• No results found

Het wetsvoorstel 'vereenvoudiging en digitalisering van het burgerlijk procesrecht' en toegang tot de rechter : een onderzoek naar de houdbaarheid van het wetsvoorstel ‘vereenvoudiging en digitalisering van het burgerli

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het wetsvoorstel 'vereenvoudiging en digitalisering van het burgerlijk procesrecht' en toegang tot de rechter : een onderzoek naar de houdbaarheid van het wetsvoorstel ‘vereenvoudiging en digitalisering van het burgerli"

Copied!
40
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Het wetsvoorstel ‘vereenvoudiging en digitalisering van

het burgerlijk procesrecht’ & toegang tot de rechter

Een onderzoek naar de houdbaarheid van het wetsvoorstel ‘vereenvoudiging en

digitalisering van het burgerlijk procesrecht’ in het licht van het recht op

toegang van de rechter.

Nicole Hoogenboom (1000345)

Master Privaatrechtelijke rechtspraktijk

Januari 2016

Scriptiebegeleider: dhr. mr. R. G. Hendrikse

Tweede lezer: dhr. mr. M. P. Verdonk

(2)

2

Inhoudsopgave

Inleiding p.4

1. Het wetsvoorstel ‘vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht’ p.7

1.1. Één procesinleiding en één basisprocedure p. 8

1.1.1. Contact met de rechter p. 9

1.1.2. Één schriftelijke ronde als uitgangspunt p. 10

1.2. De verplichting tot betekenen van de dagvaarding wordt opgeheven p.11

1.2.1. De verandering p.12

1.2.2. Wordt de deurwaarder overbodig? p.12

1.2.3. Oproeping in de verzoekprocedure p.13

1.3. Invoering meer wettelijke termijnen voor specifieke handelingen p.13

1.3.1. Termijnen voor partijen p.13

1.3.2. Termijnen voor gerechten p.14

1.4. Regie door de civiele rechter p. 15

1.5. Digitaal starten en digitaal indienen van stukken p.16

2. Het recht op toegang tot de rechter p. 18

2.1. Nationale wetgeving p.18

2.2. Europese wetgeving p.18

2.3 Griffierecht p.20

2.4. Verplichte procesvertegenwoordiging p.21

2.5 Het beginsel van hoor en wederhoor p.22

2.6 Uitspraak binnen een redelijk termijn p.23

3. Het wetsvoorstel en toegang tot de rechter p. 24

3.1 Internetconsultatie en reacties uit de praktijk p. 24

3.2. Schrapping van de verplichte betekening door de deurwaarder p.25

3.3 Vereenvoudiging van de basisprocedure p.28

3.4 Meer wettelijke termijnen p.29

3.5. Aanvang van de procedure p.30

3.6. Algemene procesbeginselen p.31

3.7. Elektronische oproeping & gebruik technologie p. 32

(3)

3

3.7.2. Gebruik techniek in de rechtszaal p.32

3.8. Griffierecht p. 33

3.9 Mondelinge behandeling p. 34

3.10 Mondelinge uitspraak p. 35

4. Conclusie p.36

(4)

4

Inleiding

De aanleiding voor dit onderzoek is gelegen in mijn eigen ervaring. Ik werk naast mijn studie als juridisch medewerkster op een advocatenkantoor en werk ook mee aan het voorbereiden en indienen van processtukken. Naar mijn inzicht is het behoorlijk achterhaald om het

procesdossier viermaal in te dienen wanneer er pleidooi wordt gehouden.1 Ik vroeg mezelf

dan ook af waarom dat niet digitaal gebeurde. Met deze gedachte in mijn achterhoofd ging ik op zoek naar een interessant scriptieonderwerp. Tijdens mijn zoektocht naar wet- en

regelgeving omtrent digitaal procederen stuitte ik op de mogelijk om sinds 2013 bij de

rechtbanken Rotterdam en Oost-Brabant digitaal bij te procederen bij de kantonrechter.2 Dit

digitale procederen is mogelijk bij de zogenoemde eKantonrechter.3 Mijn interesse in de

vernieuwing van het procesrecht was daarmee gewekt. Ik nam het besluit om mijn onderzoek toe te spitsen op het wetsvoorstel ‘vereenvoudiging en digitalisering van het burgerlijk procesrecht’.

Op 24 oktober 2013 heeft de toenmalige minister van Veiligheid &Justitie, Ivo Opstelten, het wetsvoorstel ‘vereenvoudiging en digitalisering’ ingediend bij de Tweede Kamer. Het

wetsvoorstel is op 26 mei 2015 aangenomen door de Tweede Kamer. De Eerste Kamer heeft op 27 oktober 2015 de behandeling van het wetsvoorstel aangehouden totdat de

Invoeringswet vereenvoudiging en digitalisering procesrecht (34.212) de Eerste Kamer heeft

bereikt. 4 Het streven van de Eerste Kamer is om de samenhangende wetsvoorstellen

gelijktijdig te behandelen.

De wetsvoorstellen zullen in fases worden ingevoerd. Na publicatie in het Staatsblad van de eerste drie wetsvoorstellen- ten eerste de vereenvoudiging en digitalisering in het

bestuursrecht en in eerste aanleg in civiele zaken, ten tweede vereenvoudiging en

digitalisering in civiel hoger beroep en cassatie en ten derde de invoeringswet- zal het zes

maanden duren voordat gestart wordt met de gefaseerde inwerkingtreding. 5 Volgens de

minister kunnen de betrokken partijen zich op deze manier voorbereiden op de

inwerkingtreding van de wet. 6

1 Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de rechtbanken 2015 punt. 5.3. 2

http://www.ejure.nl/2015/08/de-rechtspraak-van-morgen-begrijpelijk-snel-en-digitaal/.

3 https://loket.rechtspraak.nl/Burgers/Digitaal%20procederen/50. 4 https://loket.rechtspraak.nl/Burgers/Digitaal%20procederen/50. 5 Eerste Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 34 059, D, p.4 en 5. 6 Eerste Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 34 059, D, p. 5.

(5)

5 Vervolgens zal steeds de volgende fase pas in werking treden als het digitale systeem goed en

betrouwbaar werkt. 7 Ook is er nog een toetsmoment voor de Raad voor de rechtspraak

ingevoerd. Twee maanden voor de geplande inwerkingtreding van de wetgeving is er een go/no go-moment voor de Raad voor de rechtspraak. De Raad beslist dan of het digitale systeem voldoet aan de gestelde eisen. Daarbij gaat het om de veiligheid van het systeem en

over de vraag of er technische onvolkomenheden zijn die het werkproces teveel verstoren.8

Het wetsvoorstel zal dus pas in werking treden als het digitale systeem goed en betrouwbaar werkt.

De invoering van het wetsvoorstel moet leiden tot een vereenvoudiging van het huidige burgerlijk- en bestuursprocesrecht. Daarnaast moet het gehele procesrecht gedigitaliseerd worden. Dit gebeurt in combinatie met het project KEI (hierna afgekort als KEI). KEI is een project wat nu al door de Rechtspraak wordt uitgevoerd. Dit project heeft als doel om de rechtspraak te moderniseren. De rechtspraak in Nederland zal moeten aansluiten bij de

digitalisering van de samenleving en procedures moeten sneller en eenvoudiger.9 Dit project

richt zich zowel op het civiel recht als het bestuursrecht. Ik zal mijn onderzoek alleen richten op het burgerlijk procesrecht en het bestuursprocesrecht verder buiten beschouwing laten. Het recht op toegang tot de rechter speelt zowel in de nationale wet- en regelgeving als in de Europese wetgeving een grote rol. Het recht op toegang tot de rechter en het recht op een eerlijk proces kan worden beschouwd als een fundamenteel recht en is dan ook neergelegd in art. 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna afgekort als EVRM). Een belangrijke vraag die gesteld kan worden is dan ook of het wetsvoorstel en daarmee de wijziging van het Wetboek van Rechtsvordering geen strijd oplevert met art. 6 EVRM.

De probleemstelling die in dit onderzoek centraal staat luidt:

Blijft het recht op toegang tot de rechter voldoende gewaarborgd na de invoering van het wetsvoorstel ‘vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht’?

Voor de beantwoording van de probleem zal in hoofdstuk 1 allereerst het wetsvoorstel ‘vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht’ uitvoerig worden bekeken.

Vervolgens zal in hoofdstuk 2 het recht op toegang, zoals gewaarborgd in art. 6 EVRM en de nationale wetgeving, uitgebreid worden besproken. In hoofdstuk 3 zal onderzocht worden in

7 Eerste Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 34 059, D, p.5. 8 Eerste Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 34 059, D, p.5.

9

(6)

6 hoeverre de vereenvoudiging en digitalisering van het burgerlijk proces geen strijd oplevert met het recht op toegang tot de rechter. Hierbij zal vooral de nadruk komen te liggen op de vereenvoudiging van het procesrecht in het licht van art. 6 EVRM. Er zal in dit hoofdstuk een kritische analyse worden gemaakt van het wetsvoorstel. Tot slot zal in de conclusie de

(7)

7

1. Het wetsvoorstel ‘vereenvoudiging en digitalisering van het

procesrecht’

De officiële titel van het wetsvoorstel luidt: ‘Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke

Rechtsvordering en de Algemene Wet Bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht’. Zoals reeds vermeld in de inleiding heeft de Tweede Kamer het wetsvoorstel al aangenomen. Dit betreft enkel het wetsvoorstel met betrekking tot de eerste aanleg (wetsvoorstel 34.059).

Het wetsvoorstel heeft tot doel de procedures in het burgerlijk procesrecht en het

bestuursprocesrecht te vereenvoudigen en digitaliseren. Het wetsvoorstel wordt zowel in de Tweede Kamer als de Eerste Kamer gezamenlijk behandeld met de wetsvoorstellen

‘Digitalisering procesrecht in hoger beroep en cassatie (34.138) en de Invoeringswet

vereenvoudiging en digitalisering procesrecht (34.212). 10 Het wetsvoorstel met betrekking tot de vereenvoudiging en digitalisering van het hoger beroep is in navolging van de aanname van het wetsvoorstel 34.059 (eerste aanleg) op 11 juni 2015 door de Tweede kamer

aangenomen.

Het (vernieuwde) procesrecht moet volgens de Memorie van Toelichting de rechtszoekende een efficiënte, effectieve en eerlijke mogelijkheid bieden om zijn materiële rechten te verwezenlijken.11 Tevens blijkt de achterliggende gedachte voor dit wetsvoorstel uit de Memorie van Toelichting. Volgens de wetgever moet de rechterlijke macht toegankelijker worden en dient de rechtsgang in het burgerlijk en het bestuursprocesrecht waar nodig gemoderniseerd te worden.12

Het wetsvoorstel kent kort gezegd vijf wezenlijke veranderingen. Ten eerste zal de

verplichting tot het betekenen van de dagvaarding door een deurwaarder komen te vervallen. Ook zullen er meer verplichte wettelijke termijnen voor specifieke proceshandelingen worden ingevoerd. Daarnaast kan de rechter meer zelfstandig de regie voeren over de gerechtelijke procedure. Ook wordt de mogelijkheid gecreëerd om een procedure digitaal te starten en digitaal stukken in te dienen bij de rechter. Als laatste zal er een nieuwe uniforme basisprocedure komen. Het onderscheid tussen de huidige dagvaardings- en

10 https://www.eerstekamer.nl/wetsvoorstel/34059_vereenvoudiging_en. 11 Kamerstukken II 2014/15, 34059, nr. 3, p 4.

(8)

8 verzoekschriftprocedure zal zoveel als mogelijk worden opgeheven. Deze beide procedures

zullen worden ingeleid met een uniform processtuk, de zogenaamde ‘procesinleiding’. 13

1.1 Één procesinleiding en één basisprocedure in het burgerlijk procesrecht

Met het wetsvoorstel wordt er een gehele nieuwe afdeling ingevoerd in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna afgekort als Rv.). De titel van deze afdeling luidt: ‘Algemene voorschriften voor procedures’. Deze afdeling zal beginnen met artikel 30a en

heeft betrekking op de bepalingen met betrekking tot de inleiding van de procedure.14

Krachtens de huidige wetgeving is het zo dat het burgerlijk procesrecht twee verschillende procedures kent, namelijk de dagvaardingsprocedure en de verzoekschriftprocedure. De systematiek van de wet brengt mee dat als er niet blijkt dat de procedure moet worden

ingeleid met een verzoekschrift de procedure moet worden ingeleid met een dagvaarding. Het uitgangspunt is dat vermogenszaken met een dagvaarding worden ingeleid (art. 78 Rv.)

Andere zaken worden ingeleid met een verzoekschrift (art. 261 Rv.). Dit kan in de praktijk tot situaties leiden waarin samenhangende procedures door middel van een andere processtuk moet worden ingeleid. Dit kan praktische problemen opleveren. In de huidige wetgeving zijn er voor deze problematiek wel uitzonderingen opgenomen in het procesrecht. Zo wordt een echtscheidingsprocedure ingeleid met een verzoekschrift, maar moet de verdeling van de ontbonden gemeenschap door middel van een dagvaarding worden ingeleid. In deze situatie kan de verdelingsprocedure ook door middel van het ingediende verzoekschrift worden behandeld krachtens art. 1:99 lid 4 BW. Dit is zo’n dergelijke

uitzondering om het de procespartijen en de rechtspraak eenvoudiger te maken. Het kan dus zijn dat een procedure met een verkeerd inleidend processtuk wordt ingeleid.

Na de invoering van het nieuwe wetsvoorstel zijn dergelijke uitzonderingen in de wet niet meer nodig. Er komt namelijk een overzichtelijke basisprocedure met één inleidend

processtuk. 15 Rechtszoekende kunnen hierdoor niet meer kiezen voor een verkeerd inleidend

processtuk. Mijn verwachting is dat deze verandering een zeer positieve uitwerking heeft op het recht op toegang tot de rechter. Ik zal dit verder bespreken in hoofdstuk 3.

Na de wijziging van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering zal er dus sprake zijn van één inleidend stuk. In art. 30a lid 1 ontwerp Rv. is bepaald de verzoeker of eiser zijn

13 Art.30a ontwerp Rv.

14 Eerste Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 34 059, A. 15 Kamerstukken II 2014/15, 34059, nr. 3, p 1.

(9)

9

vordering of verzoek moet inleiden door middel van een procesinleiding. 16 Ook worden de

namen van de procedures gewijzigd. De huidige dagvaardingsprocedure wordt de

vorderingsprocedure en de verzoekschriftprocedure wordt de verzoekprocedure. 17 Naast het

feit dat er dus sprake is van harmonisatie van het inleidende processtuk, wordt de splitsing tussen de dagvaardingsprocedure en verzoekschriftprocedure zoveel mogelijk opgeheven.

Daarnaast kan een vordering en een verzoek worden gecombineerd in één inleidend processtuk. Hiervoor is echter wel vereist dat er sprake is van samenhang tussen de procedures en dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van beide geschillen kennis te

nemen.18 Hierdoor wordt het eerder geschetste probleem in de echtscheidingsprocedure

verholpen. In deze specifieke situatie is er sprake van samenhang tussen de

verdelingsprocedure en de echtscheidingsprocedure en mogen deze procedures dus gezamenlijk behandeld worden in één proceshandeling.

De wetgever heeft ervoor gekozen om door middel van dit wetsvoorstel de basisprocedure van een civiele procedure te vereenvoudigen. De basisprocedure zal uit minder

proceshandelingen komen te bestaan. Dit heeft wederom als doel de civiele procedure toegankelijker te maken voor de rechtszoekende. Ook moet het wetsvoorstel met zich meebrengen dat er vroeg in de procedure contact ontstaat tussen de partijen en de rechter. Door de rechter al aan het begin van de procedure een zaak toe te wijzen, kan hij zich eerder

verdiepen in het dossier en zo nodig een zitting met partijen inlassen. 19

1.1.1. Contact met de rechter

In de huidige civiele procedure is het zo dat de rechter (redelijk) laat betrokken wordt in de procedure. Het kan zelfs zo zijn dat de rechter vonnis wijst zonder dat hij de partijen fysiek heeft gezien. Om dit te verduidelijken neem ik de huidige dagvaardingsprocedure als uitgangspunt. De dagvaardingsprocedure vangt aan met het uitbrengen van de dagvaarding. De dagvaarding wordt aan de gedaagde betekend door de deurwaarder. Vanaf het moment van betekening is de procedure aanhangig (art. 125 Rv.). Vervolgens wordt de dagvaarding ook ingediend bij het gerecht en wordt deze ingeschreven op de rol. Na deze inschrijving begint het verweertermijn voor de gedaagde te lopen. De gedaagde moet reageren door middel van het uitbrengen van een Conclusie van Antwoord. Nog voor het uitbrengen van de

16 Eerste Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 34 059, A, p.4. 17 Art. 30a lid 2 ontwerp Rv.

18 Art. 30b lid 1 ontwerp Rv.

(10)

10 Conclusie van Antwoord is een rolzitting. Dit is echter geen zitting waar de zaak inhoudelijk behandeld wordt en waar partijen fysiek moeten verschijnen. Tijdens deze zogenaamde rolzitting controleert de rechter of er aan alle vereisten van de dagvaarding is voldaan,onder andere of het griffierecht is voldaan. Na deze rolzitting vindt er in principe de comparitie na antwoord plaats, tenzij de zaak daarvoor niet geschikt is (art. 131 Rv.). Naar aanleiding van de Comparitie na Antwoord kan de rechter een vonnis wijzen. Ook kan het zo zijn dat alleen de comparatie niet voldoende is om een vonnis te kunnen wijzen. Er kan dan nogmaals een schriftelijke ronde plaatsvinden, namelijk Conclusie van Repliek en dupliek (art. 132 Rv.) Naar aanleiding van deze tweede schriftelijke rondes kan de rechter twee verschillende beslissingen nemen. Hij neemt of een eindbeslissing op basis van de feiten en gronden die naar voren zijn gebracht in de twee schriftelijke rondes en de comparitie of de rechter gelast een deskundigenbericht (art. 194 Rv.) en/of een getuigenverhoor (art. 166 Rv.).

Door de invoering van het wetsvoorstel zal er een nieuwe basisprocedure ontstaan. De

procedure begint, overeenkomstig de huidige verzoekschriftprocedure en daarmee anders dan in de huidige dagvaardingsprocedure, te lopen op het moment dat de procedure – in beginsel

digitaal – aanhangig is gemaakt bij de rechtbank.20

1.1.2 Één schriftelijke ronde als uitgangspunt

Een belangrijk verschil is dat het uitgangspunt wordt dat partijen hun standpunten in één

schriftelijke ronde naar voren moeten brengen.21Dit houdt dus in dat de schriftelijke ronde

van repliek en dupliek komt te vervallen. De eiser of verzoeker moet zijn eis of verzoek dan ook gelijk voldoende gemotiveerd neerleggen in het inleidende processtuk. De gedaagde mag hier dan reageren in het verweerschrift. De mondelinge behandeling zal centraal komen te staan in het nieuwe procesrecht. Partijen moeten echter wel voldoende in staat worden gesteld om te kunnen reageren op het standpunt van de wederpartij. Om die reden is in art. 30k, lid 5 ontwerp Rv. bepaald dat de eiser en de gedaagde hun standpunten en de beschikbare

bewijsstukken zo snel mogelijk bij de indiening van de procesinleiding danwel het verweerschrift in de procedure moeten brengen.

Na deze schriftelijke ronde zal gelijk de mondelinge behandeling door de rechter

plaatsvinden.22 Het moment van de mondelinge behandeling wordt dus flink naar voren

20 Kamerstukken II 2014/15, 34059, nr. 3, p 13. 21 Kamerstukken II 2014/15, 34059, nr. 3, p 20. 22 Kamerstukken II 2014/15, 34059, nr. 3, p 20.

(11)

11 gehaald in de nieuwe basisprocedure in vergelijk met de huidige procedure. Op deze manier hebben de partijen in een vroeger stadium contact met de rechter. In beginsel vindt in de civiele basisprocedure een mondelinge behandeling plaats (art. 30j-30q Rv.). Tijdens deze mondelinge behandeling moeten de partijen in de gelegenheid worden gesteld om hun standpunten mondeling toe te lichten. Naast de toelichting van de standpunten wordt de mondelinge behandeling ook gebruikt om te bezien of het mogelijk is om een schikking te treffen.

In de huidige civiele procedure is het zo dat er een aparte zitting moet worden ingelast indien de rechtbank danwel partijen een deskundige wensen te horen. In de nieuwe basisprocedure zal dit ook veranderen. Na toestemming van de rechter kan de deskundige gelijk tijdens de

mondelinge behandeling worden gehoord. 23 Daarnaast zal ook het huidige recht op pleidooi

voor de advocaten als recht komen te vervallen. Er is volgens de wetgever genoeg ruimte in

de mondelinge behandeling om pleidooi te kunnen houden. 24 Wel kan de rechter met

instemming van partijen afzien van de mondelinge behandeling (art. 30j lid 6 ontwerp Rv.). Na de mondelinge behandeling zal de rechter uitspraak doen. Dit kan de rechter schriftelijk danwel mondeling doen. In de huidige procedure is het voor de rechter niet mogelijk om mondeling uitspraak te doen. Na de uitspraak van de rechter komt de procedure in eerste aanleg ten einde.

De rechter wordt echter wel het recht toegekend om de basisprocedure uit te breiden. Zo kan de rechter langere termijnen geven of een extra schriftelijke ronde inlassen indien dit

bijvoorbeeld nodig is om bewijs te verkrijgen.

1.2. De verplichting tot het betekenen van de dagvaarding wordt opgeheven

Krachtens het huidige art. 111 lid 1 Rv. geschied dagvaarding bij exploot. Na de invoering van het wetsvoorstel wordt dergelijke betekening niet meer als voorwaarde gesteld om de wederpartij van het inleidende processtuk kennis te kunnen laten nemen. De eisende partij kan haar wederpartij op een laagdrempelig en vrijwel zonder kosten informeren over het begin van de procedure. 25

23 Kamerstukken II 2014/15, 34059, nr. 3, p 20. 24 Kamerstukken II 2014/15, 34059, nr. 3, p 20. 25 Kamerstukken II 2014/15, 34059, nr. 3, p 5.

(12)

12 1.2.1. De verandering

De eiser behoort in een vorderingsprocedure zelf zorg te dragen over de (juiste) bezorging van het inleidende processtuk. De eisende partij hoeft dus geen deurwaarder meer in te schakelen om de dagvaarding te laten betekenen. De eiser moet het inleidende processtuk eerst indienen bij de rechtbank. Na deze indiening volgt een ontvangstbevestiging en een oproeping waarin

de procesinleiding is opgenomen. 26 Deze oproeping moet de eiser binnen twee weken na

indiening van het procesinleidende stuk ter griffie bij de rechtbank aan de wederpartij (laten)

bezorgen. 27 Uit het wetsvoorstel danwel de Memorie van Toelichting volgt niet dat er

vereisten zijn verbonden aan de bezorging van het inleidende processtuk. Het inleidende processtuk mag dan ook ‘gewoon’ via de post of e-mail verstuurd worden.

Uit de Memorie van Toelichting blijkt waarom de wetgever heeft gekozen voor de nieuwe vrijheid van het op de hoogte stellen van de wederpartij. De wetgever is van de volgende gedachte uitgegaan: de eiser is bekend met zijn wederpartij, omdat deze bijvoorbeeld een overeenkomst hebben gesloten. Hierdoor ligt het in de rede dat de eiser zelf

verantwoordelijkheid draagt voor de oproeping van de wederpartij. 28

1.2.2. Wordt de deurwaarder overbodig?

Uit art. 114 ontwerp Rv. blijkt dat de wederpartij bekend is met de aanvang van de procedure als deze zich meldt bij het gerecht. Als gevolg van de invoering van het wetsvoorstel zal de tussenkomst van de deurwaarder dus niet meer noodzakelijk zijn. Toch verwacht ik niet dat de deurwaarder niet meer zal worden ingeschakeld om het procesinleidende stuk te betekenen. Uit de gewijzigde art. 112 lid lid 2 Rv. en art. 139 Rv. en de Memorie van Toelichting blijkt namelijk dat indien de verweerder zich niet meldt bij het juiste gerecht de rechter uit het oogpunt van rechtsbescherming slechts een verstekvonnis mag wijzen indien kan worden

aangetoond dat een deurwaarder de procesinleiding bij de wederpartij heeft betekend.29 Gelet

op de eenvoudigheid waarmee een vordering wordt toegewezen als de gedaagde niet verschijnt, ook wel verstekveroordeling genoemd, is een goede betekening van de dagvaarding van essentieel belang.

26Kamerstukken II 2014/15, 34059, nr. 3, p 6. 27 Art. 112 ontwerp Rv.

28 Kamerstukken II 2014/15, 34059, nr. 3, p 17. 29 Kamerstukken II 2014/15, 34059, nr. 3, p 6.

(13)

13 1.2.3. Oproeping in de verzoekprocedure

Op grond van art. 271 Rv. kan de oproeping in de verzoekprocedures ook bij gewone brief plaatsvinden. De oproeping van belanghebbenden in een verzoekprocedure verandert niet ten opzichte van de huidige wetgeving. De rechtbank blijft dus zorg dragen voor de oproeping van belanghebbenden in verzoekprocedures, tenzij een er sprake is van een bijzondere

regeling zoals bijvoorbeeld een echtscheiding. In geval van een echtscheiding moet de eisende partij zelf de verwerende partij oproepen. De wetgever heeft er bewust voor gekozen om de wetgeving omtrent de oproeping van de belanghebbenden niet te wijzigen. Oproeping van belanghebbenden door de verzoeker in alle gevallen brengt te veel nadelen met zich mee. Vaak is het aantal belanghebbenden overzichtelijk, maar in sommige zaken is het aantal

extreem groot. 30

1.3. Invoering meer wettelijke termijnen voor specifieke rechtshandelingen

Zoals besproken onder 1.1 komt er door het wetsvoorstel een nieuwe basisprocedure. Bij deze nieuwe basisprocedure horen ook nieuwe termijnen. Het vaststellen van meer wettelijke

termijnen moet partijen meer duidelijkheid bieden over het verloop van de procedure.31

1.3.1. Termijnen voor partijen

Uit de Memorie van Toelichting blijkt dat door dit wetsvoorstel zowel voor de partijen als de

rechter de termijnen tijdens de procedure worden aangescherpt.32 Indien het een

vorderingsprocedure betreft heeft de gedaagde altijd ten minste een termijn van twee weken

om te verschijnen in de procedure, nadat de oproeping bij hem is bezorgd of betekend.33 De

termijnen in kantonzaken en andere zaken dan vorderingszaken zijn afwijkend. In

kantonzaken heeft de gedaagde vier weken de tijd om een verweerschrift in te dienen en in andere zaken heeft de gedaagde zes weken om een verweerschrift in te dienen (art. 111 lid 2 sub c ontwerp Rv.). Deze termijnen om een verweerschrift in te dienen gaan lopen vanaf het moment waarop de gedaagde partijen in de procedure zijn verschenen.

30 Kamerstukken II 2014/15, 34059, nr. 3, p 19. 31 Kamerstukken II 2014/15, 34059, nr. 3, p 21. 32 Kamerstukken II 2014/15, 34059, nr. 3, p 6. 33 Kamerstukken II 2014/15, 34059, nr. 3, p 6.

(14)

14 1.3.2 Termijnen voor gerechten

Ook voor de gerechten worden er meer termijnen wettelijk verankerd. De rechtspraak is betrokken geweest bij het ontwerpen van het wetsvoorstel en hebben bepaalde termijnen gegeven als uitgangspunt voor het plannen van de mondelinge behandeling. Het uitgangspunt wordt dat de rechtbanken de mondelinge behandeling in beginsel organiseren binnen negen weken na het verschijnen van de gedaagde in de vorderingsprocedure en vijftien weken na het indienen van de procesinleiding in de verzoekprocedure. In kantonzaken zal een kortere

termijn worden nagestreefd. 34

In het huidige procesrecht wordt de gedaagde bij verstekvonnis veroordeeld indien hij niet tijdig in de procedure verschijnt (art. 139 Rv.). Daarnaast kan het zijn dat de verweerder wel verschijnt, maar dat hij niet voldoet aan de formele eisen. Het niet verschijnen houdt niet altijd in dat de persoon zelf fysiek niet is verschenen. Het kan ook zijn dat hij geen advocaat heeft gesteld danwel het griffierecht niet tijdig of niet geheel heeft voldaan. Na de

wetswijziging zal dit minimaal veranderen. Als de gedaagde niet verschijnt is er vrijwel nooit een mondelinge behandeling nodig.

Het beginsel van hoor en wederhoor (art. 19 Rv.) kan worden aangemerkt als het belangrijkste beginsel van een behoorlijk proces. Ook na de invoering van het wetsvoorstel blijft dit

beginsel van uiterst belang. Uit dit artikel vloeit voort dat partijen over en weer kennis moeten kunnen nemen van de door hen ingediende stukken bij de rechtbank. Dit moet binnen een redelijke termijn gebeuren. In de nieuwe procesreglementen wordt bepaald dat partijen hun onderbouwende stukken zoveel mogelijk onmiddellijk indienen. Uiterlijk tien dagen voorafgaand aan de mondelinge behandeling moeten de stukken zijn ingediend bij de

rechtbank en moeten de stukken ook in het bezit zijn van de wederpartij.35

In het huidige procesrecht is er geen wettelijk termijn neergelegd waarbinnen de rechter uitspraak moet doen. Dit zal veranderen door middel van het wetsvoorstel. In art. 30q ontwerp Rv. wordt bepaald dat de rechter na de mondelinge behandeling binnen een termijn van zes weken uitspraak moet doen, tenzij dit door bijzondere omstandigheden niet van de rechter kan worden verlangd.

34 Kamerstukken II 2014/15, 34059, nr. 3, p 7.

(15)

15 Wel kan de rechter op grond van de goede procesorde afwijken van de wettelijke termijnen (art. 30o lid 1 onder a ontwerp Rv). Dit moet echter altijd in overeenstemming zijn met de goede procesorde en overlegd worden met partijen.

1.4. Regie door de civiele rechter

In het huidige burgerlijk procesrecht is het uitgangspunt dat partijen de omvang van het geding bepalen. (art. 23 Rv.). Het uitgangspunt is dat de rechter beslist omtrent hetgeen partijen aan hun vordering, verzoek of verweer ten grondslag hebben gelegd. (art. 24 Rv.). Hier moet wel een nuance in worden gezien aan de hand van de waarheidsplicht van art. 21 Rv. en de beslissingsgrondslag van de rechter (art.149 Rv.).

De rechter heeft een lijdelijke positie in het proces. Wel kan de rechter ambtshalve rechtsgronden aanvoeren (art. 25 Rv.). Dit houdt enkel in dat de rechter een juridische betekenis mag geven aan feiten die worden aangevoerd door de partijen. De rechter is in bepaalde gevallen zelfs verplicht dat te doen.36

Met de invoering van het wetsvoorstel krijgt de rechter meer ruimte om zelf de regie te voeren ten aanzien van het proces. De rechter moet namelijk bewaken dat de procedure geen

onnodige vertraging oploopt.

Zoals eerder al genoemd wordt de mondelinge behandeling in het nieuwe procesrecht naar voren gehaald. De rechter kan met betrekking tot de mondelinge behandeling veel

maatregelen nemen. Krachtens art. 30k ontwerp Rv. zal de rechter veel bewegingsvrijheid verkrijgen om de mondelinge behandeling in te vullen. Zo kan het nodig zijn om deskundigen of getuigen op te roepen of juist niet. Ook kan het een mogelijkheid zijn om te bekijken of een schikking mogelijk is. Civiele geschillen zijn vaak erg specifiek. Door de rechter een

dergelijke vrijheid toe te kennen in de procedure kan de rechter goed inspelen op de verschillen per procedure. Hierdoor moet er meer aansluiting plaatsvinden tussen de behoeftes van de rechtszoekende in het proces. Doordat de mondelinge behandeling relatief snel na de start van de procedure plaatsvindt, wordt vroegtijdig overleg tussen partijen en de rechter mogelijk. 37

Ook kan de rechter beslissen of hij de basisprocedure aanhoudt of dat deze moet worden uitgebreid met nadere proceshandelingen. Op grond van art. 30o ontwerp Rv. kan de rechter

36 HR 24 februari 2012, ECLI:BL:PHR:2012:BVO472. 37 Kamerstukken II 2014/15, 34059, nr. 3, p 7.

(16)

16 afwijken van de basisprocedure indien de aard of de complexiteit van de zaak dat mee brengt. De rechter moet partijen wel telkens betrekken bij zijn besluitvorming over het verloop van de procedure. De goede procesorde moet altijd in acht worden genomen bij de beslissing omtrent de regie van de rechter.

Tevens kan de rechter afwijken van de wettelijk gestelde termijnen. Hiervoor moet telkens de aard en de omstandigheden van de zaak in ogenschouw worden genomen. Volgens de

wetgever moet hierbij bijvoorbeeld worden gedacht aan de noodzakelijkheid om een uitspraak van een buitenlandse rechter af te wachten voor de Nederlandse rechter de zaak

verder kan behandelen.38

Ook kan de rechter in een vorderingsprocedure op grond van art. 30p en 30q ook mondelinge vonnis wijzen. Wel is de mogelijkheid om mondeling vonnis te wijzen beperkt.

1.5. Digitaal starten en digitaal indienen van stukken

Sinds 2013 is het voor rechtsbijstandverzekeraars mogelijk om digitaal bij de kantonrechter te procederen. De basis voor het digitaal procederen bij de kantonrechter is gelegen in art. 96 Rv. In dit artikel is namelijk bepaald dat de kantonrechter de procedureregels mag vaststellen indien partijen gezamenlijk zich tot hem wenden om het geschil te beslechten. Dit is het begin van het digitaal procederen in Nederland. Het is de bedoeling dat in de toekomst iedere rechtszoekende digitaal kan procederen. Er is wel een uitzondering neergelegd voor niet professionele partijen. Zij mogen onder bepaalde omstandigheden alsnog papieren stukken indienen. 39

Iedere rechtszoekende moet via mijnrechtspraak.nl een procedure kunnen starten.

Organisaties kunnen inloggen met eHerkenning.40 Het is de bedoeling dat de partijen alle

proceshandelingen digitaal kunnen voeren. Zo moeten zij digitaal stukken kunnen indien, verweer voeren en de uitspraak van de rechter ontvangen. Iedere Nederlandse burger is in het bezit van een BSN-nummer. Door in te loggen met dit BSN-nummer moet de burger toegang krijgen tot mijnzaak.nl. Hier treden naar mijn inzicht wel een paar problemen op. Ten eerste hebben daklozen vaak geen BSN-nummer, omdat zij geen vaste woon- en verblijfplaats hebben. Daarnaast zijn er ook Nederlanders die in het buitenland wonen. Ook zij hebben geen

38 Kamerstukken II 2014/15, 34059, nr. 3, p 24. 39 Kamerstukken II 2014/15, 34059, nr. 3, p 27.

40

(17)

17 adres in Nederland en kunnen dus niet digitaal procederen. Voor dergelijke gevallen moet wel mogelijk blijven om op papier te procederen.

(18)

18

2. Het recht op toegang tot de rechter

In het vorige hoofdstuk heb ik uitvoerig besproken wat het wetsvoorstel ‘vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht’ inhoudt. De veranderingen die het wetsvoorstel met zich meebrengen impliceren een grote invloed op het huidige recht tot toegang tot de rechter. Het begrip toegang tot de rechter is een rechtstatelijk begrip. Het kernelement is dat burgers hun recht kunnen halen met een hiervoor geschikt instrument dat voldoet aan de

basisvoorwaarden transparantie, onpartijdigheid en onafhankelijkheid. 41 Het bestaan van de

mogelijkheid om toegang te krijgen tot de rechter is essentieel voor het bestaan van een

rechtsstaat. Zelfs zo essentieel dat zonder die toegang geen rechtsorde te realiseren is. 42

Daarom behoort iedere rechtszoekende indien hij/zij meent dat er sprake is van een schending van zijn/haar belangen dit geschil voor te kunnen leggen aan de rechter.

2.1 De nationale wetgeving

Het recht op toegang tot de rechter is niet expliciet in de nationale wetgeving verankerd, wel is het in verkapte bewoordingen neergelegd in de Grondwet (hierna: GW). In art. 17 GW is bepaald dat niemand tegen zijn wil kan worden afgehouden van de rechter die de wet hem toekent. Daarnaast is in artikel 18 lid 1 van de Grondwet vastgelegd dat eenieder zich in rechte en in administratief beroep kan doen bijstaan. Om dit recht te kunnen uitoefenen bepaalt lid 2 voorts dat de wet regels stelt omtrent het verlenen van rechtsbijstand aan minder daadkrachtigen. Doordat deze wetgeving omtrent de toegang tot de rechter zo gering is, is de Nederlandse rechtszoekende aangewezen op de Europese wet- en regelgeving.

2.2. Europese wetgeving

De Raad van Europa heeft op 4 november 1950 het Europees Verdrag tot bescherming van de

Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) aangenomen.43 Het

EVRM vindt zijn oorsprong in de Algemene Verklaring van de Verenigde Naties.44 Het

EVRM kan gezien worden als het eerste juridisch, bindende mensenrechtenverdrag dat

41 M. Westerveld 2014, p.2. 42 A. Knigge, p.1.

43 Verdrag van 4 november 1950, Trb. 1990, 156. 44 Vande Lanotte & Haeck 2005, p. 6.

(19)

19 wettelijk afdwingbaar werd. Na ratificatie is het EVRM voor Nederland op 31 augustus 1954

in werking getreden. 45

Door middel van artikel 93 en 94 GW hebben de bepalingen uit het EVRM rechtstreekse en interne werking in de Nederlandse rechtsorde. Nederlandse burgers kunnen zich dus

rechtstreeks beroepen op het EVRM. De Nederlandse rechter moet ambtshalve toetsen of er sprake is van strijd met een bepaling. Indien er sprake is van strijd met het EVRM moet de nationale bepaling buiten toepassing worden gelaten.

In tegenstelling tot de nationale wetgeving kent de Europese wetgeving een uitgebreidere beschrijving van wat het recht op toegang tot de rechter moet inhouden. In artikel 6 lid 1 EVRM is het recht op een eerlijk proces neergelegd. In dit artikel is bepaald aan welke eisen de rechter en de rechtsgang in civiele, straf- en bestuurszaken ten minste moeten voldoen, willen zij geen aanleiding zijn tot sancties van het Europees Hof voor de Rechten van de

Mens (EHRM). 46 Voor het burgerlijk procesrecht is vooral het volgende gedeelte uit het

artikel van belang: ‘Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen heeft een

ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijk termijn, door een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie welke bij wet is ingesteld. De uitspraak moet in het openbaar worden gewezen’.

Uit art. 6 lid 1 EVRM vloeien een aantal fundamentele waarborgen voort waaraan een eerlijk proces moet voldoen. De volgende waarborgen kunnen worden onderscheiden: het recht op hoor en wederhoor, het recht op een gelijke processuele positie (equality of arms), het recht op een gemotiveerde beslissing (de motiveringsplicht voor de rechter), het beginsel van openbaarheid van de behandeling, het recht op een definitieve beslissing binnen een redelijk termijn, het recht op een onafhankelijke en onpartijdige rechter en tot slot het recht op toegang tot de rechter. 47

Het recht op toegang tot de burgerlijke rechter is door het EHRM uit art. 6 EVRM afgeleid: met de eisen die art. 6 EVRM stelt aan de kwaliteit van de civiele procedure hangt samen dat die procedure ook daadwerkelijk voor de rechtszoekende open moet staan. De eisen van

45 Het verdrag is op 4 november 1950 te Rome ondertekend, waarna de tekst is bekend gemaakt in Trb. 1951,

154. De goedkeuring voor Nederland heeft plaatsgevonden bij Wet van 28 juli 1954, Stb. 1954, nr. 335.

46 Stein en Reub 2013, p. 20 47 Stein en Reub 2013, p. 25-33.

(20)

20

rechtsgelijkheid en rechtsbescherming brengen dat mee. 48 Het EHRM heeft wel een bepaalde

vrijheid toegekend aan de lidstaten om een civiele procedures in te richten. 49

De aandacht gaat vooral uit naar de effectiviteit van de toegang: leidt dat beroep bij de rechter er ook toe, dat de burger de rechten en vrijheden die hem zijn toegekend, kan handhaven en opzichte van een overheid, die daar door middel van bepaalde overheidshandelingen een

inbreuk op maakt. 50

Het recht op toegang tot de rechter is op te delen in verschillende aspecten. Zo de rechter feitelijk goed te bereiken zijn voor de rechtszoekende. Er moeten dus genoeg rechtbanken en gerechtshoven gevestigd zijn in een land om aan deze feitelijke toegankelijkheid te voldoen. Een rechtszoekende moet dus feitelijk in de gelegenheid worden gesteld om een rechter te bezoeken en niet bijvoorbeeld 500 kilometer hoeven reizen om een rechter te kunnen bereiken.

2.3. Griffierecht

Daarnaast zijn de kosten die een civiele procedure meebrengen ook een feitelijk aspect voor de toegang tot de rechter. Deze kosten kunnen een feitelijke belemmering vormen voor het recht op toegang tot de rechter.

Als partijen een civiele procedure wensen te voeren zullen hier verschillende kosten aan verbonden zijn. Een grote kostenpost zullen de kosten zijn voor rechtsbijstand. Daarnaast wordt er voor iedere civiele procedure griffierecht geheven. De tarieven voor de griffierechten zijn neergelegd in de Wet griffierechten burgerlijke zaken. In art. 3 lid 1 van deze wet wordt bepaald dat er voor zaken die met een dagvaarding worden ingeleid op de eerste roldatum en voor zaken die met een verzoekschrift worden ingeleid op de eerste terechtzitting van elke eiser en elke verschenen gedaagde voor iedere instantie een griffierecht wordt geheven. Het griffierecht is iedere keer afhankelijk van de hoogte van de vordering die wordt ingesteld en of het een rechtspersoon of natuurlijk persoon betreft. Hoe hoger de ingestelde vordering bedraagt, hoe hoger het griffierecht zal bedragen. Daarnaast bestaat er ook nog een categorie

48 A. Knigge,p.2

49 EHRM Tolstoy/ UK. 50 A. Knigge, p.2

(21)

21 zaken van onbepaalde waarde. Dit betreft bijvoorbeeld conservatoir beslag. Voor deze

categorieën zijn afwijkende tarieven vastgelegd.51

Het griffierecht wordt volgens art. 3 lid 1 Wet op de griffierechten pas laat in de procedure geheven. De eiser is pas griffierecht verschuldigd bij inschrijven/uitroepen van de zaak en gedaagde pas bij het verschijnen/stellen. In de fase voor de betekening wordt er dus nog geen griffierecht geheven. Hierdoor kunnen partijen al bepaalde handelingen verrichten zonder dat zij daarvoor griffierecht behoeven te betalen. Dit kan een gunstige uitkomst hebben voor het juridische geschil. Op deze manier kan er voor de werkelijke gang naar de rechter nog een schikking worden getroffen.

2.4 Verplichte procesvertegenwoordiging

De verplichte procesvertegenwoordiging (art. 79 Rv.), het verbod om in eigen zaak procesrechtelijke rechtshandelingen te verrichten, wordt niet in strijd geacht met art. 6

EVRM. 52 De verplichte procesvertegenwoordiging geldt voor veel zaken in Nederland.

Hierdoor kan er een feitelijke belemmering optreden, namelijk de financiering van de verplichte procesvertegenwoordiging.

Een belangrijk vraagstuk is of de verplichte procesvertegenwoordiging in Nederland geen belemmering is op de feitelijke toegang tot de rechter. Word er op deze wijze geen inbreuk gemaakt op het beginsel van effectieve toegang tot de rechter zoals dit is gewaarborgd in art.

6 lid 1 EVRM?

Het EHRM heeft hierover uitspraak gedaan in de zaak EHRM Airey/ Ierland. 53 Het Hof heeft

in deze uitspraak bepaald dat het ontbreken van gefinancierde rechtshulp onder bepaalde omstandigheden een schending van art. 6 EVRM kan opleveren als gevolg van het ontbreken van gratis rechtsbijstand in bepaalde gevallen een effectieve toegang tot de rechter niet verzekerd is. Het is dus zeker niet zo dat er voor iedere procedure gefinancierde rechtsbijstand moet zijn in een nationale staat.

51 https://www.rechtspraak.nl/procedures/tarieven-griffierecht/pages/griffierecht-bij-de-rechtbank.aspx. 52 HR 23 oktober 1992, NJ 1993,3.

(22)

22

2.5 Het beginsel van hoor en wederhoor

Het beginsel van hoor en wederhoor kan ook worden aangemerkt als een onderdeel van het recht op toegang tot de rechter. Het beginsel van hoor en wederhoor is het meest

fundamentele en belangrijkste beginsel in het burgerlijk procesrecht. Het is in de Nederlandse wetgeving in art. 19 Rv. neergelegd. De rechter mag zich namelijk enkel uitlaten over de feiten en omstandigheden welke de partijen hebben aangevoerd (art. 23 Rv). Het beginsel van hoor en wederhoor is op te splitsen in twee onderdelen. De eis dat partijen gehoord moeten worden, houdt in dat zij de gelegenheid moeten krijgen om hun standpunten uiteen te zetten

tegenover de rechter. 54 Partijen mogen dus alle feiten en omstandigheden naar voren brengen

welke zij van belang achten voor hun zaak. Ten tweede betekent deze eis dat partijen het recht hebben om ‘te reageren op wat zich in het geding voordoet en van belang kan zijn voor de

beslissing van de zaak’.55 Dit laatste heeft betrekking op de verweerder in een zaak. In het

arrest Borger heeft het EHRM beslist dat het recht op een eerlijke behandeling voor een verweerder garandeert onder meer dat hij het recht heeft zich over de feitelijke en juridische kanten van de zaak uit te spreken en bij de uitoefening van dat recht dezelfde behandeling te

krijgen als de aanlegger van de procedure.56

Het beginsel van hoor en wederhoor valt nauw samen met het beginsel van het recht op een gelijke processuele positie (equality of arms). In tegenstelling tot de andere aspecten moet de rechter voornamelijk over deze twee beginselen waken. Er zijn minimale wettelijke normen neergelegd waar de rechter zich aan moet houden, maar in concreto moet de rechter ervoor zorg dragen dat deze beginselen worden nagekomen.

2.6 Uitspraak binnen een redelijk termijn

Naast het recht op toegang tot de rechter en het recht op een eerlijke behandeling van de zaak is er ook in art. 6 lid 1 EVRM neergelegd dat de rechter binnen een redelijk termijn uitspraak moet doen. Naar mijn inzicht is dit ook een onderdeel van het recht op toegang tot de rechter. Als er namelijk wel is voldaan aan de effectieve toegang tot de rechter en de vordering op een juiste wijze bij de rechter is neergelegd en de rechter doet niet binnen een redelijk termijn uitspraak is de zaak dan heeft de rechtszoekende alsnog niets aan zijn effectieve toegang tot

54 HR 31 mei 1991, NJ 1991, 524. 55 Asser 1992 p.13.

(23)

23 de rechter. Zonder een uitspraak binnen een redelijk termijn is de effectieve toegang tot de rechter een lege huls.

De ratio van het recht op een beslissing binnen een redelijk termijn is gelegen in het feit dat er voor partijen gegarandeerd moet worden dat er binnen een redelijke termijn door middel van een rechterlijke uitspraak een einde wordt gemaakt aan de onzekerheid tussen partijen

omtrent hun burgerlijke rechten en verplichtingen. 57 Het EHRM acht het belang dat er

spoedig aan die onzekerheid een einde wordt gemaakt groot, omdat langdurige procedures de

effectiviteit en geloofwaardigheid van de rechtspraak bedreigen. 58

In de Nederlandse wetgeving is geen expliciete bepaling waarin is bepaald dat de rechter binnen een redelijke termijn zijn uitspraak moet doen. Wel is er in art. 20 Rv. bepaald dat de rechter moet waken tegen een onredelijke vertraging van de procedure en dat de rechter indien nodig op verzoek van partijen of ambtshalve maatregelen moet treffen om deze onredelijke vertraging te voorkomen.

Er worden verschillende omstandigheden van het geding in acht genomen om vast te kunnen stellen of er aan het redelijk termijn van het EVRM is voldaan. Het Hof let in het bijzonder op de complexiteit en het belang van de zaak, de houding van partijen en de houding van de

autoriteiten in de verschillende fasen van de procedure. 59

57 Van Dijk/ Van Hoof (1990), p. 364.

58 EHRM 10 juli 1984, Guincho, A 81, paragraaf 38. 59 A. Knigge, p. 20.

(24)

24

3. Het wetsvoorstel en het recht op toegang tot de rechter

In voorgaande hoofdstukken heb ik uitgebreid behandeld welke veranderingen het

wetsvoorstel met zich mee brengt en wat het recht op toegang tot de rechter precies inhoudt. In dit hoofdstuk zal ik een kritische analyse maken of het recht op toegang tot de rechter wel voldoende gewaarborgd blijft na de invoering van het wetsvoorstel ‘vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht’.

Het wetsvoorstel ‘vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht’ brengt grote veranderingen met zich mee. De wetgever heeft zich ook gerealiseerd dat al deze

veranderingen een inbreuk kunnen vormen op het recht op toegang tot de rechter zoals dit in de huidige wetgeving is verankerd. De wetgever merkt in de Memorie van Toelichting het volgende hierover op: ‘Het grondrecht op hoor en wederhoor en het beginsel van een eerlijke en gelijke behandeling (artikel 6 EVRM) die in artikel 19 Rv. zijn neergelegd, blijven in de nieuwe procedure vanzelfsprekend gewaarborgd. Tijdens de mondelinge behandeling worden partijen in de gelegenheid gesteld conform artikel 19 Rv. hun standpunten naar voren te brengen en toe te lichten en zich uit te laten over elkaars standpunten en over alle bescheiden en andere gegevens die in de procedure ter kennis van de rechter zijn gebracht. Omdat alle stukken zo veel mogelijk bij de start van de procedure ingediend moeten worden, wordt met de mondelinge behandeling recht gedaan aan de beginselen van artikel 19 Rv. Daar waar de aard of de complexiteit van de procedure dat verlangen, kunnen via artikel 30o Rv extra

procedurestappen worden toegevoegd.’60

Ter voorbereiding op het definitieve wetsvoorstel heeft de wetgever er voor gekozen om een concept wetsvoorstel te publiceren. Iedereen die de behoefte had om op dit wetsvoorstel te reageren kon dit doen door middel van een reactie. Deze consultatie heeft als doel te toetsen of de voorgestelde regeling in de praktijk werkbaar is en of het tot ongewenste gevolgen zal

kunnen leiden. 61

3.1 Internetconsultatie en reacties uit de praktijk

Er zijn in totaal negentien reacties op de consultatie openbaar gemaakt. Ik heb niet al deze reacties in mijn onderzoek betrokken. Enkele reacties hadden namelijk betrekking op het

60 Kamerstukken II 2014/15, 34059, nr. 3, p 21. 61 https://www.internetconsultatie.nl/invoeringkei.

(25)

25 bestuursrecht, onder andere van de Provincie Noord-Brabant en Gemeente Epe, en zijn

daarom buiten beschouwing gelaten.

Ik zal aan de hand van de verschillende veranderingen die het wetsvoorstel met zich

meebrengen de houdbaarheid ten opzichte van het recht op toegang tot de rechter bespreken.

3.2. Schrapping van de verplichte betekening door de deurwaarder

De wetgever heeft met de schrapping van de verplichte betekening van de dagvaarding door een deurwaarder willen bereiken dat de civiele procedure eenvoudiger wordt en partijen niet

meer afhankelijk zijn van de deurwaarder, wat ‘eenvoudiger en goedkoper’ zou zijn.62

Zoals in de lijn der verwachting ligt is de Koninklijke Beroepsorganisatie voor

Gerechtsdeurwaarders (hierna KBvG) het niet eens met deze schrapping. De schrapping van de verplichte betekening door de deurwaarder wordt door deze beroepsorganisatie zwaar bekritiseerd. De KBvG voert echter in de reactie op het concept wetsvoorstel argumenten aan om werkgelegenheid te behouden, maar stelt dat deze schrapping van de verplichte

betekening ook kan leiden tot een schending van de rechtsbeginselen in Nederland. In de moderne Nederlandse rechtsstaat is het altijd de gerechtsdeurwaarder geweest die verantwoordelijk is voor de oproeping en het informeren van de gedaagde omtrent een civiele

procedure. 63 Dit is volgens de KBvG een belangrijke taak die direct aansluit bij de diverse

beginselen van onze rechtstaat als hoor en wederhoor en het recht op toegang tot de rechter. 64

Zij beogen dan ook dat de betekeningstaak wel degelijk bij de gerechtsdeurwaarders behoort te blijven. Volgens de KBvG zou een schrapping van de verplichte betekening door een deurwaarder dan ook leiden tot een schending van het recht op toegang tot de rechter.

In 2012 heeft het World Justice Project onderzoek gedaan naar de kwaliteit en efficiency van

verschillende rechtssystemen in de wereld.65 Van de 97 onderzochte landen, waaronder ook

de “high income countries”, staat Nederland op de tweede plek op de ranglijst als het gaat om

‘civil justice’. 66 Op basis van deze rapportage kan worden geconcludeerd dat het huidige

Nederlandse systeem goed tot uitmuntend functioneert. Er is dan ook geen sprake van een

62 Kamerstukken II 2014/15, 34059, 3, p. 20 en 87. 63 Reactie KBvG, p.2.

64 Reactie KBvG, p.2.

65 http://www3.weforum.org/docs/WEF_GlobalCompetitivenessReport_2013-14.pdf. 66 Reactie Allen en Overy p. 2.

(26)

26 schending van het recht op toegang tot de rechter. Nu het wettelijke systeem zo ingrijpend gaat veranderen is het de vraag of Nederland hetzelfde goed functionerende rechtssysteem blijft behouden.

In de huidige wetgeving is het zo dat in geval van een echtscheiding de procedure begint met de indiening van de procesinleiding en vervolgens de wederpartij wordt geïnformeerd over de inhoud van deze procesinleiding (zie art. 816 Rv.). De KBvG is zwaar tegen deze integrale toepassing van deze wijze van aanvang van de procedure op alle vorderingszaken. De KBvG heeft aangevoerd dat de tussenkomst van de deurwaarder in een substantieel aantal gevallen voorkomt dat een procedure wordt gestart tegen een schuldenaar die geen of onvoldoende

verhaal biedt. 67 Het is namelijk onder andere de taak van de deurwaarder om na te gaan of de

schuldenaar wel verhaal kan bieden. De deurwaarder moet bijvoorbeeld checken of de

wederpartij is ingeschreven in het insolventieregister. Een ander belangrijk bezwaar van de KBvG is gelegen in de controle van de dagvaarding. De KBvG heeft voorts aangevoerd dat de deurwaarder in de huidige praktijk regelmatig een aangeleverde concept-dagvaarding aanpast omdat er onjuistheden in staan, bijvoorbeeld ten

aanzien van het adres van de gedaagde.68 Een grove schatting is dat in circa 90 % van de bij

de gerechtsdeurwaarder ter betekening aangeboden dagvaardingen één of meerdere correcties worden toegepast. 69

Ten gevolge van de foute gegevens in de dagvaarding kan de situatie ontstaan dat de eisende partij een vonnis verkrijgt wat hij uiteindelijk niet kan executeren. Dit zou leiden tot een schending van het recht op toegang tot de rechter. De eisende partij kan in dit geval wel naar de rechter, maar kan uiteindelijk alsnog zijn recht niet halen doordat hij het vonnis niet kan executeren. Hierdoor zal er sprake zijn van een schending van effectieve recht van toegang tot de rechter.

Daarnaast is er geen vaste volgorde meer vereist met betrekking tot het uitbrengen van de dagvaardiging. De eiser kan er voor kiezen om eerste de dagvaardiging aan de gedaagde te betekenen en dan deze in te dienen bij de rechtbank of juist andersom. Volgens de KBvG

wordt in deze ongelijktijdigheid de kiem voor de mislukking van KEI gelegd. 70 Het kan

rechtsstatelijk onjuist worden geacht dat de overheidsrechter , wanneer hij eenmaal is

67 Kamerstukken II 2014/15, 34059, nr. 3, p 17. 68 Kamerstukken II 2014/15, 34059, nr. 3, p 17. 69 Reactie KBvG,p.7.

(27)

27 aangezocht voor geschillenbeslechting, het oproepingsbericht en daarmee het initiatief en de controle in de procedure , teruggeeft aan de eisende partij. De eisende partij kan namelijk met de verkregen documenten van de overheidsrechter de gedaagde partij vormvrij benaderen. De KBvG vreest dit bericht zal worden misbruikt, bijvoorbeeld als incassomiddel.

Tegenover alle argumenten die duiden op het behoudt van de verplichte betekening door de deurwaarder kunnen andere argumenten worden gezet.

Er kan alleen een verstekvonnis worden gewezen indien de oproeping is betekend door een deurwaarder. De wetgever erkent hiermee dat de informele oproeping in veel procedures, zoals met name de zeer frequent voorkomende incasso (verstek)zaken, geen, of hooguit een

voorlopige, mogelijkheid is.71 Er kan dan wel de vraag worden gesteld voor welke zaken de

informele oproeping wel een bruikbare oplossing is. Uit de Memorie van Toelichting blijkt dat de wetgever een dergelijke oproeping vooral heeft bedacht voor langlopende

zakenrelaties, waarbij professionele partijen tegenover elkaar staan die het er over eens zijn

dat hun geschil aan de rechter moet worden voorgelegd. 72 Het ook in deze situaties de vraag

is of de gedaagde wel komt opdagen indien hij een informele oproeping ontvangt. 73

De kosten voor de betekening van een dagvaarding liggen rond de € 80 voor 2016. 74 Dit is

geen extensief hoog bedrag. Mijn verwachting is dan ook, mede gelet op de kosten en het belang van het eventueel kunnen wijzen van een verstekvonnis, dat de eiser bij een procedure met zwaarwegende belangen de dagvaarding alsnog zal laten betekenen.

Doordat er alsnog betekend moet worden indien de gedaagde niet bij het gerecht verschijnt op grond van art. 111 lid 2 ontwerp Rv. kan niet worden gesproken van een volwaardig

alternatief. 75 De schrapping van de verplichte betekening door de deurwaarder levert geen

strijd op het recht op toegang tot de rechter.

Gelet op het feit dat de informele betekening door de eisende geen volwaardig alternatief is en de lage kosten voor de dagvaarding verwacht ik dat de betekening door de deurwaarder niet zal verdwijnen. Hiermee zal het recht op toegang tot de rechter niet worden aangetast. 71 Teuben en Jansen,p.4. 72 Kamerstukken II 2014/15, 34059, 3, p. 19 en 87. 73 Teuben en Jansen,p.4. 74 http://www.schuldinfo.nl/index.php?id=51 75 Teuben en Jansen, p.5.

(28)

28

3.3. Vereenvoudiging van de basisprocedure

Zoals uitgebreid besproken in hoofdstuk 1 wordt de basisprocedure behoorlijk ingeperkt tot één schriftelijke ronde met de mondelinge behandeling als belangrijkste onderdeel. Door de inperking van de basisprocedure kunnen partijen minder vaak hun standpunten tegenover de rechtbank kenbaar maken. Dit zou een schending van het recht op toegang tot de rechter kunnen opleveren. Het kan namelijk strijd opleveren met het beginsel van hoor en wederhoor (art. 19 Rv.).

Zoals besproken onder 3.2. is in het onderzoek van het World Justice Project gebleken dat Nederland met de huidige dagvaardingsprocedure een van beste en efficiëntste

rechtssystemen ter wereld heeft. Dit heeft er mede mee te maken dat partijen hun standpunten tegenover de rechter duidelijk kunnen uiten. Door de schrapping van tweede schriftelijke kan dit goedwerkende Nederlandse rechtssysteem onder druk komen te staan.

Uiteraard ben ik een voorstand van een snelle, duidelijke en eenvoudige procedures. Ik stel mij dan ook op het standpunt dat de vereenvoudiging van rechtssysteem voor de merendeel van de geschillen geen schending oplevert met het recht op toegang tot de rechter. Hierbij moet gedacht worden aan de eenvoudige geschillen waar bijvoorbeeld geen getuigen of deskundigen gehoord dienen te worden. Echter is dit een ander verhaal voor complexe, omvangrijke geschillen, waar doorgaans een veelheid aan juridische vraagpunten wordt

opgeworpen (bv. een procedure over concernaansprakelijkheid).76 Voor dit soort zaken zal het

systeem niet voldoen.

Uit de reactie van Allen&Overy op het concept-wetsvoorstel blijkt dat zij zeer kritisch staan tegenover de vereenvoudiging van de basisprocedure. Zij hebben de vrees dat de minimale basisprocedure leidt tot onzekerheid bij procespartijen en tot een versimpeling en verschraling van het procesrecht, die afbreuk doen aan de kwaliteit van de Nederlandse rechtspraak en aan

de reputatie van het rechtssysteem in het buitenland. 77 De rechter krijgt namelijk de

bevoegdheid om te bepalen of hij de basisprocedure zal uitbreiden op niet.

76 Reactie Allen en Overy, p. 2. 77 Reactie Allen en Overy, p. 2.

(29)

29 De voorgaande beschreven onzekerheid en de bevoegdheid van de rechter om zelfstandig te bepalen of de minimale basisprocedure zal worden uitgebreid met bijvoorbeeld een extra schriftelijke ronde is in strijd met het recht op toegang tot de rechter. De partijen hebben namelijk geen zekerheid of zij nog hun standpunten voldoende naar voren kunnen brengen. Dit levert strijd op met het fundamentele beginsel van hoor en wederhoor en leidt daardoor tot een strijd met het recht op toegang tot de rechter.

Ook kan het leiden dat grote commerciële partijen er voor zullen kiezen op hun geschil voor te leggen aan een arbitragecommissie of een forumkeuze op te nemen om hun geschil voor te leggen aan een buitenlandse rechter. Er spelen bij dergelijke grote partijen te veel belangen om dergelijke onzekerheid te kunnen hebben over de vraag hoe de rechter hun zaak zal aanpakken en of hen voldoende tijd en ruimte zal worden geboden om hun standpunt volledig

voor het voetlicht te brengen. 78

3.4 Meer wettelijke termijnen

Zoals ik in het eerste hoofdstuk heb besproken zullen ook de termijnen voor het nemen van specifieke proceshandelingen worden aangescherpt. Dit kan met zich meebrengen dat de

gedaagde geen gehoor zal geven aan de informele oproeping.79 Afwachten levert de gedaagde

namelijk extra voorbereidingstijd op, waaraan hij –juist vanwege de beoogde aanscherping

van termijnen in het wetsvoorstel- redelijkerwijs behoefte aan zal hebben. 80 Hierdoor kan er

dus misbruik ontstaan van de wettelijke partijen. Partijen zullen express het wettelijk termijn kunnen laten lopen om zo meer voorbereidingstijd te winnen.

Voor rechtzoekende is het volgens de Verbond van Verzekeraars juist positief dat een gerechtelijke procedure, mede door de aangescherpte wettelijke termijnen, sneller wordt doorlopen.81 Dit zal leiden tot sneller duidelijkheid bij de partijen. Geen enkele andere partij heeft zich in de consultatie uit gelaten over het feit dat er meer wettelijke termijnen worden ingevoerd in de procedure.

Gezien het feit dat de partijen enkel minder tijd hebben om te reageren en er geen enkele kritische reactie met betrekking tot dit punt te vinden is zie ik alleen maar de positieve kant

78 Reactie Allen en Overy,p. 2. 79 Teuben en Jansen,p.4. 80 Teuben en Jansen, p4.

(30)

30 van het feit dat er meer wettelijke termijnen komen. Hierdoor zal de procedure enkel sneller verlopen. Het invoeren van meer wettelijke termijn zal dan ook niet leiden tot een schending van het recht op toegang tot de rechter.

3.5. Aanvang van de procedure

Naast dat de oproeping van de gedaagde ingewikkeld en tijdrovend is komt er naar mijn inzicht nog een ander belangrijk punt te vervallen door deze wijze van aanvang van de procedure. In het huidige procesrecht is de zaak aanhangig vanaf de dag van de dagvaarding (art. 125 Rv.). De gedaagde is vanaf dat moment bekend met de vorderingen van de eiser. Hierna volgt als het ware een tussenperiode dat de rechter nog niet betrokken is in de procedure en dat de partijen nog tot een schikking kunnen komen. Na de invoering van het wetsvoorstel zou deze periode door het naar voren halen van de mondelinge behandeling wordt de ruimte voor partijen veel korter om te kunnen schikken.

Er werd dan ook tijdens de internetconsultatie dan ook de vraag gesteld of het mogelijk bleef om op lange termijn te dagvaarden. Op deze manier wordt het uitbrengen van de dagvaarding en het opstarten van een procedure gebruikt als pressiemiddel om zo toch tot een schikking te

kunnen komen. 82 Op deze manier wordt de zaak wel aanhangig gemaakt door de eiser of

verzoeker, maar wordt het verzoek nog niet gelijk bij de rechtbank gediend. Het is een breuk met de nieuwe systematiek, maar gezien de evidente voordelen (geen belasting van het gerechtelijk apparaat en geen kosten voor partijen) behoort deze mogelijkheid behouden te blijven. 83

In de Memorie van Antwoord van 15 oktober 2015 blijkt dat de wetgever de kritische vragen

met betrekking tot het kunnen dagvaarden op langer termijn opzij heeft geschoven. 84 Dit

levert echter geen strijd op met het recht op toegang tot de rechter, omdat het partijen alleen verhindert om een schikking te kunnen treffen. Wel kan het indirect een inbreuk maken op het recht op toegang tot de rechter. Doordat er niet meer op langer termijn kan worden

gedagvaard zullen gerechten meer belast worden. Gezien de huidige bezuinigen zullen daardoor de griffierechten nog verder gaan stijgen waardoor het feitelijk het recht op toegang tot de rechter wordt bemoeilijkt.

82 Reactie Verbond van verzekeraars,p.1. 83 Reactie Van Doorne, p.2.

84

(31)

31 De dagvaarding wordt zodra deze ter griffie is ingediend bij geschreven op de rol, maar de rechtbank kan de zaak ook weer van de rol schrappen indien partijen dit wensen (art. 246 Rv.). Op grond van het huidige art. 246 lid 2 Rv. kunnen de partijen de zaak van de rol schrappen zonder rechtsgevolgen. Dit artikel zal komen te vervallen na de invoering van het wetsvoorstel. Hierdoor ontstaat er voor partijen in het kader van de voorgenomen versnelling wel de mogelijkheid bij oneigenlijk gebruik van de doorhaling om een zaak niet hernieuwd

binnen zes maanden in behandeling te nemen.85 Dit zal wederom leiden tot een extra belasting

van de rechterlijke macht en dus ook indirect, net als bij het dagvaarden op lange termijn, leiden tot een schending van het recht op toegang tot de rechter.

3.6. Algemene procesbeginselen

Art. 19 Rv. bevat het kernbeginsel van de algemene beginselen van het burgerlijk procesrecht. Dit artikel bevat het beginsel van hoor en wederhoor. Aan dit artikel zal met de invoering van het wetsvoorstel een nieuw lid worden toegevoegd. Het nieuwe tweede lid zal luiden: De rechter neemt ambtshalve of op verlangen van een van de partijen alle beslissingen die nodig

zijn voor een goed verloop van de procedure.86 Dit artikel ziet dus zowel op de effectiviteit

van de procedure als op de tijdsduur van de procedure. Op grond van dit artikel kan de rechter dus ambtshalve maatregelen nemen als hij voorziet dat de procedure onnodige vertraging zal oplopen.

Op grond van art. 22 Rv. kan de rechter nadere informatie verlangen van partijen. Dit kan door partijen geweigerd worden op gegronde redenen. Dit artikel wordt door het nieuwe wetsvoorstel iets uitgebreid, maar verandert in de essentie niet. Wel wordt er art. 22a en 22b door het nieuwe wetsvoorstel aan het wetboek van burgerlijke rechtsvordering toegevoegd. In art. 22a zal worden neergelegd dat indien er sprake is van een schending van de lichamelijke of geestelijke gezondheid van een partij of de vrees voor deze schending bestaat dan kan de rechter bepalen dat de kennisneming van de stukken is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat of arts is danwel bijzondere toestemming heeft verkregen van de rechter. Geen enkele partij heeft hier een punt van gemaakt bij de internetconsultatie. Naar mijn inzicht zal deze invoering van de nieuwe artikelen geen inbreuk maken op het recht op toegang tot de rechter danwel het recht op hoor en wederhoor. Er moet namelijk sprake zijn van gegronde redenen en de mogelijkheid dat de advocaat van de wederpartij wel kennis

85 Reactie Van Doorne, p.2.

(32)

32 neemt van de stukken. Deze veranderingen leveren dus geen strijd met het recht op toegang tot de rechter op.

3.7.Elektronische oproeping & gebruik technologie

3.7.1 Elektronische oproeping

Daarnaast zullen ook oproepingen door de rechter elektronisch geschieden (art. 30e lid1 nieuw). Dit is ook een aspect met betrekking tot het recht van toegang tot de rechter. Het is de vraag of deze wijze van oproeping voldoet aan het recht op toegang tot de rechter.

Zoals ik in hoofdstuk 2 heb besproken kan niet iedereen beschikken over mijnzaak.nl, indien een BSN-nummer ontbreekt. Er bestaat wel bij sommige personen een vrees met betrekking tot de toegang tot de rechtspraak met DigID. Alleen mensen met een BSN-nummer hebben namelijk een DigID. Het is de overheid zelf die beslist of iemand al dan niet een BSN krijgt, vaak verbonden met een inschrijving in het GBA.87 Mijn visie is dat dit te ver gedacht is. Nederland is een moderne rechtstaat en ik zie het niet gebeuren dat de Nederlandse overheid bewust mensen van de rechtsgang af willen houden. Dit leidt echter niet tot een inbreuk op het recht op toegang tot de rechter, omdat voor deze

personen de mogelijkheid blijft bestaan dat zij via de papieren weg kunnen procederen. 3.7.2 Gebruik techniek in de rechtszaal

Ook blijkt er uit de verschillende procesreglementen omtrent het wetsvoorstel dat er meer

gebruik zal worden gemaakt van digitale mogelijkheden in de rechtszaal. Het EHRM heeft in het Viola-arrest bepaald dat het gebruik van technologie niet mag leiden tot schending van het in art. 6 EVRM neergelegde principe van een ‘eerlijk proces’.88 Dat betekent dat de regels en de technische voorzieningen in de zittingszaal zodanig ingericht moeten zijn dat een partij niet substantieel benadeeld wordt ten opzichte van zijn

wederpartij.89

In de huidige burgerlijke procedure is het zo dat een getuigenverhoor en de mondelinge behandeling wordt vastgelegd in het proces-verbaal van de zitting. Er kan worden gesteld dat het schriftelijk vastleggen geen recht doet aan hetgeen er is gezegd danwel heeft

87 Reactie van mr. B.M.A.van Eck, p.1.

88 ECHR 5 oktober 2005, no. 45106/04 en ECHR 27 oktober 2007, no. 35795/02. 89

(33)

33

plaatsgevonden op de zitting.90 Door het nieuwe wetsvoorstel wordt het mogelijk dat één of

beide partijen de rechter kunnen verzoeken of dat het aan de discretie van de rechter is om tot woordelijke verslagleggen en/of digitale opname over te gaan. Dit kan de waarheidsvinding omtrent de procedure ten goede komen, omdat beelden van een getuigenverhoor meer kunnen recht doen aan het getuigenverhoor dan een schriftelijke zakelijke neerlegging in een proces-verbaal. Er wordt echter wel gevreesd voor de onzekerheid wat deze regeling bij de partijen

mee zou kunnen brengen. 91 Dit zou kunnen leiden tot een schending van het recht op toegang

tot de rechter, omdat het een partij geweigerd kan worden om bijvoorbeeld een

getuigenverhoor vast te leggen. Er zijn hieromtrent nog geen richtlijnen voor ontwikkeld, maar mijn verwachting is dat deze er nog zeker zullen komen.

3.8. Griffierecht

Naast dat er veel kritiek is op de schrapping van de verplichte betekening door de

deurwaarder is er ook veel kritiek op het heffen van het griffierecht na de invoering van het wetsvoorstel. Uit art. 125 Rv ontwerp vloeit voort dat de procedure aanhangig is vanaf het moment dat de procesinleiding is ingediend. Dit houdt in dat de eiser direct griffierecht is verschuldigd, ook als hij besluit de procedure later in te trekken en zelfs als de intrekking plaatsvindt zonder dat er proceshandelingen hebben plaatsgevonden. Het griffierecht kan worden gezien als een feitelijke toegang tot de rechter. Er mag bijvoorbeeld geen te hoog griffierecht worden geheven. Dit belemmert namelijk de feitelijke toegang tot de rechter. Recentelijk heeft de Hoge Raad bepaald dat de Rechtbank moet nagaan of de nota voor het griffierecht op rechtmatige wijze is aangeboden aan de belanghebbende. Volgens de Hoge Raad behoorde de rechtbank na te gaan of de nota wel op de juiste wijze was bezorgd. De rechtbank mag niet automatisch het ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaren als het griffierecht niet is betaald. 92

Inmiddels heeft de wetgever als oplossing van de signaleerde problematiek voorgesteld dat de eiser, indien de procedure wordt ingetrokken voordat de verweerder in rechte is verschenen

twee derde deel van het griffierecht terugbetaald kan krijgen. 93 Een algehele kwijtschelding

acht de wetgever te vergaand,omdat eiser in gevallen als deze wel ‘profijt’ zou hebben gehad

90

Reactie Allen en Overy,p.4.

91 Reactie Allen en Overy ,p.4.

92Hoge Raad 10 juli 2015, 15/00289, ECLI:NL:HR:2015:1774 93 Consultatievoorstel Invoeringswet vereenvoudiging en digitalisering

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Grenzen die met de voorstellen die nu op tafel liggen worden overschreden als het gaat om minder vermogende burgers, temeer als naar het gecombineerde effect van de maatregelen

Nadat zij heeft gesteld dat ‘indien de Hoge Raad het be- roep zou honoreren de situatie ontstaat dat tevens in hoogste instantie lijkt te zijn beslist dat de wet in strijd is met

Aldus wordt verantwoordelijkheid voor dadelijke tenuitvoerlegging (via de band van de voorlopige hechte- nis) bij de rechter gelegd, zonder dat de minister expliciet erkent dat

Deze proeve van legislatieve verbeelclingskracht moet de rechter voorhouclen aan ouders die smartengeld vor- deren van de man die hun kind sexueel heeft misbruikt

Waar voor de toepassing van het huidige artikel 36e lid 3 Sr ir- relevant is wie de andere strafbare feiten begaan – dat is ruimer dan ‘gepleegd’ omdat met ‘begaan’ wordt

Volgens art. 475c lid 2 Rv van het Concept Wetsvoorstel dient de deurwaarder wanneer beslag mogelijk is op meerdere inkomstenbronnen, te kiezen voor het inkomen in de volgorde zoals

Het Wetsvoorstel zoals dat nu in de Kamer besproken wordt maakt dat de beslagvrije voet vaker goed berekend zal worden, waardoor mensen met schulden niet helemaal vogelvrij en

Weliswaar heeft appellant een financieel belang bij het al dan niet verstrekken van die subsidie, maar dit is een van de SNP afgeleid belang en maakt hem niet