• No results found

3 Het wetsvoorstel en het recht op toegang tot de rechter

3.10. Mondelinge uitspraak

Zoals reeds besproken onder 1.4. wordt het mogelijk voor de rechter om mondeling uitspraak te doen. Volgens art. 30p ontwerp Rv. kan de rechter, wanneer alle partijen op de mondelinge behandeling zijn verschenen, tijdens of na de mondelinge behandeling ter zitting mondeling uitspraak doen. Dit geldt zowel voor tussen- en eindvonnissen en voor vorderings-en

verzoeksprocedures. In beginsel levert het mondeling uitspreken van een vonnis door de rechter geen problemen op in verhouding tot het recht op toegang tot de rechter. Echter ligt er in het wetsvoorstel wel een probleem verscholen. De keuze die namelijk gemaakt is met betrekking tot de schriftelijke vastlegging van de mondelinge uitspraak is wel problematisch. In art. 30p lid 3 t/m 5 ontwerp RV. is namelijk bepaald dat de mondelinge uitspraak in een proces-verbaal moet worden neergelegd, zelfs als het een einduitspraak betreft. Dit proces- verbaal moet binnen twee weken na de mondelinge uitspraak aan partijen ter beschikking worden gesteld (art. 30p lid 5 ontwerp Rv.). Echter begint het termijn voor het instellen van een rechtsmiddel al direct te lopen vanaf het moment dat de rechter de mondelinge uitspraak heeft gedaan. Het termijn voor het instellen van een rechtsmiddel begint dus al te lopen voordat de partijen in bezit zijn van een schriftelijk proces-verbaal van de mondelinge uitspraak. Dit houdt echter geen schending van het recht op toegang tot de rechter in, omdat deze regeling geen belemmering inhoudt om het rechtsmiddel in te stellen. Gezien het relatief lange hoger beroepstermijn, 3 maanden, vormt dit geen feitelijke belemmering om hoger beroep in te stellen.

96

36

4. Conclusie

Naar aanleiding van mijn kritische analyse van het wetsvoorstel ‘vereenvoudiging en

digitalisering van het procesrecht’ kan ik concluderen dat het wetsvoorstel in hoofdlijnen een zeer goed idee is. Als je het wetsvoorstel voor de eerste keer bekijkt lijkt er geen strijd te zijn met de huidige verankerde rechten met betrekking tot de toegang tot de rechter. Na een

kritische analyse kan ik stellen dat er nog wel een aantal punten zijn waar de wetgever kritisch naar moet kijken.

Zoals de KBvG terecht stelt moet de aansluitende wetgeving bij het wetsvoorstel gelijktijdig worden ingevoerd om te voorkomen dat deurwaarders de zaken niet op een efficiënte manier kunnen indienen bij de gerechten. Indien dit gebeurt treedt er een feitelijke belemmering op voor het recht op toegang tot de rechter.

Ook de nieuwe manier van het heffen van griffierecht moet de wetgever nogmaals kritisch bekijken. Op de voorgestelde manier in het wetsvoorstel zijn partijen altijd griffierecht verschuldigd indien zij een procedure aanbrengen. Deze kosten zijn een feitelijke belemmering voor de toegang tot de rechter en kunnen dan ook gezien worden als een schending van het recht op toegang tot de rechter. Met betrekking tot dit punt zou ik een aanbeveling willen doen aan de wetgever. Mijn advies is om de huidige regeling met betrekking tot het heffen van griffierechten aan te houden. Mijn verwachting is namelijk dat er minder schikkingen plaats zullen vinden indien partijen zo vroeg in de procedure al griffierecht moeten betalen. Zodra er meer geld gemoeid is in de procedure zal de strijd verharden en zullen partijen minder bereid zijn om een schikking te treffen. Als er minder schikkingen worden getroffen zal dit een extra belasting voor de gerechten zijn. Een van de uitgangspunten van de wetgever is bezuinigen en dat strookt dan niet met deze wijze van griffierecht heffen.

Daarnaast heb ik mijn bedenkeningen met betrekking tot de nieuwe mondelinge behandeling. Zowel de Hoge Raad als het EHRM hebben in jurisprudentie benadrukt hoe belangrijk de ‘oral hearing’ is voor partijen. Dit houdt in dat partijen door middel van een pleidooi hun standpunten duidelijk moet kunnen maken. Het recht als pleidooi wordt als zodanig geschrapt in de nieuwe basisprocedure. Volgens de wetgever is er tijdens de mondelinge behandeling genoeg ruimte voor pleidooi. Mijn vrees is echter dat advocaten niet meer in de gelegenheid zullen worden gesteld om pleidooi te houden doordat de wettelijke verankering verdwijnt.

37 Indien er geen pleidooi kan worden gehouden kan het zijn dat partijen hun standpunten niet volledig naar voren kunnen brengen tegenover de rechter. Als dit het geval is dan is er sprake van een belemmering van het recht op toegang tot de rechter. Mijn inziens behoort de

wetgever nogmaals kritisch naar de schrapping van de wettelijke verankering van het recht op pleidooi.

Als laatste ben ik kritisch over de aanstaande wettelijke mogelijkheid van de rechter om mondeling uitspraak te doen. Zoals ik in hoofdstuk 3 reeds heb besproken zal het geen feitelijke belemmering optreden om hoger beroep in te stellen. Echter heb ik wel een ander kritisch punt. Een mondelinge uitspraak wordt door partijen naar mijn inzicht minder goed begrepen als een schriftelijke uitspraak. Er wordt natuurlijk wel een proces-verbaal van de uitspraak gemaakt, maar deze hoeft pas binnen twee weken na de mondelinge uitspraak te worden gemaakt. Hierdoor kunnen partijen naar mijn inzicht minder goed kennis nemen van het vonnis wat naar mijn idee ook een recht op toegang tot de rechter is. Hier behoort de wetgever nog kritisch naar kijken om een schending van het recht op toegang tot de rechter te voorkomen.

Ik kan dus concluderen dat er veel goede punten zitten in het wetsvoorstel, met name met betrekking tot de digitalisering van het procesrecht, maar dat de wetgever nog wel kritisch naar een aantal punten moet kijken voor het wetsvoorstel definitief in werking kan treden.

38

Literatuurlijst

Literatuur

Knigge 1998 A. Knigge, ‘Effectieve toegang tot het geding’. De aanspraak op toegang tot de rechter wordt

ook wel uit de eis van eerlijke handeling afgeleid,diss. Groningen 1998.

Teuben & Jansen 2015 Mr. K. Teuben en mr. K.J.O. Jansen, ‘Het Wetsvoorstel vereenvoudiging en digitalisering

procesrecht: Kanttekeningen vanuit de procespraktijk’, TCR 2015, nummer 2.

Stein & Reub 2013 P.A. Stein & A.S Reub, Compendium Burgerlijk procesrecht, Deventer: Kluwer 2013.

Vande Lanotte & Haeck 2005 J. Vande Lanotte & Y Haeck, Handboek EVRM. Deel 1 Algemene beginselen, Antwerpen:

Intersentia 2005.

Reiling 2011

Mr. Dory Reiling, Digitalisering in de rechtspraak, Strafblad, afl. 3 jaargang 9, juli 2011.

Internetconsultatie