• No results found

De integratie van misinformatie in het episodisch geheugen via reconsolidatie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De integratie van misinformatie in het episodisch geheugen via reconsolidatie"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Integratie van Misinformatie in het Episodisch Geheugen via Reconsolidatie

Bachelorthese van Danja van der Steeg Studentnummer: 10529489

Datum: 2 juni 2017

(2)

Abstract

Herinneringen zijn geen exacte weergave van het verleden, en kunnen worden aangepast. Dit kan er toe leiden dat herinneringen minder accuraat zijn na blootstelling aan misleidende informatie, het misinformatie effect. Dit leidt tot problemen met getuigenverklaringen. In dit onderzoek werd gekeken of misinformatie geïntegreerd wordt in het episodisch geheugen via reconsolidatie. Alle 28 deelnemers zagen, verdeeld over drie dagen, meerdere afbeeldingscombinaties. De herinneringen aan de afbeeldingen getoond op dag één werden op dag twee al dan niet gereactiveerd en vervolgens werd er wel of geen misleidende informatie aangeboden. Iedereen doorliep alle condities. Op dag drie werd gevraagd naar de herinneringen aan dag één. Er werd geen afname van originele herinneringen gevonden en de toename in incorrecte herinneringen kwam niet overeen met de verwachtingen over reconsolidatie. Dit wijst erop dat reconsolidatie geen rol speelt bij de integratie van misinformatie in het episodisch geheugen. Dit onderzoek draagt bij aan het verhelderen van het werkingsmechanisme van het misinformatie effect, en heeft implicaties voor de manier van horen van getuigen.

(3)

Herinneringen zijn geen exacte weergave van het verleden. Zo is gebleken dat herinneringen aangepast kunnen worden door het toevoegen van nieuwe informatie (Hupbach, Hardt, Gomez & Nadel, 2008). Het geheugen is dus niet statisch, maar dynamisch van aard. Deze kneedbaarheid kan gezien worden als een adaptief proces, dat het mogelijk maakt herinneringen up to date en relevant te houden (Lee, 2009).

Dit aanpassingsvermogen heeft echter ook een keerzijde: het kan leiden tot integratie van foutieve informatie (misinformatie) in het geheugen (Loftus, 2005). Het misinformatie effect verwijst naar de verminderde accuraatheid van herinneringen, na blootstelling aan misleidende informatie. Het is de verandering in wat mensen rapporteren waargenomen te hebben, na blootstelling aan misleidende informatie (Loftus, 2005).

Een voorbeeld hiervan is een experiment waarin participanten een verkeersongeluk te zien kregen, waarna óf misleidende informatie óf neutrale informatie gegeven werd met betrekking tot de details van de gebeurtenis. Als er bijvoorbeeld een stopbord te zien was in de originele situatie, werd als misleidende informatie gesproken over een voorrangsbord, en als neutrale informatie over een verkeersbord. Daarna werd gekeken in hoeverre participanten informatie over het verkeersongeluk dat ze in eerste instantie te zien kregen herkenden. Daaruit bleek dat participanten die misleidende informatie hadden gekregen minder accuraat waren in het herkennen van de originele informatie dan participanten die neutrale informatie hadden gekregen (Payne, Toglia & Anastasi, 1994).

Dit misinformatie effect kan leiden tot verschillende problemen. Zo heeft het belangrijke implicaties voor getuigenverklaringen. Wanneer dit namelijk optreedt in getuigenverklaringen kan dit leiden tot verkeerde veroordelingen (Schacter & Loftus, 2013). Maar ook tot stigma wanneer iemand uiteindelijk niet veroordeeld wordt.

Het risico dat een misinformatie effect optreedt is iedere keer aanwezig wanneer getuigen incorrecte informatie over de gebeurtenis krijgen. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren wanneer getuigen met

(4)

elkaar spreken over de gebeurtenis (Edelson, Sharot, Dolan & Dudai, 2011). Daarnaast is dit risico ook aanwezig wanneer er leidende vragen worden gesteld bij de ondervraging van getuigen (Loftus, 2005). Bovendien kan misinformatie worden geïntroduceerd wanneer getuigen informatie over de gebeurtenis krijgen via de media (Loftus, 2005). Dit zijn stuk voor stuk situaties die heel goed voor kunnen komen in het dagelijks leven, en het risico dat het misinformatie effect optreedt is dan ook reëel. Daarnaast lijkt het misinformatie effect sterk. Uit een onderzoek bleek dat een groot deel (47%,) van de proefpersonen misinformatie rapporteerden als onderdeel van de originele herinnering (Okado en Stark, 2005, aangehaald in Loftus, 2005). Er is nog geen manier gevonden om integratie van misinformatie te voorkomen. Waarschuwen helpt niet of weinig (Loftus, 2005).

Bovendien is niet te achterhalen of een herinnering waar is of niet. Een herinnering met misinformatie wordt als echt ervaren (Loftus, 2005). De ervaring van de persoon zelf geeft dus geen informatie die kan helpen onderscheid te maken tussen herinneringen met en zonder misinformatie. Er zijn indicaties dat de neurologische structuur anders is, maar op de fMRI van een individu is niet te zien of een herinnering correct is of niet (Schacter & Loftus, 2013).

Gezien de verregaande consequenties die de integratie van misinformatie kan hebben, is het van groot belang dat er duidelijkheid komt hoe het beste omgegaan kan worden met deze functie van het geheugen. Meer begrip van het mechanisme dat zorgt voor integratie van (mis)informatie, en de bijbehorende voorwaarden waaronder het optreedt, kan hier een belangrijke bijdrage aan leveren. Hieruit zouden adviezen voort kunnen komen over de beste situatie en manier om getuigen te horen, en hoe omgegaan kan worden met blootstelling van getuigen aan informatie.

Naast het voorkomen in getuigenverklaringen kan integratie van misinformatie ook gezien worden binnen psychotherapie. Zo is het in het verleden voorgevallen dat mensen na suggesties van de therapeut valse herinneringen bleken te hebben (Grey, 2011). Verder is uit experimenteel onderzoek van Paterson, Whittle & Kemp (2015) gebleken dat het misinformatie effect mogelijk ook tot problemen

(5)

kan leiden bij post-incident debriefing (Paterson, Whittle & Kemp, 2015). Dit is een therapievorm waarbij hulpverleners na het meemaken van een heftige gebeurtenis, deze gebeurtenis en de details daarvan met elkaar bespreken (Paterson, Whittle & Kemp, 2015). Naast deze negatieve invloed van dit aanpassingsvermogen van het geheugen op de therapie, is het aannemelijk dat ditzelfde aanpassingsvermogen van het geheugen betrokken is bij positieve therapie uitkomsten. Zo zou het kunnen zijn dat het bespreken van negatieve herinneringen met een therapeut, die net een ander perspectief biedt op de gebeurtenissen, iemand kan helpen deze herinnering net vanuit dat andere perspectief op te slaan. Hierdoor zou het kunnen dat vervolgens minder negatieve effecten van die herinnering optreden dan voorheen.

Meer begrip van het mechanisme van integratie van (mis)informatie en wanneer het optreedt kan bijdragen aan een positievere uitkomst van therapie, wanneer men weet hoe en wanneer dit mechanisme het best ingezet kan worden. In de huidige behandelingen wordt hier niets mee gedaan, dus zou kennis hierover en het vervolgens bewust omgaan met deze functie van het geheugen veel kunnen opleveren. Naast het inzetten van dit mechanisme om gewenste integratie van informatie in het geheugen te bevorderen, kan meer kennis en begrip voorkomen dat er juist problemen optreden door ongewenste effecten van informatie integratie in het geheugen, zoals het creëren van valse herinneringen. Er is dus aan twee kanten winst te behalen.

Zoals uit het voorgaande blijkt is het belangrijk om meer te weten te komen over het misinformatie effect. Een theorie die het misinformatie effect zou kunnen verklaren is de reconsolidatietheorie. Deze stelt dat wanneer een herinnering gereactiveerd wordt, deze tijdelijk in een labiele staat komt. In deze kwetsbare staat zou de herinnering gevoelig zijn voor aanpassing. Pas na het proces van reconsolidatie zou de herinnering weer stabiel opgeslagen zijn (Lee, 2009). Reconsolidatie zou dus het mechanisme kunnen zijn waarmee (mis)informatie opgenomen wordt in het episodisch geheugen. Als er sprake is van reconsolidatie heeft dit een belangrijke extra implicatie: de originele

(6)

herinnering zou dan echt weg zijn. Deze is namelijk overschreven door de herinnering met de misinformatie. In het geval van getuigenverklaringen betekent dit dat de originele herinnering echt weg is, en in de context van therapie zou dit betekenen dat er geen terugval mogelijk is: de originele herinnering die problemen veroorzaakte is verdwenen. Voor het optreden van reconsolidatie is de aanwezigheid van verschillende criteria nodig. Dit zijn voorwaarden waar aan voldaan moet worden, om reconsolidatie, en dus integratie van nieuwe informatie mogelijk te maken (Finnie & Nader, 2012). Zo is gebleken dat reactivatie van de originele herinnering nodig is om reconsolidatie te bewerkstelligen (Finnie & Nader, 2012). Daarnaast zijn er zogenaamde boundary conditions die er voor zorgen dat reconsolidatie uiteindelijk wel of niet optreedt, wanneer aan de criteria voldaan is. Zo is duidelijk geworden dat de tijd tussen reactivatie en introduceren van nieuwe informatie niet te lang mag zijn (Chan & LaPaglia, 2013). Ook moet de aangeboden misinformatie te maken hebben met de originele herinnering (Chan & LaPaglia, 2013; Finnie & Nader, 2012). Eerder onderzoek heeft ondersteuning gevonden voor het idee van reconsolidatie. Zo hebben Chan en LaPaglia (2013) onderzoek gedaan naar reconsolidatie in het episodisch geheugen door deelnemers een film te laten zien, en hen daarna óf wel, óf niet te vragen naar details van deze film om de herinnering aan de film te reactiveren. Na deze vragen werden de deelnemers blootgesteld aan misleidende informatie. Chan en LaPaglia (2013) vonden dat deelnemers die blootgesteld waren aan misleidende informatie na het reactiveren van de originele herinnering, minder originele herinneringen herkenden bij een herkenningstest dan deelnemers waarbij de originele herinnering niet gereactiveerd werd voorafgaand aan blootstelling aan misleidende informatie. Dit laat zien dat de originele herinnering was aangetast. Dit kan verklaard worden vanuit de reconsolidatietheorie die stelt dat de originele herinneringen aangetast worden doordat deze overschreven worden door de aangeboden misinformatie. In het onderzoek van Chan en LaPaglia (2013) is niet onderzocht of dit het geval was, er werd namelijk enkel gekeken naar het al dan niet intact zijn van de originele herinnering, en niet naar de aanwezigheid van herinneringen met misinformatie.

(7)

Daarnaast hebben Hupbach, Gomez, Hardt en Nadel (2007) onderzocht of reconsolidatie de originele herinnering kan aanpassen. Hiertoe kregen deelnemers op dag één een reeks objecten te zien die onthouden moesten worden, en werd er op dag twee óf wel óf niet gevraagd naar de procedure van dag één, dit diende als reactivatie van de originele herinnering. Hierna kregen de deelnemers een nieuwe reeks objecten te zien die onthouden moesten worden. Op dag drie werd deelnemers gevraagd zoveel mogelijk objecten van dag één te noemen. Er werd gevonden dat de deelnemers die een reminder hadden ontvangen op dag twee, meer objecten van dag twee herinnerden als zijnde van dag één terwijl dit niet het geval was voor de deelnemers die geen reminder hadden ontvangen. Deze resultaten wijzen erop dat er reconsolidatie heeft plaatsgevonden waardoor informatie van dag twee is toegevoegd aan de herinnering van dag één. Verder bleek dat de originele herinneringen van dag één niet verslechterd waren voor de deelnemers waarvan de herinnering gereactiveerd was ten opzichte van de deelnemers waarbij de herinnering niet gereactiveerd was. Dit spreekt het idee tegen dat er sprake is van het overschrijven van de originele herinnering door de herinnering met de misinformatie. Dit verschil tussen de bevindingen van Hupbach, Gomez, Hardt en Nadel (2007) en Chan en LaPaglia (2013) zou verklaard kunnen worden doordat in het onderzoek van Hupbach, Gomez, Hardt en Nadel (2007) de nieuw aangeboden informatie geen connectie had met de originele herinnering, terwijl dit in het onderzoek van Chan en LaPaglia (2013) wel zo was. Zoals eerder genoemd is dit een boundary condition. Dit idee wordt onderstreept doordat Chan en LaPaglia (2013) vonden dat de afname van herkende originele herinneringen niet optrad wanneer de aangeboden misinformatie geen connectie had met het originele verhaal.

Source confusion zou een mogelijke andere verklaring kunnen zijn voor de gevonden resultaten. Source confusion houdt in dat iemand niet meer weet uit welke bron de informatie komt. Waar de

reconsolidatietheorie stelt dat het misinformatie effect komt doordat de originele herinnering overschreven wordt met de nieuwe misinformatie, stelt de source confusion theorie dat de persoon in

(8)

kwestie niet meer weet uit welke bron de misinformatie komt en deze ten onrechte toeschrijft aan de originele situatie (Chan & LaPaglia, 2013). Echter lijkt dit niet alles te kunnen verklaren. Zo zou het kunnen zijn dat bij het onderzoek van Chan en LaPaglia (2013) de originele herinnering bij de deelnemers nog wel aanwezig was, maar dat de deelnemers door source confusion niet meer zeker wisten of deze herinnering hoorde bij het eerste leermoment. Er werd namelijk gevraagd of de informatie herkend werd als zijnde afkomstig van het eerste leermoment. Hierdoor zou het kunnen dat deelnemers terughoudender antwoordden wanneer ze de informatie herkenden, maar niet meer wisten van welk leermoment. Dit zou het aantal correct herkende antwoorden kunnen hebben verminderd. Om deze mogelijkheid uit te sluiten werd door Chan en LaPaglia (2013) de procedure herhaald, maar nu werd deelnemers gevraagd of ze de informatie uit de film herkenden, zonder te vragen naar het moment van aanbieden. Ook nu herkenden deelnemers de originele informatie minder goed wanneer deze gereactiveerd was. Dit wijst er op dat de originele herinnering niet meer aanwezig is. Ook in het eerder besproken onderzoek van Hupbach, Gomez, Hardt en Nadel (2007) waarin gevonden werd dat herinneringen aan een reeks objecten van het tweede leermoment, toegeschreven werden aan het eerste leermoment zou geargumenteerd kunnen worden dat er sprake was van source confusion. Echter zou vanuit de source confusion theorie verwacht worden dat er ook intrusies van het originele leermoment naar het tweede leermoment zouden zijn. Gezien dit niet gevonden is wijzen deze bevindingen erop dat er geen sprake is van source confusion maar dat de herinnering aangepast wordt, ofwel er nieuwe informatie wordt geïntegreerd (Hupbach, Gomez & Nadel, 2009).

In het huidige onderzoek zal gekeken worden of misinformatie geïntegreerd wordt in het episodisch geheugen via reconsolidatie. Daarbij zal ook gekeken worden naar een boundary condition hiervan. Er is nog maar weinig onderzoek gedaan naar dit onderwerp. Chan en LaPaglia (2013) deden hier al wel onderzoek naar, maar keken alleen naar de originele herinneringen. In het huidige onderzoek zal gekeken worden naar zowel het effect op originele herinneringen als naar “valse” herinneringen van

(9)

het tweede leermoment die herinnerd worden als van het eerste leermoment. Hupbach, Gomez, Hardt en Nadel (2007) keken ook naar beide maar zagen geen afname van originele herinneringen. In dat onderzoek had de nieuw aangeboden informatie geen connectie met de originele herinnering. Om dat punt te ondervangen werd in dit onderzoek onder andere informatie aangeboden die sterk leek op de originele informatie en daar dus een duidelijke connectie mee had. Een ander sterk punt van dit onderzoek is dat er binnen deelnemers gekeken wordt, in tegenstelling tot andere onderzoeken die allemaal tussen deelnemers vergeleken. Verder zal gekeken worden naar de relatie tussen de sterkte van de originele herinnering en het optreden van reconsolidatie. Dit kan waardevolle informatie opleveren over welke herinneringen gevoeliger en minder gevoelig zullen zijn voor reconsolidatie, want uit onderzoek van Fernandez, Bavassi, Forcato en Pedreira (2016) bleek dat de sterkte van de originele herinnering een boundary condition is voor het optreden van reconsolidatie. Zij vonden dat hoe sterker de originele herinnering is, hoe minder deze originele herinnering verstoord werd. In hun onderzoek werd echter alleen gekeken naar de relatie tussen de sterkte van de herinnering en het verstoren van de originele herinnering, en niet naar het toevoegen van nieuwe informatie aan de herinnering. In dit onderzoek zal wel gekeken worden naar de relatie tussen de sterkte van de originele herinnering en het toevoegen van nieuwe informatie aan de originele herinnering.

Om te kijken of misinformatie wordt opgenomen in het episodisch geheugen via reconsolidatie zullen in drie sessies afbeeldingen getoond worden aan de deelnemers. Tijdens de eerste sessie worden meerdere afbeeldingen getoond tegen achtergrondafbeeldingen, deze achtergrondafbeeldingen dienen als context. Na het tonen van iedere afbeelding wordt de ervaring van levendigheid van de voorstelling van de afbeelding gemeten, er wordt vanuit gegaan dat dit een voorspeller is voor hoe sterk de herinnering aan deze afbeeldingen zal worden. In de daaropvolgende sessie worden herinneringen van sommige van deze afbeeldingen gereactiveerd door de bijbehorende context te laten zien en van sommige afbeeldingen niet. Na het al dan niet reactiveren van de herinnering wordt opnieuw een

(10)

voorgrondafbeelding laten zien. Deze afbeelding is óf identiek aan de afbeelding op de eerste dag, en dus consistent met de herinnering. Óf de afbeelding lijkt veel op de afbeelding van de eerste dag, en is daardoor misleidend. De laatste optie is dat de afbeelding compleet anders is dan die op de eerste dag. Vervolgens zal in een derde sessie gekeken worden of de deelnemers in staat zijn om de originele herinnering van de eerste sessie op te halen en of deze is aangepast door de afbeelding die getoond werd tijdens de tweede sessie.

Op basis van de criteria en boundary conditions van het reconsolidatieproces wordt verwacht dat de originele herinnering alleen aangepast zal worden als deze eerst wordt gereactiveerd (Chan & LaPaglia, 2013) en wanneer de vervolgens aangeboden afbeelding vergelijkbaar is met de originele afbeelding (Chan & LaPaglia, 2013). Ook wordt verwacht dat een sterkere herinnering moeilijker aan te passen is dan een minder sterke herinnering (Fernandez, Bavassi, Forcato & Pedreira, 2016). Het effect van de reconsolidatie wordt verwacht tweeledig te zullen zijn. En dit effect zal alleen optreden bij de afbeeldingen waarbij op de tweede dag de originele herinnering wordt gereactiveerd voorafgaand aan de introductie van nieuwe informatie, en waarbij de nieuwe afbeelding lijkt op de originele afbeelding. Aan de ene kant wordt verwacht dat afbeeldingen die op de eerste dag getoond worden minder goed teruggehaald zullen kunnen worden. En tegelijkertijd wordt voor afbeeldingen die voor het eerst getoond werden op de tweede dag verwacht dat deelnemers vaker foutief zullen aangeven dat deze de eerste dag waren getoond.

Methode Deelnemers

Achtentwintig studenten van de Universiteit van Amsterdam (UvA) deden mee aan dit onderzoek. De werving van de studenten ging via de site van het lab van de UvA. Deelnemers kregen als beloning drie psychology research credits. Exclusiecriteria voor het onderzoek waren een leeftijd jonger

(11)

dan 18 jaar, een leeftijd ouder dan 35 jaar, wegens psychologische klachten het afgelopen jaar in behandeling zijn geweest, een neurologische (bijvoorbeeld epilepsie) of lichamelijke (bijvoorbeeld astma) aandoening hebben, het consumeren van gemiddeld meer dan 15 glazen alcohol per week, gemiddeld meer dan één keer per week gebruiken van cannabis of een andere drug en het ooit hebben meegemaakt van een ernstig traumatische ervaring (bijvoorbeeld een ernstig verkeersongeluk).

Materiaal

Zowel de voor- als achtergrondafbeeldingen hadden een neutrale inhoud en werden aangeboden met behulp van een speciaal voor dit onderzoek ontwikkeld programma. Een voorbeeld van een afbeeldingscombinatie is een achtergrondafbeelding van de binnenkant van een kweekkas en een voorgrondafbeelding van een kraan. Op de eerste dag werd er mondeling een gestandaardiseerde uitleg gegeven over de experimentele taak, door het voorlezen van instructies. Daarna las de deelnemer deze instructies nogmaals zelf op de computer. Deelnemers werden gevraagd om de inhoud van de voorgrondafbeelding zo levendig mogelijk voor te stellen in relatie tot de achtergrondafbeelding. Hierna werd de taak gestart waarbij 200 combinaties van achtergrond- en voorgrondafbeeldingen werden getoond. Figuur 1 laat voorbeelden zien van de verschillende afbeeldingcombinaties welke getoond werden op alle drie de dagen voor de verschillende condities.

(12)

Figuur 1: Voorbeelden van afbeeldingcombinaties voor de verschillende typen informatie: consistent,

nieuw en misleidend in zowel de reactivatie als geen-reactivatie conditie, getoond tijdens het onderzoek.

In zowel de reactivatie als de geen-reactivatie conditie met consistente afbeeldingen werden 20 afbeeldingen, dus 40 in totaal, getoond. In beide misinformatie condities werden 40 afbeeldingen, dus 80 in totaal getoond, en in beide condities waar op de tweede dag nieuwe afbeeldingen werden getoond werden ook 40 afbeeldingen, dus 80 in totaal getoond. Op zowel de eerste als de tweede dag werden de achtergrondafbeeldingen zeven seconden getoond. Na drie seconden werd twee seconden lang de voorgrondafbeelding getoond. Dit is schematisch weergegeven in Figuur 2. Vervolgens werd op de eerste dag na iedere combinatie van een voorgrond- en achtergrondafbeelding gevraagd naar de levendigheid van de beleving aan de hand van de vraag “Hoe levendig was je mentale voorstelling?”. Met behulp van een visual analogue scale (VAS) die liep van “niet levendig” tot “zeer levendig” konden de deelnemers met een muisklik hun antwoord aangeven. De deelnemers hadden hier drie seconden de tijd voor, zie Figuur 2. Het antwoord op deze vraag werd verwacht voorspellend te zijn voor de sterkte

(13)

van de te vormen herinnering, waarbij “zeer levendig” een sterke herinnering en “niet levendig” een zwakke herinnering zou voorspellen.

Figuur 2: Schematische weergave van de timing van de getoonde afbeeldingen op de verschillende

dagen.

Op de tweede dag werden weer instructies voor de experimentele taak voorgelezen, waarna de deelnemer deze nogmaals zelf las op de computer. Hierna werd de experimentele taak gestart. De afbeeldingen werden in grote lijnen op dezelfde wijze aangeboden als op dag één. Verschillend was dat in de geen-reactivatie condities de achtergrondafbeeldingen onherkenbaar waren gemaakt, in de reactivatie condities werden dezelfde achtergrondafbeeldingen als die van dag één getoond. In de consistente condities werden dezelfde voorgrondafbeeldingen als die van dag één getoond. In de misleidende condities werden voorgrondafbeeldingen getoond die sterk leken op die van dag één. En in de condities met de “nieuwe” afbeeldingen werden voorgrondafbeeldingen getoond die niets te maken hadden met de voorgrondafbeeldingen van dag één. Zie ook Figuur 1. De timing van het aanbieden van de afbeeldingen was hetzelfde als op dag één, zie Figuur 2.

(14)

Op de derde dag werden opnieuw instructies voor de experimentele taak voorgelezen, waarna de deelnemer deze nogmaals zelf las op de computer. Deelnemers werden gevraagd van iedere voorgrondafbeelding aan te geven of deze getoond was op dag één, dan werd de afbeelding “oud” genoemd. Wanneer deelnemers dachten deze voor het eerst op dag twee of dag drie gezien te hebben werd deze “nieuw” genoemd. Er werd aan de deelnemers verteld dat ze zoveel tijd konden nemen als nodig was om te antwoorden, en dat de reactietijd gemeten werd. Vervolgens werden 280 voorgrondafbeeldingen getoond tegen een zwarte achtergrond. In de consistente condities werden voor zowel de reactivatie conditie als de geen-reactivatie conditie 20 afbeeldingen laten zien. In alle andere informatie condities werden voor iedere reactivatie conditie in totaal 40 afbeeldingen getoond, waarvan steeds 20 afbeeldingen al eerder op dag één waren getoond, en 20 afbeeldingen al eerder op dag twee waren getoond. Daarnaast werden er nog 80 lures getoond, die voor het eerst op de derde dag aangeboden werden. De snelheid waarmee de afbeeldingen werden getoond werd bepaald door de deelnemers zelf. Na elke voorgrondafbeelding werd de vraag “Heb je dit plaatje tijdens de eerste sessie gezien?” gesteld. De antwoordmogelijkheden op deze vraag waren “heel zeker dat het plaatje nieuw is”, “enigszins zeker dat het plaatje nieuw is”, “gok dat het plaatje nieuw is”, “gok dat het plaatje oud is”, “enigszins zeker dat het plaatje oud is”, “Heel zeker dat het plaatje oud is”. Hierbij betekende “oud” dat de deelnemer dacht de afbeelding de eerste dag gezien te hebben en “nieuw” dat de deelnemer dacht de afbeelding op de tweede of derde dag voor het eerst gezien te hebben.

Analyse

Om te bepalen in hoeverre de originele herinnering verstoord was werd de proportie berekend van correct herkende afbeeldingen op dag drie, welke getoond waren op dag één. Daarnaast werd de proportie berekend van afbeeldingen die op dag twee getoond waren maar incorrect herinnerd werden als getoond op dag één, gemeten op dag drie. Dit zou een maat moeten zijn voor de mate van integratie

(15)

van misinformatie. De proporties werden berekend voor de verschillende combinaties van reactivatie condities en typen informatie. Op basis van de proporties correct herkende afbeeldingen werd met behulp van SPSS een two-way repeated-measures ANOVA uitgevoerd. De eerste factor is reactivatie met de niveaus wel en geen reactivatie. De tweede factor is type informatie met de niveaus consistent, misleidend en nieuw. Verwacht werd dat er een afname in proportie correcte herinneringen zou zijn in de reactivatie conditie met de misleidende afbeeldingen vergeleken met de geen-reactivatie conditie met misleidende afbeeldingen en met de condities met nieuwe afbeeldingen. Dit omdat verwacht werd dat alleen in deze conditie de originele herinnering overschreven zou worden via het reconsolidatieproces. Verder werd verwacht dat de proporties correcte herinneringen in de consistente condities hoger waren in vergelijking met de andere typen informatie omdat de afbeeldingen tweemaal getoond werden. De verwachtingen zijn weergegeven in Figuur 3. Er werd dus een interactie verwacht tussen type informatie en wel of geen reactivatie.

Figuur 3: Verwachtingen proportie correct herkende afbeeldingen op dag drie, welke getoond waren op

(16)

Op basis van de proportie incorrect herinnerde afbeeldingen, welke getoond waren op dag twee maar incorrect herinnerd werden als getoond op dag één, werd met behulp van SPSS een two-way

repeated-measures ANOVA uitgevoerd. De eerste factor was reactivatie met de niveaus wel en geen

reactivatie. De tweede factor was type informatie met de niveaus misleidend en nieuw. Er werd een toename verwacht in proportie incorrecte herinneringen in de misinformatie conditie met reactivatie ten opzichte van de andere condities. Dit omdat verwacht werd dat alleen wanneer de originele herinnering werd gereactiveerd en de vervolgens aangeboden afbeelding leek op de originele afbeelding deze nieuwe informatie in de originele herinnering werd geïntegreerd. Deze verwachting is schematisch weergegeven in Figuur 4. Er werd dus een interactie verwacht tussen type informatie en wel of geen reactivatie.

Figuur 4: Verwachtingen proportie incorrect herkende afbeeldingen op dag drie, welke getoond waren

op dag twee maar waarvan gedacht werd dat deze getoond waren op dag één voor de verschillende experimentele condities.

(17)

Wanneer de verwachte interactie gevonden werd zou voor beide uitkomstmaten een planned

comparison worden uitgevoerd. De planned comparison zou zijn tussen de “misleidende” en “nieuwe”

afbeeldingen in zowel de reactivatie als de geen-reactivatie conditie.

Als de hierboven beschreven verwachtingen uitkomen, wijst dit er op dat reconsolidatie heeft plaatsgevonden en zal gekeken worden of er een significante correlatie is tussen de levendigheid gemeten op dag één en de proporties correcte en incorrecte herinneringen binnen de reactivatie conditie. Er werd een positieve correlatie verwacht tussen levendigheid en proportie correcte herinneringen en een negatieve correlatie tussen levendigheid en proportie incorrecte herinneringen.

Procedure

Om er zeker van te zijn dat er incidenteel leren werd gemeten, en deelnemers geen andere leerstrategieën zouden toepassen werd hen verteld dat het ging om een verbeeldingstaak. Na afloop van het experiment werden de deelnemers geïnformeerd over het ware doel van het onderzoek. Alle deelnemers doorliepen dezelfde procedure. Het onderzoek bestond uit drie sessies die op drie opeenvolgende dagen werden uitgevoerd. Elke sessie duurde ongeveer een uur.

Op de eerste dag begonnen de deelnemers met het lezen van de informatiebrochure, gevolgd door het schriftelijk beantwoorden van een aantal vragen over de gezondheid, en het tekenen van een

informed consent. Hierna werden een aantal vragenlijsten ingevuld op de computer. Deze vragenlijsten

werden voor dit onderzoek niet gebruikt. Vervolgens werden de instructies gegeven waarna de experimentele taak werd gestart. Na afloop van de taak werden er nog een aantal vragenlijsten op de computer ingevuld.

Op de tweede dag begonnen de deelnemers met het invullen van een aantal vragenlijsten op de computer. Hierna werden weer instructies gegeven, gevolgd door het starten van de experimentele taak. Na afloop van de taak werden er nog een aantal digitale vragenlijsten ingevuld.

(18)

De derde dag begon wederom met het invullen van een aantal digitale vragenlijsten. Hierna volgden weer instructies, waarna de experimentele taak werd gestart. Na afloop van de experimentele taak werden weer een aantal vragenlijsten digitaal ingevuld. Vervolgens vulden de deelnemers een korte vragenlijst in over het onderzoek zelf, waarna ze geïnformeerd werden over het doel van het onderzoek.

Resultaten

Van de 29 deelnemers is de data van 28 deelnemers meegenomen in de analyse. Eén deelnemer werd uit de analyse gehaald omdat deze een oude versie van de experimentele taak aangeboden had gekregen.

De gemiddelde proporties van correct herkende plaatjes op dag drie, welke getoond waren op dag één voor de verschillende condities zijn weergegeven in Tabel 1.

Tabel 1

Gemiddelde Proportie Plaatjes die correct herinnerd werden als van Dag één en Standaarddeviaties (tussen Haakjes) voor de verschillende Typen Informatie in zowel de reactivatie als niet-reactivatie Conditie

Consistent Misleidend Nieuw

Reactivatie conditie 0,83 (0,12) 0,55 (0,19) 0,40 (0,20) Niet-reactivatie conditie 0,74 (0,14) 0,49 (0,15) 0,37 (0,19)

(19)

De Mauchly’s test op de proportie correcte herinneringen was significant Χ2(2) = 6,54, p = ,038

voor type informatie en ook significant Χ2(2) = 8,05, p = ,018 voor de interactie tussen type informatie en

reactivatie conditie. Dus aan de aanname van sphericiteit werd niet voldaan. Daarom werden de vrijheidsgraden aangepast met de Huynh-Feldt correctie. De Huynh-Feldt correctie kreeg de voorkeur boven de Greenhouse-Geisser correctie omdat de geschatte sphericiteiten (ε = 0,82 en ε = 0,79) groter waren dan 0,75.

De voorspelling die getest werd was dat de proportie correcte herinneringen in de misleidende conditie met reactivatie lager zou zijn vergeleken met de misleidende conditie zonder reactivatie en met de conditie met nieuwe afbeeldingen. De repeated measures ANOVA toets op de gemiddelde proporties liet een significant hoofdeffect zien voor type informatie, F(1,73 ,46,6) = 202,3, p < ,001. Dit betekent dat de gemiddelde proporties voor de correcte herinneringen significant verschilden tussen de verschillende typen informatie. Er is ook een significant hoofdeffect voor context gevonden, F(1, 27) = 8,50, p = ,007. Dit wijst erop dat ook tussen de reactivatie en niet-reactivatie conditie er een significant verschil is in de gemiddelde proporties voor de correcte herinneringen. Er was geen significante interactie tussen type informatie en context, F(1,66, 44,8) = 1,196, p = ,305. Het ontbreken van een significante interactie betekent dat er geen significant verschil is tussen de gemiddelde proportie correct herinnerde afbeeldingen van dag één op dag drie tussen de reactivatie condities voor de verschillende typen informatie. Terwijl juist verwacht werd dat de proportie correcte herinneringen in de reactivatie conditie significant lager zou zijn vergeleken met de niet-reactivatie conditie, maar alleen in de misinformatie conditie. Figuur 5 laat de gemiddelde proporties van correcte herinneringen zien inclusief betrouwbaarheidsintervallen.

(20)

Figuur 5: Gemiddelde proportie correct herinnerde afbeeldingen van dag één op dag drie voor de

verschillende condities, inclusief 95% betrouwbaarheidsintervallen.

Op basis van het hoofdeffect voor type informatie en Figuur 5 is te zien dat over het algemeen consistente afbeeldingen het best herinnerd werden, gevolgd door misleidende afbeeldingen en daarna nieuwe afbeeldingen. De hogere proportie voor de consistente conditie was in lijn met de verwachting dat wanneer de afbeelding tweemaal werd getoond deze beter onthouden zou worden. Over verschillen tussen misleidende en nieuwe afbeeldingen was geen verwachting uitgesproken. Het hoofdeffect voor context in combinatie met Figuur 5 wijst er op dat afbeeldingen in de reactivatie conditie beter herinnerd werden dan die in de niet- reactivatie conditie. Hier was geen verwachting over uitgesproken.

De andere verwachting die getest werd stelde dat in de reactivatie conditie met de misleidende afbeeldingen de proportie van afbeeldingen die getoond waren op dag twee maar waarvan de deelnemers op dag drie incorrect aangaven deze op dag één te hebben gezien hoger zou zijn dan bij de andere condities. De gemiddelde proporties van afbeeldingen die op dag twee getoond waren maar

(21)

incorrect herinnerd werden als getoond op dag één, gemeten op dag drie zijn weergegeven in Tabel 2 voor de verschillende condities.

Tabel 2

Gemiddelde Proportie Afbeeldingen welke op dag twee getoond werden maar op dag drie incorrect herkend werden als van dag één en Standaarddeviaties (tussen Haakjes) voor de verschillende Typen Informatie in zowel de reactivatie als niet-reactivatie Conditie

Misleidend Nieuw

Reactivatie conditie 0,47 (0,17) 0,46 (0,15)

Niet-reactivatie conditie 0,48 (0,13) 0,35 (0,16)

De repeated measures ANOVA toets op de gemiddelde proportie liet een significant hoofdeffect zien voor type informatie, F(1,27) = 7,53, p = ,011, en ook een significant hoofdeffect voor context, F(1, 27) = 6,71, p = ,015. De hoofdeffecten kunnen niet zomaar geïnterpreteerd worden omdat er ook een significante interactie was tussen type informatie en context, F(1,27) = 6,04, p = ,021. Dit betekent dat afhankelijk van de context er verschillen waren in het verloop van de score tussen de typen informatie. Figuur 6 laat de gemiddelde proporties incorrecte herinnering zien inclusief betrouwbaarheidsintervallen.

(22)

Figuur 6: Gemiddelde proporties van afbeeldingen die getoond waren op dag twee maar waarvan de

deelnemers op dag drie incorrect aangaven deze op dag één te hebben gezien voor de verschillende condities, inclusief 95% betrouwbaarheidsintervallen.

Hoewel er een interactie verwacht werd, blijkt uit Figuur 6 dat deze niet volgens de verwachting verloopt. Figuur 6 laat zien dat de gemiddelde proportie incorrecte herinneringen van de misleidende afbeeldingen in de reactivatie conditie niet significant hoger is dan de andere drie condities, wat juist wel verwacht werd. Het lijkt erop dat de proportie incorrecte herinneringen in de geen- reactivatie conditie met nieuwe afbeeldingen significant lager is dan de andere drie condities, en dat deze condities onderling niet significant van elkaar verschillen. Dit werd bevestigd door de planned comparison die werd uitgevoerd tussen de “misleidende” en “nieuwe” afbeeldingen in zowel de reactivatie als de niet-reactivatie conditie. In de niet-reactivatie conditie was het verschil tussen misleidende en nieuwe afbeeldingen niet significant t(27) = 0,37, p = ,71. In de geen-reactivatie conditie was het verschil tussen misleidende en nieuwe afbeeldingen wel significant t(27) = 4,39, p < ,001.

(23)

Er zou ook gekeken worden naar de relatie tussen de levendigheid van de herinnering en de gevoeligheid voor reconsolidatie. Omdat aan de verwachtingen over reconsolidatie niet voldaan is, heeft er waarschijnlijk geen reconsolidatie plaatsgevonden waardoor het niet mogelijk is om naar de boundary

conditions van reconsolidatie te kijken.

Discussie

In deze studie werd gekeken of misinformatie geïntegreerd wordt in het episodisch geheugen via reconsolidatie. Als er sprake was geweest van reconsolidatie zouden originele herinneringen alleen zijn afgenomen wanneer deze gereactiveerd waren en er vervolgens misleidende informatie werd aangeboden. Dit is in dit onderzoek niet gevonden. Ook is er niet de specifieke toename gevonden van valse herinneringen wanneer originele herinneringen gereactiveerd werden en misleidende informatie werd aangeboden. Deze resultaten komen niet overeen met het idee dat reconsolidatie een rol speelt bij de integratie van misinformatie in het episodisch geheugen. Wel is er gevonden dat er minder valse herinneringen ontstaan wanneer er geen reactivatie plaatsvindt en de vervolgens getoonde informatie nieuw is, dus geen connectie heeft met de originele herinnering. Dit is een onverwachte bevinding.

Het lijkt erop dat de originele herinneringen niet overschreven zijn met misinformatie zoals de reconsolidatietheorie stelt, omdat gevonden is dat er geen afname van originele herinneringen was wanneer deze gereactiveerd werden. Dit komt overeen met de resultaten van Hupbach, Gomez en Nadel (2009), maar in dat onderzoek leek de aangeboden nieuwe informatie niet op de originele herinnering en had hier dus geen connectie mee. Uit dit huidige onderzoek blijkt dat ook wanneer de informatie wel een connectie had met de originele herinnering er geen afname was van originele herinneringen. Dit komt niet overeen met de resultaten van Chan en LaPaglia (2013) die wel een afname vonden in originele herinneringen door misinformatie. Een mogelijke verklaring hiervoor wordt gegeven door het onderzoek van Rindal, DeFranco, Rich en Zaragoza (2016). In dit onderzoek werd

(24)

geargumenteerd dat er voor de resultaten van Chan en LaPaglia (2013) een andere verklaring kan zijn dan het overschrijven van de originele herinnering. Zo zou het kunnen zijn dat bij het aanbieden van de misinformatie de deelnemers vertrouwden op de proefleider en de originele herinnering als verkeerd bestempelden. Dit zou er toe kunnen leiden dat er bij het testen een lagere hit rate werd gevonden, zonder dat de herinnering daadwerkelijk verdwenen was. En dat dit effect sterker was wanneer de originele herinnering eerst werd gereactiveerd (Rindal et al., 2016), omdat deelnemers hier dan eerst aan herinnerd werden. Om te testen of de originele herinnering echt verdwenen was voerden Rindal et al. (2016) een vergelijkbaar experiment uit als Chan en LaPaglia (2013). Het grote verschil was dat bij Chan en LaPaglia (2013) de originele details uit het verhaal en compleet nieuwe informatie los van elkaar werden beoordeeld als wel of niet horende bij het originele verhaal, en bij het onderzoek van Rindal et al. (2016) een gedwongen keuze gemaakt moest worden tussen de originele details en compleet nieuwe informatie. Wanneer er sprake zou zijn van reconsolidatie en het overschrijven van de originele herinnering, zou in het onderzoek van Rindal et al. (2016) gevonden moeten zijn dat de originele informatie minder vaak werd gekozen in de reactivatie conditie vergeleken met de niet reactivatie conditie. Dit werd niet gevonden, net als in het huidige onderzoek, wat erop wijst dat de resultaten van Chan en LaPaglia (2013) mogelijk niet berusten op het daadwerkelijk overschrijven of verstoren van de originele herinnering. Vanuit de reconsolidatietheorie werd dit juist wel verwacht, daarom wijzen deze bevindingen erop dat er geen sprake is geweest van reconsolidatie.

Wanneer herinneringen gereactiveerd werden, waren meer valse herinneringen te zien dan wanneer herinneringen niet gereactiveerd werden. Ook wanneer herinneringen niet gereactiveerd werden door de context, werd gezien dat wanneer er misleidende informatie werd gegeven, er meer valse herinneringen waren. Alleen wanneer er én geen reactivatie door de context plaatsvond én er geen misleidende informatie, maar nieuwe informatie werd gegeven was er minder sprake van valse herinneringen. Het zou kunnen dat door het tonen van de misleidende informatie de originele

(25)

herinnering ook gereactiveerd werd, doordat de misleidende afbeeldingen veel leken op de originele afbeeldingen. De resultaten zouden dan laten zien dat het activeren van een originele herinnering voorafgaand aan of tijdens het tonen van nieuwe informatie er toe leidt dat deze nieuwe informatie foutief gekoppeld wordt aan de originele herinnering. Dit lijkt op het retrieval enhanced suggestibility (RES) effect (Chan, Thomas & Bulevich, 2009). Het RES effect beschrijft het effect dat als deelnemers getest worden over een eerder waargenomen gebeurtenis, en deze herinnering dus gereactiveerd wordt, en vervolgens nieuwe informatie wordt aangeboden, deze nieuwe informatie vervolgens herinnert wordt als horende bij de originele gebeurtenis (Chan, Thomas & Bulevich, 2009; Chan & LaPaglia, 2013; Rindal et al., 2016). Dit onderzoek laat zien dat dit effect ook optreedt wanneer de nieuwe informatie geen connectie heeft met de originele informatie. Vanuit de boundary conditions van het reconsolidatie proces was dit niet verwacht, wat er op wijst dat reconsolidatie niet het onderliggende proces is bij de integratie van misinformatie.

Samengenomen wijst dit onderzoek erop dat reconsolidatie geen rol speelt bij het misinformatie effect. Dit zou kunnen komen doordat het episodisch geheugen op een breder netwerk berust (Chan & LaPaglia, 2013) dan het emotioneel geheugen, waarbij wel ondersteuning is gevonden voor reconsolidatie (Chan & LaPaglia, 2013; Rindal et al., 2016). Daarnaast zou het kunnen dat reconsolidatie in het episodisch geheugen wel optreedt in bepaalde situaties, maar niet bij het misinformatie effect. Verder is een kritische kanttekening bij dit onderzoek te plaatsen. De consistente en misleidende informatie hebben onbedoeld op zichzelf reactivatie van de originele herinnering kunnen veroorzaken. Hierdoor is het onderscheid tussen de reactivatie en niet-reactivatie condities niet meer zo duidelijk. Om meer zekerheid te krijgen over het wel of niet plaatsvinden van reconsolidatie bij het misinformatie effect zou dit in toekomstig onderzoek voorkomen moeten worden. Dit zou ondervangen kunnen worden door de misleidende informatie gesproken of geschreven aan te bieden, waardoor er minder gelijkenis is met de originele herinnering en de kans op reactivatie verkleind wordt.

(26)

De implicaties van dit onderzoek voor het horen van getuigen is dat er nog steeds voorzichtigheid geboden is vanwege het wederom gevonden misinformatie effect. Nu er aanwijzingen zijn dat dit effect niet gedreven wordt door reconsolidatie, is er reden om aan te nemen dat het originele geheugen nog aanwezig is. Wanneer er betere of gerichtere vragen gesteld worden aan getuigen, zouden deze originele herinneringen dus mogelijk nog steeds toegankelijk zijn.

Daarnaast betekenen deze bevindingen, dat ook in therapie de originele herinneringen van het episodisch geheugen waarschijnlijk nog aanwezig zijn. Dit heeft tot gevolg dat terugval een risico blijft en hier rekening mee gehouden moet worden in de zorg voor cliënten. Dit geldt weliswaar voor de herinneringen behorend bij het episodisch geheugen, maar niet voor die behorend bij het emotionele geheugen. Daarbij is namelijk wel veel ondersteuning gevonden voor reconsolidatie.

(27)

Literatuurlijst

Agren, T. (2014). Human reconsolidation: a reactivation and update. Brain Research Bulletin, 105, 70- 82

Chan, J. C. K., & LaPaglia, J. A. (2013). Impairing existing declarative memory in humans by disrupting reconsolidation. PNAS, 110, 9309-9313

Chan, J. C. K., Thomas, A. K., & Bulevich, J. B. (2009). Recalling a witnessed event increases eyewitness suggestibility. Psychological Science, 20, 66-73

Edelson, M., Sharot, T., Dolan, R. J., & Dudai, Y. (2011). Following the crowd: brain substrates of long- term memory conformity. Science, 333, 108-111

Fernandez, R. S, Bavassi, L., Forcato, C., & Pedreira, M. E. (2016). The dynamic nature of the reconsolidation process and its boundary conditions: evidence based on human tests.

Neurobiology of Learning and Memory, 130, 202-212

Finnie, P. S. B., & Nader, K. (2012). The role of metaplasticity mechanisms in regulating memory destabilization and reconsolidation. Neuroscience and Biobehavioral Reviews, 36, 1667-1707. Forcato, C., Burgos, V. L., Argibay, P. F., & Molina, V. A. (2007). Reconsolidation of declarative

memory in humans. Learning & Memory, 14, 295-303 Grey, P. (2011). Psychology (6th ed.). New York: Worth Publishers

Hupbach, A., Gomez, R., Hardt, O., & Nadel, L. (2007). Reconsolidation of episodic memories: A subtle reminder triggers integration of new information.

Hupbach, A., Gomez, R., & Nadel, L. (2009). Episodic memory reconsolidation: updating or source confusion? Memory, 17, 502-510

Hupbach, A., Hardt, O., Gomez, R., & Nadel, L. (2008). The dynamic of memory: context-dependent updating. Learning & Memory, 15, 574-579

(28)

420

Loftus, E. F. (2005). Planting misinformation in the human mind: A 30-year investigation of the malleability of memory. Learning & Memory, 12, 361-366

Paterson, H. M., Whittle, K., & Kemp, R. I. (2015). Detrimental effects of post-incident debriefing on memory and psychological responses. J. Police Crim Psych, 30, 27-37

Payne, D. G., Toglia, M. P., & Anastasi, J. S. (1994). Recognition performance level and the magnitude of the misinformation effect in eyewitness memory

Rindal, E. J., DeFranco, R. M., Rich, P. R., & Zaragoza, M. A. (2016). Does reactivating a witnessed memory increase its susceptibility to impairment by subsequent misinformation? Journal of

Experimental Psychology: Learning, Memory and Cognition, 42, 1544-1558

Sandrini, M., Censor, N., Mishoe, J., & Cohen, L. G. (2013). Causal role of prefrontal cortex in

strengthening of episodic memories through reconsolidation. Current Biology, 23, 2181-2184 Schacter, D. L., & Loftus, E. F. (2013). Memory and law: what can cognitive neuroscience contribute?

Nature Neuroscience, 16, 119-123

St. Jacques, P. L. & Schacter, D. L. (2013). Modifying memory: selectively enhancing and updating personal memories for a museum tour by reactivating them. Psychological Science, 24, 537-543

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Reeds sloeg de klok het middaguur, De gasten zijn ten disch gezeten, De beker gaat reeds lustig rond;. Daar komt de kok aan met

Om ervoor te zorgen dat hun samengestelde digitale objecten ook goed kun- nen worden afgebeeld in image viewers zoals Mirador en de Universal Viewer, moeten organisaties

Computational Framework powered by Delft-FEWS execute Workflow Management Run wflow (General Adapter) database data exchange file (PI) native model data files External Module

Voorbeeld (Schalen met een factor 0.5)... Voorbeeld (Schalen met een

Leidt de toevoeging van instructieve afbeeldingen in medische bijsluiters tot een hogere mate van duidelijkheid, begrip en waardering van de uit te voeren handelingen door

Dat de participanten zelf aangeven bij deze stappen een afbeelding te willen zien, geeft aan dat zij meer vertrouwen in dit stappen zouden hebben wanneer er afbeeldingen

15 Afbeelding 31: Staatse regimenten bij de slag bij

Der Ewige Schlaf, Visages des Mort, The endless sleep (Rudolf