• No results found

De rol van emotioneel redeneren bij het in stand houden van smetvreesklachten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De rol van emotioneel redeneren bij het in stand houden van smetvreesklachten"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Rol van Emotioneel Redeneren bij het in Stand Houden van Smetvreesklachten Naomi Leijen

Studentnummer: 10544380 Begeleider: Johan Verwoerd Aantal woorden: 5197

(2)

Abstract

Er zijn een aantal onderzoeken die een link leggen tussen de emoties angst en walging, en smetvrees. Uit onderzoek van Verwoerd, de Jong, Wessel en van Hout (2013) blijkt dat emotioneel redeneren op basis van walging een rol speelt bij smetvrees. Eerder onderzoek neemt echter niet de emotie angst mee. In dit onderzoek wordt de rol van emotioneel redeneren bij het in stand houden van smetvreesklachten onderzocht. Er wordt hier gebruik gemaakt van emotioneel redeneren op basis van zowel angst als walging. De proefpersonen kregen tien scenario’s om te beoordelen. Deze situaties hadden verschillende mogelijkheden tot besmetting, namelijk individueel, sociaal t.o.v. een ander en sociaal t.o.v. zelf, en gingen gepaard met verschillende emoties, angst, walging en geen emotie. De personen beoordeelden het scenario op de maat ziekteverwekkend. Op basis van de smetvrees subschaal van de Padua Inventory (PI) werden er twee groepen gemaakt, een lage smetvrees groep (n = 99, PI < 1) en een hoge smetvrees groep (n = 82, PI > 14). Resultaten lieten zien dat mensen met een hoge smetvreesscore significant meer emotioneel redeneerden op basis walging dan deelnemers met een lage smetvreesscore. Dit effect was in mindere mate aanwezig bij emotioneel redeneren op basis van angst.

(3)

Inleiding

Obsessief-Compulsieve Stoornis (OCS) is een angststoornis waarbij men ongewilde obsessies en/of compulsies ervaart. Onder obsessies verstaat men hier opdringerige gedachten die ongemak, angst en zorgen veroorzaken. Onder compulsies verstaat men hier herhaaldelijke gedragingen die bedoeld zijn om deze angsten te verminderen (American Psychiatric Association, 2013). De incidentieratio en de prevalentie van OCS in behandeling zoekende huisarts patiënten zijn op zijn minst drie keer lager dan schattingen van epidemiologische studies, wat suggereert dat OCS niet goed herkend wordt en niet genoeg behandeld wordt (Veldhuis et al., 2012). OCS werd in de DSM-IV geclassificeerd als een angststoornis en kende meerdere subgroepen (American Psychiatric Association, 2000). Onder deze subgroepen vallen onder andere verzamelwoede, controledwang, schoonmaakwoede en smetvrees (McKay et al., 2004).

In de DSM-V valt OCS echter in de categorie ‘obsessief-compulsieve stoornissen en verwante stoornissen’(American Psychiatric Association, 2013) en wordt hiermee niet meer als angststoornis geclassificeerd. Men ervaart bij deze stoornis obsessies en/of compulsies, deze zijn tijdrovend of hebben een problematische invloed op het functioneren van de

persoon. Daarnaast zijn de symptomen niet toe te wijzen aan het gebruik van medicatie of het hebben van een medisch probleem. Verder wordt de stoornis ook niet beter verklaard door symptomen van een andere psychologische stoornis. Rachman (2004) stelt dat smetvrees de drijfveer is voor compulsief schoonmaken, om zo de ervaren dreiging van besmetting tegen te gaan. Onder besmetting verstaat Rachman (2004) een intens en aanhoudend gevoel van vervuiling of infectie, of het gevoel in gevaar te verkeren als gevolg van het directe of indirecte contact met een persoon/plaats/object wat de persoon als vervuild, onzuiver, besmettelijk of schadelijk ziet. Exposuretherapie en responspreventie is de meest gangbare therapie voor smetvrees en blijk redelijk effectief te zijn. Het is echter wel zo dat patiënten

(4)

met smetvrees het minder goed doen in therapie dan mensen met andere typen OCS; veel patiënten vallen terug na behandeling (Coelho & Whittal, 2001, aangehaald in Rachman, 2004). Er kan op dit gebied nog wat verbeterd worden.

Er zijn verschillende onderzoeken gedaan naar de relatie tussen smetvrees en emoties, waar zowel walging als angst een prominente rol lijken te spelen. Uit de DSM-IV komt naar voren dat smetvrees in het verleden onder de angststoornissen werd ingedeeld, wat suggereert dat angst een belangrijke rol speelt bij smetvrees. Voor de link tussen walging en smetvrees bestaat een mogelijke evolutionaire verklaring. Walging heeft de evolutionaire rol van

bescherming tegen ziektes (Woody & Teachman, 2000). Mensen zijn biologisch geprepareerd met een walgingsreactie voor ziekteverwekkende stimuli. Viezigheid is een mogelijke bron van ziektebesmetting en het lijkt erop dat mensen met smetvrees hier extra gevoelig voor zijn (Melli, Bulli, Carraresi & Stopani, 2014). Melli et al. (2014) legden met hun onderzoek een link tussen walgingsgevoeligheid en smetvrees. In dit onderzoek vulden 63 patiënten met smetvrees een aantal vragenlijsten in, die betrekking hadden op smetvrees, mentale

besmetting en walgingsgevoeligheid. Met mentale besmetting wordt het gevoel van innerlijke vervuiling en behoefte om dit schoon te maken bedoeld, zonder enige contact met de fysieke bron van besmetting (Rachman, 2004, aangehaald in Melli et al. 2014). Er werd hier een correlatie gevonden tussen walgingsgevoeligheid en smetvrees, waarbij een grotere mate van walgingsgevoeligheid gepaard ging met een grotere mate van smetvreesklachten. Er werd ook een correlatie gevonden tussen mentale besmetting en smetvrees, waarbij een grotere mate van mentale besmetting gepaard ging met een grotere mate van smetvreesklachten. Verder deden Moretz en McKay (2008) onderzoek naar de rol van walging bij smetvrees. Dit deden ze door een aantal vragenlijsten met betrekking tot walging, algemene OCS klachten en specifieke smetvrees klachten af te nemen bij een groep studenten. Dit onderzoek ondersteunt de hypothese dat walging een centrale rol speelt bij smetvrees, waarbij de resultaten lieten

(5)

zien dat een grotere walgingsgevoeligheid samenging met een sterkere aanwezigheid van smetvreesklachten.

De bovenstaande onderzoeken focussen op het verband van smetvrees met de emoties walging en angst, maar geven geen verklaring van de onderliggende processen die hiermee gepaard gaan. Een theorie over de cognitieve processen die gepaard gaan met pathologische walging komt van Teachman (2006). Dit artikel benadrukt het belang van appraisals bij pathologische walging. Een appraisal is een op emoties gebaseerde inschatting van een stimulus of situatie. Appraisals zijn hier onderliggende cognitieve beoordelingen van situaties, welke onderliggend zijn aan ervaren emotionele responsen. Appraisals gerelateerd aan walging hebben veelal een adaptieve functie, het kan een persoon beschermen voor het maken van slechte keuzes, bijvoorbeeld het eten van giftig voedsel. Appraisals komen dan ook door deze adaptieve functie zowel bij mensen met als bij mensen zonder pathologische walging voor. Teachman (2006) maakt onderscheid tussen twee soorten appraisals, primary appraisals en secundary appraisals. Hierbij gaan de primary appraisals over de overtuiging van de besmettelijkheid van het walgelijke object of de kans op een walgingsreactie. De secundary appraisals over de consequenties die er zijn als er gedacht wordt dat de primary appraisal waar is. Een voorbeeld van een primary appraisal is bijvoorbeeld: ‘Ik denk dat ik ga braken en braaksel is ziekmakend.’ Een bijbehorende secundary appraisal is dan: ‘Als ik ga braken, dan komt er braaksel op mijn lichaam waardoor ik ziek wordt.’ Bij de mensen die geloven dat een walgingsreactie betekenisvol of een indicatie van naderend gevaar is, zullen de walgingsreacties toenemen en interfereren met het functioneren van de persoon. Dit zou het onderliggende cognitieve proces kunnen zijn dat het verband tussen walgingsgevoeligheid en smetvrees verklaard.

Het zou dus zo kunnen zijn dat smetvrees voortkomt uit de dysfunctie van deze appraisals. Dit kan verklaard worden in termen van redeneren op basis van emoties, ook wel

(6)

emotioneel redeneren genoemd (Arntz, Rauner & Van den Hout, 1995). Emotioneel

redeneren is het trekken van ongeldige, catastrofale conclusies over een situatie op basis van een subjectieve emotionele respons (Arntz et al. 1995). Het kan bijvoorbeeld zijn dat iemand een vlinder ziet en zich tegelijkertijd angstig voelt. Een geldige conclusie zou zijn dat deze twee gebeurtenissen niet gerelateerd zijn, omdat vlinders niet gevaarlijk zijn. Er wordt dus geredeneerd aan de hand van objectieve informatie uit de omgeving. Bij emotioneel redeneren kan iemand echter denken dat de vlinder gevaarlijk is, omdat die persoon zich angstig voelt. Dit is een invalide conclusie gebaseerd op subjectieve informatie, namelijk het angstgevoel van de persoon. Arntz et al. (1995) hebben onderzoek gedaan naar emotioneel redeneren bij angststoornissen. De personen, bestaande uit personen met en personen zonder een

angststoornis, kregen scripts te lezen. Deze scripts waren beschrijvingen van alledaagse situaties. Er waren twee soorten situaties, namelijk situaties met objectief gevaar en situaties met objectieve veiligheid, en twee soorten aflopen reacties, namelijk een emotioneel angstige reactie en geen emotioneel reactie. De auteurs verwachtten dat de gezonde controles alleen beïnvloed zouden worden door de objectieve gevaar informatie. De personen met een angststoornis zouden echter hiernaast ook nog beïnvloed worden door de toegevoegde

emotionele angstrespons informatie. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat personen met een angststoornis, in tegenstelling tot gezonde controles, niet alleen beïnvloed worden door

objectieve informatie over het gevaar, maar ook door de angstrespons informatie. Dit komt dus overeen met de verwachtingen van de onderzoekers, namelijk dat emotioneel redeneren angstklachten in stand kan houden.

De voorgenoemde onderzoeken gaan echter niet direct over de rol van emotioneel redeneren bij het in stand houden van smetvreesklachten. In dit onderzoek wordt de rol van emotioneel redeneren bij het in stand houden van smetvreesklachten wel direct onderzocht. De emoties die onderzocht worden zijn angst en walging. Het is belangrijk om de rol van

(7)

angst bij emotioneel redeneren te onderzoeken omdat smetvrees in de DSM-IV

geclassificeerd werd als angststoornis. Er werd dus aangenomen dat angst een belangrijk component is van smetvrees. In de DSM-V wordt smetvrees echter niet meer geclassificeerd als angststoornis (American Psychiatric Association, 2013). Het is daarom interessant om te kijken of de eerdere assumptie dat angst een rol speelt bij smetvrees correct is of niet. Naast angst is op basis van de hiervoor besproken studies de emotie walging ook belangrijk om te onderzoeken. Zoals al eerder genoemd is zou een dysfunctie in de appraisals van walging kunnen zorgen voor of samengaan met het overschatten van de kans op ziekte en besmetting, oftewel emotioneel redeneren, wat vervolgens smetvreesklachten in stand kan houden. Er is al wel eerder onderzoek gedaan naar de rol van emotioneel redeneren bij smetvrees met

betrekking tot de emotie walging. Verwoerd, de Jong, Wessel en Van Hout (2013)

onderzochten of op walging gebaseerde emotioneel redeneren een rol speelt bij smetvrees. De onderzoekers verwachtten dat deelnemers met een hoge mate van smetvrees gebruik maakten van op walging gebaseerde emotioneel redeneren om de besmettelijkheid van een situatie vast te stellen. In dit onderzoek deden de proefpersonen een beoordelingstaak, namelijk het

beoordelen van scripts op mate van ziekteverwekkendheid op een schaal van 0 tot en met 100. De scripts waren omschrijvingen van alledaagse gebeurtenissen. De variërende componenten van de scenario’s waren de aanwezigheid/afwezigheid van een objectieve besmettingsdreiging en de aanwezigheid/afwezigheid van een walgingsrespons. Dit zorgde voor vier soorten scenario’s. Op basis van de smetvrees subschaal van de Padua Inventory werden twee groepen gemaakt, personen met een hoge score en personen met een lage score. Na analyse kwam naar voren dat met name personen met een hoge mate van smetvrees het risico op ziekte en besmetting afleidde van de ervaren walging.

Het vorige onderzoek onderzocht echter alleen op walging gebaseerd emotioneel redeneren. In dit onderzoek is de rol van emotioneel redeneren bij het in stand houden van

(8)

smetvreesklachten ook onderzocht, maar in dit onderzoek is naast op walging gebaseerd emotioneel redeneren ook op angst gebaseerd emotioneel redeneren meegenomen..

Er werd verwacht dat emotioneel redeneren een rol speelt bij het in stand houden van smetvreesklachten. Er werd ook verwacht dat dit voor zowel emotioneel redeneren op basis van walging als emotioneel redeneren op basis van angst geldt. Personen met een hoge mate van smetvrees zullen gebruik maken van op walging/angst gebaseerd emotioneel redeneren om het besmettingsgevaar van een situatie vast te stellen. Dit komt naar verwachting voort uit dysfunctionele appraisals, waarbij er gebruikt wordt gemaakt van subjectieve informatie om te oordelen over een situatie. Verder is er exploratief gekeken naar verschillende typen situaties, namelijk situaties waarbij iemand zelf besmet kan worden en situaties waarbij iemand verantwoordelijk is voor het besmetten van andere personen.

(9)

Methoden Deelnemers

Er deden in totaal 443 personen mee aan het onderzoek. Hiervan waren 100 eerstejaars psychologiestudenten aan de Universiteit van Amsterdam die meededen aan testzittingen. De voor dit onderzoek gebruikte vragenlijst maakt deel uit van deze testzittingen. De overige 343 personen zijn geworven door middel van sociale media als Facebook en door de wervingssite voor proefpersonen van de Universiteit van Amsterdam. De scores van de personen die het onderzoek niet volledig hebben afgerond werden niet meegenomen in de resultaten. Ook werden de scores van de personen die het onderzoek in vijf minuten of minder hebben afgerond niet meegenomen in de resultaten, omdat het niet mogelijk geacht werd de vragenlijst binnen vijf minuten aandachtig af te ronden. Als gevolg hiervan bleven er 382 personen over.

Materiaal

In dit onderzoek is er gebruik gemaakt van het programma Qualtrics Labs, Inc. software, versie 0849653 van Qualtrics, copyright© 2005. Qualtrics is een online programma waarmee de beoordelingstaak en de vragenlijst zijn afgenomen.

Beoordelingstaak

De beoordelingstaak is een digitale taak waarbij de personen tien verschillende scenario’s beoordelen. Deze scenario’s zijn beschrijvingen van alledaagse situaties, zoals het reizen met de tram of het bestellen van een drankje in een bar. Er werd geen objectieve dreiginformatie beschreven. De scenario’s zijn opgedeeld in sociale situaties met het risico om zelf besmet te worden, sociale situaties met het risico om een ander te besmetten en individuele situaties met de kans om zelf besmet te raken. Van de sociale situaties met het risico om zelf besmet te

(10)

raken en de individuele situaties zijn er drie soorten scenario’s. Hier worden twee

verschillende emoties aan toegevoegd, namelijk angst en walging. Dit gebeurt in de vorm van het toevoegen van eindzinnen waarin de emotie naar voren komt, bijvoorbeeld: ‘Je voelt walging opkomen.’ Bij de drie scenario’s van sociale situaties met het risico om een ander te besmetten werden er drie verschillende emoties toegevoegd, namelijk angst, walging of schuld1. Daarnaast is er bij alle drie de situaties een neutraal scenario, zonder emotie. Om te voorkomen dat een score die toegewezen zou moeten worden aan de omschrijving van het scenario toegeschreven wordt aan de emotie, werd er gebruik gemaakt van verschillende versies. Het onderzoek bevatte vier verschillende versies, waar de personen door middel van willekeurige toewijzing in verdeeld werden. In iedere versie werden de scenario’s gepaard met verschillende emoties. Een voorbeeld van een scenario is: ‘Je bent op het station en wacht op de trein. Omdat je nog een kwartier moet wachten besluit je om op een bankje te gaan zitten. Als je eenmaal zit ruik je een vreemde geur en zie je dat het bankje vies is.’ Deze situaties worden vervolgens beoordeeld op gevoelens als gevaarlijk, weerzinwekkend, beangstigend en ziekteverwekkend op een schaal van 0 tot 100. Hierbij representeert 0

absolute afwezigheid van de eigenschap ziekteverwekkend en 100 absolute aanwezigheid van de eigenschap ziekteverwekkend. In dit onderzoek werd alleen ziekteverwekkend

meegenomen als uitkomstmaat. Emotioneel redeneren werd in dit onderzoek bepaald door het vergelijken van de scores op de scenario’s zonder emotie met de scores op de scenario’s met de toegevoegde angst en walging.

Padua Inventory

De Padua Inventory (PI) (Burns, Keortge, Formea & Sternberger, 1996) is een vragenlijst die OCS symptomen meet. Voor dit onderzoek is de subschaal voor smetvrees gebruikt. Deze

(11)

bestaat uit 10 vragen, gescoord door middel van een 5-punts Likert schaal. De scores gaan van 0 (nooit/helemaal niet) tot 4 (zeer vaak). De range van deze vragenlijst is 0-40, waarbij een score van 13 of meer een indicatie van smetvrees is. Een voorbeeld van een vraag is: ‘Ik heb het gevoel dat ik vieze handen krijg als ik met geld in aanraking kom.’

Procedure

De beoordelingstaak en de vragenlijsten werden online afgenomen met behulp van het programma Qualtrics. Het onderzoek duurde in totaal tussen de tien minuten en een kwartier, afhankelijk van de individuele invulsnelheid van de persoon. Als eerst vulden de

proefpersonen een geïnformeerde toestemming, waarmee ze na het lezen van de globale informatie van het onderzoek akkoord gingen met deelname. Vervolgens werd er

beschrijvende informatie gevraagd van de proefpersoon, namelijk leeftijd, woonsituatie en hoogst afgeronde opleiding. Na het lezen van instructies over de beoordelingstaak kregen de proefpersonen de tien scenario’s één voor één op het scherm, om deze vervolgens te

beoordelen. Hierop volgde de Padua Inventory vragenlijst. Tot slot kregen de proefpersonen de mogelijkheid om een opmerking te plaatsen en om hun e-mailadres achter te laten om later meer informatie te ontvangen.

Groepsindeling

De personen werden de twintig procent laagst scorende op de PI geplaatst in de lage

smetvrees groep en de twintig procent hoogst scorende op de PI geplaatst in de lage smetvrees groep. In de lage smetvrees groep (M = .26, SD = .44, range = 0-1) zaten 99 deelnemers en in de hoge smetvrees groep (M = 19.47, SD = 5.22, range = 14-37) zaten 82 personen.

(12)

Analyseplan

De gegevens van dit onderzoek zullen worden geanalyseerd met een mixed ANOVA, met de hoge smetvrees groep en de lage smetvrees groep als tussen proefpersoon variabelen en angst, walging en neutraal per scenario als binnen proefpersoon variabelen. Er zal gekeken worden of de mensen met een hoge smetvreesscore verschillen in de beoordelingen van de emotionele versus neutrale scenario’s vergeleken met de mensen die een lage smetvreesscore hebben. Zo kan gekeken worden of emotioneel redeneren inderdaad van toepassing is bij mensen met een hogere smetvreesscore.

Verder zijn er post hoc testen gedaan aan de hand van independent t-tests. Dit werd gedaan aan de hand van verschilscores, waarbij de scores van de neutrale scenario’s werd afgetrokken van de scores op de angstscenario’s en walgingsscenario’s. De afhankelijke variabele was hier de twee groepen, namelijk de hoge smetvrees groep en de lage smetvrees groep, en de onafhankelijke variabele was de mate van emotioneel redeneren. Hier werd het effect van emotioneel redeneren op basis van walging vergeleken met het effect van

(13)

Resultaten

Voor het uitvoeren van de mixed ANOVA’s is er gecontroleerd voor uitbijters. Boxplots van de data lieten 9 uitbijters op afzonderlijke scores zien, deze zijn aangepast. De gemiddelde scores op ziekteverwekkend voor de drie typen situatie, de emoties walging en angst, en zonder emotie, en de twee groepen staan in Tabel 1.

Tabel 1

Gemiddelden (SD) van scores op ziekteverwekkend voor de 3 typen situaties, voor de emoties walging en angst, en zonder emotie, voor de lage smetvrees groep (n = 99) en de hoge smetvrees groep (n = 82).

Groep Emotie

Neutraal Walging Angst

Individueel

Lage smetvrees groep 21.23 (23.73) 22.36 (25.09) 19.32 (20.72) Hoge smetvrees groep 54.61 (29.11) 47.57 (30.18) 54.54 (27.56) Sociaal t.o.v. zelf

Lage smetvrees groep 10.51 (14.77) 12.41 (17.90) 15.19 (19.22) Hoge smetvrees groep 31.57 (27.5) 48.09 (28.68) 42.01 (28.01) Sociaal t.o.v. anderen

Lage smetvrees groep 30.59 (29.77) 30.61 (28.22) 29.81 (25.58) Hoge smetvrees groep 60.06 (29.82) 56.72 (27.38) 54.76 (30.53)

De data is vervolgens geanalyseerd aan de hand van een mixed ANOVA. Alle drie de ANOVA’s voldoen aan de assumptie sfericiteit. Bij individuele scenario’s is dit X2(2) = 4.26, p = .119, bij sociale situaties t.o.v. zelf is dit X2(2) = 1.89, p = .390 en bij sociale situaties

(14)

t.o.v. anderen is dit X2(2) = 3.80, p = .150. Ook voldoen deze allen aan de assumptie normaliteit. De scenario’s voldoen echter niet allemaal aan de assumptie homogeniteit van varianties, de Levene’s test laat een significant resultaat zien voor alle scenario’s behalve voor de scenario’s sociale situaties t.o.v. anderen met de emotie walging en sociale situaties t.o.v. anderen met geen emotie. Hiervoor zal via post hoc toetsen worden gecontroleerd door een aangepaste t-toets, namelijk equal variances not assumed, te kiezen.

Individuele scenario’s

De mixed ANOVA laat geen hoofdeffect zien van emotioneel redeneren bij individuele scenario’s zien, F(2, 354) = 1.147, p = .32. Er is hier echter wel een interactie effect te vinden tussen emotioneel redeneren en individuele scenario’s, F(2, 354) = 3.59, p = .029. Dit houdt in dat personen met een hoge smetvreesscore hogere scores rapporteerden op

ziekteverwekkend (M = 52.24, SD = 28.95) in vergelijking met personen met een lage score op smetvrees (M = 20.97, SD = 23.18). Er is ook een significant effect tussen de hoge

smetvrees groep en de lage smetvrees groep te vinden, F(1, 177) = 97.93, p = <.001, η2 = .36. Figuur 1 laat echter zien dat het verschil op de mate van ziekteverwekkendheid tussen de lage smetvrees groep en de hoge smetvrees groep bij de neutrale scenario’s en de scenario’s met angst vrijwel even groot is. Ook is te zien dat de mate van ziekteverwekkendheid tussen de lage smetvrees groep en de hoge smetvrees groep bij de scenario’s met walging kleiner is dan de voorgenoemde verschillen. Figuur 1 geeft dus geen ondersteuning voor de significante effecten die de mixed ANOVA laat zien. Er wordt hiermee geen ondersteuning gegeven voor de aanwezigheid van emotioneel redeneren.

(15)

Figuur 1. De mate van ziekteverwekkendheid (op een schaal van 0-100) bij individuele situaties.

Sociale scenario’s t.o.v. zelf

De mixed ANOVA laat een hoofdeffect zien van emotioneel redeneren bij sociale scenario’s t.o.v. zelf zien, F(2, 352) = 13.53, p = <.001. Er is ook een groot significant effect tussen de hoge smetvrees groep en de lage smetvrees groep te vinden, F(1, 176) = 109.32, p = <.001, η2

= .38. Dit houdt in dat personen met een hoge smetvreesscore hogere scores rapporteerden op ziekteverwekkend (M = 40.56, SD = 28.95) in vergelijking met personen met een lage score op smetvrees (M = 12.7, SD = 28.06). Er is hier ook een interactie effect te vinden tussen emotioneel redeneren en sociale scenario’s t.o.v. zelf, F(2, 352) = 7.59, p = .001. In Figuur 2 worden deze effecten weergegeven.

(16)

Figuur 2. De mate van ziekteverwekkendheid (op een schaal van 0-100) bij sociale situaties t.o.v zelf.

Daarnaast is er nog een post hoc test gedaan waarbij de score van de neutrale scenario’s is afgetrokken van zowel de score van walging als de score van angst. Met deze scores waren opnieuw een paar independent t-tests gedaan. Hier is gecorrigeerd voor de significante Levene’s test en dus het schenden van de assumptie van gelijke varianties. Hier kwam uit dat personen in de hoge smetvrees groep meer emotioneel redeneerden met de emotie walging (M = 16.51, SE = 3.82) dan de personen uit de lage smetvrees groep (M = 1.91, SE = 1.64). Dit verschil, 14.61, BCa 95% CI [6.36, 22.86] was significant t(109.10) = 3.51, p = <.001. Personen in de hoge smetvrees groep deden meer aan emotioneel redeneren met de emotie angst (M = 10.44, SE = 3.36) dan de personen uit de lage smetvrees groep (M = 4.99, SE = 1.72). Dit verschil, 5.45, BCa 95% CI [-2.01, 12.92] was niet significant t(120.61) = 1.45, p = 0.15 Dit laat zien dat het effect van emotioneel redeneren op basis van walging sterker is dan emotioneel redeneren op basis van angst.

(17)

Sociale situaties t.o.v. anderen

De mixed ANOVA laat geen hoofdeffect zien van emotioneel redeneren bij sociale scenario’s t.o.v. anderen zien, F(2, 358) = .76, p = .47. Er is hier ook geen interactie effect te vinden tussen emotioneel redeneren en sociale scenario’s t.o.v. anderen, F(2, 358) = .46, p = .63. Er is wel een groot significant effect tussen de hoge smetvrees groep en de lage smetvrees groep te vinden, F(1, 179) = 71.51, p = <.001, η2 = .29. . Dit houdt in dat personen met een hoge smetvreesscore hogere scores rapporteerden op ziekteverwekkend (M = 57.18, SD = 29.23) in vergelijking met personen met een lage score op smetvrees (M = 30.33, SD = 27.86). Figuur 3 geeft deze resultaten weer. Er valt te zien dat het verschil van de mate van

ziekteverwekkendheid tussen de lage smetvrees groep en de hoge smetvrees groep bij walging en angst vrijwel hetzelfde is. Het verschil van de mate van ziekteverwekkendheid tussen de lage smetvrees groep en de hoge smetvrees groep is echter groter bij de neutrale scenario’s dan bij de scenario’s met een toegevoegde emotie. Figuur 3 geeft dus geen ondersteuning voor de significante effecten die de mixed ANOVA laat zien. Er wordt hiermee geen ondersteuning gegeven voor de aanwezigheid van emotioneel redeneren.

(18)

Figuur 3. De mate van ziekteverwekkendheid (op een schaal van 0-100) bij sociale situaties t.o.v anderen.

(19)

Discussie

Resultaten lieten zien dat mensen met een hoge smetvreesscore significant meer emotioneel redeneerden op basis van walging dan deelnemers met een lage smetvreesscore. De resultaten lieten ook zien dat mensen met een hoge smetvreesscore niet meer emotioneel redeneerden op basis van angst dan deelnemers met een lage smetvreesscore. Dit bevestigt de gestelde hypothese gedeeltelijk. Het is namelijk wel zo dat emotioneel redeneren op basis van walging smetvrees in stand kan houden, maar niet zo dat emotioneel redeneren op basis van angst smetvrees in stand kan houden.

De resultaten van dit onderzoek zijn in lijn met eerdere onderzoeken naar emotioneel redeneren en smetvrees. Verwoerd, Van Hout en De Jong (2016) hebben een soortgelijk onderzoek met scenario’s gedaan, maar dan met angst voor overgeven en emotioneel

redeneren op basis van angst en walging. Dit onderzoek liet zien dat personen met angst voor overgeven voornamelijk emotioneel redeneren op basis van walging, maar minder op basis van angst. Dit komt overeen met de gevonden resultaten uit dit onderzoek, waar emotioneel redeneren op basis van walging een prominentere rol speelde dan emotioneel redeneren op basis van angst. Verwoerd et al. (2013) deden onderzoek naar emotioneel redeneren op basis van walging bij het in stand houden van smetvreesklachten. Hieruit kwam naar voren dat met name personen met een hoge mate van smetvrees het risico op ziekte en besmetting afleidde van de ervaren walging. Dit komt overeen met de gevonden resultaten van dit onderzoek, wat de ondersteuning voor deze relatie sterker maakt. Olatunji (2010) deed onderzoek naar walging en smetvrees. In dit onderzoek vulden 177 studenten vragenlijsten in m.b.t. smetvrees, walging en negatief affect. Na 12 weken werden deze vragenlijsten opnieuw afgenomen. Dit onderzoek toonde aan dat een toenemende walgingsneiging zorgde voor een toename in smetvreesklachten. Door de resultaten van dit onderzoek zou het kunnen zijn dat

(20)

deze walgingsneiging zorgt voor meer emotioneel redeneren op basis van walging, wat kan leiden tot een toename van smetvreesklachten.

Dit bevestigt ook de theorie Teachman (2006) dat appraisals een rol spelen bij smetvrees. Als emotioneel redeneren op basis van walging wordt vergeleken met emotioneel redeneren op basis van angst, dan laat emotioneel redeneren op basis van walging een sterker effect zien dan emotioneel redeneren op basis van angst. Dit biedt ondersteuning voor de relatie tussen emotioneel redeneren en secundary appraisals. Primary appraisals gaan over de overtuiging van de besmettelijkheid van het walgelijke object of de kans op een

walgingsreactie. De secundary appraisals gaan over de consequenties die er zijn als er gedacht wordt dat de primary appraisal waar is. Secundary appraisals laten emotioneel redeneren, namelijk het redeneren op basis van emoties, zien.

Het gevonden resultaat is echter niet bij alle soorten situaties te vinden. Uit dit onderzoek komt naar voren dat emotioneel redeneren op basis van walging bij personen met hoge scores op smetvrees zich beperkte tot sociale situaties waarin de persoon zelf besmet kan raken. Dit resultaat kan niet gegeneraliseerd worden naar individuele situaties met een kans op zelfbesmetting en sociale situaties met de kans om een ander persoon te besmetten. De generaliseerbaarheid van het gevonden effect is dus beperkt. Door middel van

replicatieonderzoek kan er gekeken worden of dit inderdaad zo is. Ook zou er verder kunnen worden gekeken of sociale situaties met de kans om zelf besmet te raken bestaat uit meerdere componenten, bijvoorbeeld de omgeving waarin de sociale situatie plaatsvindt, om zo het effect beter te kunnen begrijpen.

Verder zijn er twee soorten personen te onderscheiden, namelijk personen die het onderzoek gedaan hebben via een testzitting en personen die het onderzoek buiten de testzittingen om hebben gedaan. De data van de personen die meegedaan hebben aan de testzittingen liet zien dat 72 van de 88 mensen die meegedaan hebben aan de testzittingen in

(21)

de lage smetvrees groep zaten. Hierdoor is het zo dat er van de 99 personen die in de lage smetvrees groep zaten, er hiervan 72 meegedaan hadden aan de testzittingen. Van de overige 343 personen zaten er slechts 17 in de lage smetvrees conditie. De groep die in het verhouding het kleinst was, namelijk de groep die mee hebben gedaan via de testzitting, maakte in

verhouding het grootste deel op van de lage smetvrees groep. Verder is het zo dat de

deelnemers uit de lage smetvrees groep een score van 0 of 1 op de PI hadden, waarvoor je zo goed als alles invult met de uiterste score 0. Het kan zijn dat dit verschijnsel te verklaren valt door response fatigue. De personen hadden één uur de tijd om een aantal onderzoeken te voltooien. Dit kan ervoor zorgen dat de personen geen motivatie hadden om goed te antwoorden. Hierdoor zouden de deelnemers (bijna) alle PI vragen met 0 kunnen hebben beantwoord. Dit zou de extreme verhouding kunnen verklaren. Deze respons fatigue zouden de resultaten van het onderzoek kunnen hebben vertekend, doordat er zonder al te veel aandacht extreme waardes ingevuld werden door de testzitting deelnemers. Door deze extreme waardes zou het effect sterker lijken dan dat het daadwerkelijk is, waardoor de resultaten niet de realiteit weerspiegelen. In het vervolg zou het beter zijn als onderzoekers geen gebruik maken van methoden waarbij response fatigue kan optreden, om deze mogelijke vertekeningen te voorkomen.

De resultaten van dit onderzoek ondersteunen het idee dat emotioneel redeneren een rol kan spelen bij het in stand houden van smetvreesklachten. Als de huidige resultaten

gerepliceerd kunnen worden in een patiëntenpopulatie, dan zou er gedacht kunnen worden aan het ontwikkelen van een behandeling die de afname van emotioneel redeneren bevorderd. Lommen, Engelhard, Van den Hout en Arntz (2013) deden onderzoek naar het manipuleren van emotioneel redeneren, met een groep van 61 personen met een spinnenfobie. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt namelijk dat emotioneel redeneren te manipuleren is. In dit onderzoek werden personen ingedeeld in twee categorieën, waarbij de personen in de

(22)

experimentele categorie een manipulatie kregen die erop gericht is om emotioneel redeneren te verminderen en de controlegroep een manipulatie die ervoor zorgde dat het niveau van emotioneel redeneren van de personen niet veranderde gedurende het onderzoek. De

interventie uit de experimentele conditie bestond uit een training op de computer. Deelnemers kregen 60 korte scenario’s te zien met objectieve informatie over de veiligheid of

gevaarlijkheid van de situatie. De deelnemers verbeeldden het scenario vervolgens alsof ze het zelf mee hadden gemaakt en kozen tot slot een positieve of negatieve uitkomst voor het scenario. De resultaten laten zien dat de manipulatie in de experimentele conditie er

daadwerkelijk voor zorgde dat emotioneel redeneren significant afnam, wat leidde tot een verminderde inschatting van de gevaarlijkheid van de spin. Dit resultaat laat zien dat het mogelijk is om emotioneel redeneren te verminderen. Er zouden interventies ontwikkelt kunnen worden die de focus gaan leggen op het verminderen van emotioneel redeneren, aangezien het manipuleren hiervan mogelijk is. Berle et al. (2015) onderzochten of

emotioneel redeneren veranderde tijdens standaard individuele cognitieve gedragstherapie voor angststoornissen. Aan dit onderzoek deden 36 personen met een angststoornis mee en allen namen deel aan twaalf sessies standaard individuele cognitieve gedragstherapie voor deze angststoornis. De verandering in emotioneel redeneren werd gemeten aan de hand van semigestructureerd diagnostische gesprekken, vragenlijsten, een experimentele emotionele redeneertaak en een assessment na de behandeling. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat personen die hulp zoeken voor een angststoornis gebruik maken van emotioneel redeneren, maar standaard individuele cognitieve gedragstherapie zorgt niet voor veranderingen in het emotioneel redeneren. Er moet dus nog verder onderzoek gedaan worden naar interventies die emotioneel redeneren verminderen. Een voorbeeld hiervan is de eerder genoemde interventie van Lommen et al (2013), waarbij verbeelding en keuze van een positief of negatief einde van

(23)

een scenario de kern van de interventie vormen. Deze interventie zou een mooie aanvulling zijn op de standaard CGT behandeling.

Ten slotte is het zo dat er voornamelijk vrouwelijke psychologiestudenten hebben meegedaan aan dit onderzoek. Dit kan de generaliseerbaarheid beperken. Er is echter wel een minderheid die geen psychologie studeert en wel mee heeft gedaan. Daarnaast zijn er ook enkele mannen die met het onderzoek hebben meegedaan. Vervolgonderzoek zou een grotere variatie van mensen kunnen onderzoeken. Hierbij kan gelet worden op opleidingsniveau, leeftijd en sekse. Zo zijn de uitkomsten meer te generaliseren. Ook kan er gebruik worden gemaakt van een klinische deelnemersgroep. Omdat de resultaten gebruikt kunnen worden om een nieuwe behandelmethode te creëren, is het belangrijk om te weten of de resultaten ook opgaan voor een klinische deelnemersgroep. Zo kan er effectiever gekeken worden naar een verbeterde behandeling.

Samenvattend speelt emotioneel redeneren op basis van walging een rol bij het in stand houden van smetvreesklachten. De rol van emotioneel redeneren op basis van angst bij het in stand houden van smetvreesklachten is in mindere mate gevonden. Door het aantonen van de rol van emotioneel redeneren bij het in stand houden van smetvreesklachten kunnen er behandelingen voor personen met smetvrees worden ontwikkeld die focussen op het

(24)

Literatuurlijst

American Psychiatric Association. (2000). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (4th ed.). Washington, DC: Author.

American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (5th ed.). Washington, DC: American Psychiatric Association.

Arntz, A., Rauner, M., & Van den Hout, M. (1995). “If I feel anxious, there must be danger”: Ex-consequentia reasoning in inferring danger in anxiety disorders. Behaviour

research and Therapy, 33, 917-925.

Berle, D., Moulds, M. L., Starcevic, V., Milicevic, D., Hannan, A., Dale, E., Viswasam, K., & Brakoulias, V. (2015). Does emotional reasoning change during cognitive therapy for anxiety? Cognitive Behaviour Therapy, 1-13.

Burns, G. L., Keortge, S., Formea, G., & Sternberger, L. (1996). Revision of the Padua Inventory of obsessive-compulsive disorder symptoms: Distinctions between worry, obsessions, and compulsions. Behaviour Research and Therapy, 34, 163-173.

Connolly, K. M., Lohr, J. M., Olatunji, B. O., Hahn, K. S., & Williams, N. L. (2009).

Information processing in contamination fear: A covariation bias examination of fear and disgust. Journal of Anxiety Disorders, 23, 60-68.

Lommen, M. J. J., Engelhard, I. M., Van den Hout, M. A., & Arntz, A. (2013). Reducing emotional reasoning: An experimental manipulation in individuals with fear of spiders. Cognition and Emotion, 27, 1504-1512.

McKay, D., Abramowitz, J. S., Calamari, J. E., Kyrios, M., Radomsky, A., Sookman, D., Taylor, S., & Wilhelm, S. (2004). A critical evaluation of obsessive-compulsive disorder subtypes: Symptoms versus mechanisms. Clinical Psychology Review, 24, 283-313.

(25)

contamination-related OCD symptoms: The mediating role of mental contamination. Journal of Obsessive-Compulsive and Related Disorders, 3, 77-82.

Moretz, M. W., & McKay, D. (2008). Disgust sensitivity as a predictor of obsessive- compulsive contamination symptoms and associated cognitions. Journal of Anxiety Disorders, 22, 707-715.

Olatunji, B. O. (2010). Changes in disgust correspond with changes in symptoms of

contamination-based OCD: A prospective examination of specifity. Journal of Anxiety Disorders, 24, 313-317.

Rachman, S. (2004). Fear of contamination. Behaviour Research and Therapy, 42, 1227- 1255.

Teachman, B. A. (2006). Pathological disgust: In the thoughts, not the eye, of the beholder. Anxiety, Stress, and Coping, 19, 335-351.

Veldhuis, J., Dieleman, J. P., Wohlfarth, T., Storosum, J. G., Van den Brink, W., Sturkenboom, M. C. J. M., & Denys, D. (2012). Incidence and prevalence of “diagnosed OCD” in a primary care, treatment seeking, population. International Journal of Psychiatry in Clinical Practice, 16, 85-92.

Verwoerd, J., De Jong, P. J., Wessel, I., & Van Hout, W. J. P. J. (2013). “If I feel disgusted, I must be getting ill”: Emotional reasoning in the context of contamination fear.

Behaviour Research and Therapy, 51, 122-127.

Verwoerd, J., Van Hout, W. J. P. J., & De Jong, P. J. (2016). Disgust- and anxiety-based emotional reasoning in non-clinical fear of vomiting. Journal of Behavior Therapy and Experimental Psychiatry, 50, 83-89.

Woody, S. R., & Teachman, B. A. (2000). Intersection of Disgust and Fear: Normative and Pathological Views. Clinical Psychology: Science and Practice, 7, 291-211.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

A longitudinal cohort study with repeated measurements was conducted to expand our knowledge of work functioning among cancer patients who had returned to work after cancer

The next chapter will concentrate on a review of the literature relevant to: boxing in Northern Ireland; Conflict Transformation literature in Northern Ireland; Sport for

Indien de gedraging van de dochteronderneming of ketenpartner toegerekend kan worden aan de Nederlandse onderneming, dient het opzet nog vastgesteld te worden

In particular, the focus is on the perception and realisation of fricatives and non-r-coloured vowel- containing words, and how this has changed over the years due to factors such as

Five-year-olds’ systematic errors in second-order false belief tasks are due to first-order theory of mind strategy selection: A computational modeling study.. Frontiers

The UTP Directive raises funda- mental issues of competition law and market regulation, such as exploitative and exclusionary practices in the context of economic dependence,

Such energy flexible manufacturing systems can achieve different development levels of energy flexibility: energy demand flexibility, balanced energy self-sufficiency and real

The acquired images are streamed to the laptop during the flight and are iteratively processed to generate a building damage map of the area.. As shown in Figure 4 two different