokale penwerkversiering.99” Deze geloftebriefjes dateren uit een periode van circa 1430 tot 1560. Sommige van de briefjes zijn hergebruikt, in zulke gevallen zie je dat de naam van de schrijfster is vervangen.100 Dit zie je bijvoorbeeld bij ‘Dymna Hubrechts dochter’ (Afb. 1). Er komen veel verschillende dochters voor op de geloftebriefjes maar ook meermaals komt eenzelfde naam voor, bijvoorbeeld ‘Maria Jans dochter’ (Afb. 2).

Als je alle briefjes naast elkaar legt kun je goed zien dat er door de tijd heen verschillen zijn opgetreden. De geloften beginnen ‘simpel’: tekst met een paar gerubriceerde letters en een kruisje onder aan de bladzijde (Afb. 3). Naarmate we meer richting de zestiende eeuw gaan zie je dat de eerste letter uitbundiger wordt versierd door middel van penwerk, meer letters gerubriceerd worden, dat aan sommige letters in de bovenste regel versiering wordt toegevoegd en dat het kruisje onderaan de bladzijde uitbundiger wordt (Afb.4). Uiteraard zijn er bij bestudering van het schrift van deze briefjes verschillende schrijfhanden te zien. Ook al zijn de geloftebriefjes van allerlei verschillende zusters, er zijn clusters van briefjes te onderscheiden die van dezelfde hand zijn. Dit zie je terug in de letters die gebruikt zijn maar ook in de manier van versiering. De ene keer springt het geloftebriefje eruit op basis van de netheid van het schrift en de versiering, terwijl de andere keer het bijna

afgeraffeld en amateuristisch lijkt. De meest eenvoudige manier van versiering is een initiaal voorzien van rubricatie en fijn penwerk in de vorm van een kelkblad en lussen (zie ‘Jutte Hectors dochter’ ca.

99 Idem, p. 38 100 Idem

Referenties

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Als we nu de geschiedenis van deze goede koningen onderzoeken, dan lezen we altijd het refrein: “Hij deed wat juist was … de offerhoogten werden evenwel niet

Daarnaast bestaan er in theorie en wetgeving nog alternatieven die geen praktische betekenis hebben, zoals directe afboeking van goodwill van het resultaat, goodwill activeren

Ook u, bestuursleden van het Heinsius-Houbolt Fonds, wil ik bedanken voor mijn eerdere benoeming tot hoogleraar Otologie en Fysica van het Gehoor, onderwerpen, waar ik, zoals u

Door het geloof zeer rein, Heeft Sara kragt gekreegen, Te baren Isaak klyn, Al door des Heeren zegen En heeft ook niet getwyffelt, Maar hem getrouw geagt, die haar belooft had

Het decreet betreff ende de bodemsanering en de bodem- bescherming (DBB).. Twee rechtsgronden

Ik teken hierbij aan dat bij deze snelheid het onkruid nog klein en actief moet zijn en dat er frequent een heetwaterbestrijding moet plaatsvinden.’ Het hete water kan op twee

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Gegevens over de aantallen personen die al dan niet voor hun AOW leeftijd vertrekken, de gemiddelde leeftijd van deze pensioengroep en het aantal personen dat doorwerkt na hun