• No results found

Afbeeldingen in bijsluiters

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Afbeeldingen in bijsluiters"

Copied!
34
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Afbeeldingen in bijsluiters

Exploratief onderzoek naar de effecten van instructieve

afbeeldingen in medische bijsluiters

Master-scriptie

Vincent Tillema

Rijksuniversiteit Groningen, Faculteit Letteren. Opleiding: Communicatie en Informatiewetenschappen

Begeleider: dr. C.L.A. Sauer

(2)

Samenvatting

In deze scriptie wordt verslag gedaan over een onderzoek naar de effecten van instructieve

afbeeldingen in medische bijsluiters op begrip, duidelijkheid en waardering van de instructies. Hierbij is specifiek gewerkt met bijsluiters die instructies bevatten voor het gebruik van hulpmiddelen om een medicijn te gebruiken of toe te dienen. Deze hulpmiddelen betroffen o.a. inhalers, verstuivers en een neusspray.

Bestaande onderzoeken van o.a. Pander Maat (2008) en Pander Maat en Lentz (2010) wezen uit dat er in de praktijk problemen zijn met het begrip en de duidelijkheid van bijsluiters. Dit komt voort uit bepaalde kenmerken zoals wetenschappelijk en juridisch taalgebruik. Diverse theorieën, zoals de Cognitive Load Theory van Sweller (1994) en de Theory of Multimedia Learning (Mayer, 2009), alsook theorieën op het gebied van tekst-beeldrelaties (Molitor-Lübbert, 1996 en Schriver, 1997) wijzen op de mogelijke effecten die afbeeldingen kunnen hebben om tekst duidelijker en begrijpelijker te maken.Het Nederlandse College ter Beoordeling van Geneesmiddelen raadt de toevoeging van afbeeldingen in de instructies vanmedische bijsluiters echter af. Dit doet het College op basis van de aanname dat afbeeldingen onder andere voor onduidelijkheid zouden leiden.

Dit onderzoek is uitgevoerd om te achterhalen of het College hier gelijk in heeft. Er is een experiment uitgevoerd met 15 participanten, onderverdeeld in drie groepen. Elk van de groepen kreeg een variant van dezelfde instructie voorgelegd die was gebaseerd op een echte bijsluiter. Twee van deze groepen kregen instructies met afbeeldingen, waarvan één met vereenvoudigde

afbeeldingen, en één met diezelfde afbeeldingen en twee extra afbeeldingen toegevoegd om het aantal tekstuele en visuele stappen gelijk te maken. De derde groep kreeg een instructie voorgelegd die alleen uit tekst bestond. Aan de participanten werd gevraagd de instructie te lezen en vervolgens de handelingen om het medicijn toe te dienen uit te voeren met behulp van het bijbehorende apparaat. Deze handelingen waren relatief complex van aard vanwege de opmerkelijke vorm van het gebruikte apparaat (Seretide Diskus).

De gegevens die dit experiment opleverde lieten zien dat de toevoeging van de afbeeldingen bij de instructies tot meer begrip, een grotere mate van duidelijkheid en een hogere waardering van de instructies heeft geleid. Het vereenvoudigen van de originele afbeeldingen had daarbij een aanzienlijk groter effect dan de toevoeging van extra afbeeldingen (om het aantal tekstuele en visuele stappen gelijk te maken). De toepassing van de vereenvoudigde afbeeldingen had daarbij een aanzienlijk groter effect dan de aanvulling (ten opzichte van het origineel) van extra afbeeldingen ter wille van de logica van de te nemen stappen. Daarnaast bleek dat de aanwezigheid van afbeeldingen een neveneffect had op de tekst. Hoe hoger namelijk de beoordeling van de afbeeldingen op begrip, duidelijkheid of waardering was, hoe hoger ook de bijbehorende teksten werden geëvalueerd.

Afbeeldingen blijken dan ook een goed middel te zijn om het begrip, de duidelijkheid en de waardering van instructies in medicijnenbijsluiters te verbeteren. De stelling van het College blijkt dan ook niet te stroken met de resultaten van dit onderzoek en zou eerder moeten worden

(3)

Voorwoord

Ik wil dit voorwoord graag gebruiken om enkele personen te bedanken. Ten eerste wil ik mijn

begeleider, de heer Sauer bedanken voor de samenwerking. Zijn feedback en input voor deze scriptie is erg belangrijk geweest. De samenwerking met hem was erg prettig, en heeft er toe bijgedragen dat dit onderzoek meer de richting van de nu gekozen specifieke vraagstelling is uitgegaan. Ook wil ik mijn tweede beoordelaar, Ielka van der Sluis, bedanken voor haar input.

Mijn ouders wil ik uiteraard ook bedanken. Niet alleen voor hun steun tijdens dit onderzoek, maar ook gedurende de rest van mijn opleiding. Bedankt voor jullie adviezen, voor het meedenken en voor de wijze raad. Ook mijn opa en oma zou ik bij deze graag willen bedanken voor hun bijdrage aan dit onderzoek. Zonder hen was het lastig geworden om een corpus aan bijsluiters met

afbeeldingen te vinden.

(4)

Inhoudsopgave

Inleiding ... 1 1. Aanleiding en vraagstelling ... 2 2. Theoretisch kader. ... 5 2.1 Bijsluiters ... 5 2.2 Informatieverwerking ... 6

2.2.1 Cognitive Load Theory ... 6

2.2.2 Cognitive Theory of Multimedia Learning ... 7

(5)

3.4.3 Benodigde tijd ... 17 4. Resultaten ... 18 4.1 Duidelijkheid ... 18 4.2 Begrip ... 19 4.3 Waardering ... 21 5. Conclusies ... 23 5.1 Sub-vragen ... 23 5.2 Onderzoeksvraag ... 24 6. Discussie ... 26 6.1 Beperkingen onderzoek ... 26 6.2 Aanbevelingen vervolgonderzoek ... 26

6.3 Aanbevelingen voor College ter Beoordeling van Geneesmiddelen ... 26

(6)

1

Inleiding

In deze scriptie zal verslag worden gedaan van onderzoek naar de effecten van afbeeldingen op het begrip van medische bijsluiters. Daarbij is specifiek gekeken naar bijsluiters die beogen de

handelingen die patiënten moeten uitvoeren bij het innemen of toedienen van geneesmiddelen te verduidelijken. Daar waren meerdere aanleidingen voor. Ten eerste is er een persoonlijke interesse ontstaan voor de rol van afbeeldingen in gezondheidscommunicatie, na het volgen van de cursus

Persuasieve Gezondheidscommunicatie bij Communicatie en Informatiewetenschappen aan de RUG.

De theorie en de praktische toepassingen daarvan zijn naar mijn mening bijzonder interessant, mede ook omdat het vrij complexe materie is. Mijn belangstelling was hierdoor gewekt om me te

verdiepen in het gebruik van handleidingen in de gezondheidscommunicatie.

Daarnaast is er het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen, dat de stelling hanteert dat afbeeldingen “niet wenselijk” zijn in medische bijsluiters. Dit is een vrij opmerkelijke stelling die ook tegen de gevestigde theorie, zoals de Cognitive Theory of Multimedia Learning in lijkt te gaan. Deze, en soortgelijke theorieën (die in hoofdstuk 2 worden besproken) gaan namelijk uit van de assumptie dat mensen informatie beter tot zich nemen wanneer deze bestaat uit tekst en afbeeldingen. Ik wilde me dan ook niet bij stelling van het College neerleggen en zocht naar wegen om deze stelling op grond van wetenschappelijk bewijs te kunnen bekritiseren.

(7)

2

1. Aanleiding en vraagstelling

Vrijwel iedereen krijgt in zijn of haar leven te maken met medicijngebruik, en zal daardoor ook in aanraking komen met de bijgevoegde bijsluiters. Deze bijsluiters dienen de gebruiker van een medicijn te instrueren voor correct gebruik (innemen, toedienen, toepassen, etc.), en te informeren over de eventuele bijwerkingen van het medicijn. Deze dubbele informatie maakt dat het gaat om belangrijke documenten. Men zou dus kunnen vermoeden dat er veel aandacht aan de formulering, de vormgeving en de opbouw van bijsluiters wordt besteed. Toch blijkt uit verschillende

onderzoeken dat bijsluiters regelmatig niet goed worden begrepen. Dit is te wijten aan diverse aspecten. Zo noemt Pander Maat (2008: 4) onder andere wetenschappelijk taalgebruik en de grote hoeveelheid informatie per paragraaf als boosdoeners. Deze zorgen er volgens Pander Maat voor dat lezers in de tekst “verdwalen”. Daarnaast zijn er nog andere boosdoeners aan te wijzen, bijvoorbeeld de vaak veel te kleine lettergrootte die wordt gebruikt. Een tweede onderzoek van Lentz en Pander Maat (2010) toonde aan dat bijsluiters die aan de richtlijnen van de Europese Commissie voldoen, onvoldoende worden begrepen (zie ook Pander Maat en Lentz, 2010). Onderzoek van Meijer (2008: 71) bevestigt de bevindingen van Pander Maat en Lentz, en laat zien dat de gevonden problemen bekend zijn bij “betrokkenen uit de medische wereld” die zij heeft geïnterviewd.

Theorieën op het gebied van informatieverwerking, zoals de Cognitive Load Theory (Sweller, 1994) en de Theory of Multimedia Learning (Mayer, 2009), delen de assumptie dat informatie het beste verdeeld over tekst en afbeeldingen kan worden aangeboden. Doordat beide

informatievormen elkaar versterken zouden lezers tot een beter begrip komen. Deze assumptie wordt ondersteund door o.a. Molitor-Lübbert (1996) en Schriver (1997). Zij hebben enkele tekst-beeldrelaties gedefinieerd die (in het kader van leren) tot beter begrip van een boodschap kunnen leiden. Vanuit deze theoretische concepten (zie hoofdstuk 2) kan worden opgemaakt dat

afbeeldingen wellicht enkele van de bekende problemen in bijsluiters kunnen oplossen. Sommige farmaceutische fabrikanten lijken zich hier bewust van te zijn en plaatsen afbeeldingen in bijsluiters om de correcte handelswijze voor het gebruik duidelijk te maken.

Dit is echter geen wijdverspreid fenomeen. Het Nederlandse College ter Beoordeling van

Geneesmiddelen kan worden aangewezen als belangrijke reden. Het hanteert namelijk de volgende

stelling met betrekking tot het gebruik van afbeeldingen in medische bijsluiters: “Tekens,

afbeeldingen of pictogrammen mogen alleen ter verduidelijking worden opgevoerd en niet in plaats van verplichte tekst. De verpakking en bijsluiter moeten aan de Geneesmiddelenwet voldoen. Indien toevoeging van logo’s, afbeeldingen, tekens en pictogrammen slechts een herhaling van informatie is, draagt dit niet bij aan de duidelijkheid.” (College ter Beoordeling van Geneesmiddelen, 2012: 8)

Deze stelling is om meerdere redenen problematisch. Ten eerste vanuit een praktisch

(8)

3 tot beter begrip en daardoor beter gebruik van een medicijn. Hiermee hoop ik de stelling van het

College op zijn minst te kunnen nuanceren.

Daarbij is in dit onderzoek gefocust op drie variabelen, namelijk begrip, duidelijkheid, en waardering. Duidelijkheid omvat hier twee perspectieven. Ten eerste betreft het de leesbaarheid van de instructies. Daarbij is zowel naar de leesbaarheid van de tekst als van de afbeeldingen gekeken. Daarnaast gaat deze variabele over de mate waarin een instructie duidelijk maakt hoe een bepaalde handeling moet worden uitgevoerd. Begrip sluit hier op aan, informatie moet immers duidelijk zijn om tot begrip te leiden. Onduidelijke informatie (in dit geval instructies) kan leiden tot onbegrip of verkeerd begrip. In het ergste geval kan dat ertoe leiden dat patiënten voortijdig met de medicatie staken (Katz et al, 2006: 2391). Tot slot de waardering: Jansen en Balijon (2001: 138) toonden aan dat consumenten veel belang hechten aan goede handleidingen. Mijn vermoeden is dat een duidelijke en begrijpelijke bijsluiter door de gebruikers beter zal worden gewaardeerd dan één die onduidelijk en minder begrijpelijk is. Dit alles heeft geleid tot de volgende vraagstelling voor dit onderzoek:

Leidt de toevoeging van instructieve afbeeldingen in medische bijsluiters tot een hogere mate van duidelijkheid, begrip en waardering van de uit te voeren handelingen door de gebruikers?

Hierbij horen ook enkele sub-vragen. Deze dienen antwoord te geven op de individuele aspecten van de hoofdvraag. Hieronder volgt een overzicht van deze sub-vragen.

- In hoeverre leidt het vereenvoudigen van de oorspronkelijke afbeeldingen tot een hogere mate van duidelijkheid, begrip en waardering dan die oorspronkelijke afbeeldingen? Met deze vraag wil ik achterhalen of het vereenvoudigen van de tekenstijl van de afbeeldingen tot beter begrip zal leiden ten opzichte van de oorspronkelijke tekenstijl van deze afbeeldingen. Daarbij bedoel ik niet alleen het begrip van alleen deze afbeeldingen, maar ook het begrip van de gehele instructie (dus ook de tekst).

- In hoeverre leidt het toevoegen van extra afbeeldingen tot een hogere mate van duidelijkheid, begrip en waardering het oorspronkelijke aantal afbeeldingen?

Met deze vraag probeer ik te weten te komen of de toevoeging van extra afbeeldingen tot betere resultaten zal leiden, bovenop de effecten van de nieuwe tekenstijl van de afbeeldingen.

Wederom gaat het hier om zowel de effecten op de duidelijkheid van het aangepaste aantal

afbeeldingen ten opzichte van het oorspronkelijke aantal, en de algehele duidelijkheid van de gehele instructie.

Deze sub-vragen komen voort uit de volgende set van hypotheses. Ten eerste de belangrijkste hypotheses, namelijk de nul- en onderzoekshypotheses:

Ho Er is geen verschil tussen bijsluiters met en zonder afbeeldingen in termen van duidelijkheid,

begrip en waardering.

H1 Bijsluiters met afbeeldingen zijn duidelijker, begrijpelijker en worden beter gewaardeerd dan

bijsluiters zonder afbeeldingen.

Deze hypotheses zijn verbonden aan de hoofdvraag van dit onderzoek. Mijn stelling is dat instructieve afbeeldingen ervoor zullen zorgen de bijsluiters beter worden begrepen door de gebruikers van het medicijn (in dit experiment door de participanten). De nulhypothese van dit onderzoek gaat er van uit dat er geen duidelijk effect zal zijn op de begrijpelijkheid.

(9)

4 hypotheses alleen sprake wanneer H1 correct blijkt te zijn. Wanneer H1 wordt afgewezen dan zal H2

ook worden afgewezen als gevolg van een oorzaak-gevolg relatie tussen beide hypotheses. H2 De aangepaste afbeeldingen zorgen voor een hogere mate van duidelijkheid, begrip en

waardering dan de oorspronkelijke afbeeldingen.

H3 De extra toegevoegde afbeeldingen zorgen voor een hogere mate van duidelijkheid, begrip

(10)

5

2. Theoretisch kader.

In dit hoofdstuk zullen enkele theorieën worden besproken die relevant zijn voor dit onderzoek. Zij vormen namelijk de theoretische gronden op basis waarvan ik de stelling van het College in twijfel trek. Het betreft hier de informatieverwerkingstheorieën zoals de Cognitive Theory of Multimedia

Learning (Mayer, 2009) en Cognitive Load Theory van Sweller (1994).

2.1 Bijsluiters

Bijsluiters zijn vormen van medische communicatie die iedereen wel eens in handen krijgt. Bij elk medicijn is het bekende gevouwen papiertje te vinden. Het is bedoeld om de gebruiker te instrueren over het correcte gebruik van het betreffende medicijn. Maar ook mogelijke bijwerkingen,

samenstellingen van medicijnen en verschillende juridische regels en voorbehouden ten behoeve van de producent komen in deze documenten aan bod.

In Europa gelden algemene regels die zijn opgesteld door de Europese Commissie, welke door elke Europese lidstaat aangehouden dienen te worden. Hierdoor zijn medische bijsluiters binnen Europa allemaal volgens de zelfde opmaak ontworpen. Deze gestandaardiseerde opmaak wordt een QRD sjabloon genoemd. Deze afkorting staat voor “Quality Review of Documents”

(Meijer, 2008: 6). De meest recentie versie van de QRD is opgesteld in 2011. In deze documenten zijn de elementen opgenomen die in elke bijsluiter dienen te worden vermeld. Het betreft dan

bijvoorbeeld de actieve werking van het medicijn, de ingrediënten van het medicijn, de bijwerkingen en gebruiksrestricties. Naast deze QRD’s is er landelijke wetgeving die de opmaak van bijsluiters beïnvloedt. Deze landelijke wetgeving is in Nederland opgesteld door het College ter Beoordeling van

Geneesmiddelen. Hierin zijn onder andere richtlijnen over de leesbaarheid, verplichtingen

betreffende waarschuwingen voor gebruik en de beschikbaarheid van bijsluiters voor blinden en slechtzienden opgenomen. In dit beleidsdocument is ook een passage opgenomen over het gebruik van visuele informatievoorziening in bijsluiters (College ter Beoordeling van Geneesmiddelen, 2012: 8). Hierin wordt gesteld dat het College zeer terughoudend is over het gebruik van afbeeldingen, tekens en pictogrammen. Deze richtlijn is in het vorige hoofdstuk weergegeven. Met deze stellingname laat het College weinig ruimte voor alternatieve ontwerpen en aanpassingen aan de QRD. Hoewel de QRD is gemaakt om bijsluiters eenduidig en duidelijker te maken voor consumenten, lijkt de richtlijn daarin niet altijd te slagen.

Onderzoek van onder andere Lentz en Pander Maat (2010: 140) wees uit dat de benodigde succespercentages van 80% (voor begrip van nieuwe bijsluiters) vaak niet worden gehaald, tenzij er enkele aanpassingen werden gemaakt. Zij gingen daarbij uit van een percentage dat door de

Europese Commissie werd voorgeschreven in 1998 (Lentz, Pander Maat, 2010: 129). Deze richtlijnen zijn in 2009 herzien, sindsdien is het vereiste succespercentage bijgesteld naar 90% (European Commission, 2009: 26-27). Dit percentage moet worden behaald uit een praktijktest met slechts 20 participanten. 90% van die participanten moeten de relevante informatie in een bijsluiter kunnen vinden. Vervolgens moet deze informatie door 90% van hen (die de informatie vonden) worden begrepen (Pander Maat en Lentz, 2010: 116). Ondanks de intenties achter de QRD blijkt dat consumenten bijsluiters nog niet volledig begrijpen.Dit kan als zorgwekkend worden ervaren. Dit geldt des temeer wanneer duidelijk mocht worden dat gebrek aan begrip over medicatie ertoe kan leiden dat patiënten eerder geneigd zijn een behandeling te staken (Katz et al, 2006: 2391).

(11)

6 ongewenst is, op z’n minst kortzichtig te zijn. Dit onderzoek focust op afbeeldingen in bijsluiters, en wel in instructieve delen ervan, en het laat tekstuele aspecten buiten beschouwing. Dat wil niet zeggen dat de tekst niet belangrijk is, maar het bestaande onderzoek gaat al hoofdzakelijk over teksten, en laat het juist in het geval van afbeeldingen afweten. Hoewel ik de tekst relevant vindt, net als vele andere onderzoeken, concentreer ik me dus op afbeeldingen. Dat komt doordat de stelling van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen juist tegen afbeeldingen gericht lijkt te zijn. In het vervolg zullen de theoretische besprekingen en overwegingen vooral op afbeeldingen gericht zijn.

2.2 Informatieverwerking

De stelling van het College impliceert een single channel visie. Dat wil zeggen: het College gaat er vanuit dat een enkele informatiemodus het meest ideaal is om informatie over te brengen op de ontvanger. Die enkele informatiemodus bestaat in het ideaalbeeld van het College uit gedrukte tekst. Met informatiemodus wordt hier verwezen naar één van de vier onderdelen (modi) die Kress en Van Leeuwen onder het principe van multimodaliteit plaatsen (Haan, 2009: 4). Deze vier modi zijn tekst, beeld, geluid en muziek. Aangezien geluid en muziek hier geen rol spelen, gaat dit onderzoek uit van de twee modi: taal (of tekst) en beeld (of afbeeldingen). In deze visie is de opvatting van het College dus monomodaal.

Onderzoek heeft echter aangetoond dat de single channel assumptie betreffende tekst niet klopt. Een voorbeeld is te vinden in Morrow en D’Andrea et al (2012: 357). Zij ontdekten dat afbeeldingen patiënten met een beperkte medische geletterdheid kunnen helpen de informatie beter te begrijpen. Dit is te verklaren doordat afbeeldingen een boodschap los kunnen maken van tekstuele inbedding en een zelfstandige informatie-eenheid kunnen zijn. Daarnaast spreken Katz et al (2006: 2392) van het picture superiority effect. Deze theorie gaat er vanuit dat mensen een

cognitieve voorkeur hebben voor informatie-overdracht via afbeeldingen, ten opzichte van tekstuele informatie alleen. Onderzoek heeft geleid tot twee verschillende concepten die elkaar beïnvloeden: de Coding Theory (Clark, Paivio, 1991) en de Cognitive Load Theory (Sweller, 1994). De

Dual-Coding Theory (DCT) heeft als uitgangspunt dat mensen tekst en visuele input apart van elkaar

verwerken, met als gevolg dat door de input van beide modi aan elkaar te koppelen informatie beter verwerkt wordt. Daarnaast is er een derde richting ontstaan waarin beide bovenstaande theorieën samenkomen: de Cognitive Theory of Multimedia Learning van Mayer (2009). In dit onderzoek zal met de laatste twee theorieën worden gewerkt.

2.2.1 Cognitive Load Theory

De Cognitive Load Theory (CLT) van Sweller (1994) gaat uit van de assumptie dat mensen een beperkte (korte termijn) geheugenopslag hebben. Dat wil zeggen: de mens kan slechts een kleine hoeveelheid informatie in het tijdelijke geheugen (wat hij working memory noemt) opslaan om die vervolgens te verwerken, koppelen aan bestaande informatie en tot slot in het (permanente) geheugen op te slaan. Vanuit dit oogpunt stelt Sweller dat informatie zo moet worden

gestructureerd dat er geen overbelasting van de cognitie optreedt. Dit kan volgens de CLT door het split-attention effect te vermijden (1994: 303). Concreet houdt dit in dat de aandacht van de lezer niet te veel moet worden verdeeld, en geen overbodige informatie moet worden aangeboden. Wat is dan te veel informatie? Mayer (2009: 67 ), die op Swellers theorie voortborduurt stelt dat dit vijf tot zeven eenheden zijn. Eenheden kunnen individuele letters of cijfers zijn, maar ook clusters van cijfers. Sweller zelf (volgens Paas et al, 2003: 2) stelt dat het werkgeheugen wellicht niet meer dan twee tot drie nieuwe items kan verwerken. Bij een te groot informatieaanbod verspreid over meerdere modi zal de informatieverwerking snel worden overbelast.

(12)

7 Daarom stelt hij in meerdere artikelen (o.a. Chandler, Sweller, 1991 en Mousavi, Low, Sweller, 1995) op verschillende manieren voor hoe de cognitieve belasting van het werkgeheugen verlaagt kan worden. Dit kan bijvoorbeeld door beeld en tekst met elkaar te integreren in plaats van beide modi apart van elkaar te presenteren. Denk daarbij aan tekst in instructieve afbeeldingen, en niet eronder of erboven (Chandler, Sweller, 1991: 303). Wanneer tekst en afbeeldingen afbeeldingen geïntegreerd worden, worden beide modi als één geheel waargenomen. Dat heeft als gevolg dat lezers deze integratie zelf niet meer hoeven uit te voeren waardoor er minder belasting van de

informatieverwerking zal zijn (Van Merriënboer, Sweller, 2009: 90).

In zijn onderzoeken naar CLT maakt Sweller gebruik van korte instructies. Een voorbeeld daarvan is het testen van een electrisch circuit (Chandler, Sweller, 1991: 298-300). Hiervoor gebruikte hij zowel afbeeldingen als tekst, en vroeg hij de participanten om aan te geven of zij de instructie begrepen en correct konden uitvoeren. Zijn bevindingen komen van (simpele), korte handelingen die hij (op basis van al zijn onderzoek) heeft gegeneraliseerd naar leren in het algemeen. In principe zou kunnen worden gesteld dat dit vergelijkbaar is met de instructies in bijsluiters. Zoals in het corpus van dit onderzoek (zie bijlagen, hoofdstuk 1) is te zien bestaan de instructies in

bijsluiters uit een beknopt aantal stappen (in het corpus zijn dat er maximaal zes) die kort en bondig zijn beschreven. Daarnaast is het ook bij medische bijsluiters van belang dat de instructies worden begrepen, en direct na het lezen daarvan de bijbehorende handelingen correct kunnen worden uitgevoerd.

2.2.2 Cognitive Theory of Multimedia Learning

Mayer (2009) combineert de theorieën van CLT en DCT als aannames voor wat hij de Cognitive

Theory of Multimedia Learning noemt. Het principe van deze theorie (vanaf nu CTML) is gebaseerd

op het onderstaande model.

Fig.1 Model Cognitive Theory of Multimedia Learning (Mayer, 2009: 61).

In principe gaat ook Mayer er vanuit dat informatie door middel van twee modi wordt aangeboden. Deze zijn in het bovenstaande model uitgebeeld door de twee routes die tot de verbale en visuele modellen leiden. Deze twee ‘kanalen’ betreffen woorden en afbeeldingen. Woorden leggen in het model de bovenste route af. Zij kunnen op akoestische en gedrukte (en digitale) wijze worden overgebracht. Akoestische informatie zal via de oren worden waargenomen, geschreven (digitale) tekst met de ogen. Vervolgens selecteert de lezer de woorden die hij relevant acht om de instructie (in het geval van dit onderzoek) te kunnen begrijpen. Tegelijkertijd volgen afbeeldingen de onderste route. Afbeeldingen worden met de ogen waargenomen, en vervolgens worden ook hier de

relevante visuele onderdelen geselecteerd door de lezer van de instructie. Daarna worden de geselecteerde afbeeldingen door de lezer in het werkgeheugen met elkaar vergeleken, geordend en tot verbale en visuele modellen gevormd. Dit is in het model afgebeeld onder de kop “working memory”.

(13)

8 punt een beetje onduidelijk. In het model is er immers sprake van een enkele pijl vanuit “prior knowledge” richting de integratie met de nieuwe informatie in de verbale en visuele modellen. Er moet echter ook een terugkerende pijl worden toegevoegd. Zonder zo’n pijl suggereert de bovenstaande afbeelding namelijk dat het product van de integratie van nieuwe, en bestaande informatie, niet in het langetermijngeheugen zal worden opgenomen. In de huidige situatie zou het resultaat van deze integratie van nieuwe, en bestaande informatie, niet in het langetermijngeheugen zal worden opgenomen. In de huidige situatie zou het resultaat van deze intergratie alleen in het werkgeheugen blijven staan. Deze informatie wordt echter in het langetermijngeheugen opgeslagen.

De duale opbouw van dit systeem toont overeenkomsten met het DCT, dat de assumptie hanteert dat informatie het beste over kan worden gebracht door middel van woorden en beelden. Mayer bevestigt deze theorie, omdat hij informatie die door twee zintuigen wordt waargenomen, als twee aparte “kanalen” ziet die op elkaar inwerken. Ook zijn er raakvlakken met de CLT. Mayer suggereert namelijk dat tijdens de stap van selecteren, de lezer bewust voor relevante woorden en beelden kiest om zo de kern van de boodschap tot zich te nemen. Dit gebeurt omdat het opnemen van volledige boodschappen voor te veel informatie zorgt, en dus tot cognitieve overbelasting kan zorgen. Door slechts kernachtige informatie tot zich te nemen kan de lezer alsnog een cognitief beeld vormen.

2.2.3 Informatieverwerking en instructies

Hoewel de hier besproken theorieën concreet aan leren zijn gekoppeld, zijn de achterliggende principes te generaliseren naar andere scenario’s zoals instructies. Instructies in

geneesmiddelbijsluiters zijn immers ook ondersteuningen van concrete leerprocessen omtrent de wijze waarop een medicijn wordt ingenomen of een bijbehorend apparaat wordt gebruikt. Zoals al eerder is vermeld is dit bijvoorbeeld zichtbaar bij de CLT, waarvoor Sweller data verzamelde door onderzoek te doen naar korte instructies (Chandler, Sweller, 1991: 298-300). Er zou kunnen worden gesteld dat leren een proces is, waarbij nieuwe kennis met bestaande kennis wordt geïntergreert en bepaalde vaardigheden worden verworven. Leren kan gericht zijn op zowel de korte als lange termijn. Het lezen van een instructie (wat altijd een deel van een bijsluiter is) kan worden gezien als een kortetermijnleerproces. Er zou immers kunnen worden aangenomen dat patiënten die een medicijn voor het eerst gebruiken moeten leren hoe ze dat op correcte wijze moeten doen. Ook in een dergelijke situatie moeten zij de tekstuele en visuele informatie verwerken, en (indien aanwezig) integreren met al bestaande kennis. Dit beseffen ook Morrow et al (2012) die voor hun theoretisch kader derhalve ook uit leertheorieën putten.

Omdat het toedienen van een medicijn in de praktijk vermoedelijk direct na, of tijdens het lezen van de instructies zal gebeuren is er echter sprake van een andere situatie dan leren in een schoolse context. Patiënten moeten immers op het moment zelf weten wat ze doen. De nadruk zal dan ook vermoedelijk meer liggen op de cognitieve handelingen die Mayer onder het werkgeheugen schaart, en minder op het (bewust) onthouden van informatie in het langetermijngeheugen voor educatieve doeleinden. Het doel is niet zozeer om informatie voor langere tijd op te slaan (en dat eventueel later te toetsen), maar om informatie te verwerken, begrijpen en er direct naar te kunnen handelen. Aangezien medicijnen vaak gedurende een bepaalde periode herhaaldelijk moeten worden gebruikt zal de instructie waarschijnlijk wel in het langetermijngeheugen worden opgenomen door ervaring ofwel het onthouden van de instructie.

(14)

9

3. Methode

In dit hoofdstuk bespreek ik de methode die ten grondslag van dit onderzoek ligt. Hierin is te lezen hoe ik het onderzoek heb opgesteld, waarom ik dat op deze manier heb gedaan, en hoe de

betrouwbaarheid van het onderzoek is gewaarborgd.

3.1 Onderzoeksopzet

Zoals gezegd betrof dit onderzoek een experiment waarmee de effecten van afbeeldingen in bijsluiters werden onderzocht. Om tot het daadwerkelijke experiment te komen zijn er meerdere vormen van vooronderzoek uitgevoerd. Ten eerste was een corpusbeschrijving nodig om in kaart te brengen hoe tekst-beeldcombinaties in bestaande bijsluiters voorkomen. Uit deze corpusbeschrijving is ten tweede een geschikte bijsluiter geselecteerd als document dat in het experiment zou worden gebruikt. Deze bijsluiter, van de Seretide Diskus, is ten derde in de oorspronkelijke vorm getoetst. Deze toetsing, die het vooronderzoek voor het experiment vormde, is toegepast om te achterhalen hoe de oorspronkelijke Diskus-bijsluiter in de praktijk wordt begrepen. Naar aanleiding van de resultaten van het vooronderzoek is er gebruik gemaakt van input van een panel, om zo de aanpassingen aan de bijsluiters voor het experiment zo optimaal mogelijk te maken.

Het doel van het onderzoek was om te kijken of tekst-beeldcombinaties voor meer duidelijkheid zorgen, en daardoor tot een hogere mate van begrip en tot betere waarderingen zouden leiden. Om dat te achterhalen zijn de oorspronkelijke afbeeldingen vereenvoudigd, en zijn er extra afbeeldingen toegevoegd om te achterhalen of de tekenstijl van afbeeldingen, en de

hoeveelheid afbeeldingen ten opzichte van tekst, een rol spelen in de mate waarin afbeeldingen effectief zijn. Effectief slaat hier op de hierboven genoemde variabelen. In de volgende paragrafen is op chronologische volgorde uiteengezet hoe dit onderzoek is uitgevoerd.

3.1.1 Corpusbeschrijving.

Het doel van deze beschrijving was te achterhalen hoe bijsluiters met afbeeldingen in de praktijk zijn ontworpen. Deze beschrijving vormde het kwalitatieve deel van het onderzoek, en bestond uit een beknopt onderzoek naar vijf bijsluiters. Het zijn Nederlandse bijsluiters, met minimaal twee afbeeldingen, maar steeds in combinatie met tekstuele instructies.

Dit corpus is onderzocht aan de hand van een kort theoretische kader. Hieruit is naar voren komen hoe instructieve afbeeldingen in de huidige situatie zijn ontworpen, en wat er (volgens de theorie) goed en verkeerd is gedaan. Dit onderzoek vormde de opzet voor het experiment. De resultaten van de corpusbeschrijving vormden namelijk de richtlijnen voor het ontwerp van de testobjecten voor het experiment. Deze corpusbeschrijving is opgenomen in de bijlagen (hoofdstuk 2, Corpusbeschrijving). Bij deze beschrijving is gebruik gemaakt van de theorie die onder andere in hoofdstuk 2 is besproken. De operationalisatie van deze theorie is nader toegelicht in de bijlagen, paragraaf 2.2.5. Het doel van deze analyse was te achterhalen op welke wijze afbeeldingen in de praktijk voorkomen in bijsluiters. Daarnaast kon op deze manier worden gekeken wat wel werkt en wat minder goed iwerkt. Hierdoor werd het makkelijker om kwalitatief adequate testobjecten te maken voor het vooronderzoek en het experiment. Deze opstelling komt overeen met het maken van vergelijkbare ‘artificiële’ testobjecten, zij het dáár zonder illustraties, in ander onderzoek (Pander Maat en Lentz, 2010). Na de corpusbeschrijving is besloten om de bijsluiter van de Seretide Diskus te gebruiken voor de rest van het onderzoek.

(15)

10

3.1.2 Vooronderzoek

Na de corpusbeschrijving is een kort vooronderzoek verricht om te kijken hoe de oorspronkelijke bijsluiter van Seretide Diskus werd ontvangen door een groep participanten. De keuze voor deze bijsluiter is gemaakt omdat het apparaat (de Diskus) waarmee het medicijn moet worden toegedient niet alledaags is. Ik vermoed dan ook dat participanten in dit onderzoek het medicijn niet op basis van voorkennis of herkenning kunnen gebruiken, en in plaats daarvan de instructies zullen moeten lezen. Daarnaast zijn de handelingen om de Diskus te gebruiken redelijk complex. Dat wil zeggen dat er niet slechts een knopje, flesje, of sprayknop moet worden ingedrukt, maar er delen van het apparaat moeten worden gedraait en verschoven voordat men tot toediening van het medicijn kan overgaan. Deze handelingen, de volgorde daarvan, en het nut van de handelingen, zijn echter niet te begrijpen zonder de instructies te hebben gelezen. Wanneer er in deze tekst naar “complexe

handelingen” wordt verwezen bedoel ik dan ook handelingen die overeenkomen met wat ik hierboven heb beschreven.

Dit vooronderzoek bestond uit een groep van 5 participanten die uit de poule van

beschikbare proefpersonen voor het experiment werden geselecteerd. De toegepaste methode was identiek aan die van het experiment. Dit betekent dat er sprake was van het voorleggen van een bijsluiter, het uitvoeren van de handelingen in de instructie (en het observeren daarvan) en tot slot het invullen van een schriftelijke enquête. Deze enquête was identiek aan de enquête die tijdens het experiment werd gebruikt bij de bijsluiters met afbeeldingen.

De verkregen data zijn verwerkt in een Excel bestand en te vinden in de bijlagen van dit onderzoek. Deze data zijn vervolgens geanalyseerd waarbij is gekeken naar de resultaten betreffende de afhankelijke variabelen van dit onderzoek. Daaruit zijn vervolgens conclusies getrokken, zowel over de data als over enkele consequenties voor het opstellen van het materiaal voor het experiment.

3.1.3 Panel-pretest

De corpusbeschrijving alsook het vooronderzoek hadden als resultaat dat er enkele mogelijke problemen zichtbaar zijn geworden ten aanzien van de opmaak van de instructies in de bijsluiter van de Diskus. Ongewijzigd zouden deze opmaakonduidelijkheden begripsproblemen kunnen

veroorzaken. Immers, een tekst die passages bevat die tot verwarring kunnen leiden kan worden gezien als een interfererende variabele. Het gevaar bestond dat de gemeten waarden in het

(16)

11

3.1.4 Experiment

Na het uitvoeren van de bovenstaande delen van het onderzoek volgde het uiteindelijke experiment. Dit experiment kende twee testgroepen met één controlegroep. In eerste instantie werden de participanten willekeurig over de drie groepen verdeeld. Naar mate het onderzoek vorderde kreeg ik echter meer inzicht in de groep mogelijke participanten. Doordat vrijwel alle participanten van tevoren werden gevraagd voor medewerking, om vervolgens een afspraak daarvoor te maken, werd het van tevoren duidelijk wie zouden meewerken. Hierdoor kon ik de groepen zo indelen dat er een evenwichtige indeling op basis van opleidingsniveau en geslacht ontstond. Hierdoor kreeg ik meer grip op de indeling van de groepen, zonder daarbij een bias te laten ontstaan. Bovendien kon ik met deze wijze van indelen voorkomen dat één van de groepen beter zou presteren doordat er

bijvoorbeeld alleen personen met een universitaire achtergrond in zaten.

Voor het testobject is de bijsluiter van de Seretide Diskus geselecteerd. Dit medicijn is gekozen omdat het de minst gangbare verpakking had en de meest complexe handelingen nodig had in dit corpus. De verdere verantwoording voor deze keuze is te vinden in de bijlagen, hoofdstuk 2.4 Resultaten van de corpusbeschrijving.De instructies uit de bijsluiter van de Diskus zijn apart genomen en vormden de basis voor drie varianten op de instructies die tijdens het experiment zijn gebruikt.

De controlegroep kreeg bijsluiter 1: tekstuele instructie (vanaf nu B1) voorgelegd. Deze bijsluiter bestond alleen uit tekst (zie bijlagen, paragraaf 4.4.2). Deze is gebaseerd op de originele tekst, maar is aangepast op basis van het eerder genoemde panelinterview. De twee experimentele groepen kregen beide een andere variant van de bijsluiter met wel dezelfde tekst. In beide versies zijn instructieve afbeeldingen opgenomen. Het verschil tussen deze bijsluiters zit in het ontwerp. De tweede bijsluiter (Bijsluiter 2: tekstueel-visuele instructie, zie bijlagen, paragraaf 4.4.4) bestond uit de originele bijsluiter met aangepaste afbeeldingen en tekst (identiek aan B1). De afbeeldingen in deze bijsluiter zijn aangepast, dat wil zeggen vereenvoudigd. Bijsluiter 3: tekstueel-visuele instructie (zes eenvoudige afbeeldingen) (zie bijlagen, paragraaf 4.4.6) bestond uit de gewijzigde tekst en

aangepaste afbeeldingen. De afbeeldingen waren identiek aan die van B2. Daarnaast zijn twee afbeeldingen toegevoegd om te toetsen of het bevorderen van de continuïteit, dat wil zeggen het per stap voorzien van een afbeelding, tot betere resultaten leidt dan het originele ontwerp. Deze bijsluiter wordt vanaf nu aangeduid als B3.

Tijdens het experiment is telkens één proefpersoon per keer getoetst (geobserveerd en geïnterviewd). Tijdens de tests kregen de participanten een bijsluiter aangeboden. Deze bijsluiters zijn vooraf gegaan door een korte, bondige inleiding. Daarin was uitgelegd wat er van hen werd verwacht, en hoe zij antwoord dienden te geven op de bijgeleverde enquête. Opvallend was

overigens dat deze instructie door vrijwel alle participanten niet werd gelezen, waardoor ik de keuze heb gemaakt om deze kort en bondig mondeling te herhalen.

Het testmateriaal bestond naast de bijsluitervarianten uit een ‘dummy’ van het bijbehorende medicijn. Deze dummy was een Diskus waarin geen medicijn meer aanwezig was. De participanten kregen wel een echte Diskus-apparaat aangeboden, maar moesten zich geen medicijn toedienen. Participanten dienden de instructies in de bijsluiter te lezen en de handelingen in de praktijk uit te voeren. Daarna werd hen gevraagd een enquête in te vullen.

(17)

12 (zie bijlagen: paragraaf 1.4), die vrijwel identiek is aan B2, bestond uit een totaal van zes stappen. Bij vier van deze stappen zijn afbeeldingen te vinden, de stappen 3 en 5 kennen in deze bijsluiter alleen een tekstuele instructie. Deze stappen omvatten de volgende instructies:

- “Houd de Diskus van uw mond verwijderd en adem zo ver mogelijk uit. Adem niet in uw Diskus.” (Stap 3)

- “Spoel uw mond nadien met water en spuug het uit. Dit kan helpen om het optreden van schimmelinfectie in de mond (spruw) en heesheid te voorkomen.” (Stap 5)

In B3 zijn er ook bij deze twee stappen afbeeldingen toegevoegd. De enquête met vragen over afbeeldingen werd zowel voor B2 als B3 gebruikt, maar ook tijdens het vooronderzoek op de oorspronkelijke bijsluiter (B0). Eén van de participanten uit de groep van B2 merkte op dat de enquête ook bij de stappen 3 en 5 naar afbeeldingen vroeg, terwijl deze er dus niet waren. In de volgende enquêtes heb ik de participanten die B2 kregen er op gewezen dat zij bij de betreffende stappen de vragen over afbeeldingen konden overslaan. Uiteindelijk had deze fout geen invloed op de inhoud van het onderzoek, zo valt te vermoeden.

In beide versies van de enquête werd er gebruik gemaakt van een set vragen die per stap werden herhaald. In beide versies ging het om vragen naar de effecten van de tekst op o.a. begrip, duidelijkheid en waardering. Deze basisset werd vervolgens in de enquête bij B2 en B3 aangevuld met de vragen naar de afbeeldingen. Hoewel er was aangegeven dat de vragen per stap golden, was het bij enkele participanten nodig om hen daar nog een keer expliciet op te wijzen. Dit was nodig omdat enkele participanten bij de eerste set vragen antwoorden gaven over de gehele bijsluiter. In de gevallen waarin dit voorkwam hebben zij vervolgens hun antwoorden gecorrigeerd zodat deze slechts over stap 1 gingen. Vanaf stap 2 waren er geen misverstanden meer onder de participanten. Wellicht had de instructie van de bijlage uitgebreider moeten zijn om dit te voorkomen. Toch ben ik van mening dat de enkele keer dat dit probleem voorkwam, niet van invloed is geweest op de interne validiteit van het onderzoek, omdat mijn mondelinge aanvullingen op de instructies altijd

misverstanden wisten te voorkomen. 3.1.4.1 Enquête

De enquête werd in schriftelijke vorm bijgeleverd bij de rest van de documenten die in het experiment werden gebruikt. Het betrof een klassieke enquête, waarbij zowel open als gesloten vragen werden gebruikt. De enquête is als volgt opgesteld (de motivatie voor de gekozen vragen is te vinden in de bijlagen, paragraaf 5.1).Ten eerste was er een schriftelijke instructie waarin de

participanten (ongeacht welke groep) werd verteld wat er van hen werd verwacht. Deze introductie behandelde onder andere de wijze waarop de enquête moest worden ingevuld (v.b.: geen naam invullen). Hierin werd ook gevraagd de enquête gesloten te houden tot na het uitvoeren van het experiment. Na het lezen van de bijsluiter en het uitvoeren van de handelingen die daar bij horen, mochten de participanten de enquête openen. Aan het einde van de enquête werden de

participanten bedankt voor hun medewerking. Vragen hadden alleen betrekking op de onderwerpen die van belang waren. Zo is er onder andere naar opleidingsniveau worden gevraagd, omdat dit een indicatie van cognitieve vaardigheden kan geven. Hierdoor kan bijvoorbeeld worden gekeken of er een verschil tussen hoger en lager opgeleiden is te vinden. Daarnaast zijn leeftijd en geslacht relevant voor dit onderzoek. Namen zijn niet relevant, en in het kader van identiteitsbescherming werden deze dan ook achterwege gelaten.

(18)

13 Daarnaast zijn dergelijke vragen vrij sturend qua opzet. Dergelijke “biased” vragen, zoals Baxter en Babbie ze noemen, kunnen tot gewenste antwoorden leiden in plaats van natuurlijke antwoorden. Ook zulke vragen zijn daarom vermeden.

Tot slot heb ik geprobeerd de vragen zo helder en beknopt mogelijk te formuleren. Hierdoor hoopte ik de vragen duidelijk te maken voor de participanten, zodat de leesbaarheid zo optimaal mogelijk was.

3.1.4.2 Observatie

Het experiment bestond zoals gezegd uit twee delen. De enquête is al beschreven. Daarnaast was er de uitvoerende kant van het experiment. Hierin moesten de participanten de bijsluiter lezen en de handelingen uitvoeren op de Diskus. Tijdens deze stap was volgens mijn assumptie de variabele toegepast begrip te zien. Daarom moest deze fase van het onderzoek geobserveerd worden. Het nadeel was echter dat deze data vluchtig zijn. Wanneer deze niet zouden worden opgenomen in welke vorm dan ook, dan zou de handeling nooit weer in gelijke vorm voorkomen. Dit had kunnen worden ondervangen door de experimenten op te nemen op video. Ik heb hier uiteindelijk vanwege praktische bezwaren niet voor gekozen. In plaats daarvan ben ik als observant aanwezig geweest tijdens de experimenten, en heb ik aantekeningen gemaakt. De participanten heb ik voorafgaand aan het onderzoek gezegd dat ik aantekeningen zou gaan maken, en dat ik tijdens het experiment geen vragen zou beantwoorden (tenzij deze over het invullen van de enquête gingen).

Het voordeel van de instructies is dat deze uit vaste stappen bestaan. Mijn verwachting was dan ook dat de wijze waarop de participanten zich zouden gedragen zich ook volgens een vrij vaststaand protocol zou voltrekken. Tijdens deze observatie is gebruik gemaakt van een checklist. Deze bestond uit elke stap die moest worden uitgevoerd, met daarachter de opties: ja, nee,

verkeerd, deels. “Ja” en “Nee” werden ingevuld wanneer een participant de stap wel (helemaal goed) of helemaal niet uitvoerde. “Verkeerd” werd aangevinkt wanneer een participant een handeling wel uitvoerde, maar dit helemaal verkeerd deed (bijvoorbeeld uitademen in de Diskus). Tot slot werd “deels” aangevinkt wanneer er sprake was van gedeeltelijk goed uitgevoerde handelingen. Denk daarbij aan het wel innemen van water, maar niet uitspugen ervan. Per stap was er ruimte voor opmerkingen. Deze werden altijd gemaakt wanneer er sprake was van een “verkeerd” of “deels” antwoord. Bij de overige antwoorden werd er alleen gebruik gemaakt van de extra opmerkingen wanneer er iets opvallends gebeurde. De scores van de participanten werden per groep vergeleken. Hierdoor kon worden gekeken of het praktische begrip (afhankelijke variabele) overeenkomt met het vermeende begrip, en of dit per groep verschilt. Tijdens de observatie werd de tijd bijgehouden die de participanten nodig hadden om de bijsluiters te lezen, en de handelingen uit te voeren. Deze tijden worden per groep vergeleken. Ook werd er aan het einde van de checklist een korte beschrijving van de sessie gemaakt, waarin opvallende zaken werden benoemd.

3.2 Steekproef en populatie

Tijdens dit onderzoek was er sprake van “nonprobability sampling”, omdat het niet wenselijk was (veel) participanten met voorkennis op te nemen in het onderzoek. Daarnaast was er geen overzicht met gebruikers van de Diskus beschikbaar, en moest er dus wel een willekeurige selectie van

participanten worden gemaakt. Er zijn in totaal 20 participanten geselecteerd. Zij zijn geselecteerd op basis van leeftijd. Allen zijn tussen de 18 en 28 jaar oud. De verdeling tussen mannen en vrouwen is niet 50-50, aangezien er minder vrouwen dan mannen beschikbaar waren voor dit onderzoek.

(19)

14

3.3 Operationalisatie

Hieronder volgt een overzicht van de variabelen, met de geoperationaliseerde uitwerkingen. De afhankelijke variabelen zullen als eerste worden besproken, daarna de onafhankelijke variabelen en tot slot enkele van de meest belangrijke interfererende variabelen.

3.3.1 Afhankelijke variabelen

3.3.1.1 Duidelijkheid

“Duidelijkheid” omvat de mate waarin de participanten de inhoud van de bijsluiter kunnen lezen. Het verschil met “begrip” was dat het niet ging om het cognitief verwerken van informatie (en het handelen daarnaar), maar om de leesbaarheid van teksten en afbeeldingen, alsook de mate waarin men de duidelijkheid van de uit te voeren handelingen heeft ervaren. Duidelijkheid strekte zich in dit onderzoek dan ook niet alleen uit naar alfabetisme, maar ook naar visuele geletterdheid. Daarmee bedoel ik de wijze waarop de participanten de afbeeldingen konden ontcijferen. Duidelijkheid is dan ook sterk bepaald door geletterdheid, maar ook door de mate waarin men afbeeldingen

interpreteert. Semiotiek speelde dan ook een grote rol bij deze variabele (zie bijlagen, paragraaf 2.1.2). Concreet moet daarbij worden gedacht aan de interpretaties van de diverse pijlen die bewegingen of in- of uitademen moeten uitbeelden. Maar het gaat bijvoorbeeld ook om het herkennen van de diverse onderdelen van de Diskus. Daarin lijkt duidelijkheid op “vermeend” en “toegepast begrip”. De Gestaltwetten speelden een rol bij deze variabele. De mate waarin de Gestaltwetten zijn toegepast kan er voor hebben gezorgd in hoe verre een afbeelding duidelijk is (zie bijlagen, paragraaf 2.1.3). Zo waren de afbeeldingen in B2 en B3 bijvoorbeeld simplistischer qua tekenstijl dan in het origineel (B0), waardoor de diverse onderdelen van de Diskus vermoedelijk makkelijker van elkaar waren te onderscheiden (welke overwegingen voortkomen uit Van den Broek et al, 2010).

3.3.1.2 Vermeend begrip

“Begrip” bestond in feite uit twee delen: de mate waarin de proefpersonen zelf aangaven de

(20)

15 3.3.1.3 Toegepast begrip

“Toegepast begrip” is de tweede vorm van begrip. Het betrof hier specifiek de mate waarin de participanten de instructies uit de bijsluiter op correcte wijze opvolgden. Toegepast begrip komt naar mijn verwachting voort uit vermeend begrip, maar hoeft niet per definitie daaraan gelijk te zijn.

Deze variabele werd op intervalniveau gemeten. Dat wil zeggen, het betrof hier een observatie (door middel van aanwezigheid tijdens het experiment en notities aan de hand van een checklist) waarbij de checklist, met daarop de correcte stappen, werd afgevinkt. Toegepast begrip betreft dus de uiting van het vermeende begrip, en levert daardoor in de praktijk een controle over de mate waarin de participanten aangaven de instructies te begrijpen, namelijk of deze

daadwerkelijk overeenkomt met de wijze waarop zij deze instructies uitvoerden. Net als bij vermeend begrip heeft de wijze waarop de instructies zijn vormgegeven waarschijnlijk een grote invloed op de mate van begrip. Doordat in B2 en B3 de informatie werd verspreid over twee modi, waarbij de afbeeldingen hoofdzakelijk supplementair (waarbij in woord en beeld verschillende, maar gerelateerde informatie wordt gerealiseerd) waren, nodigden deze bijsluiters uit tot het actief verwerken van de instructies. Deze actieve verwerking zal naar verwachting tot beter begrip leiden, wat in de uit te voeren handelingen tot uiting zou moeten komen (Clark, Paivio, 1991).

3.3.1.4 Waardering

“Waardering” grensde aan leesbaarheid en begrip maar ging over een waardoordeel door de participanten. Het ging specifiek om de mate waarin zij de informatieverstrekking in de bijsluiter op prijs stelden, en over een algemene waardering van de bijsluiter op zich. Jansen en Balijon (2001) toonden aan dat consumenten niet alleen vinden dat ze recht hebben op goede handleidingen en instructies, maar dat zij “goede” instructies ook daadwerkelijk beter waarderen. Hoewel waardering vermoedelijk niet een grote invloed heeft gehad op de mate waarin een instructie correct overkwam op lezers, kon deze wel aangeven of de respondenten ook een voorkeur hadden voor afbeeldingen naast tekst. De assumpties van de theorieën die hierboven zijn besproken zijn dat het aannemelijk is dat tekst-beeldcombinaties beter worden verwerkt dan alleen tekst. Dat wil echter niet zeggen dat lezers ook daadwerkelijk een voorkeur voor tekst-beeldcombinaties hebben gehad. Ik heb de waardering van zowel de tekst als de afbeeldingen gemeten, om te kunnen achterhalen of de theoretische aanbevelingen overeenkwamen met de voorkeur van de participanten. Daarnaast heb ik ook gekeken welke instructie als geheel het hoogst is gewaardeerd.

3.3.2 Onafhankelijke variabelen

3.3.2.1 Afbeeldingen

De aanwezigheid van afbeeldingen in twee van de drie bijsluiters binnen het experiment vormt de eerste onafhankelijke variabele van dit onderzoek. Mijn vermoeden was dat de aanwezigheid van afbeeldingen in B2 en B3 tot betere resultaten bij de bovenstaande afhankelijke variabelen zou leiden. De aanwezigheid (of afwezigheid) van afbeeldingen is van invloed op de wijze waarop de participanten de bijsluiters hebben gelezen. Daarnaast kan er, op basis van de aannames van onder andere de Cognitive Theory of Multimedia Learning (Mayer, 2009), worden aangenomen dat de aanwezigheid van afbeeldingen ook tot een andere verwerking van de aangeboden informatie heeft geleid.

3.3.2.2 Tekenstijl

(21)

16 oorspronkelijke afbeeldingen in een geheel andere tekenstijl. Bij deze variabele zijn vooral de

semiotische aspecten van belang. In de vorige paragraaf zijn deze aspecten kort besproken in combinatie met het vermeend en toegepast begrip. De afbeeldingen bestonden uit een combinatie van de drie tekensoorten zoals onder andere Keller (1998) die beschrijft (zie bijlagen, paragraaf 2.1.2). Dat wil zeggen dat er zowel iconische, indexicale als symbolische elementen aanwezig waren in de afbeeldingen. De participanten moesten deze elementen kunnen onderscheiden en correct kunnen interpreteren om de instructie van de afbeelding te begrijpen. Doordat de aangepaste afbeeldingen in het experiment simpeler waren qua tekenstijl kan het zijn dat er sprake was van minder cognitieve overbelasting, omdat deze afbeeldingen makkelijker waren te begrijpen dan de oorspronkelijke afbeeldingen.

Afbeeldingen konden als variabele niet direct worden gemeten, de meting van deze variabele is dan ook gedaan door middel van vragen naar de afhankelijke variabelen, waarbij telkens specifiek naar de afbeeldingen is gevraagd (alleen in B2 en B3.)

3.3.2.3 Hoeveelheid afbeeldingen

De laatste onafhankelijke variabele betreft de hoeveelheid afbeeldingen die in B2 en B3 aanwezig zijn. In de oorspronkelijke opzet is er namelijk sprake van zes tekstuele, en vier visuele stappen. In B3 is dit aantal gelijk getrokken door twee nieuwe afbeeldingen (in de zelfde tekenstijl als de rest van de afbeeldingen) toe te voegen. Hierdoor is er informatie toegevoegd aan de stappen 3 en 5, waardoor het aannemelijk is dat deze stappen op een andere wijze zullen worden verwerkt dan dezelfde stappen bij B2. De invloed van deze extra afbeeldingen op de tekst is op dezelfde wijze gemeten als de invloed van de tekenstijl.

3.3.3 Interfererende variabelen

3.3.3.1 Voorkennis

Hoewel er voorafgaand aan het onderzoek rekening is gehouden met het zoveel mogelijk filteren van potentiële participanten met voorkennis, bleken er toch een aantal proefpersonen met voorkennis te zijn. Van deze drie personen had slechts één daadwerkelijk voorkennis van de Diskus. De anderen hadden alleen voorkennis van andere inhalers. Hoewel ik in de data geen afwijkende resultaten heb gevonden bij deze participanten kunnen zij wel als interfererende variabele hebben gefunctioneerd. Dit kan bijvoorbeeld tot uiting zijn gekomen in de snelheid waarmee de handelingen werden

uitgevoerd, maar ook in de aandacht die aan het lezen is besteed. Deze personen (en dan met name de participant met kennis van de Diskus) kunnen immers van bestaande kennis zijn uitgegaan en minder op de instructies hebben gelet.

Ondanks het feit dat ik geen opvallende uitschieters in de data heb kunnen vinden bij deze personen moet de bestaande kennis die zij hadden wel als potentiële interfererende variabele worden vermeld.

3.4 Meting

3.4.1 Data enquête

(22)

17 Daarnaast werden participanten gevraagd om slechts één cijfer per vraag te markeren als antwoord. Tijdens de analyse zijn de individuele cijfers per vraag, per groep verwerkt tot gemiddelden. Hierdoor konden de groepen onderling beter met elkaar worden vergeleken.

De interpretatie van de gemiddelden van de Likertschalen was tijdens de analyse als volgt. 2.5 zou het logische midden van de schaal zijn, ware het niet dat de afstand van 1.0 naar 2.5 kleiner is dan van 5.0 naar 2.5. Om deze reden is ervoor gekozen om het midden van de schaal op 3.0 te zetten, met aan beide kanten daarvan een marge van 0.5. Dat wil zeggen dat scores (zowel individueel als gemiddeld) die tussen de 2.5 en 3.5 lagen als gemiddeld werden geïnterpreteerd. Scores onder de 2.5 werden als onvoldoende beoordeeld, waarbij 1.0 een bijzondere vermelding zou krijgen (namelijk: laagst mogelijke score). Scores boven de 3.5 werden als voldoende beschouwd, waarbij een score van 5 als hoogst mogelijk werd vermeld. Waardering werd daarnaast op een schaal van 1 tot 10 gemeten. Hierdoor was het mogelijk om meer genuanceerde antwoorden te krijgen op deze vragen. De interpretatie van deze scores was gelijk aan die van de overige schalen. Wel waren er vanwege de bredere schaal meer nuances in de interpretaties (1.0-2.9 laagst, 3.0-4.9

onvoldoende, 5.0-6.9 gemiddeld, 7.0-8.9 voldoende, 9.0-10.0 hoogst).

Antwoorden op de open vragen werden overgenomen en op basis van onderlinge

overeenkomsten samengevoegd. Deze methode werkte op basis van het zoeken naar patronen, die in dit geval dus uit overeenkomstige antwoorden bestonden. Concreet moet daarbij worden gedacht aan de stappen waarbij de participanten van B1 graag afbeeldingen zouden willen zien. Deze zelfde methode is ook toegepast om patronen in de data van de observaties te vinden. Daarbij gaat het om terugkerende opmerkingen over bepaalde tekstuele en/of visuele stappen (afbeeldingen), en de manieren waarop participanten de Diskus verkeerd gebruikten.

3.4.2 Data observaties

De resultaten van de checklist werden opgenomen in het overzicht met de data uit de enquêtes. Hierbij werd gekeken naar de wijze waarop de handelingen (dus niet de zes instructies) werden uitgevoerd. De stappen 4 en 5 bestonden in feite uit twee handelingen, namelijk het inademen van het medicijn en vervolgens de adem een tijdje inhouden (stap 4) en daarna het spoelen van de mond met water, en dit weer uitspugen (stap 5). In beide gevallen vond ik de verschillende handelingen van even groot belang. Daarom bestond de checklist uit acht handelingen. Deze handelingen zijn

nominaal gemeten, en vervolgens vergeleken met de scores op vermeend begrip in de bijbehorende vragen. Hierdoor kon worden gekeken of het vermeende begrip overeenkwam met het toegepaste begrip.

3.4.3 Benodigde tijd

(23)

18

4. Resultaten

In dit hoofdstuk zal de complete analyse, zoals die in de bijlagen (hoofdstuk 7, Analyse van de resultaten) is te vinden worden samengevat. Voor de exacte data verwijs ik naar de bijlagen (hoofdstukken 5 en 6) en de eerder genoemde, uitgebreide analyse. In het vervolg zullen de belangrijkste bevindingen worden besproken. Dit zal gebeuren in de volgende volgorde: duidelijkheid, vermeend begrip, toegepast begrip en waardering. Tot slot zal ook de algemene samenhang van de data worden besproken.

4.1 Duidelijkheid

Onder de duidelijkheid van de bijsluiters werden twee zaken bevraagd: de daadwerkelijke

duidelijkheid van de tekst en afbeeldingen (de leesbaarheid) en de mate waarin duidelijk werd hoe de handelingen moesten worden uitgevoerd. In de onderstaande tabel zijn de resultaten van deze twee vragen per stap, per bijsluiter (voor de tekst) samengevat.

Duidelijkheid Tekst

Stap Bijsluiter 1 (B1) Bijsluiter 2 (B2) Bijsluiter 3 (B3)

1 3.2 4.2 4.4 3.4 4.6 4.6 2 3.8 4.2 4.4 3.6 4.4 4.6 3 3.2 4.4 4.8 3.2 4.4 4.6 4 2.6 4.6 4.4 2.6 4.6 4.6 5 4.0 4.8 4.8 4.0 4.6 4.6 6 3.8 4.8 4.8 3.8 4.8 4.6

Deze tabel laat zien dat op zowel de leesbaarheid als op de duidelijkheid van de instructie, B3 de hoogste scores heeft ontvangen. Opvallend is daarbij dat er geen enkele (gemiddelde) score onder de 4.4 uitkomt. Gezien de schaal van 1 tot 5 is dat een bijzonder hoog gemiddelde. B2 zit qua beoordelingen op vrijwel hetzelfde niveau als B3, en scoort op enkele punten zelfs hoger dan B3. De verschillen tussen beide bijsluiters is echter minimaal: vaak niet meer dan 0.2 punten. Opvallend is wel dat de scores van stap 3, in B3, een iets groter verschil laten zien met de scores van B2. De laagste noteringen zijn te vinden bij B1, voor de stappen 3 en 4. Deze twee stappen (eerst

uitademen, en vervolgens inademen via de Diskus) leken nogal problematisch te zijn. Dit probleem valt aan de tekst te wijten. Dat is niet alleen te zien in de data (de tekst was in alle versies identiek en bij de versies met afbeeldingen is er sprake van een grotere duidelijkheid), maar komt ook naar voren uit uitspraken van de participanten. Enkelen van hen gaven het volgende aan:

- “Stap 3 is raar, eerst uitademen en dan niet ademen in de Diskus?” (B1-#3 over stappen 3/4)

- “Dit vind ik een beetje vaag hoor, moet ik nou in of uit ademen?” (B2-#5 over stap 3) Deze uitspraken hebben waarschijnlijk ook invloed op de wijze waarop begrip is beoordeeld. In de volgende paragraaf meer daarover.

De persoonlijke variabelen (leeftijd, geslacht en ook opleidingsniveau en voorkennis) hebben volgens mij geen of hooguit zeer beperkte invloed gehad op de data. De groepen waren gaandeweg ingedeeld op basis van opleidingsniveau, omdat ik vermoedde dat deze variabele wellicht de meeste invloed zou hebben bij de meeste participanten. De indeling was dan ook aardig gelijk qua

(24)

19 maak ik op dat het juist de afbeeldingen waren die het verschil hebben gemaakt, en niet de

persoonlijke variabelen. Dat wordt naar mijn mening bevestigd in de data voor duidelijkheid (leesbaarheid en duidelijkheid van de visuele instructie) van de afbeeldingen:

Duidelijkheid Afbeeldingen

Stap Bijsluiter 2 Bijsluiter 3

1 4.4 4.8 4.4 4.4 2 4.4 4.6 4.4 4.6 3 4.6 4.6 4 4.6 4.6 4.4 4.6 5 4.6 4.8 6 4.8 4.4 5.0 4.4

De bovenstaande data laten zien dat de afbeeldingen van B2 in enkele gevallen als duidelijker werden ervaren dan de bijbehorende teksten. Bij B3 is er daarnaast sprake van nog hogere beoordelingen bij de meeste stappen. Alleen bij stap 6 lijken de afbeeldingen van B2 duidelijker te zijn geweest. Het verschil is daar opmerkelijk, niet alleen qua data (0.4 en 0.6 punten verschil ten opzichte van veelal 0.2 punten op de overige stappen), maar ook omdat de afbeelding in beide bijsluiters identiek was.

De resultaten op de duidelijkheid van de teksten lijken daarmee in verband te staan met de duidelijkheid van de afbeeldingen, omdat in zowel B2 als B3 de resultaten voor teksten en

afbeeldingen overeenkomen. Of die invloed van de afbeeldingen op de bijbehorende teksten daadwerkelijk bestaat is echter op basis van deze gegevens nog niet te zeggen.

4.2 Begrip

Ook begrip werd op twee manieren gemeten. Ten eerste was er het vermeende begrip: de mate waarin de participanten in de enquête aangaven de instructies te begrijpen. Daarnaast was er het toegepaste begrip. Ook hier waren soortgelijke patronen te zien als bij de duidelijkheid.

Bij deze variabele geven de data van “duidelijkheid” het begin van een patroon aan.

Ook bij vermeend begrip zijn de bijsluiters B2 en B3 namelijk beduidend beter beoordeeld dan B1.

Begrip Tekst

Stap Bijsluiter 1 Bijsluiter 2 Bijsluiter 3

1 3.6 4.2 4.4 2 3.6 4.4 4.4 3 3.0 4.6 4.8 4 2.8 4.6 4.4 5 4.2 4.4 4.6 6 3.6 4.6 4.8 GEM 3.46 4.46 4.56

(25)

20 scores in, ligt ook hier erg dicht bij B3. Zoals gezegd komt dit overeen met de data uit de vorige paragraaf: het verschil tussen alleen tekst (B1) en tekst en afbeeldingen (B2 en B3) is groter dan het verschil tussen B2 en B3. Wanneer het vermeende begrip van de afbeeldingen er bij wordt betrokken is te zien dat het patroon ook hier verder is doorgezet:

Begrip Afbeeldingen

Stap Bijsluiter 2 Bijsluiter 3

1 4.8 4.6 2 4.6 4.6 3 4.6 4 4.6 4.6 5 4.6 6 4.4 4.4 GEM 4.6 4.56

Uiteraard vertekent de afwezigheid van afbeeldingen in B2 (stap 3/5) de data enigszins. Kijkend naar de gemiddelde scores per stap valt echter te constateren dat beide varianten op vrijwel gelijke wijze zijn beoordeeld. Alleen bij stap 1 is er sprake van een klein verschil van 0.2 punten in het ‘voordeel’ van B2. De extra afbeeldingen in B3 zijn daarnaast geheel in lijn met de overige afbeeldingen beoordeeld.

Mijn vermoeden is dat de tekenstijl van de afbeeldingen hierin een grote rol speelt. Alle afbeeldingen zijn immers identiek qua inhoud en tekenstijl. Logischerwijs zou er dan ook geen (of slechts minimaal) verschil moeten zitten in de mate van begrip die beide groepen aan exact dezelfde afbeeldingen hebben verbonden. De toevoeging van nieuwe afbeeldingen heeft daarnaast geleid tot hogere mates van begrip van de bijbehorende tekstuele stappen (3 en 5). De scores van de teksten zijn in B3 iets hoger uitgevallen dan bij B2. Het toevoegen van de twee extra afbeeldingen lijkt daarmee wel invloed te hebben gehad op begrip, hoewel dat effect wel beperkt was.

Dan het toegepaste begrip. De personen die in de enquête aangaven beduidend meer moeite te hebben met de stappen 3 en 4 laten ook met hun handelingen zien deze stappen niet te hebben begrepen. Het zijn namelijk dezelfde participanten die de handelingen verkeerd of slechts in delen correct hebben uitgevoerd. De eigen inschatting van begrip komt dan ook overeen met het getoonde begrip tijdens de uitvoering. Dat is overigens ook in de andere richting zichtbaar: wanneer er gemiddeld (2.5-3.5), of meer (3.6>), begrip was van de handelingen werden deze (mits uitgevoerd) correct uitgevoerd. De enige uitzonderingen daarop komen voor in B3, waar twee participanten het spoelen van de mond deels correct uitvoerden. De reden hiervoor lag echter niet in het niet

begrijpen van de instructie. Eén van de participanten dronk bijvoorbeeld een kop koffie tijdens het experiment, en verving om deze reden het innemen van water met het innemen van koffie (en kondigde dat ook aan). Andere participanten vervingen het innemen van water door het imiteren van de handeling. Zij pakten een denkbeeldig glas water, zetten dat aan de mond en deden zo de

eigenlijke handeling na.

Zoals al eerder is vermeld, kwamen de meeste problemen voort uit de tekstuele opzet van de stappen 3 en 4. Participant B3-#3 vat naar mijn gevoel de kern van dit probleem op juiste wijze samen: “Je moet de Diskus dus van je mond weg houden? En daarna er niet inademen. En dan ineens in de volgende stap, moet je er wel weer inademen. Dat is niet logisch. Waarom niet gewoon iets van ‘Adem zo ver mogelijk uit, stap 3. En dan stap 4 zoals die nu is?” Hoewel de afbeeldingen dus niet als ideaal werden beoordeeld, lag het probleem volgens de participanten meer aan de tekst.

(26)

21 Ook werd de Diskus regelmatig verticaal, in plaats van horizontaal aan de mond gezet. Dit gebeurde het vaakst bij de participanten van B1, waarschijnlijk omdat zij geen afbeeldingen hadden waarop te zien was hoe de Diskus aan de mond moest worden gezet.

4.3 Waardering

Ook bij de waardering van de teksten, afbeeldingen en de gehele instructies, herhaalt het bovenstaande patroon zich. Wederom laten de data zien dat de versie met geoptimaliseerde afbeeldingen het beste scoort, en de versie met alleen tekst (B1) het slechtst.

Waardering Tekst

Stap Bijsluiter 1 Bijsluiter 2 Bijsluiter 3

1 6.0 8.0 8.6 2 6.8 8.4 8.8 3 5.6 8.4 8.8 4 5.4 8.6 8.6 5 7.4 8.6 8.8 6 7.2 8.6 8.6 GEM 6.4 8.43 8.7 Waardering Afbeeldingen

Stap Bijsluiter 2 Bijsluiter 3

1 8.8 8.8 2 9.0 8.8 3 8.6 4 8.8 8.6 5 8.8 6 9.0 8.6 GEM 8.9 8.7

In de bovenstaande tabellen is te zien dat de verschillen tussen B2 en B3 hier wat groter zijn dan bij de overige variabelen. Dit is met name bij de eerste drie stappen het geval, bij de latere stappen gaan de beoordelingen voor beide bijsluiters gelijk op. De waardering van de afbeeldingen in B2 is hoger uitgevallen dan de waardering van de bijbehorende teksten. B3 daarentegen heeft vrijwel gelijke beoordelingen voor de visuele en bijbehorende tekstuele stappen. Dat is opvallend: de afbeeldingen waren immers vrijwel allemaal identiek in beide versies. Wellicht dat de groep participanten van B2 een grotere voorkeur voor afbeeldingen had dan de groep van B3. De data wijzen immers wel in dezelfde richting, namelijk dat de aanwezigheid (en hoogte van de waardering) van afbeeldingen tot een hogere waardering van de bijbehorende teksten heeft geleid.

Tot slot de algemene waarderingen van de bijsluiters: Waardering Bijsluiter

Bijsluiter 1 Bijsluiter 2 Bijsluiter 3

6.2 8.8 8.8

Wat uit deze data opvalt is dat, ondanks de individuele verschillen in de waarderingen van

afbeeldingen en teksten, de gehele bijsluiters B2 en B3 even hoog zijn gewaardeerd. Daarnaast is er een groote verschil te zien in de waarderingen van de drie bijsluiters. Alleen tekst is aanzienlijk minder goed gewaardeerd dan een combinatie van tekst en afbeeldingen. Wanneer er alleen tekst aanwezig is scoort de bijsluiter wel een voldoende op elke categorie. Begrip is min of meer

(27)

22 bijsluiter naast deze data wordt gelegd). Wanneer de zijn aangepast op de wijze zoals in dit

experiment is gedaan, vallen deze cijfers nog hoger uit. Alleen tekst is dan ook niet slecht, het is echter wel onvoldoende in vergelijking met tekst-beeldcombinaties. De handelingen werden slechter uitgevoerd wanneer er sprake was van tekst als enige informatiebron, met name wanneer de tekst onduidelijk is. Duidelijkheid lijkt tot begrip te leiden. En hoewel de aanwezigheid van afbeeldingen de duidelijkheid bevorderd, is in de data te zien dat deze invloed het sterkst is wanneer de afbeeldingen eenvoudig zijn getekent, en het aantal tekstuele en visuele stappen gelijk is.

De duidelijkheid, de mate van begrip en de waardering van de afbeeldingen lijken daarnaast in verband te staan met de mate waarin deze variabelen zijn beoordeeld betreffende de teksten. Dat wil zeggen, ik zie in de data aanwijzingen om te stellen dat de perceptie van de afbeeldingen een neveneffect heeft op de wijze waarop de perceptie van de tekst gebeurt. De data laten keer op keer zien dat de aanwezigheid van afbeeldingen de scores van de tekst omhooghaalt. Daarbij merk ik nogmaals op dat de tekst in elke versie identiek was. Wanneer alle mogelijke verbanden worden afgestreept, blijven de afbeeldingen over. Dit vermoeden is bevestigd in de mate waarin B2 en B3 hoger zijn beoordeeld dan B1. De verschillen tussen de beide soorten bijsluiters (met en zonder afbeeldingen) zijn keer op keer zeer groot.

De data zijn daarnaast bevestigd door de feedback van de participanten. Degenen die B2 en B3 hadden gelezen gaven namelijk allen aan van mening te zijn dat de afbeeldingen de tekst

duidelijker maken. Ook de mate van begrijpelijkheid is op zelfde wijze beïnvloed door de

afbeeldingen. Daarnaast zijn deze 10 personen van mening dat de afbeeldingen de tekst aanvullen, maar deze niet overbodig maken.

Mening ten opzichte van afbeeldingen

Stelling/vraag Bijsluiter 2 Bijsluiter 3

Maken de afbeeldingen de tekst duidelijker?

5.0 4.8

Maken de afbeeldingen de tekst overbodig?

2.4 2.6

De afbeeldingen vullen de tekst aan

4.4 5

De afbeeldingen zorgen ervoor dat de instructie begrijpelijker is

4.8 4.8

(28)

23

5. Conclusies

Op basis van de analyse kunnen er enkele conclusies worden getrokken met betrekking tot de rol van afbeeldingen in deze bijsluiters. Deze conclusies zullen per subvraag, en vervolgens betreffende de onderzoeksvraag worden besproken.

5.1 Sub-vragen

In hoeverre leidt het vereenvoudigen van de oorspronkelijke afbeeldingen tot een hogere mate van duidelijkheid, begrip en waardering dan die oorspronkelijke afbeeldingen?

Zoals later in dit hoofdstuk zal worden besproken, leidt de toevoeging van afbeeldingen tot een hoger mate van duidelijkheid, begrip en waardering wat te zien in de vergelijking van de data van het vooronderzoek met die van het experiment. Het vereenvoudigen van de tekenstijl en het verbeteren van de tekst-beeld verhouding bevorderen dit effect. Met name de toepassing van de

vereenvoudiging lijkt een grote invloed te hebben op de data, waarschijnlijk omdat deze ervoor zorgt dat de afbeeldingen duidelijker zijn te lezen. Daarbij blijkt dat afbeeldingen die vereenvoudigd zijn ontworpen, niet alleen betere scores ten opzichte van alleen tekst opleveren, maar ook ten opzichte van afbeeldingen met een gedetailleerde, natuurgetrouwe, tekenstijl zoals die in de oorspronkelijke bijsluiter waren te vinden (B0).

In hoeverre leidt het toevoegen van extra afbeeldingen tot een hogere mate van duidelijkheid, begrip en waardering het oorspronkelijke aantal afbeeldingen?

Het toevoegen van extra afbeeldingen, om zo een gelijk aantal tekstuele en visuele stappen te krijgen, heeft een beduidend kleiner effect gehad op de resultaten van dit onderzoek.

De mate van duidelijkheid en begrip ligt op vrijwel hetzelfde niveau als met het

oorspronkelijke aantal afbeeldingen in de aangepaste tekenstijl. De effecten van deze aanpassing aan de bijsluiter zijn slechts te vinden bij de teksten waar de afbeeldingen bij horen. Daarnaast blijkt er geen effect te zijn op de waardering van de bijsluiters: beide bijsluiters met afbeeldingen scoorden even goed op dat punt. Dat er sprake is van een groot verschil in de data vergeleken met de originele bijsluiter (B0), komt naar mijn mening vooral vanwege de toepassing van vereenvoudiging. Daar waar de afbeeldingen zijn toegevoegd hebben zij echter wel voor een hogere mate van duidelijkheid, begrip en waardering gezorgd ten opzichte van de situatie van B2.

Ook de volledigheid van de bijsluiters krijgt een hogere beoordeling wanneer er afbeeldingen zijn toegevoegd. Dat wil overigens niet zeggen dat bijsluiters die alleen uit tekst bestaan slecht zijn. Immers, over het algemeen laten de data zien dat B1 niet als onvoldoende is beoordeeld. Vrijwel geen enkel gemiddelde in de gehele enquête komt onder de 2.5 uit. Daarmee is de beoordeling van B1 dan wel de laagste, maar deze is niet onvoldoende op de vooraf vastgestelde schaal (paragraaf 3.3). De betere beoordelingen van B2 en met name B3 laten echter wel zien dat het (veel) beter kan. Het toevoegen van extra afbeeldingen waar deze eerst ontbraken is één van de mogelijkheden om dat te bereiken.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deelnemende partijen Gemeente Groningen bezit 100% van de aandelen Bestuurlijk belang Een collegelid vertegenwoordigt de gemeente in

Om ervoor te zorgen dat hun samengestelde digitale objecten ook goed kun- nen worden afgebeeld in image viewers zoals Mirador en de Universal Viewer, moeten organisaties

Tekeningen uit ‘Der Raupen wunderbare Verwandelung und sonderbare Blumennahrung’, Maria Sybilla Merian. Collectie Universiteitsbibliotheek Goethe

Door een code te delen (invite-code).Voor leerlingen die al wel een Thinglink-account hebben, of die zelf kunnen aanmaken. Met deze code worden ze lid van

Het kind draait met de letters een woord, al dan niet bij een afbeelding, en ontdekt dat het door het wisselen van de kaartjes nieuwe woorden kan maken.. De woordmaker is

Alleen het massa zwaartepunt filter kan op deze manier niet worden geëvalueerd omdat het plaatje met de verschillende vormen natuurlijk geen coma’s bevat.. Hiervoor gebruiken we dan

lot niet in cle lijdende vorm zullen zijn gesteld: de patiënt is immers de lezer, zodat het voor de hand ligt de lezer uit te nodigen zich jnist met die rol te idenlificereno.

Reeds sloeg de klok het middaguur, De gasten zijn ten disch gezeten, De beker gaat reeds lustig rond;. Daar komt de kok aan met