• No results found

Willekeurig afschrijven

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Willekeurig afschrijven"

Copied!
60
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Willekeurig afschrijven

Een onderzoek naar de voor- en nadelen en een vergelijking met een

andere stimuleringsmaatregel

Master Fiscale Economie

Faculteit Economie en Bedrijfskunde Rijksuniversiteit Groningen

Koen Vunderink

Studentnummer: 1891049 Eerste begeleider: mr. H. Halma

(2)

2

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave ... 2 Inleiding ... 3 1. Afschrijving ... 5 1.1. Inleiding afschrijving ... 5

1.2. Afschrijven commerciële jaarrekening volgens IFRS/IAS ... 5

1.3. Art. 3.30 Wet IB 2001 Afschrijving op bedrijfsmiddelen ... 8

1.4. Art. 3.30a Wet IB 2001 Beperking afschrijving gebouwen ... 11

1.5. Overige belangrijke jurisprudentie over afschrijven ... 11

2. Willekeurige afschrijving ... 13

2.1. Art. 3.31 Wet IB 2001 Willekeurige afschrijving milieu-bedrijfsmiddelen ... 13

2.2. Art. 3.34 Wet IB 2001 Willekeurige afschrijving andere aangewezen bedrijfsmiddelen ... 13

2.3. Overige artikelen met betrekking tot willekeurig afschrijven ... 15

2.4. Overige relevante jurisprudentie/besluiten over willekeurig afschrijven... 16

3. Willekeurig afschrijven in de literatuur ... 18

3.1. Inleiding... 18

3.2. Vervroegde afschrijving in het Besluit IB 1941 en de Wet IB 1964 ... 18

3.3. Amerikaanse bonus depreciation in 2002 en 2003 ... 20

3.4. Duitse bonus depreciation ter bevordering van Oost-Duitsland ... 22

3.5. Het discounting effect en progressive tax effect ... 23

3.6. Effect afschrijvingssysteem op beslissingen bestuurders ... 25

3.7. Vergelijking met de economische analyse van de energie-investeringsaftrek ... 25

3.8. Samenvatting ... 27

4. Effecten willekeurig afschrijven voor de ondernemer ... 29

4.1. Effecten van willekeurig afschrijven op NPV beslissingen ... 29

4.2. Gevolgen verschil commerciëel-fiscaal ... 36

5. De innovatiebox ... 40

5.1. Introductie van de innovatiebox ... 40

5.2. De innovatiebox in Nederland ... 42

5.3. De innovatiebox in België ... 44

5.4. De innovatiebox in het Verenigd Koninkrijk ... 45

5.5. Vergelijking van de innovatieboxen ... 46

5.6. Onderzoek naar Europese innovatieboxen ... 47

Conclusie ... 50

(3)

3

Inleiding

Op 28 juni 2013 werd de faciliteit willekeurig afschrijven weer heringevoerd. Reden was een daling van de bedrijfsinvesteringen van 8% in het eerste kwartaal van 2013. De minister van Economische Zaken noemt als reden tot herinvoering: 1

“Een dergelijk krimp is zorgwekkend. Deze maatregel zorgt er voor dat ondernemers meer ruimte krijgen om te investeren in de economie. Dat zorgt voor inkomens en banen die we in deze moeilijke economische tijd goed kunnen gebruiken”.

In de afgelopen jaren is de faciliteit willekeurige afschrijven meerdere keren gekozen als instrument om de economie op gang te helpen. Zo stond in de brief van de Minister van Algemene Zaken over de mogelijkheid tot willekeurige afschrijving in 2009 en 2010: eenmalige (her)introductie van het instrument van willekeurige of vervroegde afschrijving2. Eenmalig bleek de inzet van dit instrument niet, want de faciliteit werd verlengd voor 2011 en ook in de tweede helft van 2013 weer ingezet. In onze belastingwet werd in 1949 de vervroegde afschrijving geïntroduceerd op nieuwe

bedrijfsmiddelen, waarna die tot 1978 van kracht was. Naast de algemene willekeurige afschrijving op nieuwe bedrijfsmiddelen ter bevordering van de economie zijn er ook regelingen voor specifieke activa of belastingplichtigen.

Al sinds 1991 is er de mogelijkheid om op milieubedrijfsmiddelen sneller af te schrijven. De Uitvoeringsregeling willekeurig afschrijven 2001 staat ook willekeurige afschrijving toe op bepaalde zeeschepen. Daarnaast hebben startende ondernemers de mogelijkheid om op hun

investeringen willekeurig af te schrijven. Willekeurige afschrijving betekent, dat zowel versneld als vertraagd afschrijven is toegestaan. Een andere investeringsbevorderaar is de innovatiebox. Deze is in 2010 ingevoerd als vervanger van de octrooibox. De innovatiebox verlaagt de grondslag, zodat minder belasting betaald wordt op innovatieve activiteiten. Dit onderzoek zal proberen een

vergelijking te maken tussen de resultaten van beide stimuleringsmaatregelen. De onderzoeksvraag luidt:

Wat zijn de voor- en nadelen van willekeurig afschrijven en hoe verhoudt de faciliteit zich ten opzichte de innovatiebox?

Dit wordt onderzocht door een vergelijking te maken van de grove vervroegde afschrijving met de specifiekere innovatiebox. Beide zijn stimuleringsmaatregelen, maar ze werken totaal verschillend. Willekeurig afschrijven levert op dit moment een belastingvoordeel op dat in latere jaren weer wordt ingehaald. Dit is dus in principe een tijdelijk voordeel. Een innovatiebox verlaagt de

belastingdruk permanent en is specifiek bedoeld voor innovatie. De faciliteit willekeurig afschrijven gold de laatste jaren voor alle nieuwe bedrijfsmiddelen. Echter is de faciliteit ook voor sommige activa altijd beschikbaar.

Willekeurig afschrijven zal uitgebreid worden besproken door een literatuurstudie en een berekening van het voordeel. De werking van de innovatiebox zal worden bekeken door een vergelijking te maken tussen Nederland, België en het Verenigd Koninkrijk.

1 Nieuwsbericht 28 juni 2013, Kabinet geeft ondernemers meer ruimte te investeren

(4)

4

(5)

5

1. Afschrijving

1.1. Inleiding afschrijving

Depreciation is process of recovering cost of business or income-producing property over its useful life3. Deze kosten worden van de winst afgehaald om de economische en technische

waardevermindering tot uiting te brengen. In dit eerste hoofdstuk wordt afschrijven op activa beschreven. Zowel de bedrijfseconomische afschrijving in de jaarrekening als de fiscale

afschrijving wordt behandeld. De wetgeving over de jaarrekening in Nederland staat in BW 2 Titel 9 en de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving. De jaarrekening moet worden opgemaakt volgens: normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd4. BW artikel 2:386, dat specifiek over afschrijven gaat, geeft aan dat afschrijvingen geschieden onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar en dat de afschrijving is afgestemd op de verwachte toekomstige gebruiksduur.

Door harmonisatie van Europese regelgeving, worden de regels steeds minder in Nederland

opgesteld. Zo geeft EU Verordening 1606/2002 de verplichting voor alle Europese beursgenoteerde bedrijven om een geconsolideerde jaarrekening op te stellen volgens de regels van de International Financial Reporting Standards (IFRS). Deze regels zijn ontwikkeld om wereldwijd dezelfde jaarrekeningvoorschriften, voor beursgenoteerde ondernemingen, te hebben5. De IFRS zijn een vervolg op de International Accounting Standards (IAS). Zo is IAS 16, over de materiële vaste activa, nog steeds geldig onder IFRS. Voor kleine rechtspersonen is BW artikel 2:396 ingevoerd met lagere verplichtingen met betrekking tot de jaarrekening. Een onderneming kan kiezen voor kwalificatie als kleine rechtspersoon als het aan minstens twee van onderstaande eisen voldoet6: 1. balanstotaal op basis van verkrijgings- en vervaardigingsprijs niet meer dan € 4,4 miljoen; 2. netto-omzet over het boekjaar niet meer dan € 8,8 miljoen;

3. gemiddeld aantal werknemers minder dan 50.

Een kleine rechtspersoon mag dan de commerciële jaarrekening opmaken volgens fiscale

grondslagen. Daarnaast hebben zeer kleine rechtspersonen op grond van Europese regelgeving recht op nog minder verplichtingen7. Als het balanstotaal minder is dan €250.000, de netto omzet kleiner is dan €500.000 en het gemiddeld aantal werknemers minder dan 10 is, is publicatie van een zeer gecomprimeerd opgestelde balans en winst- en verliesrekening voldoende. De tot nu vermelde verplichtingen met betrekking tot het opstellen en publiceren van de jaarrekening gelden voor rechtspersonen, zoals de BV en de NV. Voor de eenmanszaak en vennootschap onder firma gelden de lichtere eisen van BW artikel 3.15i met betrekking tot het voeren van administratie.

1.2. Afschrijven commerciële jaarrekening volgens IFRS/IAS

Vaste activa IAS 16

IAS 16 is het hoofdstuk 'Property, Plant and Equipment', in het Nederlands: materiële vaste activa.

3 B.K. Benesh en M.K. Bryant, Depreciation Handbook, LexisNexis eBook 2012, §1.02 4 BW artikel 2:362 lid 1

5 B. Kamp en J.M.J. Blommaert, Hoofdlijnen van IFRS, Kluwer 2009, blz. 11 6 BW artikel 2:396 lid 1

(6)

6

Dit is het algemene artikel over materiële vaste activa, daarom vallen de elders genoemde niet onder dit artikel. Voor de vaste activa in IFRS 5 (aangehouden voor verkoop) en IAS 41 (Landbouw) geldt IAS 16 niet.

De beginselen van afschrijving van materiële vaste activa zijn volgens de IAS8.

 Het af te schrijven bedrag is verdeeld op een stelselmatige basis over de levensduur.  De afschrijvingsmethode weerspiegelt het verwachte gebruik van het bedrijfsmiddel.

 Elk bedrijfsmiddel, van voldoende omvang ten opzichte van het totaal, dient afzonderlijk en passend bij de eigen kenmerken van het bedrijfsmiddel te worden afgeschreven.

 Onderdelen van bedrijfsmiddelen worden als afzonderlijke onderdelen afgeschreven als ze een andere levensduur hebben of economische voordelen in een ander patroon opleveren. Wat wordt er geactiveerd onder IAS 16?

Volgens IAS 16.7 is er sprake van een onderdeel van 'Property, Plant & Equipment' als toekomstige economische voordelen van het actief toekomen aan onderneming en de waarde betrouwbaar kan worden vastgesteld. Uitgangspunt van het te activeren bedrag is de kostprijs9. Daarnaast mogen alle kosten die direct zijn toe te rekenen aan het bedrijfsklaar maken van het actief worden geactiveerd. Dit zijn naast de transport- en installatiekosten ook kosten van het bouwrijp maken en vergoedingen van ingehuurde architecten en ingenieurs. Daarnaast mag in het af te schrijven bedrag de geschatte ontmantelingskosten, voor het terugbrengen in de oude staat na gebruik, worden meegenomen10. Er zijn ook investeringen die geen economische voordelen opleveren in de toekomst, maar die wel noodzakelijk voor de onderneming, die geactiveerd mogen worden. Voorbeelden hiervan zijn investeringen om te voldoen aan milieu- en veiligheidsvoorschriften. Bij uitgestelde betaling dient marktrente bij het te activeren bedrag opgeteld te worden.

De afschrijving vangt aan op moment dat het bedrijfsmiddel klaar is voor gebruik. Er zijn ook kosten aan het actief die later ontstaan door onderhoud, vervanging en verbetering11. Normale onderhoudskosten worden niet geactiveerd en afgeschreven maar direct ten laste van de winst gebracht. Grote inspecties, revisies en verbeteringen worden wel geactiveerd en afgeschreven. Zo schrijft IAS 16.43 voor dat kosten van significante omvang ten opzichte van de totale kosten separaat afgeschreven dienen te worden. De afschrijving eindigt als het actief volledig is

afgeschreven of wordt verkocht. Bij verkoop ontstaat een boekwinst of -verlies als de verkoopprijs hoger of lager is dan de boekwaarde. Ook valt een actief niet meer onder IAS 16 als er geen toekomstige economische voordelen meer zijn te verwachten. Ook stopt de afschrijving als het actief valt onder de werking van een ander artikel van IFRS. Bijvoorbeeld als het actief wordt aangemerkt als aangehouden voor verkoop en daardoor valt onder IFRS 5.

Afschrijvingsmethode

IAS 16 staat in de jaarrekening twee waarderingsmethodes toe de 'Cost model' en de 'Revaluation model'. Bij de 'Cost model' methode staat het bedrijfsmiddel gewaardeerd tegen kostprijs minus cumulatieve afschrijvingen en impairment. Impairment is de herwaardering van een bedrijfsmiddel als de balanswaarde de 'recovarable amount' overstijgt. De 'recovarable amount' is de hoogste van de reële waarde en de waarde in gebruik. Bij het 'Revaluation model' wordt uitgegaan van de reële waarde op balansdatum het uitgangspunt. De latere afschrijving en impairment berekend op basis

8 H. Van Greuning, International Financial Reporting Standards: A Practical Guide, World Bank 2009, blz. 95 9 IAS 16.15

(7)

7

van deze reële waarde worden in mindering gebracht om uit te komen op de waarde. Deze

waardering dient regelmatig plaats te vinden om op balansdatum een zo nauwkeurig mogelijke reële waarde te hebben. Verschil tussen 'Cost model' en 'Revaluation model' is het startpunt van de

berekening. Bij 'Cost model' start deze vanuit de historische kostprijs, terwijl bij 'Revaluation model' de reële waarde wordt genomen. Beide berekeningen komt er hetzelfde bedrag aan herwaardering uit. Onderstaand cijfervoorbeeld laat een herwaardering volgens beide methodes zien. Gekozen is voor een machine met een historische kostprijs van €100.000, zonder restwaarde, die in vijf jaar lineair wordt afgeschreven. Aan het eind van het tweede boekjaar vindt een

herwaardering plaats. De reële waarde is op dat moment €75.000.

Voor AanpassingNa

Machine € 100.000 € -40.000 € 75.000 Boekwaarde € 60.000 € 15.000 Reële waarde € 75.000 Gecumuleerde afschrijving € -40.000 € 40.000 € 0 Surplus € 15.000 Boekwaarde € 60.000 € 15.000 € 75.000 % van Surplus 25%

Journaalposten Journaalposten

Gecumuleerde afschrijving € 40.000 Machine € 25.000

Aan Machine € 40.000 Aan gecumuleerde afschrijving€ 10.000 Aan Revaluation Surplus € 15.000

Machine € 15.000

Aan Revaluation Surplus € 15.000

Cost Model Revaluation Model

Tabel 1 Cijfervoorbeeld herwaardering volgens de twee methodes: Cost Model en Revaluation Model

Opwaarderingen worden geboekt tegen een voorziening 'revaluation surplus', tenzij het een terugname van een afwaardering is dan is het een herwaarderingswinst in de verlies- en winst rekening. Afwaarderingen worden direct als kosten genomen, behalve als er nog een 'revaluation surplus' op de balans staat. Bij beide waarderingsmethodes dient de afschrijvingsmethode ten minste elk boekjaar te worden beoordeeld en gewijzigd indien er een significante wijziging van verwacht gebruikspatroon is ontstaan. Het af te schrijven bedrag moet op systematische basis over de afschrijvingstermijn verdeeld worden en op een manier die het gebruik van het bedrijfsmiddel weergeeft. De meest voorkomende afschrijvingsmethodes zijn12:

1. 'straight-line method': lineair afschrijven, gedurende de levensduur elk jaar hetzelfde bedrag; 2. 'diminishing balance method': degressieve afschrijving, vast percentage van de boekwaarde; 3. 'units of production method': afschrijven naar het werkelijke gebruik; de in een periode

geproduceerde hoeveelheid gedeeld door de geschatte totaal te produceren hoeveelheid met dit bedrijfsmiddel.

Restwaarde en levensduur

De restwaarde13 is de geschatte waarde die de onderneming bij verkoop zal ontvangen. De waarde is gebaseerd op vergelijkbare activa die aan het eind van hun economische levensduur zijn.

Verwachte inflatie wordt niet meegenomen bij het vaststellen van de restwaarde. Als levensduur

(8)

8

wordt niet de theoretische levensduur genomen14, maar de economische levensduur. Dit is de beoogde gebruiksperiode waarin het actief naar verwachting beschikbaar is voor gebruik in de onderneming. Als levensduur kan in plaats van een periode ook een hoeveelheid genomen worden. Zoals het aantal eenheden dat naar verwachting geproduceerd kan worden met de machine of de kilometers die gereden kunnen worden met een vrachtwagen.

1.3. Art. 3.30 Wet IB 2001 Afschrijving op bedrijfsmiddelen

De genieter van winst uit onderneming mag op zijn bedrijfsmiddelen afschrijven op grond van artikel 3.30 Wet IB 200115. Afschrijving is de waardevermindering van activa in de kosten van de onderneming tot uiting brengen. De omschrijving van de Hoge Raad16 is:

Afschrijving van een bedrijfsmiddel strekt tot goedmaking van het verlies dat is geleden door de vermindering van de waarde van het desbetreffende goed ten gevolge van het gebruik in de onderneming

Het eerste lid van artikel 3.30 Wet IB 2001 luidt:

De afschrijving op goederen die voor het drijven van een onderneming worden gebruikt (bedrijfsmiddelen), wordt jaarlijks gesteld op het gedeelte van de nog niet afgeschreven aanschaffings- of voortbrengingskosten dat aan het kalenderjaar kan worden toegerekend. De Hoge Raad17 definieerde bedrijfsmiddelen al in 1953:

dat bedrijfsmiddelen in het algemeen zijn die tot het bedrijfsvermogen behorende zaken, welke - in tegenstelling tot de zaken, die voor den omzet zijn bestemd - behoren tot het vaste kapitaal en bestemd zijn om voor de uitoefening van het bedrijf te worden gebruikt;

Voorbeelden van bedrijfsmiddelen zijn gebouwen, machines, inventarissen en vervoersmiddelen. Daarnaast zijn er ook immateriële bedrijfsmiddelen zoals goodwill, gebruiksrechten en

vergunningen.

De kwalificatie van de Hoge Raad onderscheidt bedrijfsmiddelen van voorraden (bestemd voor de omzet), die slechts één productieproces meegaan. Doordat een bedrijfsmiddel meerdere

productieprocessen en dus vaak meerdere jaren meegaat, moeten de kosten over deze periode verdeeld worden. In hetzelfde arrest werden ook beleggingen, vooruitbetaalde kosten en liquide middelen niet aangemerkt als bedrijfsmiddel. Door deze kwalificatie kan op deze activa niet worden afgeschreven.

In zijn arrest van 20 april 1953, BNB 1953/190 omschreef de Hoge Raad18 goodwill als: de winstcapaciteit van een bedrijf boven een normaal rendement van het daarin belegde

vermogen en boven een normale beloning van den arbeid van den ondernemer en dat deze aldus

14 H. Van Greuning, International Financial Reporting Standards: A Practical Guide, World Bank 2009, blz. 93 15 L.W. Sillevis en M.L.M. Van Kempen, Studenteneditie 2010-2011, Cursus Belastingrecht, Inkomstenbelasting,

Kluwer 2010, blz. 275

(9)

9

in het algemeen vertegenwoordigt de meerwaarde, welke boven dat vermogen aan het bedrijf kan worden toegekend;

De goodwill kan hieruit worden omschreven als de meerwaarde van de onderneming ten opzichte van de optelsom van de afzonderlijke bezittingen minus de schulden. De goodwill is te berekenen door de overwinst te kapitaliseren. Deze overwinst bestaat uit de genormaliseerde winst minus het ondernemersloon voor geleverde arbeid en de ondernemersvergoeding voor geïnvesteerd eigen vermogen. De genormaliseerde winst is winst gecorrigeerd met buitengewone baten en lasten. De goodwill kan verdeeld worden in persoonlijke goodwill en zakelijke goodwill. Persoonlijke goodwill is toe te schrijven aan de kwaliteiten van de ondernemer. Dit heeft als gevolg dat deze goodwill geen bedrijfsmiddel vormt die overgedragen kan worden. Zakelijke goodwill wordt

gecreëerd door bijvoorbeeld een goede kantoororganisatie, een groot klantenbestand of een gunstige locatie. Doordat zakelijke goodwill niet afhankelijk is van de ondernemer vormt het een

bedrijfsmiddel dat overgedragen kan worden. Echter zelfgekweekte goodwill staat niet op de balans, omdat deze nog niet is gerealiseerd. Betaalde goodwill bij aankoop van aandelen of een deelneming wordt fiscaal, in tegenstelling tot bedrijfseconomisch, niet apart geactiveerd. Fiscaal wordt de aangeschafte deelneming gewaardeerd tegen de kostprijs en dus inclusief goodwill. Goodwill staat bij aanschaf van een deelneming niet op de balans en kan daarom niet worden afgeschreven. Goodwill afsplitsen van de deelneming op de fiscale balans is door de Hoge Raad19 niet toegestaan. Als een onderneming wordt verworven door middel van een activa-passiva

transactie komt de goodwill wel als afzonderlijk bedrijfsmiddel op de fiscale balans voor. De hoogte van de goodwill is de overnamesom minus het saldo van overgenomen activa en passiva. De

ondernemer mag deze goodwill fiscaal afschrijven.

De verdeling van de afschrijving over de jaren en de hoogte van de afschrijving wordt bepaald door goed koopmansgebruik. De lasten moeten genomen worden in het jaar waarop ze betrekking

hebben: het matchingbeginsel. De Hoge Raad20 bevestigde het gebruik van goed koopmansgebruik: In het kader van het fiscale jaarwinstbegrip hebben afschrijvingen ten doel lasten die worden opgeroepen door de aanschaffing van zaken die voor het drijven van een onderneming worden gebruikt, te spreiden over de jaren waarin dat gebruik plaatsvindt.

De afschrijving wordt berekend uit de aanschafprijs of voortbrengingskosten verminderd met de restwaarde, gedeeld door de verwachte levensduur. De aanschafprijs is de aanschafprijs plus bijkomende kosten voor verkrijging en bedrijfsklaar maken. Van in eigen bedrijf vervaardigde bedrijfsmiddelen wordt de waarde gesteld op de voortbrengingsprijs (alle kosten en uitgaven die nodig waren voor de vervaardiging). De restwaarde moet volgens de Hoge Raad21 gesteld worden op: het bedrag dat de zaken in elk geval waard zullen zijn ten tijde dat zij in het bedrijf niet langer bruikbaar zullen zijn. Daarbij gaat het niet om de werkelijke waarde waarmee het goed uiteindelijk het bedrijf verlaat, maar om de op moment van ingebruikneming verwachte waarde van het

bedrijfsmiddel aan het eind van de gebruiksduur dient als restwaarde genomen te worden in de afschrijvingsberekening. Het bedrijfsmiddel heeft een technische (tot het versleten is) en

economische (zolang het waarde heeft) levensduur. Voor de berekening wordt de kortste levensduur genomen. Bij lineaire afschrijving, de meest voorkomende vorm van afschrijven, is de jaarlijkse afschrijving dan de aanschafprijs minus de restwaarde gedeeld door de verwachte levensduur.

19 HR 24 september 1975, BNB 1976/184 20 HR 1 april 2005, BNB 2005/208

(10)

10

Onder omstandigheden kunnen ook andere afschrijvingsstelsels worden toegepast22. Bij degressieve afschrijving, waarbij de jaarlijkse afschrijving een vast percentage van de boekwaarde is, wordt in eerdere jaren meer afgeschreven dan aan het eind. Dit is alleen toegestaan als in het begin relatief meer nut en bij het verstrijken van de tijd in mindere mate nut wordt afgeworpen door het

bedrijfsmiddel.

Als afschrijven op basis van de boekwaarde niet is toegestaan kan mogelijk worden gekozen voor een variant van lineaire en degressieve afschrijving: afschrijven naar een afnemend percentage. Hierbij is het afschrijvingspercentage in eerdere jaren hoger. Na verloop van tijd wordt dit percentage verlaagd. Deze verlaging van het percentage is geen wijziging van het

afschrijvingsstelsel, maar slechts een element van het stelsel. Dit afschrijvingsstelsel is slechts toegestaan als de bedrijfswaarde van het bedrijfsmiddel in het eerste deel van de

afschrijvingsperiode sneller daalt dan in latere jaren23. Hoewel dit voor auto's het geval is werd degressieve afschrijving niet toegestaan door de Hoge Raad24, omdat het nut van de auto's voor de onderneming niet minder werd.

Indien de slijtage van een bedrijfsmiddel progressief verloopt, kan er voor progressieve afschrijving gekozen worden. Er wordt dan in het begin, als er weinig slijtage is, weinig afgeschreven en in latere jaren worden er hogere afschrijvingen genomen.

Daarnaast kan de ondernemer, onder bepaalde voorwaarden, kiezen voor de intensiteitsmethode: de hoogte van de afschrijving is gebaseerd op het gebruik van het bedrijfsmiddel. De levensduur wordt niet gesteld op een aantal jaren maar op bijvoorbeeld het aantal kilometers of producten.

De ondernemer kan in principe niet van afschrijvingsstelsel veranderen vanwege de bestendige gedragslijn van het goed koopmansgebruik. Wijziging is slechts mogelijk indien geen sprake is van willekeur of niet is gericht op het behalen van incidenteel fiscaal voordeel.

De wetgever heeft met ingang van 1 januari 2007 een wetswijziging ingevoerd, waardoor de afschrijvingsduur voor een aantal bedrijfsmiddelen beperkt werd. De Wet Werken aan Winst 2007 voegde lid twee van art. 3.30 Wet IB 2001 toe, omdat: 25

In de praktijk blijkt dat bij bedrijfsmiddelen waarop pleegt te worden afgeschreven, de werkelijke gebruiksduur vaak langer is dan de geschatte gebruiksduur. […] Voorgesteld wordt de

afschrijving meer in overeenstemming te brengen met de werkelijke gebruiksduur door voor alle bedrijfsmiddelen een minimale afschrijvingsduur van vijf jaar voor te schrijven.

Daarom stelt het tweede lid een maximum op de afschrijving van goodwill op 10% van de

aanschaffings- of voortbrengingskosten. En voor overige bedrijfsmiddelen een maximum van 20%. Dit percentage dient genomen te worden van de aanschafprijs en niet het totaal af te schrijven bedrag van aanschafprijs minus restwaarde. Dus bij een hoge restwaarde kan toch in korter dan vijf jaar worden afgeschreven. Het derde lid staat toe om de voortbrengingskosten van immateriële

22 L.W. Sillevis en M.L.M. Van Kempen, Studenteneditie 2010-2011, Cursus Belastingrecht, Inkomstenbelasting, Kluwer 2010, blz. 281

23 HR 12 oktober 1932, B 5298 en Hof Amsterdam 28 april 1989, BNB 1991/70 24 HR 10 maart 1982, BNB 1982/156

(11)

11

activa direct af te schrijven. Door het vierde lid kunnen voorwerpen van geringe waarde ook direct ten laste van de winst worden gebracht. Van geringe waarde is volgens de Minister van Financiën in ieder geval sprake indien: bedoelde aanschaffings- of voortbrengingskosten minder bedragen dan € 45026.

1.4. Art. 3.30a Wet IB 2001 Beperking afschrijving gebouwen

Art. 3.30a Wet IB 2001 stelt een afschrijvingsbeperking voor gebouwen. Deze kunnen afgeschreven worden tot de bodemwaarde. Deze bodemwaarde is voor gebouwen die bestemd zijn om

hoofdzakelijk ter beschikking te worden gesteld: de WOZ-waarde27. Voor gebouwen in eigen gebruik geldt een bodemwaarde van 50% van de WOZ-waarde. Indien een gebouw niet is bestemd om ter beschikking te worden gesteld aan een ander dan een met belastingplichtige verbonden persoon of lichaam dan is het gebouw in eigen gebruik. Deze afschrijvingsbeperking is ingevoerd per 1 januari 2007 vooruitlopend op een uitspraak van de Hoge Raad28 later dat jaar over de afschrijving op onroerend goed. De wetgever wilde een ongewenste uitkomst niet afwachten en besloot de wet te wijzigen. In deze uitspraak van 10 augustus 2007 werd door de Hoge Raad afschrijving toegestaan van de kostprijs minus de restwaarde toegestaan. Deze restwaarde was een schatting van de waarde die het goed aan het eind van het gebruik minimaal zou hebben, waarbij toekomstige waardestijgingen die nog niet zeker zijn niet worden meegenomen. Voorts moeten grond en opstal gezien worden als één bedrijfsmiddel. Verder werd het toestaan van lineaire afschrijving op gebouwen bevestigd. Door de invoering van artikel 3.30a Wet IB 2001 heeft deze uitspraak voornamelijk betrekking op het verleden, omdat het de afschrijving nu is beperkt tot de bodemwaarde.

1.5. Overige belangrijke jurisprudentie over afschrijven

Met betrekking tot het schatten van de restwaarde heeft het Hof Arnhem29 geoordeeld dat bij goederen met een lange levensduur, waarvan in ieder geval sprake van is als die langer is dan 25 jaar, de schatting niet hoofdzakelijk hoeft te worden gebaseerd op de historische

waardeontwikkelingen. Het voorzichtigheidsbeginsel van het goed koopmansgebruik staat dit toe, omdat de termijn tot beëindiging in het bedrijf te lang is om zeker te zijn van een dezelfde stijgende waarde. Het voorzichtigheidsbeginsel houdt in dat ondernemers voorzichtigheid in acht dienen te nemen als zij de winst bepalen. Verliezen worden daarom al genomen als ze te voorzien zijn en winsten worden pas tot uitdrukking gebracht als ze zijn gerealiseerd. Een aanpassing aan de afschrijving kan wel plaatsvinden als na verloop van tijd een waardestijging van de restwaarde als blijvend kan worden beschouwd. Vaststellen of een waardestijging als blijvend beschouwd moet worden is lastig. Uit de jurisprudentie30 blijkt dat verdere afschrijving op een gebouw werd geweigerd toen de op dat moment geschatte restwaarde hoger was dan de boekwaarde.

26 Besluit van 8 maart 2010, NTFR 2010-725

27 De WOZ-waarde is de waarde van de onroerende zaak volgens de Wet Waardering Onroerende Zaken (WOZ). Deze WOZ-waarde wordt jaarlijks, door de gemeenten, vastgesteld voor de belastingheffing.

28 HR 10 augustus 2007, NTFR 2007-1459

(12)

12

Bij het Hof Amsterdam31 diende zaak over de afschrijving van een verbouwd hotelpand. De

inspecteur stelde dat er niet afgeschreven mocht worden omdat de toekomstige waarde hoger is dan de huidige waarde plus de verbouwingskosten. De afschrijving werd toch toegestaan vanwege de matige staat van onderhoud van het pand en vanwege het intensieve gebruik van een hotelpand dat hoge slijtage meebrengt.

(13)

13

2. Willekeurige afschrijving

De Nederlandse Wet inkomstenbelasting 2001 geeft ook de mogelijkheid tot willekeurig

afschrijven. De artikelen 3.31 t/m 3.39 Wet IB 2001 gaan over willekeurig afschrijven. Artikelen 3.32 en 3.33 Wet IB 2001 zijn vervallen en worden om die reden niet behandeld in deze scriptie. In dit hoofdstuk wordt eerst het artikel over de willekeurige afschrijving op milieu-bedrijfsmiddelen toegelicht. Vervolgens de mogelijkheden die artikel 3.34 Wet IB 2001 biedt. Daarna de overige artikelen over willekeurige afschrijving en ten slotte de jurisprudentie en uitgegeven besluiten.

2.1. Art. 3.31 Wet IB 2001 Willekeurige afschrijving milieu-bedrijfsmiddelen

Kwalificerende milieu-bedrijfsmiddelen kunnen volgens het eerste lid van artikel 3.31 Wet IB 2001 voor 75%, van het totaal af te schrijven bedrag, willekeurig worden afgeschreven. De voorwaarden voor kwalificatie als milieu-bedrijfsmiddel zijn: het bedrijfsmiddel dient op de Milieulijst te staan, mag niet eerder zijn gebruikt en moet binnen drie maanden zijn aangemeld bij het Agentschap NL32. De Milieulijst is voor de MIA (Regeling milieu-investeringsaftrek) en de VAMIL (Regeling

willekeurige afschrijving milieu-investering) opgesteld door het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Deze regelingen kunnen naast elkaar gebruikt worden. Een goed komt op de lijst te staan als het een belangrijke milieuverdienste heeft, niet gangbaar is, verder gaat dan wat op dit moment wettelijk verplicht is en het meerkosten heeft ten opzichte van het minder milieuvriendelijke alternatief.33

2.2. Art. 3.34 Wet IB 2001 Willekeurige afschrijving andere aangewezen

bedrijfsmiddelen

De andere mogelijkheid voor willekeurige afschrijving staat in artikel 3.34 Wet IB 2001. De ministers van Financiën en Economische Zaken wijzen de bedrijfsmiddelen aan die hiervoor in aanmerking komen. Deze staan beschreven in de Uitvoeringsregeling willekeurig afschrijven 2001. Dit zijn naast de milieu-bedrijfsmiddelen:

1. Investeringen door startende ondernemers (Art. 7 t/m 9 Uitv. reg. Willek. Afschr. 2001) 2. Zeeschepen (Art. 10 t/m 12 Uitv. reg. Willek. Afschr. 2001)

3. Investeringen in het belang van de bevordering van de economische ontwikkeling (Art. 13 t/m 15 Uitv. reg. Willek. Afschr. 2001)

Investeringen door startende ondernemers

Een ondernemer kwalificeert als starter als hij volgens de voorwaarden gesteld in art. 3.76 derde lid Wet IB 2001 in een of meer van de voorgaande vijf jaren geen ondernemer was en in die periode niet meer dan twee keer zelfstandigenaftrek heeft toegepast. Het maximum aan willekeurige

(14)

14

die door een ander artikel zijn toegestaan vallen niet onder dit maximum. Voor deze regeling wordt voor de uitgesloten bedrijfsmiddelen aangesloten bij de bedrijfsmiddelen die zijn uitgesloten voor investeringsaftrek op grond van art 3.46 Wet IB 2001. Dit zijn onder andere bedrijfsmiddelen:

 van geringe waarde;

 die bestemd zijn om hoofdzakelijk ter beschikking gesteld te worden;

 grond met uitzondering van af te schrijven verbeteringskosten van die grond;  woonhuizen en woonschepen.

Gebouwen zijn niet uitgesloten, maar de beperking van art 3.30a Wet IB 2001 blijft ook voor startende ondernemers van kracht. Een ondernemer die willekeurig mag afschrijven zal doorgaans een voorkeur hebben voor versneld afschrijven waardoor nu hogere lasten gecreëerd worden en een lagere belastbare winst ontstaat. Echter vertraagd afschrijven, dat door de Staatssecretaris van Financiën34 is goedgekeurd, valt ook onder willekeurig afschrijven. Dit kan voordelen hebben in een progressieve tariefstructuur als de Nederlandse inkomstenbelasting. Een startende ondernemer zou bij (versneld) afschrijven met lage winsten tegen een erg laag tarief of wegvallend tegen de heffingskorting kosten te nemen. Die afschrijving dient teruggenomen te worden bij verkoop doordat dan ontstane boekwinsten, bij een zeer winstgevende onderneming, hoog belast zijn. Bij vertraagd afschrijven blijft zijn afschrijvingspotentieel beschikbaar tot hij meer winst maakt en daardoor in een hogere belastingschijf zijn afschrijvingskosten ten laste van de winst kan brengen. Dit levert dan een grotere belastingbesparing op.

Zeeschepen

Willekeurige afschrijving is, op grond van artikel 10 Uitvoeringsregeling willekeurig afschrijven 2001, ook mogelijk op zeeschepen. Voor de kwalificatie van zeeschepen wordt aangesloten bij de kwalificatie-eisen van zeeschepen in de tonnageregeling. Deze eisen staan beschreven in artikel 3.22 vierde en vijfde lid Wet IB 2001. Deze leden bepalen de bedrijven die in aanmerking komen voor de tonnageregeling. De tonnageregeling biedt de mogelijkheid tot een forfaitaire

winstberekening voor de zeescheepvaart. Een bedrijf dat heeft geopteerd voor de tonnageregeling heeft door het forfaitaire karakter van de winstberekening niets aan willekeurig afschrijven, omdat deze afschrijvingslast niet van invloed is op de belastbare winst. Daardoor kan een bedrijf dat geen gebruik maakt van de tonnageregeling, maar dat wel had kunnen doen, dan op grond van artikel 10 Uitvoeringsregeling willekeurig afschrijven 2001 wel willekeurig afschrijven op zeeschepen. De hoogte van deze willekeurige afschrijving bedraagt ten hoogste 20% van de aanschaffings- of voortbrengingskosten per kalenderjaar. Er kan echter niet worden afgeschreven als er zonder of door deze extra afschrijving verlies wordt gemaakt. Deze onbenutte afschrijvingsmogelijkheid mag dan wel opgeteld worden bij die van het volgende boekjaar.

Investeringen in het belang van de bevordering van de economische ontwikkeling

In de jaren 2009 tot en met 2011 en de tweede helft van 2013 was willekeurige afschrijving op andere bedrijfsmiddelen ook toegestaan. De investering moet zijn gedaan in een nog niet in gebruik genomen goed, de verplichting tot aanschaf of voortbrengingskosten moeten liggen in eerder genoemd jaar en in gebruik genomen voor 1 januari van respectievelijk 2012 tot en met 2014 en 2016. Bedrijfsmiddelen die niet voor deze regeling in aanmerking komen zijn onder andere:

 gebouwen;

 bepaalde vervoersmiddelen;

(15)

15  immateriële activa;

 bedrijfsmiddelen die hoofdzakelijk ter beschikking gesteld worden met uitzondering van korte verhuur;

 bedrijfsmiddelen die al onder een andere regeling willekeurig worden afgeschreven. De willekeurige afschrijving is toegestaan op investeringen gedaan in 2009 tot en met 2011 voor ten hoogste 50% van de aanschaffings- of voortbrengingskosten in jaar van investeren. Het restant mag willekeurig in de volgende jaren ten laste van winst worden gebracht. Dit betekent dat de

investering in twee jaar kan worden afgeschreven, maar dat ook een langere periode genomen kan worden. Voor investeringen in de tweede helft van 2013 kan slechts eenmalig 50% willekeurig worden afgeschreven in dat jaar. Ook als een goed nog niet in gebruik is genomen kan er toch al willekeurig op worden afgeschreven, maar in dit geval is de afschrijving beperkt tot het gedeelte dat al is betaald.

2.3. Overige artikelen met betrekking tot willekeurig afschrijven

Artikel 3.34a Wet IB 2001 regelt dat ook bij willekeurige afschrijving rekening gehouden moet worden met een afboeking van de herinvesteringsreserve. De herinvesteringsreserve, geregeld in art 3.54 Wet IB 2001, geeft ondernemers de mogelijkheid om boekwinsten uit te stellen. Voorwaarde voor het vormen van deze reserve is het voornemen tot herinvestering. Bij aanschaf van een nieuw bedrijfsmiddel wordt de herinvesteringsreserve daarop afgeboekt. Voor artikel 3.34a Wet IB 2001 wordt deze afboeking geacht onderdeel te zijn van de willekeurige afschrijving. Stel een

ondernemer heeft een HIR van €60.000 die hij wil aanwenden op zijn nieuwe machine met een aanschafprijs van €100.000. De boekwaarde van de machine bedraagt nu €40.000 en dit is dan ook de afschrijvingsgrondslag. Indien de ondernemer de mogelijkheid heeft tot willekeurig afschrijven, stel 50% ineens in het eerste jaar, kan hij deze door het gebruik van de herinvesteringsreserve in dit geval niet toepassen. De werking van artikel 3.34a Wet IB 2001 regelt nu dat de afboeking van de herinvesteringsreserve onderdeel is van de willekeurige afschrijving. De mogelijke willekeurige afschrijving van €50.000 (50% van €100.000) is dus volgens de wet al toegepast, omdat er €60.000 herinvesteringsreserve is afgeboekt op de nieuwe machine.

In artikel 3.35 Wet IB 2001 wordt het moment van willekeurig afschrijven vastgelegd. Dit is in tegenstelling tot regulier afschrijven, waar de ingebruikneming bepalend is, al op het moment van aangaan van de verplichting of maken van voortbrengingskosten. De hoogte is dan nog beperkt tot het betaalde bedrag. Als het bedrijfsmiddel in gebruik is genomen kan worden afgeschreven tot het maximum van de regeling waarvoor het goed kwalificeert.

Zoals blijkt uit artikel 3.36 Wet IB 2001 kan er de verplichting bestaan om het goed aan te melden bij de Minister van Economische Zaken, omdat de regeling budgetafhankelijk is en dus bij te veel aanvragen eindigt. Hierdoor is aanmelden vooraf nodig en kan niet gewacht worden met aanvragen in de aangifte.

Artikel 3.37 Wet IB 2001 geeft de mogelijkheid om bij ministeriële regeling andere aangewezen bedrijfsmiddelen alleen in aanmerking te laten komen voor willekeurige afschrijving na

(16)

16

de inmiddels vervallen artikelen 3.32 en 3.33 Wet IB 2001.

Op grond van artikel 3.38 Wet IB 2001 moet de willekeurige afschrijving worden teruggedraaid als binnen, een bij ministeriële regeling, gestelde termijn niet meer aan de voorwaarden wordt voldaan. Een overtreding van de voorwaarden zou kunnen zijn het ter beschikking stellen aan derden, omdat dat is uitgesloten in de regeling willekeurig afschrijven. De boekwaarde van het actief wordt dan gesteld op de boekwaarde die het zou hebben met toepassing van de normale afschrijvingsregels. In de uitvoeringsregeling willekeurig afschrijven 2001 zijn deze termijnen gesteld.

 Voor milieu-bedrijfsmiddelen is er geen termijn.  Voor startende ondernemers (Art. 9) is deze vijf jaar.  Voor zeeschepen (Art. 12) is deze tien jaar.

 De bedrijfsmiddelen uit de kalenderjaren 2009, 2010, 2011 en tweede helft 2013 (Art. 15) moeten in gebruik zijn genomen voor het einde van respectievelijk 2011, 2012, 2013 of 2015.

2.4. Overige relevante jurisprudentie/besluiten over willekeurig afschrijven

Een willekeurige afschrijving kan niet worden teruggenomen, zo bleek in een zaak voor de rechtbank Haarlem35. De belastingplichtige had op een goed in 2003 volledig willekeurig afgeschreven en later in 2008 een negatieve afschrijving gedaan om verliesverdamping te

voorkomen. Deze opwaardering werd een jaar later weer opnieuw afgeschreven. De rechtbank geeft aan dat willekeurig afschrijven betekent dat een ondernemer versneld of vertraagd mag afschrijven, maar voor terugnemen van afschrijven is geen steun in de tekst of het systeem van de Wet IB 2001, noch in de wetsgeschiedenis. Dus zal deze opwaardering getoetst moeten worden aan de algemene regels van het terugdraaien van afschrijvingen.

De Staatssecretaris van Financiën36 heeft in verband met verliesverdamping in bepaalde gevallen het terugdraaien van willekeurige afschrijving wel toegestaan. Doordat de voorwaartse

verliesverrekening in 2007 is teruggebracht tot negen jaar kan dat nadelige gevolgen hebben voor gedane willekeurige afschrijving in de jaren daarvoor. Een afschrijvingsstelselwijziging wordt dan toegestaan mits in overeenstemming met goed koopmansgebruik, het stelsel bestendig wordt toegepast en geen sprake is van een incidenteel fiscaal voordeel. Met betrekking tot dat laatste punt is de toezegging gedaan dat de fiscus zich niet te snel zal stellen op het standpunt van incidenteel fiscaal voordeel. Daarnaast heeft de Staatssecretaris van Financiën in de Eerste Kamer37 toegezegd:

‘Er is ook geen bezwaar tegen een stelselwijziging als je als belastingplichtige daarbij het bedrijfseconomische waarderingssysteem wijzigt ter voorkoming van verliesverdamping, mits die wijziging in overeenstemming is met goed koopmansgebruik en mits het gaat om eigen verlies.’ Hierbij dient eigen verlies uitgelegd te worden als niet aangekocht verlies.

De Staatssecretaris van Financiën heeft ook goedgekeurd dat van goederen die voor 2007

willekeurig zijn afgeschreven, waardoor ondernemers geen rekening hebben kunnen houden met de nadelige gevolgen van de beperking van de verliesverrekeningsmogelijkheden, de boekwaarde verhoogd mag worden tot de waarde die het zou hebben gehad met de toepassing van de reguliere

(17)

17

afschrijvingsregels. Deze verhoging vindt plaats in het oudste belastingjaar waarvan de aanslag nog niet is vastgesteld en als zonder deze goedkeuring nog een verlies in dat jaar open staat.

In Hof Arnhem38 NTFR 2008-2024 was in geschil of er door een ingrijpende verbouwing een initiële investering had plaats gevonden waardoor willekeurige afschrijving op die investering toegestaan zou zijn. Als het slechts een verbouwing is, dan komt die niet voor de regeling willekeurig afschrijven in aanmerking, maar moet deze geactiveerd worden en regulier afgeschreven. De uitspraak luidde:

...concludeert het Hof dat belanghebbende met de onderhavige investering haar bestaande bedrijfsvestiging heeft heringericht en aangepast (gemoderniseerd)... [...] Van een

daadwerkelijke uitbreiding van de bedrijfsvestiging in haar geheel is echter geen sprake

geweest. Mitsdien kan niet worden gezegd dat de onderhavige investering een initiële investering vormt.

Willekeurig afschrijven bij geruisloze doorschuiving is volgens de Hoge Raad39 slechts toegestaan: “voorzover bij degene die de onderneming overdraagt, nog niet geëffectueerde aanspraken op willekeurige afschrijving bestonden”. In andere gevallen is voor de nieuwe ondernemer

willekeurige afschrijving niet mogelijk, omdat hij bij geruisloze doorschuiving de fiscale positie van de oude ondernemer inneemt. Waardoor er dus geen nieuwe goederen in de onderneming komen.

(18)

18

3. Willekeurig afschrijven in de literatuur

3.1. Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de analyses van een aantal schrijvers over de vervroegde of willekeurige afschrijving. Gekozen is voor het Nederlandse systeem, zoals dat gegolden heeft van 1949 tot 1978, het Amerikaanse systeem uit 2002 en 2003, en het Duitse systeem van de jaren 1991 en 1998. De keuze is gemaakt op grond van de beschikbare en toegankelijke literatuur. De

Amerikaanse bonus depreciation heeft een onvoorzien aanvangsmoment in het verleden: de terroristische aanslagen van 11 september 2011. Dit maakt het uitstellen van investeringen of anderszins aanpassen in aanloop naar de ingangsdatum onmogelijk, hierdoor is deze regeling bijzonder geschikt voor betrouwbaar onderzoek naar de effectiviteit. Ook de Duitse bonus depreciation had een interessant uitgangspunt voor het onderzoek ernaar. De groei van de investeringen in Oost-Duitsland, door de extra afschrijvingen, kon worden afgezet tegen West-Duitsland om zo een beeld te krijgen van de invloed van de regeling. Vervolgens een paragraaf waarin door Wielhouwer e.a.40 wordt aangetoond dat normale afschrijving beter kan zijn dan versnelde afschrijving. Daarnaast wordt de invloed van het afschrijvingssysteem op de beslissingen van bestuurders besproken. Ten slotte een vergelijking met de energie-investeringsaftrek.

3.2. Vervroegde afschrijving in het Besluit IB 1941 en de Wet IB 1964

De willekeurige afschrijving is in de Nederlandse winstbelastingen een steeds terugkerende faciliteit. Zo werd er een mogelijkheid tot vervroegde afschrijving geïntroduceerd in de Wet Belastingherziening 1950. Deze, in eerste instantie tijdelijke, faciliteit werd volgens Vermeend41 ingevoerd om:

“...investerende ondernemers fiscaal tegemoet te komen in verband met de na-oorlogse

problemen met de financiering van investeringen. Deze lastenverlichting voor investeerders hield rechtstreeks verband met de toenmalige economische politiek, waarbij het bevorderen van de industrialisatie de centrale doelstelling was.”

Ondernemers hadden vanaf 1 januari 1949 tot 1953 de mogelijkheid om 1/3 deel van de

aanschaffings- of voortbrengingskosten vervroegd af te schrijven van de in die periode verworven, verbeterde, bestelde of aanbestede bedrijfsmiddelen42. In de volgende jaren is de mogelijkheid tot vervroegde afschrijving een paar keer verlengd om vervolgens in 1958 als permanente faciliteit in de Nederlandse inkomstenbelasting te worden opgenomen. In 1978 werd de vervroegde

afschrijving uit de Wet op de inkomstenbelasting 1964 gehaald en vervangen door de Wet Investeringrekening.

De Memorie van Toelichting43 vermeldt:

“Al gaat het in beginsel om uitstel van de belasting, het is mogelijk dat in latere jaren de getemperde afschrijving voorkomt dat een verlies intreedt, zo groot dat het niet geheel

40 J.L. Wielhouwer, Optimal Tax Depreciation and its Effects on Optimal Firm Investments, 2002, blz. 24 41 W.A.F.G. Vermeend, Fiscale Investeringsfaciliteiten, Gouda Quint 1983, blz. 50

(19)

19

verrekenbaar is, en het is evenzeer mogelijk dat het verschuiven van de afschrijving winstnivellerend en dus progressie-verminderend werkt.”

De Memorie van Toelichting bij de Wet Belastingherziening 1950 geeft al aan dat het voordeel voor de ondernemer groter kan zijn dan de verschuiving van belastingheffing naar latere jaren. De eerste mogelijkheid om met de vervroegde afschrijving meer voordeel te behalen dan een rentevoordeel is het voorkomen van verliesverdamping. Door vervroegde afschrijving wordt er een hogere

afschrijvingslast gecreëerd op dit moment en een lagere in de toekomst. Door die lagere

afschrijvingslast is er dan een hogere winst die anders verliesverdamping zou kunnen compenseren. Daarnaast kan door het schuiven met de afschrijvingslast over de jaren de winst worden

genivelleerd. Gevolg hiervan is dat er gebruik gemaakt wordt van de belastingschijven in een progressieve inkomstenbelasting. Zowel de voorkoming van verliesverdamping als de progressie-vermindering geeft de belastingplichtige een permanent voordeel. Er is dan geen sprake van belastinguitstel, en dus een tijdelijk voordeel, maar er wordt daadwerkelijk minder belasting betaald.

“Het verschuiven van de belastingschuld, nog afgezien van de winstnivellering, vergemakkelijkt de financiering van nieuwe aanschaffingen (liquiditeitsvoordeel) en betekent bovendien

rentevoordeel.”44

Dit liquiditeitsvoordeel voor de ondernemer ontstaat doordat de ondernemer nu al afschrijving ten laste van de winst kan brengen waardoor het belastbaar bedrag en dus de te betalen belasting lager is. Deze liquide middelen kunnen dan in de onderneming gebruikt worden. “De economische betekenis van dit krediet hangt af van de mate waarin de betreffende ondernemer in staat is langs andere weg financieringsmiddelen aan te trekken.”45

De hoogte van dit voordeel hangt af van de gebruiksduur van het bedrijfsmiddel. Het rentevoordeel ontstaat doordat het uitstel van

belastingbetaling renteloos is. Met uitstel van belastingbetaling wordt hier het schuiven van

belasting over de jaren bedoeld. Het dient niet verward te worden met het aanvragen van uitstel van betaling bij de belastingdienst, wat uiteraard niet renteloos is.

Jacobs46 beschrijft de effecten van versnelde afschrijving bij een constant investeringsniveau. Dit betekend dat de bruto investering gelijk is aan de vervangingsinvestering. In het volgende

voorbeeld wordt uitgegaan van een constante investering van €100.000 per jaar, waarvan 50% direct wordt afgeschreven. Het overige deel wordt lineair in vijf jaar afgeschreven, jaar 1 telt ook als volwaardig jaar mee.

(20)

20 1 2 3 4 5 6 Boekwaarde begin € 0 € 40.000 € 70.000 € 90.000 € 100.000 € 100.000 Bruto investering € 100.000 € 100.000 € 100.000 € 100.000 € 100.000 € 100.000 Afschrijving € 60.000 € 70.000 € 80.000 € 90.000 € 100.000 € 100.000 Boekwaarde eind € 40.000 € 70.000 € 90.000 € 100.000 € 100.000 € 100.000 Bruto investering € 100.000 € 100.000 € 100.000 € 100.000 € 100.000 € 100.000 Vervangingsinvestering € 60.000 € 70.000 € 80.000 € 90.000 € 100.000 € 100.000 Netto investering € 40.000 € 30.000 € 20.000 € 10.000 € 0 € 0

Tabel 2 Een ideaalcomplex ontstaat ook bij willekeurige afschrijving na een paar jaar

Uit het cijfervoorbeeld blijkt dan dat er, na een aantal jaren, een ideaalcomplex is ontstaan. Bij een ideaalcomplex is de som van de jaarlijkse afschrijvingen gelijk aan de aanschafprijs van de nieuwe activa. Vanaf het vijfde jaar, in bovenstaand cijfervoorbeeld, worden er geen extra investeringen (Netto investeringen) meer gedaan naast de vervangingsinvestering ter grote van de afgeschreven bedrijfsmiddelen. Aangenomen wordt dat de afschrijvingsmethode en het belastingtarief constant zijn en de jaarwinsten steeds positief. Zolang de vervangingsinvesteringen constant blijven of constant groeien en de faciliteit vervroegde afschrijving niet verandert, wordt het een permanente belastingbesparing. Gezien de vele wijzigingen van vervroegd afschrijven in het Besluit IB 1941 en Wet IB 1964 en willekeurig afschrijven in de Wet IB 2001 zal dit voordeel niet permanent worden. Ook noemt Jacobs47 het fiscaal-psychologisch effect en de invloed op de risiconeiging.

Ondernemers zullen belastingbetaling op dit moment zoveel mogelijk willen ontgaan. Indien aan het eind van het boekjaar, als de hoogte van de winst min of meer bekend is, blijkt dat er veel belasting betaald moet worden zullen ondernemers extra willen investeren. Afhankelijk van de dan geldende regeling tot versneld afschrijven kan de winst flink verminderd worden of genivelleerd om de progressie in de inkomstenbelasting te voorkomen. Naast door Jacobs genoemde effect van extra investeringen om een grote belastingbetaling te voorkomen zou ook het omgekeerde effect zich voor kunnen doen. Indien een ondernemer een hoge belastingaanslag verwacht, zou hij ook minder kunnen investeren om zijn liquide middelen te behouden voor de betaling van de belasting.

Een ander effect van versnelde afschrijving is de toename van de risiconeiging van ondernemers ten aanzien van investeringsbeslissingen. De netto contante waarde, de waarde op dit moment van toekomstige kasstromen, van een investeringsbeslissing zal toenemen door het gebruik van

versnelde afschrijving(Zie volgend hoofdstuk). Het is daardoor ook mogelijk dat investeringen met vervroegde afschrijving een positieve netto contante waarde hebben, terwijl deze investering met regulier afschrijven verliesgevend was geweest. Een ondernemer loopt door vervroegde afschrijving dan meer risico, omdat hij investeringen doet die hij anders niet zou doen.

3.3. Amerikaanse bonus depreciation in 2002 en 2003

In de jaren 2002 en 2003 kende de Verenigde Staten een tijdelijke “bonus depreciation”. In 2002 werd deze willekeurige afschrijving ingevoerd als stimulering van de economie na de terroristische aanslagen van 11 september 2001. Activa die kwalificeren moeten zijn aangeschaft tussen 11

(21)

21

september 2001 en 10 september 2004 en in gebruik genomen voor eind 2004. Van de aanschafprijs mag dan 30% in het jaar van ingebruikname ineens48 worden afgeschreven en de resterende 70% wordt in de reguliere afschrijvingstermijn afgeschreven. Willekeurige afschrijving is beschikbaar voor materiële vaste activa die onder de normale Amerikaanse afschrijvingsregels (MACRS) een afschrijvingstermijn hebben die 20 jaar of korter is. Dit betekent dat gebouwen niet in aanmerking komen voor deze afschrijving van 30% ineens. Computersoftware, activa van waterleidingbedrijven en bepaalde geactiveerde verbeteringskosten van gehuurde activa kwalificeren ook voor

willekeurige afschrijving49. De eerste ingebruikname van het actief moet zijn geweest bij de

belastingplichtige. Tweedehands goederen kwalificeren daarom niet voor deze regeling. De Tax Act 2003 verruimde de willekeurige afschrijving tot 50% ineens als de activa zijn aangeschaft tussen 6 mei 2003 en 31 december 2004.

De “bonus depreciation” van de Verenigde Staten uit 2002 en 2003 heeft voor onderzoeken, naar de effectiviteit op de stimulatie van de economie, een aantal belangrijke voordelen:50

1. De willekeurige afschrijving was de enige stimulatiemaatregel, er was geen algemene belastingkorting of investeringssubsidie.

2. De ingangsdatum van de willekeurige afschrijving was een onverwachte gebeurtenis, 11 september 2001, hierdoor trad er geen uitstel van investeringen op, door te wachten op de invoering van de regel.

3. Er treedt geen verstoring op, tussen verschillende ondernemingsvormen, doordat de regeling ook beschikbaar is voor de “alternative minimum tax”. Dat is een andere, extra berekening van de te betalen belasting, waardoor een belastingplichtige bij veel aftrekposten geen belasting kan ontlopen, maar toch zijn fair share moet betalen.

4. “Bonus depreciation” was beschikbaar voor grote en kleine ondernemingen.

House en Shapiro51 onderzochten of de prijzen, door aanbieders, van mogelijke investeringen stegen als er belastingvoordelen beschikbaar waren voor investeerders. Door een belastingvoordeel dalen de netto kosten voor investeerders. Een aanbieder die wil meeprofiteren van het

belastingvoordeel kan zijn prijzen dan verhogen zonder dat de netto kosten voor de investeerders stijgen. Voor een mogelijke stijging van de prijzen werd geen bewijs gevonden. Conclusie was daardoor dat er sterke prikkels zijn om het moment van investeren aan te passen aan de

beschikbaarheid van belastingvoordelen, doordat de prijs (voor belastingen) van het actief

ongevoelig is voor veranderingen in het moment van investeren. Naast het moment van investeren had “bonus depreciation” ook invloed op de investeringssamenstelling, de keuze voor activa die wel of niet kwalificeerden als activa voor willekeurige afschrijving. Echter, over meerdere jaren gezien heeft de willekeurige afschrijving weinig invloed gehad op de economie als geheel.

Onderzoek van Cohen and Cummins52 toont echter aan dat deze willekeurige afschrijving

48 Section 168(k), 2002 Tax Act, United States of America

49 D.S. Hulse en J.R. Livingstone, Incentive effects of bonus depreciation, Journal of Accounting and Public Policy Vol. 29 No.6, 2010, blz. 580

50 D.S. Hulse en J.R. Livingstone, Incentive effects of bonus depreciation, Journal of Accounting and Public Policy Vol. 29 No.6, 2010, blz. 579

51 C.L. House en M.D. Shapiro, Temporary Investment Tax Incentives: Theory with Evidence from Bonus Depreciation, The American Economic Review Vol. 98 No. 3, 2008, blz. 762

(22)

22

nauwelijks effectief is voor de stimulering van de economie. Wel wordt opgemerkt dat het op activa met een langere levensduur een sterkere invloed heeft dan op activa met een korte levensduur. Hulse and Livingstone53 concluderen dat willekeurig afschrijven de investeringsuitgaven wel stimuleren, maar het effect is echter beperkt en treedt niet altijd op.

3.4. Duitse bonus depreciation ter bevordering van Oost-Duitsland

Duitsland kende na de hereniging op 3 oktober 1990 van Oost- en West-Duitsland een groot

verschil in economische ontwikkeling tussen deze twee delen. De ontwikkeling van Oost-Duitsland ging niet zo snel als gehoopt en daarom werd er stimuleringswetgeving ingevoerd54. De twee belangrijkste maatregelen waren de Fördergebietsgesetz (Development Area Law/DAL) en de Investitionszulagengesetz (Investment Subsidy Law/ISL). De DAL gold van 1991 tot 1998 en stond naast de reguliere afschrijving een willekeurige afschrijving toe van 50%, later is dit percentage verlaagd naar 40% voor 1997 en 1998. De willekeurige afschrijving kon door de belastingplichtige zelf vrij over de eerste vijf jaar verdeeld worden. Voor toepassing van deze willekeurige afschrijving moest er geïnvesteerd worden in een van de Oost Duitse deelstaten en mocht er niet op grond van andere wetgeving al extra zijn afgeschreven. Deze willekeurige afschrijving kende nauwelijks beperkingen. Naast investeringen in roerende zaken kwalificeerden ook investeringen in en renovatie van gebouwen. De roerende zaken dienden vervolgens minimaal drie jaar in een bedrijf in Oost-Duitsland gebruikt te worden. De ISL bestond uit directe

belastingvrije subsidies die, afhankelijk van het jaar van investeren, het soort bedrijfsmiddel en de omvang van de onderneming, maximaal 20% kon bedragen. In het begin was de ISL alleen

beschikbaar voor nieuwe roerende zaken. Vanaf 1999 was de ISL ook beschikbaar voor initiële investeringen in nieuwe bouwwerken in Oost-Duitsland. De ISL kende, ten opzichte van de DAL, een paar nadelen. De subsidies van de ISL moesten worden aangevraagd en toegekend, terwijl de DAL gewoon in de belastingaangifte kon worden opgenomen. Daarnaast was de ISL alleen beschikbaar voor bepaalde branches, voornamelijk de productiesector en met de productie gerelateerde diensten.

Eichfelder en Schneider55 komen tot de volgende conclusie:

The volume of investment increases, and the effect is considerably stronger for building

investment than for equipment investment. Moreover, large firms are more strongly affected than small firms. The same holds for investments in the first years with the highest bonus

depreciation. The DAL tax incentives do not only affect the volume of investment (marginal investment) but also the probability to invest. Therefore, our analysis provides strong empirical evidence that temporary partial expensing in the form of bonus depreciation programs has a strong impact on business investment for long-lived capital goods.

De Duitse stimuleringsmaatregelen hebben een aantal voordelen ten opzichte van

investeringsstimuleringen in andere landen, zoals de eerder besproken “bonus depreciation” in de

53 D.S. Hulse en J.R. Livingstone, Incentive effects of bonus depreciation, Journal of Accounting and Public Policy Vol. 29 No. 6, 2010, blz. 598

54 S. Eichfelder en K. Schneider, Tax Incentives and Business Investment: Evidence from a German Natural Experiment, University of Wuppertal, 2013, blz. 5

(23)

23

Verenigde Staten. Zo gold de DAL niet alleen voor investeringen in machines, maar ook voor investeringen in gebouwen. Daarnaast was vanaf het begin duidelijk dat de regeling meerdere jaren beschikbaar zou zijn, waardoor ondernemingen niet geforceerd van hun investeringsplan af moesten wijken om gebruik te kunnen maken van de willekeurige afschrijving. Daarnaast is er geen bewijs gevonden voor een gat in de investeringen in 199956, toen de DAL ten einde was. Als mogelijke oorzaak worden de hoge aanpassingskosten van het investeringsplan genoemd. Wel is aangetoond dat grote ondernemingen meer voordeel hadden van de DAL dan het midden- en kleinbedrijf. Reden hiervan kunnen de administratieve lasten zijn, omdat deze voor kleine ondernemingen, ten opzichte van de omzet, vele malen groter zijn dan voor grote ondernemingen57. De relatief lage kosten, in verhouding tot het voordeel van willekeurig afschrijven, zorgen er dan voor dat grote ondernemingen eerder en vaker van de stimuleringswetgeving kan profiteren.

3.5. Het discounting effect en progressive tax effect

Meestal wordt aangenomen dat versnelde afschrijving beter is dan de normale afschrijving. Wielhouwer58 geeft echter twee factoren waardoor normale afschrijving beter kan zijn dan

versnelde afschrijving. De ene factor is de onzekerheid van toekomstige kasstromen en de andere de progressie in de belasting. Kasstromen worden gedefinieerd als winst plus afschrijvingen.De keuze voor de optimale afschrijvingsmethode hangt van de contante waarde van de toekomstige

belastingbetalingen. Berg, De Waegenaere en Wielhouwer hebben hiervoor een model59 gemaakt om de invloed van de onzekerheid van de hoogte van toekomstige kasstromen op de keuze voor een normale of versnelde afschrijvingsmethode te tonen. Conclusie is dat een grotere onzekerheid in kasstromen en dus het risico op een lager dan verwachte kasstroomleidt tot een verschuiving in de keuze van afschrijvingsmethode van versnelde naar normale afschrijving. Dit komt door de grotere kans om de afschrijving niet terug te krijgen in minder betaalde belasting, omdat er onvoldoende opbrengst is om deze ten laste van te brengen. Het bestaan van voorwaartse verliesverrekening geeft versnelde afschrijving weer een voordeel, omdat het negatieve inkomen dan verrekend mag worden met later positief inkomen en de afschrijvingslast daardoor niet verloren gaat. Een nieuwe

berekening60 met voorwaartse verliesverrekening, voor een maximum aantal periodes, geeft nog steeds de voorkeur aan normale afschrijving. Indien er een grotere kans is op negatieve kasstromen in de nabije toekomst en positieve kasstromen in later jaren dient er gekozen te worden voor normale afschrijving.

Deze progressie in de belastingstructuur zorgt ervoor dat bij het maken van een afschrijvingsplan er rekening moet worden gehouden met het discounting effect en het progressive tax effect61. Het discounting effect zou zoveel mogelijk afschrijving op dit moment willen, omdat geld in de

toekomst vanwege discontering minder waard is. Het progressive tax effect wil een zo genivelleerd

56 S. Eichfelder en K. Schneider, Tax Incentives and Business Investment: Evidence from a German Natural Experiment, University of Wuppertal, 2013, blz. 23

57 J.B. Slemrod en V. Venkatesh, The income tax compliance cost of large and mid-size businesses, Ross School of Business Paper, Workingpaper No. 914, 2002, blz. 36

58 J.L. Wielhouwer, Optimal Tax Depreciation and its Effects on Optimal Firm Investments, 2002, blz. 24

59 M. Berg, A. De Waegenaere, J.L. Wielhouwer, Optimal tax depreciation with uncertain future cash-flows, European Journal of Operational Research, 2001, nr. 132, blz. 203

60 M. Berg, A. De Waegenaere, J.L. Wielhouwer, Optimal tax depreciation with uncertain future cash-flows, European Journal of Operational Research, 2001, nr. 132, blz. 204

(24)

24

mogelijke winst om absoluut gezien zo min mogelijk belasting te betalen.

Figuur 1 laat de optimale jaarlijkse afschrijving zien als rekening gehouden wordt met de twee genoemde effecten. Met in het begin een hogere afschrijving door gebruik te maken van een versneld afschrijvingssysteem om vervolgens vanaf punt J over te gaan op lineaire afschrijving.

Figuur 1 The optimal depreciation scheme under a progressive tax system (J.L. Wielhouwer, A. De Waegenaere en P.M. Kort, Optimal Tax Depreciation Under a Progressive Tax System, Center for Economic Research, 2000, blz. 21)

De x-as geeft de tijd weer met J als de bepaalde periode vanaf waar de steady state intreedt. De d(i) op de y-as is de belastinggrondslag en I geeft de hoogte van de vervangingsinvesteringen we Als geen rekening wordt gehouden met de progressie in een winstbelasting zou de optimale jaarlijkse afschrijving zijn om zo veel mogelijk in eerdere jaren af te schrijven. De

(25)

25

De conclusie van Wielhouwer e.a.62 is om versneld af te schrijven, zoveel dat er rekening wordt gehouden met de tijdswaarde van geld en de toename van het marginale belastingtarief. Als de afschrijving gelijk is aan de vervangingsinvesteringen zal dit constant blijven voor de onderneming.

3.6. Effect afschrijvingssysteem op beslissingen bestuurders

Jackson63 toont aan dat de afschrijvingsmethode invloed heeft op investeringsbeslissingen van bestuurders. Zij kiezen niet de investering die de waarde van de onderneming maximaliseert, maar kiezen voor winst op dit moment. Bestuurders kregen de keuze om door te gaan met het huidige bedrijfsmiddel of te investeren in een vervangend actief. De vervanging van het huidige

bedrijfsmiddel betekende een hogere toekomstige kasstroom en de bestuurder was hiervan op de hoogte. Bij het lineaire afschrijvingssysteem heeft het te vervangen actief een hogere boekwaarde dan bij een versneld afschrijvingssysteem. De vervanging heeft dan, bij lineaire afschrijving in het bedrijf, een lagere winst nu tot gevolg, omdat de resterende boekwaarde hoger was. Naast het psychologische effect van een lagere winst kunnen managers ook door een winstafhankelijke prestatiebeloning worden gedemotiveerd om te investeren. Daarnaast kunnen managers bij een actief waarop minder is afgeschreven het idee hebben dat het nog niet voldoende nut heeft

opgeleverd in de onderneming. Jackson concludeert daardoor dat een versneld afschrijvingssysteem bestuurders vaker de economisch juiste investeringsbeslissing laat nemen. Ook wordt als een

oplossing aangedragen om diegene die de investeringsbeslissing neemt geen informatie te geven over het afschrijvingssysteem.

3.7. Vergelijking met de economische analyse van de

energie-investeringsaftrek

De Nederlandse overheid heeft de faciliteit willekeurig afschrijven ingevoerd om de

bedrijfsinvesteringen te stimuleren. Hoewel de overheid slechts een belastinguitstel geeft, is er wel een vergelijking te maken met subsidieregelingen. In deze paragraaf zullen de elementen van de economische analyse van de energie-investeringsaftrek van Vollebergh en Ruijs64 worden

vergeleken met de faciliteit willekeurig afschrijven. In 2014 biedt de energie-investeringsaftrek65 de mogelijkheid om van de aanschaffings- en voortbrengingskosten 41,5% extra, naast de

afschrijvingen, ten laste van de winst te brengen. Dit is toegestaan als de investering hoger is dan €2.500, het gaat om een nog niet eerder gebruikt bedrijfsmiddel dat op de zogenoemde energielijst staat en er geen overlap is met de milieu-investeringsaftrek66.

Genoemde problemen van subsidieregelingen zijn67:

62 J.L. Wielhouwer, A. De Waegenaere en P.M. Kort, Optimal tax depreciation under a progressive tax system, Center for Economic Research, 2000, blz. 23

63 S.B. Jackson, The effect of firms' depreciation method choice on managers' capital investment decisions, The Accounting Review Vol. 83 No.2, 2008, blz. 21

64 H.R.J. Vollebergh en A. Ruijs, Economische analyse van de energie-investeringsaftrek, Economisch Statistische Berichten, Jaargang 98 (2013), blz. 700-703

65 Art. 3.42 Wet Inkomstenbelasting 2001 66

(26)

26

1. Subsidies kunnen te populair worden, waardoor de subsidie vooral bij een “open-einde-regeling” de overheid teveel kost.

2. Subsidies komen ook terecht bij degenen die ook zonder subsidie dezelfde keuze gemaakt zouden hebben. 52% van de EIA-aanvragers had ook zonder EIA de investering gedaan. 3. Subsidieregelingen worden vaak snel weer afgeschaft of gewijzigd.

De kosten van de faciliteit willekeurig afschrijven voor de overheid bestaan uit het later ontvangen van de belasting. Er wordt in tegenstelling tot de energie-investeringsaftrek geen absoluut voordeel aan de belastingplichtige gegeven. Door willekeurig afschrijven treedt alleen een verschuiving van belasting over de jaren op. Dit levert de overheid een rentenadeel op dat is geraamd op 57 miljoen euro68 voor de willekeurige afschrijving in de tweede helft van 2013. Dit bedrag is gebaseerd op een schatting van het aantal ondernemers dat gebruik gaat maken van de faciliteit. Indien veel meer ondernemers gebruik maken van willekeurig afschrijven wordt het rentenadeel ook groter. Voordeel daarvan is dat er dan ook veel meer investeringen zijn gedaan, wat goed is voor de Nederlandse economie als geheel. In tegenstelling tot de energie-investeringsaftrek zijn voor de faciliteit willekeurig de uitvoeringslasten van de overheid en ondernemers een stuk lager. De energie-investeringsaftrek dient apart aangevraagd te worden, terwijl de willekeurige afschrijving gewoon in de aangifte verwerkt kan worden. Het tweede nadeel van de energie-investeringsaftrek geldt ook voor willekeurig afschrijven. Er zullen ook ondernemers zijn die voor al geplande investeringen ook gebruik maken van de mogelijkheid tot versnelde afschrijving. Dit kost de overheid dus wel geld, terwijl er geen extra investeringen plaatsvindt.

Noailly e.a.69 concluderen dat veel wijzigingen in het beleid van de overheid een negatieve werking hebben op de effectiviteit van dat beleid. Daarnaast wordt opgemerkt dat subsidies vaker, dan belastingen of andere wetgeving, worden getroffen door wijzigingen die gedaan zijn vanwege de stand van de financiële huishouding van de overheid. Hoewel de mogelijkheden tot willekeurig afschrijven een belastingregel is kent deze ook geen constant beleid. Voornamelijk de willekeurige afschrijving die is ingevoerd als stimulering in het belang van de bevordering van de economische ontwikkeling is aan veel veranderingen onderhevig. Sinds de invoering in 2009 is de faciliteit twee keer verlengd voor 2010 en 2011, vervolgens om budgettaire redenen70 afgeschaft voor 2012 en weer heringevoerd in 2013. Dus ook het derde bezwaar van de energie-investeringsaftrek geldt voor de faciliteit willekeurig afschrijven.

Aalbers e.a.71 adviseren, in hun rapport over investeringssubsidies in milieuvriendelijke technieken, om stimulering zoveel mogelijk via belastingaftrek en willekeurig afschrijven te doen, omdat dit effectiever is dan een geldbedrag ineens. Belastingaftrek is effectiever, maar voor bedrijven met financiële problemen wordt willekeurig afschrijven geprefereerd. Willekeurig afschrijven lijkt daarom als stimulans ter bevordering van economische ontwikkeling een goed instrument, omdat bedrijven door de crisis financiële problemen kunnen hebben. De conclusie van Aalbers e.a. is dat

Berichten, Jaargang 98 (2013), blz. 700-701

68 Nota over de toestand van 's Rijks Financiën, Kamerstukken II, 2013-2014, 33 750, nr. 3

69 J. Noailly, S. Batrakova en R. Lukach, Home green home; a case study of inducing energy-efficient innovations in the Dutch building sector, 2010, CPB Document 198, blz. 48

70 Brief van de Staatssecretaris van Financiën van 11 november 2011, Kamerstukken II, 2011-2012, 33003, nr. 29, blz. 16

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Daarnaast bestaan er in theorie en wetgeving nog alternatieven die geen praktische betekenis hebben, zoals directe afboeking van goodwill van het resultaat, goodwill activeren

Doordat de financiering van de investeringen in kapitaalgoederen bij de ge­ meentelijke bedrijven en diensten plaats vindt met vreemd vermogen en de uit afschrijvingen

Naar aanleiding van deze mogelijkheid ontwikkelt Davidson in zijn artikel twee methoden voor benadering van de vervangingswaarde (cur­ rent cost)-basis voor de

Als variant op het populaire systeem stellen wij derhalve voor: de jaarafschrijving bestaat uit een bedrag gelijk aan een vast pecunage i van de boekwaarde,

Doorloop de voor uw club relevante ‘regelhulpen’ binnen het tabblad “Maatregelen” om de voor u relevante wet- en regelgeving inzichtelijk te krijgen en hier acties aan te

In de ‘Hoofdlijnen vernieuwing BBV’ dat in juni 2015 door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is uitgegeven is opgenomen de systematiek van activering

Instemmen om deel te nemen aan het experiment "Stemmen in een Willekeurig Stemlokaal" tot SWS landelijk wordt ingevoerd en de Kieswet daarop

▪ Gebruiksrechten van software voor onbepaalde duur die voor een aantal jaren in één keer in rekening worden gebracht, onder materiële vaste activa, inclusief de hierbij