• No results found

Afbeeldingen in bijsluiters Bijlagen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Afbeeldingen in bijsluiters Bijlagen"

Copied!
93
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bijlagen

Afbeeldingen in bijsluiters

Master-scriptie

Vincent Tillema

Rijksuniversiteit Groningen, Faculteit Letteren. Opleiding: Communicatie en Informatiewetenschappen

(2)

Inhoudsopgave.

1. Corpus... 1 1.1 Duratears oogdruppels. ... 1 1.2 Prevalin neusspray. ... 3 1.3 A Vogel Keelspray. ... 4 1.4 Seretide Diskus. ... 5 1.5 Salbutamol Sandoz. ... 7 2. Corpusbeschrijving ... 9 2.1 Theoretisch kader ... 9 2.1.1 Afbeeldingen ... 9 2.1.2 Semiotiek ... 10 2.1.3 Gestalttheorie ... 11 2.1.3.1 Betekenisvolheid ... 12 2.1.3.2 Nabijheid ... 12 2.1.3.3 Similariteit ... 13 2.1.3.4 Gebied ... 13 2.1.3.5 Verbondenheid ... 13 2.1.3.6 Bewegingsrichting en synchroniteit ... 13

2.1.3.7 Wet van eenvoud ... 14

2.1.3.8 Wet van continuïteit ... 14

2.1.4 Tekst-beeldrelaties ... 15 2.1.4.1 Redundantie ... 16 2.1.4.2 Complementair ... 16 2.1.4.3 Overvloedigheid ... 16 2.1.4.4 Supplementair ... 17 2.1.4.5 Juxtapositioneel ... 17 2.1.4.6 Stage setting ... 17

2.1.5 Aanpak van de beschrijving ... 17

2.2 Eerste indruk ... 18

2.3 Specifieke beschrijvingen ... 19

2.3.1 Duratears oogdruppels ... 19

2.3.2 Prevalin neusspray... 20

(3)

2.3.4 Seretide Diskus ... 23

2.3.5 Salbutamol Sandoz ... 24

2.4 Resultaten van de corpusbeschrijving ... 26

3. Vooronderzoek. ... 29 3.1 Analyse data ... 31 3.1.1 Persoonlijke data ... 31 3.1.2 Duidelijkheid ... 31 3.1.3 Vermeend begrip ... 32 3.1.4 Toegepast begrip ... 33 3.1.5 Waardering ... 34 3.1.6 Overige resultaten ... 35 3.2 Resultaten vooronderzoek ... 36 3.3 Observaties vooronderzoek ... 38 3.4 Conclusies ... 40

4. Panel interview om tot bijsluiters voor het experiment te komen ... 42

4.1. Tekstuele instructies... 42

4.2. Visuele instructies ... 43

4.3. Conclusies van het panel interview ... 46

4.4 Aanpassingen bijsluiter ... 47

4.4.1 Bijsluiter 1: tekstuele instructie ... 47

4.4.2 Bijsluiter 1 (tekstuele instructie) ... 48

4.4.3 Bijsluiter 2: tekstueel-visuele instructie (vier eenvoudige tekeningen) ... 49

4.4.4 Bijsluiter 2 (tekstueel-visuele instructie met vier eenvoudige tekeningen)... 50

4.4.5 Bijsluiter 3: tekstueel-visuele instructie (zes eenvoudige tekeningen, dus per instructiestap)... 51

4.4.6 Bijsluiter 3 (tekstueel-visuele instructie met zes eenvoudige tekeningen) ... 52

5. Experiment ... 53

5.1 Verantwoording enquêtes ... 53

5.1.1 Algemene vragen ... 53

5.1.2 Controle vragen: Ervaring ... 53

5.1.3 Basis set: enquêtes tekst en afbeeldingen ... 54

5.1.4 Basis set: enquête afbeeldingen (bijsluiters 2 en 3) ... 55

5.1.5 Controlevragen: bijsluiter tekst (bijlage 1) ... 55

(4)

5.2 Enquête tekstuele instructie (bijsluiter 1) ... 57

5.3 Enquête afbeeldingen (bijsluiters 2 en 3) ... 62

6. Resultaten enquêtes ... 69

7. Resultaten observaties ... 73

7.1 Bijsluiter 1: tekstuele instructie ... 73

7.2 Bijsluiter 2: tekstueel-visuele instructie (vier eenvoudige tekeningen) ... 75

7.3 Bijsluiter 3: (tekstueel-visuele instructie met zes eenvoudige tekeningen) ... 76

8. Analyse van de resultaten. ... 78

8.1 Duidelijkheid ... 78

8.2 Vermeend begrip ... 80

8.3 Toegepast begrip ... 81

8.4 Waardering ... 83

8.5 Belang van afbeeldingen ... 85

8.6 Overige analyses ... 86

8.7 Korte samenvatting ... 87

(5)

1

1. Corpus.

Hieronder volgt een overzicht van de bijsluiters die het corpus voor het vooronderzoek hebben gevormd. Dit corpus bestaat uit Nederlandstalige bijsluiters waarin afbeeldingen zijn verwerkt.

(6)
(7)
(8)
(9)
(10)
(11)
(12)
(13)

9

2. Corpusbeschrijving

Om tot een duidelijk beeld te komen van de wijze waarop instructieve afbeeldingen in de praktijk worden gebruikt in bijsluiters, is het verstandig om een corpus van bestaande exemplaren samen te stellen en te analyseren (hoofdstuk 1). Uitgangspunt waren hierbij enkele theoretische handvaten die aanwijzingen bevatten wat deze bijsluiters goed en/of verkeerd doen. Daarom volgen een kort theoretisch kader en een algemene analyse van het corpus.

2.1 Theoretisch kader

De corpusanalyse zal gebeuren op basis van enkele theoretische handvaten met betrekking tot de wijze waarop afbeeldingen worden geïnterpreteerd en hoe tekst-beeldrelaties kunnen worden ontworpen. Deze theorie is van belang om de volgende analyse op correcte wijze te kunnendoen. In deze paragraaf zullen de belangrijkste theoretische aspecten bondig aan bod komen, te beginnen met een lagemene inschatting van de modus beeld, het concept van semiotiek, een korte inleiding in de Gestalttheorie en tenslotte benaderingen van tekst-beeldrelaties.

2.1.1 Afbeeldingen

Uit vrijwel alle theoretische invalshoeken die in dit hoofdstuk worden besproken zijn de voordelen (en nadelen) van afbeeldingen in instructies en bijsluiters op te maken. In deze paragraaf zullen deze voor- en nadelen worden besproken.

Het eerste belangrijke kenmerk van afbeeldingen is dat ze meer laten zien dan in strikte zin noodzakelijk is, en dat daarom bepaalde onderdelen van een afbeelding kunnen worden weggelaten zonder dat de afbeelding oninterpreteerbaar wordt. Verder zijn afbeeldingen “overdeterminerend” van aard (Maes, 2005: 1-2). Overdetermineren is het principe dat een afbeelding voor meerdere interpretaties openstaat en dat daarom één type (één specifiek voorbeeld) voor een hele groep moet staan. Wanneer bijvoorbeeld een hond wordt afgebeeld op een verbodsbord over het uitlaten van honden, gebeurt dit door de keuze voor een specifieke hond of een specifiek ras. Die ene afbeelding moet echter de gehele klasse van honden voorstellen. Wanneer die hond bijvoorbeeld als Duitse herder is afgebeeld lijkt hij niet op chihuahua’s, poedels en Sint Bernhardhonden, hoewel ook deze rassen onder de zelfde klasse vallen. Dit specifieke kenmerk van afbeeldingen kan als ‘nadeel’ worden beschouwd; maar in bijsluiters bijvoorbeeld hoeft zich dit ‘nadeel’ niet te manifesteren. Wanneer namelijk datgene afgebeeld wordt wat wordt bedoeld, kan er eigenlijk geen twijfel hierover ontstaan. Neem bijvoorbeeld het draaien van de delen van de in dit corpus opgenomen Seretide Diskus. Een pijl geeft precies aan welke richting de Diskus om moet worden gedraaid, waardoor er geen twijfel mogelijk is. Een tekst als “draai de delen van de Diskus naar rechts” maakt niet duidelijk wat precies moet worden gedraaid en hoe men de richting naar rechts moet bepalen. Dit illustreert overigens de zogenaamde “onderdeterminerende” capaciteit van taal die de betekenis sterk condenseert en derhalve aangewezen is op voorkennis aan de kant van de lezer (Maes, 2005: 2): de interpretatieruimte van taal is zeer groot, wat in veel contexten echter onhandig kan zijn, in het bijzonder in de context van medische bijsluiters en handleidingen waar medische voorkennis minder kan worden verondersteld.

(14)

10 De volgende functie die Maes onderscheidt is de “cognitieve” functie (2005: 24-25). Deze functie is een goede reden om de effecten van afbeeldingen in bijsluiters te toetsen. Afbeeldingen kunnen tot beter begrip leiden. Die kracht van afbeeldingen komt volgens Maes tot uiting in diverse, voor instructies relevante zaken. Zo kunnen afbeeldingen de verschillende onderdelen van een object tonen. Doordat deze onderdelen natuurgetrouw worden afgebeeld is het voor lezers

makkelijker om de afbeelding en het object in de werkelijkheid met elkaar te vergelijken. Daarnaast kunnen afbeeldingen een causale lijn van opeenvolgende handelingen in een proces realiseren. Ten slotte kunnen afbeeldingen goed worden onthouden en bevorderen ze de integratie van nieuwe en bestaande kennis.

Tot slot bespreekt Maes de overtuigende functie van afbeeldingen. Doordat afbeeldingen gevoelens en associaties kunnen oproepen, kunnen ze worden ingezet om houdingen en gedrag te veranderen. Deze functie van afbeeldingen komt echter vooral voor in reclames (bevorderen van koopgedrag) en “stichtende” afbeeldingen (2005: 25). In bijsluiters zal deze functie van afbeeldingen dan ook geen grote rol spelen. De overige functies van afbeeldingen zijn sterk verbonden met de omgevende tekst. Vanwege die verbondenheid zullen deze kenmerken worden besproken in de paragraaf “Tekst-beeldrelaties” (2.1.4).

2.1.2 Semiotiek

Semiotiek speelt in deze corpusanalyse een rol vanwege de aanwezigheid van afbeeldingen en de interpretaties door gebruikers van die afbeeldingen. Deze interpretaties zullen immers bepalend zijn voor de wijze waarop gebruikers een medicijn zullen gebruiken. Wanneer instructieve afbeeldingen worden gebruikt, dan is het belangrijk ervoor te zorgen dat deze tot slechts één duidelijke (en correcte) interpretatie leiden.

De tekenleer zoals door Peirce (Van den Broek et al, 2010: 75-77) beschreven gaat uit van drie tekensoorten en drie bijbehorende interpretaties die door middel van deze tekens worden opgeroepen. Daarbij gaat het steeds om de relatie die een teken onderhoudt met de werkelijkheid die het representeert, alsook de kennis die de tekengebruiker (in het kader van dit onderzoek: de lezer van de instructies) moet mobiliseren om tot een interpretatie te komen. Deze kennis van datgene waarnaar wordt verwezen is wat een teken betekenis geeft (Keller, 1998: 104). Om de semiotische tekenleer beter uit te leggen zal ik verder werken met de publicatie van Keller (1998).

De eerste tekensoort die is onderscheiden is de “iconische” soort. Keller (1998: 108) noemt iconen “echte” tekens. Iconen zijn tekens en/of afbeeldingen waarbij het afgebeelde een duidelijke en vaak zichtbare overeenkomst heeft datgene waar het naar verwijst in de realiteit (het doel). Toch is alleen de overeenkomst tussen het teken en het doel (de werkelijkheid) niet genoeg om een teken tot icoon te maken. Daar zijn volgens Keller drie criteria voor (1998: 109): de overeenkomst tussen het teken en het doel kan fonetisch (bijvoorbeeld het woord ‘koekoek’ dat verwijst naar de vogel op basis van gelijkheid met het geluid dat het beestje maakt), grafisch of door middel van gebaren voorkomen. Daarnaast is een dergelijke overeenkomst direct of indirect, en tot slot sterk of zwak. Een foto van koningin Beatrix is bijvoorbeeld iconisch, omdat de foto een grafische (visuele) overeenkomst vertoont met de koningin als persoon in de werkelijkheid. De overeenkomst tussen beide is vanwege deze duidelijke visuele overeenkomst direct, zij het natuurlijk dat de afbeelding hooguit tweedimensioneel is. Om af te kunnen leiden dat het de koningin betreft, moet de

tekengebruiker echter wel weten dat Beatrix niet als een willekeurige vrouw, maar als de koningin van Nederland afgebeeld is.

Daarnaast is er de indexicale tekensoort, die door Keller (1998: 100) “symptomisch” wordt genoemd. Ik zal echter werken met de meer gangbare term van Peirce (“index”). Indexicale tekens werken op basis van oorzaak-gevolgrelaties en hun interpretaties. Voorbeelden daarvan zijn

(15)

11 bijbehorende aspecten kan worden afgeleid dat tranen een indicatie van verdriet kunnen zijn. (Ze kunnen immers ook een indicatie van vreugde zijn.)

“Symbolen” zijn tekens die zo ver zijn geabstraheerd, dat deze zonder kennis over de relatie tussen het teken en het doel niet zijn te begrijpen. Deze tekens werken dan ook op basis van

afspraken of conventies die de tekengebruiker moet hebben geleerd. Een voorbeeld is het afbeelden van de homepage van een website door middel van een huisje. Er is geen logische relatie tussen de webpagina en een echt huis (behalve de relatie tussen home (huis) en de afbeelding van het huis). Deze relatie is een conventie die op basis van (ongeschreven) afspraken wordt begrepen door de meeste internetgebruikers.

Het is echter niet zo dat een afbeelding slechts één van deze drie tekensoorten kan zijn – dit in tegenstelling tot vele inleidingen in de semiotiek die dit wel vaak beweren. De meeste

afbeeldingen, en ook foto’s, combineren alle drie tekenrelaties en integreren dus ook drie interpretaties die min of meer tegelijkertijd aflopen. Om dit te verduidelijken verwijs ik naar de publicatie van Keller (1998) en geef een korte toelichting. Wanneer men op de afbeelding met Beatrix terugkomt, dan gaat het er niet alleen om dat men haar herkent (een iconische interpretatie), maar dat men ook ziet in welke gemoedstoestand ze zich bevindt (bijv. ernstig, blij, gespannen of nerveus, wat een indexicale interpretatie is, omdat men niet de gemoedstoestand ziet maar

gezichtsuitdrukkingen die erop zouden kunnen duiden). Tenslotte weten kijkers naar die foto dat het om het staatshoofd gaat wat men eveneens niet kan zien maar wat men vermoedelijk weet

(symbolische interpretatie). Deze symbolische interpretatiericht zich echter niet louter op het feit dat men moet weten dat Beatrix staatshoofd is, voor men haar als zodanig kan zien, maar vooral op de vraag welke betekenis het ‘arrangement’ van de betreffende foto – van alles wat op die foto te zien valt – op basis van die parate kennis zou kunnen hebben. Zo ziet men bijvoorbeeld “het staatshoofd onder druk” of “Beatrix op haar best” (en zeker niet “staatshoofd” als zodanig). Alle drie

interpretaties inclusieve die van het ‘arrangement’ komen tergelijkertijd voor en kunnen niet los van elkaar worden gezien.

Een afbeelding zou in praktijk dus elementen uit alle categorieën kunnen bevatten. Hierin schuilt dan ook een potentieel gevaar dat al eerder is aangekaart. De betekenis van tekens die net als drieledig is beschreven, is bijvoorbeeld pas aanwezig wanneer de lezer die tekencombinatie koppelt aan mentale concepten. Met andere woorden: de betekenis die ik aan een tekencombinatie zal geven kan afwijken van wat de lezer van dit onderzoek kan ervaren. Een natuurgetrouwe tekening van bijvoorbeeld een inhalator zal weinig ruimte voor andere interpretaties dan de iconische bieden. Vooral dan niet, wanneer de betreffende inhalator naast de bijsluiter wordt gelegd. De betekenis van een stippellijn in die zelfde afbeelding echter is al minder strikt. Wel zijn er algemeen geldende concepten. Zo concludeerden Heiser en Tversky (2006: 590) dat pijlen natuurlijke associaties met richting en beweging oproepen. Afgaande op deze conclusie zouden dergelijke elementen voor eenduidigheid moeten zorgen en zodoende semiotische verwarring moeten voorkomen.

Ook moet het arrangement van de afbeelding worden bedacht: ligt het perspectief op het apparaat, dan kan het zijn dat de lezer naar het gebruik ervan moet raden en ondanks de parate kennis toch niet ziet wat hij/zij moet doen; ligt het perspectief echter op de gebruiker, dan valt te verwachten dat men snel doorheeft welke knoppen en hendels men moet bedienen en waar deze kunnen worden gevonden. Samenvattend kan worden gesteld dat het in bijsluiters van groot belang is dat datgene dat is afgebeeld ook daadwerkelijk op de juiste manier geïnterpreteerd zal worden. Concreet betekent dit dat afbeeldingen dan ook zo duidelijk moeten zijn, zodat er geen andere interpretaties dan de, vanuit het oogpunt van instructie, juiste of gewenste mogelijk zouden zijn.

2.1.3 Gestalttheorie

(16)

12 automatisch als onderdelen van een groep aangemerkt. Dit versterkt wederom de symbolische interpretatie, onder meer omdat andere interpretaties, bijvoorbeeld betreffende de beeldelementen die buiten de groep vallen, worden uitgesloten of ontmoedigd. Voor dit soort overwegingen tekent de Gestalttheorie, een theorie over de manier van menselijk waarnemen en de invloed ervan op het begrijpen van tekens en afbeeldingen.

Ook het materiaal – de bijsluiters voor de proefpersonen - in dit onderzoek zal worden aangepast op basis van de gestalttheoretische overwegingen. Deze Gestalttheorie bestaat zodoende uit een aantal handvaten voor ontwerpers van documenten. Dit omvat een aantal vaste regels die, wanneer goed toegepast, ervoor kunnen zorgen dat (visuele) informatie zo eenduidig, duidelijk, en effectief mogelijk wordt gepresenteerd aan de lezer. Eenvoud is volgens Van den Broek et al (2010: 51) de kern van de Gestalttheorie: dat namelijk een afbeelding alleen dingen zou moeten bevatten waar het op aankomt, en andere elementen juist niet. Eenvoud zorgt ervoor dat boodschappen minder cryptisch worden, en daardoor beter zijn te ontcijferen. Anderen, zoals Graham (2008: 3), stellen dat de wetten van voor- en achtergrond, nabijheid, similariteit en continuïteit de belangrijkste wetten uit de complete lijst van Gestaltwetten zijn.Sauer (2009: 79) heeft een wat andere benadering van dit principe. Voor hem zijn Gestaltprincipes onverbrekelijk verbonden met de waarneming van vormen. Deze vormen zijn volgens hem beter te herinneren, omdat een herkenbare vorm beter “recordable” (inprentbaar) is. In dit onderzoek gaat het echter niet of nauwelijks om herinneren. Daarom is de additieve en selectieve benadering van Van den Broek et al van groter belang. Zij verdeelden 13 Gestaltwetten over zeven categorieën die in deze paragraaf zullen worden besproken.

2.1.3.1 Betekenisvolheid

De categorie “betekenisvolheid” omvat twee Gestaltwetten waarbij de nadruk ligt op datgene dat de meeste betekenis heeft. De eerste van deze twee wetten is de wet van voorgrond en achtergrond. Hierbij geldt het principe dat sommige elementen in afbeeldingen prominenter aanwezig zijn, en daarom op de voorgrond zijn te zien, terwijl minder belangrijke elementen naar de achtergrond worden verdreven (Van den Broek et al, 2010: 54). Graham (2008: 3) is daarom van mening dat de wet van voorgrond en achtergrond de meest fundamentele Gestaltwet is. Dit, omdat deze wet er voor zorgt dat de mens bepaalde elementen los kan zien van de achtergrond. Als voorbeeld geeft zij aan dat tekst leesbaar is door de toepassing van kleurcontrast tussen de letters en de achtergrond waarop die letters zijn gedrukt. Het toepassen van focus op bepaalde onderdelen van een afbeelding kan er dan ook voor zorgen dat deze onderdelen op de voorgrond worden gezien.

Daarnaast is er de wet van eenvoud, die stelt dat alles wat niet relevant is weg moet worden gelaten. De wet van eenvoud is belangrijk voor dit onderzoek en wordt verder beschreven in paragraaf 2.1.3.7.

2.1.3.2 Nabijheid

De categorie van “nabijheid” bestaat alleen uit de Gestaltwet met de zelfde naam. De wet van nabijheid schrijft voor dat elementen die bij elkaar horen, dicht bij elkaar moeten worden geplaatst (Van den Broek et al, 2010: 57). Gebeurt dit niet, dan wordt het voor de lezer lastig om deze

elementen aan elkaar te koppelen. Dit heeft te maken met de neiging van mensen om elementen (in een afbeelding, of bijvoorbeeld tekst en beeld) die dicht bij elkaar zijn geplaatst als één object zien. De reden daarvoor is dat men aanneemt dat dergelijke elementen een aan elkaar gerelateerd zijn, en dat ze dus bij elkaar horen (Chang et al, 2002: 3). In het kader van dit onderzoek zou de wet van nabijheid bijvoorbeeld voorschrijven dat afbeeldingen dichtbij de bijbehorende tekstuele stap moeten worden geplaatst. In bijsluiters (zie hierboven, hoofdstuk 1) bestaan gebruiksinstructies veelal uit twee kolommen of rijen, de ene rij bevat de tekstuele instructie, de andere de

afbeeldingen. Wanneer de wet van nabijheid op dit corpus wordt toegepast dan zou deze in de praktijk als volgt moeten werken. De visuele stappen moeten (op logische wijze) dichtbij de

(17)

13 beide stappen zal leggen. Wederom betreft het hier gebruiksgemak, waardoor het minder cognitieve moeite kost om de instructie als geheel te begrijpen.

2.1.3.3 Similariteit

Wetten die onder “similariteit” vallen berusten op het principe van overeenkomst. Hieronder vallen de wetten van overeenkomst, gelijke achtergrond en symmetrie. De wet van overenkomst gaat uit van een aantal elementen of patronen die visueel op elkaar lijken kunnen en zodoende voor herkenning kunnen zorgen (Van den Broek et al, 2010: 60); denk daarbij aan onder andere kleur, vorm en patroon. Objecten die een zelfde kleur hebben worden daarom als deel van een groep gezien, ook wanneer deze objecten niet dicht bij elkaar zijn geplaatst (Graham, 2008: 9). Doordat men geneigd is groepen te zien (of te zoeken) op basis van overeenkomst, vallen afwijkende objecten direct op.

De wet van symmetrie gaat uit van de assumptie dat de mens een voorkeur heeft voor

symmetrie. Afbeeldingen die niet symmetrisch zijn worden als incompleet gezien (Chang et al, 2002: 1). Symmetrische afbeeldingen worden echter als gebalanceerd ervaren, en zijn daardoor wenselijker dan asymmetrische ontwerpen. De wet van gelijke achtergrond gaat uit van het principe dat

bepaalde kenmerken zoals een zelfde achtergrondkleur zeer effectief zijn in het ordenen van visuele elementen (Van den Broek et al, 2010: 63).

2.1.3.4 Gebied

Deze categorie omvat de wet van ingeslotenheid. Deze wet gaat uit van de assumptie dat alles wat zich binnen een kader bevindt (gevoelsmatig) bij elkaar hoort. Overigens kan de suggestie van een kader het zelfde effect hebben (Van den Broek et al, 2010: 64). Een kader hoeft dan ook niet door middel van een lijn te zijn aangegeven. Deze wet gaat er vanuit dat de hersenen automatisch ontbrekende informatie tot bekende vormen zullen opvullen. Hierdoor kunnen we objecten herkennen, zelfs wanneer deze niet meer op de bron (datgene waar ze naar verwijzen) lijken. Door de missende onderdelen aan te vullen zien we dergelijke vormen als een gesloten geheel, en kunnen we deze als één vorm herkennen (Graham, 2008: 7-8).

2.1.3.5 Verbondenheid

Onder “verbondenheid” vallen de wet van het ingevulde hiaat en de wet van continuïteit.

De wet van het ingevulde hiaat gaat uit van het principe van ‘negatieve ruimte’. Door vormen uit een groter object te ‘snijden’ ontstaat de suggestie dat deze uitgesneden ruimte het daadwerkelijke object is (Van den Broek et al, 2010: 65). Een witte cirkel in een zwart vierkant kunnen we dan als zien als een witte bol op een zwarte achtergrond, in plaats van als een gat in een zwart blok. De wet van continuïteit gaat uit van de assumptie dat elementen die op een gelijke as staan bij elkaar horen. Meer over deze wet in paragraaf 2.1.3.8

2.1.3.6 Bewegingsrichting en synchroniteit

Tot slot de categorieën “bewegingsrichting en synchroniteit”. Deze twee categorieën omvatten beide de wet van gelijke bestemming. De wet van gelijke bestemming komt dan ook voor in drie

(18)

14 Enkele van deze wetten zijn in dit onderzoek van groter belang dan de overige wetten. Dat is

voornamelijk omdat deze wetten inhaken op de wijze waarop o.a. de DCT en CLT werken, en hoe dit op semiotische tekencombinaties toegepast kan worden om de instructieve afbeeldingen zo

optimaal mogelijk te maken. Het betreft dan de wetten van eenvoud, nabijheid en continuïteit. De wet van nabijheid is in deze paragraaf al besproken, de wetten van eenvoud en continuïteit zullen in de volgende twee paragrafen in meer details worden besproken.

2.1.3.7 Wet van eenvoud

De wet van eenvoud gaat uit van het principe ‘less is more’. Dat wil zeggen: hoe minder informatie gepresenteerd wordt, hoe minder moeite lezers moeten doen om de informatie te kunnen begrijpen. Eenvoud kan worden omschreven als het weghalen van alles wat niet direct van belang is voor de boodschap, of in dit geval de instructies. In afbeeldingen komt het dan neer op het visualiseren van slechts de relevante dingen. Concreet wil dit zeggen: datgene dat de gebruiker moet doen om het medicijn correct te gebruiken. Op grond van deze Gestaltwet kan men zich dan ook afvragen wat relevant is om af te beelden. Dient het aanbrengen van diepte in afbeeldingen enig nut om tot correct begrip van de afbeelding te komen? Moeten delen van een lichaam worden afgebeeld, wanneer de interactie met het medicijn niet op die lichaamsdelen is gericht? Met andere woorden: wanneer een medicijn via de mond moet worden ingenomen, is het dan nodig om ook haar

(specifieker: haarkleur, haardracht) en oren en ogen af te beelden? Of wat te denken van

geslachtskenmerken? Dit zijn zaken die in feite niets te maken hoeven te hebben met de instructie van het medicijngebruik. Vanuit het kader van ‘less is more’, zouden dergelijke elementen

achterwege moeten worden gelaten. Minder afleidende elementen betekenen immers minder mogelijkheden tot onjuiste interpretaties, en minder puzzelen voor de gebruiker waardoor het cognitieve vermogen minder zal worden belast. De wet van eenvoud kan er dan ook voor zorgen dat informatie over twee modi kan worden gespreid, zonder daarbij voor cognitieve overbelasting te zorgen.

2.1.3.8 Wet van continuïteit

Ten derde de wet van continuïteit. Deze wet dient er voor te zorgen dat de lezer een logische reeks van gebeurtenissen krijgt voorgeschoteld. Tot op zekere hoogte haakt deze wet daarmee in op de wet van nabijheid. Elementen die op een zelfde niveau staan horen bij elkaar. Dat is althans hoe de mens deze normaliter interpreteert. Het is dan ook van belang dat tekstuele en visuele stappen die bij elkaar horen, op de zelfde horizontale of verticale lijn zijn geplaatst. Daarnaast gaat deze wet uit van het concept dat onze hersenen niet alle opeenvolgende informatie nodig hebben om een compleet beeld te kunnen vormen (Van den Broek et al, 2010: 66). Wat belangrijker is, is dat er een logische leesrichting aanwezig is. Dat wil zeggen: van links naar rechts, van boven naar beneden. Dit heeft te maken met het kijkgedrag van mensen waarbij men lijnen en bijvoorbeeld opeenvolgende vormen volgt om een document te lezen (Graham, 2008: 10).

Tot slot zijn er meer wetten die, op basis van de beschrijving van het corpus (zie hierboven, hoofdstuk 1), niet zozeer als analyse-eenheden gezien hoeven te worden. Denk daarbij aan de wet van ervaring. Deze wet gaat er vanuit dat bepaalde procedures, elementen, symbolen etc., gangbaar zijn. Men kan dergelijke zaken zonder cognitieve belasting direct plaatsen, herkennen en

interpreteren op de juiste manier (2010: 67). Het is dan ook belangrijk dat ontwerpers van medische bijsluiters daar op inspelen, en voorzichtig zijn met ‘innovatieve’ elementen waar mensen weinig ervaring mee hebben. Deze wet is echter om onduidelijke redenen niet ingedeeld in één van de bovenstaande categorieën.

(19)

15 2.1.4 Tekst-beeldrelaties

In dit corpus is er sprake van een verdeling van informatie over twee verschillende modi, namelijk tekst en beeld. Deze keuze is logisch aangezien afbeeldingen op zichzelf nauwelijks in staat zijn om een volledige boodschap over te brengen; datzelfde geldt overigens ook voor tekst vanwege het onderdeterminerende karakter daarvan.Dit principe is al kort besproken in paragraaf 2.1.1 waar ook het overdeterminerende karakter van beeld aan de orde kwam. Onderdetermineren is het

tegenovergestelde van overdetermineren en is een kenmerk van tekst. Om een tekstuele

beschrijving volledig te kunnen begrijpen moet er aanspraak worden gemaakt op bestaande kennis. Om op het voorbeeld van honden terug te komen: wanneer een chihuahua wordt beschreven moet de lezer bestaande kennis over dat ras hebben om de tekstuele beschrijving correct te kunnen interpreteren (en een visueel beeld te kunnen vormen). De tekstuele beschrijving kan immers niet laten zien hoe zo’n hondje er uitziet, wat afbeeldingen wel kunnen. Tekst is abstracter dan

afbeeldingen zijn. Daarom is tekst een beter medium om bijvoorbeeld tijdsverschillen of abstracte concepten te beschrijven.

Niet alle informatie kan dan ook door middel van alleen afbeeldingen of alleen tekst worden begrepen. De kans bestaat dat bijvoorbeeld afbeeldingen zonder tekstuele context verkeerd

geïnterpreteerd zullen worden. Aan de andere kant kunnen afbeeldingen die door de tekst ondersteund worden tot beter of dieper begrip leiden. Dit is het gevolg van de verdeling van informatie over twee modi (tekst en afbeeldingen). Morrow, D’Andrea et al (2012: 349-350) sluiten zich op dit punt aan bij Maes. Zij laten meerdere manieren zien waarop afbeeldingen tekst kunnen verduidelijken (en dus tot beter begrip kunnen leiden). Zo kunnen afbeeldingen volgens hen alternatieve bronnen zijn waaruit lezers tijdens het lezen van de tekst kunnen putten, en kunnen afbeeldingen daarom bepaalde concepten beter uitleggen dan tekst. Wanneer afbeeldingen concepten helpen te organiseren, worden er door lezers gemakkelijke mentale modellen

gerealiseerd. Daarmee sluit deze theorie aan bij de theorieën van Clark, Paivio, Mayer en Sweller. Overbodige afbeeldingen daarentegen, dus afbeeldingen die niets informatiefs aan de tekst toevoegen, zullen waarschijnlijk afleiden van de tekstuele boodschap – in plaats van deze te versterken. Morrow et al (2012) deden hun onderzoek met ouderen, maar het is aannemelijk dat dergelijke afbeeldingen bij vrijwel iedereen negatieve effecten zullen hebben. Dit geldt des te meer omdat ook Schriver (1997: 421) in algemene zin waarschuwt voor de negatieve effecten van overbodige afbeeldingen in tekst-beeldrelaties.

Daarnaast zijn er nog enkele gevaren die bij het samenvoegen van afbeeldingen en teksten op de loer liggen. Van Hooijdonk en Spooren (2011: 240) nemen bijvoorbeeld aan dat er “split attention” kan optreden. Hiermee wordt bedoeld dat de lezer moet schakelen tussen twee modi en daardoor te veel informatie krijgt aangeboden. Daarin delen zij de assumptie die aan de basis staat van de Cognitive Load Theory. Daarnaast is het volgens Van den Broek et al (2010: 35-36) aan te raden om afbeeldingen toe te voegen om een tekst overzichtelijker te maken, en eventuele complexe handelingen en/of oorzaak-gevolg -ketens te verduidelijken. Ook kunnen afbeeldingen, vanwege het onderdeterminerende karakter van tekst, voor een betere (rijkere)

informatieoverdracht zorgen (Sauer, Akkerman-Nijdam, 2012: 9). Tot slot stelt Sauer (2009: 60) dat afbeeldingen op een pagina de aandacht als eerste trekken, en men vervolgens overschakelt naar de tekst. Dit lijkt te suggereren dat tekst, voor de lezer althans, van minder onmiddelijk belang is dan afbeeldingen. Vanuit de theorie blijkt echter dat de heersende opvatting is dat tekst de kern van de boodschap vormt. Afbeeldingen dienen daarbij als ondersteuning van die tekst. Wanneer dus de aandacht van de lezer door de afbeeldingen wordt getrokken, moet ervoor gezorgd worden dat de lezer ook bij die tekstuele informatie belandt die hij (straks) nodig heeft.

(20)

16 relaties tussen tekst en beeld in ogenschouw worden genomen. Molitor-Lübbert (1996) en Schriver (1997) bieden enkele handvaten om de functie van afbeeldingen ten opzichte van tekst te kunnen beschrijven. Uiteindelijk delen Molitor-Lübbert en Schriber twee gelijke relaties en situeren ze andere relaties in hun indelingen een beetje anders.

2.1.4.1 Redundantie

Zowel Molitor-Lübbert als Schriver beschrijven “redundantie” als een relatie waarin de afbeeldingen alsook de tekst tot op zeer grote hoogte een identieke inhoud hebben. Er is volgens hen dan sprake van overlap. Dit is vooral het geval bij afbeeldingen die een puur illustratieve functie dienen. Er is dan in feite sprake van een herhaling van de informatie.

Schriver stelt dat redundantie op twee manieren kan werken. Wanneer de

moeilijkheidsgraad van het besproken onderwerp hoog is, zal redundantie door de ontvanger op prijs worden gesteld, aangezien de afbeeldingen hier de tekst bevestigen door herhaling. Aan de andere kant kan redundantie ook herhalen wat al bekend is, en daardoor overbodig zijn. Molitor-Lübbert, die van een leercontext uitgaat en rekening houdt met moeilijke tekst-beeldcombinaties, gaat standaard er vanuit dat redundantie tot betere informatieverwerking leidt.

2.1.4.2 Complementair

Bij “complementaire” tekst-beeldrelaties is er sprake van onvolledige informatie in beide modi. De informatie in beide modi is verschillend. In deze relatie vullen beide modi elkaar aan, en vormen ze zo het totaalbeeld. en vormen ze zo het totaalbeeld. Het weglaten van een van deze modi resulteert dan ook in onvolledige informatie. Schriver neemt aan dat deze relaties ervoor zorgen dat lezers de inhoud van beide modi beter kunnen integreren en tot één mentaal concept zullen komen.

Doordat afbeeldingen natuurgetrouw situaties, voorwerpen en handelingen kunnen uitbeelden zijn ze goed in het vervullen van een complementaire rol naast de tekst. Maes heeft de volgende verklaring voor deze kracht van afbeeldingen: “Beeld levert complementaire informatie (tekst en beeld leveren meer verschillende informatie dan tekst alleen), beeld beperkt mogelijke interpretaties en beeld leidt tot dieper begrip” (2010: 25). Wanneer verschillende informatie in de afbeeldingen en in de tekst zit, zijn beide nodig om de gehele inhoud over te brengen. Een voordeel hiervan is het uitleggen van bepaalde situaties die beter in afbeeldingen zijn te vatten dan in tekstuele vorm zijn te beschrijven. In dit onderzoek is het bijvoorbeeld veel duidelijker hoe de “Diskus” (de inhalator die in het experiment van dit onderzoek is gebruikt) er uitziet na een visuele representatie dan na een tekstuele uitleg. Die laatste zou overigens ook erg uitgebreid moeten zijn om alle onderdelen te kunnen benoemen en ‘zichtbaar’ te maken – wat in feite betekent dat de complementaire rol versterkt wordt en neerkomt op een soort rolverdeling tussen de tekst en afbeelding. Vanaf hier onderscheiden Molitor-Lübbert en Schrijver één (Molitor-Lübbert) respectievelijk drie (Schriver) verschillende relaties. Te beginnen met Molitor-Lübbert’s “overvloedigheid” (vrije vertaling van “abundant”).

2.1.4.3 Overvloedigheid

“Overvloedigheid” is volgens Molitor-Lübbert een situatie waarin bepaalde informatie enkel en alleen voorkomt in één van de beide modi, zonder dat daarbij sprake is van herhaling of verwijzingen van en naar informatie uit de andere modus. Deze informatie is in principe overbodig, in de zin dat het extra informatie is die weg kan worden gelaten zonder dat daardoor de boodschap zal worden aangetast. Dat “abundantie” toch relatief vaak voorkomt, heeft hoogstwaarschijnlijk met de

leerteksten te maken die Molitors terrein zijn: leermeesters willen maar al te graag zeker van zijn dat de informatie verwerkt wordt en leveren deze desnoods in twee modi aan.

(21)

17 2.1.4.4 Supplementair

Hierbij is er sprake van verschillende informatie in tekst en beeld. Eén van deze modi is dominant, en verschaft de lezer de rode draad van de boodschap. De andere modus dient als verduidelijking, ondersteuning of bevestiging van de dominante modus. Schriver stelt dat dit vaak het geval is bij het geven van voorbeelden in één van de modi, waarmee de informatie in de andere modus beter kan worden uitgelegd. Zowel tekst als beeld kan deze functie vervullen. Afbeeldingen kunnen

bijvoorbeeld de kern van tekstuele instructies verduidelijken door deze instructie op visuele wijze te bevestigen. De “supplementaire” relatie kan ook andersom werken, waarbij een tekst een

bijbehorende afbeelding verduidelijkt – wat nogal eens het geval is. Supplemenaire relaties dienen vooral ter verduidelijking en om de kern van de boodschap helder te maken voor de lezer.

2.1.4.5 Juxtapositioneel

De “juxtapositionele” tekst-beeldrelatie is vrij opmerkelijk. Deze relatie bestaat uit een ‘botsing’ van twee contrasterende vormen van informatie (verdeeld over twee modi). Deze vorm van tekst-beeldrelaties komt met name in reclame veel voor, aldus Schriver (1997: 423). De boodschap van juxtapositionele tekst-beeldrelaties kan alleen worden begrepen wanneer beide modi tegelijkertijd worden getoond. Wanneer slechts één van de modi wordt getoond ontbreekt het contrast dat de boodschap, of de betekenis daarvan, duidelijk zou moeten maken. Juxtapositionele relaties werken doordat ze de lezer verrassen en hem dwingen aan inhoudelijke relatie aan te nemen. Daardoor wordt de betekenis van deze relatie door lezers als interessanter ervaren dan wanneer de betekenis in beide individuele modi apart zou worden gerealiseerd.

2.1.4.6 Stage setting

“Stage setting” kent geen Nederlandse term die de lading kan dekken. Daarom zal er met de

oorspronkelijke term naar worden verwezen. Deze relatie bestaat wederom uit verschillende inhoud voor tekst en afbeeldingen, waarbij één van de modi de inhoud, ideeën of concepten van het andere “voorspelt” (of voorafgaat aan). Het voordeel is dat er een context kan worden gevormd, waardoor de andere modus beter kan worden begrepen. Voorbeelden van deze tekst-beeldrelatie zijn hoofdstukken die beginnen met een metaforische afbeelding die het thema van het komende hoofdstuk duidelijk moet

2.1.5 Aanpak van de beschrijving

In deze specifieke beschrijvingen worden de vijf bijsluiters uit het corpus, waarin instructieve afbeeldingen zijn te vinden, besproken. Om hier een constant en compleet beeld te vormen is er gebruik gemaakt van enkele vaste categorieën die per bijsluiter worden besproken. Deze categorieën zijn gekozen op basis van relevante theorie, waaruit blijkt dat het om punten gaat die de effectiviteit van multimodale leerteksten (wat bijsluiters in de basis ook zijn)verbeteren (zie scriptie, 2.1.3). Het volgende stappenplan is tijdens de beschrijvingen van het corpus aangehouden.

Stap 1: Ten eerste zullen de semiotische onderdelen van de bijsluiters worden beschreven. De afbeeldingen zullen worden ontleed, en vervolgens zullen de individuele elementen worden geanalyseerd. Deze analyse houdt in dat er wordt beschreven welke van de elementen iconisch, indexicaal of symbolisch zijn. Daarnaast worden de praktische consequenties van het semiotische arrangement worden besproken. Denk daarbij aan de interpretaties die kunnen ontstaan door de wijze waarop het semiotische arrangement is vormgegeven.

(22)

18 hoe de afbeeldingen zijn getekent, en wat de focus van de afbeeldingen is. Daarnaast zal worden beschreven hoe de combinatie van de teksten en afbeeldingen in ontworpen, bijvoorbeeld door de nabijheid van beide modi ten opzichte van elkaar te analyseren. Ook zal worden gekeken naar de wijze waarop de toepassing van de Gestaltwetten de correcte interpretaties van de semiotische arrangementen benadrukt.

Stap 3: Tot slot zullen de tekst-beeldrelaties in de bijsluiters worden beschreven. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de indelingen van Molitor-Lübbert (1996) en Schriver (1997). In dit deel van de beschrijving zal worden geanalyseerd hoe de afbeeldingen en de bijbehorende teksten zich inhoudelijk tot elkaar verhouden. Met deze analyse probeer ik te achterhalen hoe de

tekst-beeldrelaties in het corpus zijn vormgegeven.

2.2 Eerste indruk

Het eerste dat opvalt aan dit corpus is dat het grotendeels bestaat uit medicijnen die zonder

doktersrecept zijn te halen bij een apotheek of drogist. Van slechts één van de medicijnen kan ik met zekerheid vaststellen dat het op doktersvoorschrift wordt verstrekt. Het betreft hier het medicijn “Salbutamol Sandoz”. De overige medicijnen zijn vrij verkrijgbaar. Wat al deze medicijnen als

overeenkomst hebben, is dat ze komen in een verpakking (of apparaat) die gebruikt dient te worden om het medicijn toe te dienen. Dit zijn twee verschillende soorten inhalators, een flesje, een

verstuiver en een pompje. Deze voorwerpen zorgen er voor dat de wijze waarop de medicijnen moet worden gebruikt, of moet worden ingenomen niet geheel voor de hand liggend is. De assumptie hierbij is dat het zou kunnen zijn dat het innemen van tabletten, pillen en dergelijke duidelijk is voor consumenten, en dit bij gebruiksvoorwerpen zoals deze apparaten niet direct het geval is.

Naast de voorkomingsvormen zijn er enkele zaken op te merken wanneer er wordt gekeken naar de algemene inhoud van de bijsluiters. Het eerste dat opvalt, is het verschil in hoeveelheid afbeeldingen. Dit loopt van twee (Duratears oogdruppels, paragraaf 1.1) naar vijf (Salbutamol Sandoz inhalator, paragraaf 1.5). Qua plaatsing van de afbeeldingen komen alle bijsluiters overeen. Het betreft hier in ieder geval het gedeelte met de instructies voor gebruik. In één van de bijsluiters is daarnaast nog één andere afbeelding te zien. Dit is de bijsluiter van A. Vogel Keelspray. Hierin is een kleine tekening opgenomen die het doelgebied van het medicijn aanduid. De daadwerkelijke plaatsing van de instructies in de bijsluiters is erg verschillend. In twee van de gevallen is de

gebruikshandleiding tegen het einde van het document te vinden. In twee andere bijsluiters is het in de eerste helft van het document te vinden, in de vijfde bijsluiter is de instructie met afbeeldingen op de helft van het document te vinden. Vooral de plaatsing in de tweede helft, of aan het einde van het document, is opmerkelijk te noemen. De consequentie van deze plaatsing is namelijk dat de

gebruikshandleiding aan de achterkant van de bijsluiter is geprint. Hierdoor is deze niet direct zichtbaar tijdens het uitvouwen van het papiertje. De vindbaarheid is daardoor lichtelijk ingeperkt. De opzet van de documenten komt overeen met de richtlijn die is opgestelt in de QRD (CMDh, 2011). Alle informatie, inclusief informatie die in feite irrelevant is voor de consument (vergunninghouder, contactgegevens fabrikant) komt voor de informatie waar de consument naar zoekt. Hierdoor wordt de consument min of meer gedwongen om alle informatie tot zich te nemen voordat men tot gebruik van het medicijn over gaat.

In vrijwel alle bijsluiter bestaan de afbeeldingen uit tekeningen met een eenvoudige tekenstijl. Deze afbeeldingen bestaan uit figuren en objecten die zijn opgebouwd uit lijnen, zonder enige vorm van kleur of opvulling van de vormen. Alleen in de Salbutamol Sandoz (paragraaf 1.5) bijsluiter is een opvulling te vinden. Hier is het haar van de afgebeelde persoon zwart afgedrukt. Later, in de specifieke beschrijving (zie paragraaf 2.3.5), zal er op deze kwestie worden ingegaan. Het kleurgebruik is beperkt tot zwarte, of blauwe, lijnen tegen een witte achtergrond. De enige grote uitzondering op deze norm is de bijsluiter van Seretide Diskus (paragraaf 1.4). Hier zijn de

afbeeldingen ook in de vorm van een tekening. Ook is hier sprake van een zeer beperkt

(23)

19 vormgegeven. Er is sprake van meer opvulling van de vormen door middel van zachte grijstinten. Daarnaast is er sprake van diepte, ten opzichte van de vlakke afbeeldingen in de rest van het corpus. De specifieke kenmerken van elk van de bijsluiters zullen vanaf paragraaf 2.2.2. worden besproken.

2.3 Specifieke beschrijvingen

2.3.1 Duratears oogdruppels

Deze bijsluiter (paragraaf 1.1) bestaat uit slechts twee afbeeldingen, ten opzichte van 12 tekstuele stappen. De semiotische aspecten van deze twee afbeeldingen zullen als eerste worden besproken.

In de eerste afbeelding zijn er verschillende semiotische tekens te zien. Zo is er sprake van enkele iconische tekens afgebeeld, zoals een hand, een neus, vinger, en oog, en het flesje dat het medicijn bevat. De wijze waarop het oog is afgebeeld is opvallend, namelijk met het ooglid omlaag getrokken. Het flesje met oogdruppels is daarboven geplaatst en een druppel is zo afgebeeld dat deze in de ruimte tussen het oog en het ooglid zal vallen. Hier is dan ook sprake van een indexicale interpretatie. De tweede afbeelding toont vervolgens hoe de oogdruppels worden toegedient. Opmerkelijk is daarbij dat het oog niet meer is afgebeeld. Wel is er in deze afbeelding sprake van een indexicaal element in de vorm van een neerwaardse pijl.Deze pijl suggereert dat de gebruiker tijdens deze stap een neerwaartse beweging dient te maken met het flesje, of met de vinger die op de onderkant van het flesje rust. De plaatsing van deze pijl leid ertoe dat het niet duidelijk is welke van de twee interpretaties correct is. De tekst maakt overigens op geen enkele manier een verwijzing naar de neerwaardse beweging. Hoewel het maken van die beweging naar alle waarschijnlijk geen negatieve effecten zal hebben op de gezondheid of voor het toedienen van de oogdruppel, leidt het onbewust wel tot een verkeerde interpretatie van de bijsluiter. Hoewel alleen de handelingen met het flesje worden afgebeeld, wordt bedoeld dat deze handelingen bij het oog worden uitgevoerd, zoals in afbeelding 1 is te zien. Het oog is echter niet te zien, en deze interpretatie is dan ook symbolisch van aard vanwege de abstrahering van de gehele handeling.

Het arrangement van de afbeeldingen is nogal verwarrend vanwege de volgorde van de afbeeldingen. Stap 1 toont hoe de druppels tussen oog en ooglid moeten worden aangebracht. Vervolgens toont stap 2 de neergaande pijl en een druppel die uit het flesje wordt geknepen, maar niet op een oog is gericht. Dit zou kunnen worden geïnterpreteerd alsof de lezer eerst een druppel in zijn oog moet laten vallen, en vervolgens het flesje naar beneden moet bewegen en een druppel in de lucht moet laten vallen. Nou zal een weldenkend persoon dat niet zo snel doen, maar toch leent het arrangement zich makkelijk voor zulke banale interpretaties.

Dan de toepassing van de Gestalttheorie. Zoals gezegd is er sprake van een oneven aantal tekstuele en visuele stappen. Er is hier dus duidelijk sprake van asymmetrie, waarbij het zwaartepunt op de tekst ligt. Wat verder opvallend is, is dat de afbeeldingen genummerd zijn maar de tekst dat niet is. De tekst zelf bestaat uit een lijst met liggende streepjes voor elke stap. Zoals hierboven al is gezegd, is de volgorde van het arrangement verwarrend. Dat komt doordat de focus, en de

continuïteit van de afbeeldingen niet voldoende zijn. Ten eerste de focus: deze ligt in afbeelding 1 op de close-up van het gebied rondom het oog. Daarbij staan het oog en de toediening van de

oogdruppels letterlijk centraal: ze staan afgebeeld in het midden van de afbeelding en het is duidelijk dat daar de handeling plaatsvindt. Dat laatste is daarnaast af te leiden uit de aanwezigheid van details in dat deel van de tekening, en het gebrek daarvan in de rest van de afbeelding. In afbeelding 2 ligt de focus op het flesje, de wijze waarop deze moet worden vastgehouden en op de beweging die daarbij hoort. Wanneer de Gestaltwet van continuïteit wordt toegepast op deze reeks

(24)

20 Daarnaast vatten de afbeeldingen meerdere van de tekstuele stappen samen in visuele vorm. In totaal worden ongeveer vier tot vijf tekstuele stappen in deze twee afbeeldingen gevisualiseerd. Vanuit een praktisch oogpunt zal de bijsluiter wellicht wel werken, veel mensen zullen uit ervaring immers wel weten hoe oogdruppels werken. Toch is dit vanuit een theoretisch oogpunt als een probleempunt aan te wijzen. De opmaak van de afbeeldingen en de tekst is ook niet optimaal te noemen wanneer de Gestaltwetten er naast worden gelegd. De wet van eenvoud wordt in de afbeeldingen goed toegepast. Er is sprake van simpele lijnen, geen opvulling en weinig overbodige elementen. Daardoor ligt de focus op de delen van de afbeelding die relevant zijn, hoewel dat in afbeelding 2 dus minder goed is toegepast.

Ook de Gestaltwet van nabijheid is niet optimaal gebruikt in deze bijsluiter. De afbeeldingen staan naast elkaar en worden gevolgd door de lijst met tekstuele stappen, waarvan de laatste stappen op de achterkant van het papier staan. Hierdoor is de afstand tussen de stappen en de visualisaties van die stappen erg groot. Het resultaat is dat je telkens heen en weer moet kijken tussen tekst en afbeeldingen, wat niet prettig leest.

Qua tekst-beeldrelatie valt deze bijsluiter naar mijn mening te beschrijven als supplementair (Schriver, 1997: 136-137). De tekst is in deze bijsluiter de meest belangrijke informatiebron. Zonder de tekst zouden de handelingen lastiger zijn uit te voeren. Uit de afbeeldingen kan immers niet worden opgemaakt dat er slechts één druppel per keer uit het flesje moet komen. Aan de andere kant zijn de ontwerpers van het document zich waarschijnlijk bewust geweest van de abstractheid van zinnen als “…tot er een ‘zakje’ tussen het ooglid en uw oog ontstaat.” Om dit te verduidelijken zijn de afbeeldingen toegevoegd. Afbeelding 1 is dan ook supplementair: het verduidelijkt de informatie in de tekst. Afbeelding 2 neigt echter wat meer naar overvloedigheid (Molitor-Lübbert, 1996: 141). In feite is deze afbeelding overbodig om de bijbehorende stap geheel te kunnen begrijpen.

2.3.2 Prevalin neusspray

De Prevalin bijsluiter(paragraaf 1.2) bevat een serie van vier afbeeldingen. Deze zijn in de tweede helft van het document, op de achterkant van het papier te vinden. Vanwege de beperkte lengte van het document, en de doorschijnende papiersoort zijn deze afbeelding relatief makkelijk te vinden. Daarnaast zijn ze aangemerkt met het kopje “Gebruiksaanwijzing”. Dergelijke kleine verwijzingen en hints maken het doel van de afbeeldingen direct duidelijk.

De afgebeelde elementen zijn op het eerste gezich iconisch van aard. Daarbij zijn ook hier, net zoals in de eerste bijsluiter, alleen de hulpmiddelen, handen en delen van het gezicht getoond. Ook hier is er sprake van een indexicaal element, in de vorm van een neergaande pijl in de tweede afbeelding. Deze pijl geeft de richting aan waarin de gebruiker het pompje van de spray moet bewegen. Er is daardoor een directe en duidelijke link gemaakt tussen de afbeelding en het doel. Opmerkelijk is dat de tekst expliciet verwijst naar dit pijltje door middel van de volgende instructie: “Druk het pompje omlaag in de richting van de pijl...”. Deze bevestiging zorgt in principe voor redundantie (Molitor-Lübbert, 1996: 139-140) aangezien de informatie nu twee keer op exact de zelfde wijze wordt gebracht. Toch zie ik dit persoonlijk niet als storend.

(25)

21 gevolg toont van het indrukken van de spray.Opmerkelijk is ook dat in de eerste afbeelding geen beweging is te zien, maar deze wel wordt gesuggereerd. Hierin wordt getoond dat het dopje van het flesje gehaald moet worden. De hand met het dopje zweeft boven het flesje, maar in de afbeelding zelf zit geen richting aanduiding. Los van de tekst, waarin de richting wel duidelijk wordt gemaakt, zijn er dus twee interpretatie mogelijkheden. Ofwel het dopje moet er op worden gezet, of het moet er af worden gehaald. Een pijltje naar boven zou hier op zijn plaats zijn, aangezien het huidige arrangement symbolisch is zonder daarbij specifiek te zijn. Datzelfde geldt overigens ook voor afbeelding 3. De beweging van het neerdrukken van het pompje wordt hier gesuggereerd (en excpliciet gemaakt in de tekst), maar niet getoont. In deze afbeelding is echter zelfs de symbolische afbeelding van die beweging erg minimaal te noemen, waardoor de interpretatiemogelijkheden weer te ruim zijn. Meet indexicale elementen in de vorm van pijlen zouden deze afbeeldingen duidelijker maken.

Kijkend naar de Gestaltwetten zit deze bijsluiter goed in elkaar. De afbeeldingen zijn van een vrij groot formaat, ongeveer drie bij drie centimeter. Ze bestaan uit een simpel lijnenspel met twee kleuren (blauw/wit in dit geval). Er is nauwelijks sprake van opvulling van de vormen. Ook qua afgebeelde elementen is er een beperking toegepast. Zo zijn in afbeelding 3, waarin wordt getoond hoe de neusspray in de neus moet worden toegediend, geen delen van het hoofd en gezicht afgebeeld, omdat die niet relevant zijn voor de betreffende handeling. Elementen zoals ogen, haar(dracht), oren en geslachtskenmerken zijn achterwege gelaten. Hierdoor ontstaat een objectief, geslachtsloos beeld waarbij de focus ligt op de handeling en plaats van daarvan, en niet op randzaken waar mensen eventueel aanstoot aan kunnen nemen. Zoals gezegd is de afwezigheid van pijlen echter wel een punt van aandacht. Op dat gebied is de toepassing van de Gestaltwet van eenvoud te ver doorgeschoten. De afbeeldingen zijn op chronologische volgorde geplaatst, in een horizontale lijn (met de laatste afbeelding in een rij onder de eerste drie). Hierdoor ontstaat er een duidelijke lijn van continuïteit. De volgorde laat dan ook geen ruimte over voor andere interpretaties. Ook de wet van nabijheid is goed aangehouden in dit document. De tekst die bij de afbeeldingen hoort staat direct onder die betreffende afbeelding. Daardoor wordt het gebrek aan een pijl in afbeelding 3 nog opgevangen door de tekst die daar direct onder staat. Voldoende verticale witruimte tussen de afbeeldingen en bijbehorende tekst zorgt voor kolommen waardoor elke stap als een individuele stap wordt gezien. De minimalistische vormgeving met focus op de belangrijkste onderdelen van de gebruikshandleiding is in lijn met de wet van eenvoud. Hierdoor leiden de afbeeldingen niet af van datgene wat cruciaal is.

Ook de tekst is op een vrij goede manier opgebouwd. Zoals al eerder gezegd is deze

opgesteld onder de bijbehorende afbeeldingen, en in duidelijke kolommen gezet. Daarnaast zijn deze kolommen genummerd. Hierdoor wordt wederom de continuïteit en de correcte leesrichting

aangeduid en bevestigd. Een klein punt van kritiek is te vinden in de vormgeving van de tekst onder afbeelding 2. Deze begint met “2.”, halverwege de tekst is echter een regel die met “4” begint. Dit kan afleiden van de continuïteit. Dit zorgt er immers voor dat de volgende situatie optreedt: stap 1, stap 2, stap 4(?), stap 3, stap 4. Daarnaast was de tekst wellicht beter tot zijn recht gekomen met een meer puntsgewijze opsomming van de handelingen die per stap moeten worden uitgevoerd.

(26)

22 2.3.3 A. Vogel Keelspray

De derde bijsluiter in dit corpus is die van A. Vogels keelspray (paragraaf 1.3). Dit medicijn is verpakt in een klein flesje waar een spuitkopje op moet worden gezet. Deze dient als drukknop, en heeft een plastic spuitmondje dat vanuit verticale, naar horizontale stand gedraaid moet worden voor gebruik.

Qua omvang is deze bijsluiter gemiddeld te noemen in vergelijking met de rest van het corpus. Het document beslaat de voor en achterkant van een papier van ongeveer A5 formaat. De plaatsing van de gebruiksaanwijzing is erg prominent. Deze is namelijk bovenaan, op de voorkant van het papiertje te vinden. Het neemt daarnaast ongeveer de helft van de beschikbare verticale ruimte in beslag en heeft een omlijning.

De aanwezige elementen zijn op semiotisch gebied vrijwel identiek aan die in de vorige bijsluiters. Ook hier is er sprake van een mix van met name iconische en indexicale elementen.

Net als in de Prevalin bijsluiter is er voor gekozen om het gezicht van de persoon (afbeelding 2) geslachtsloos te maken, en daarnaast te ontdoen van elementen die niet van belang zijn voor de plaats waar de toediening van het medicijn plaatsvindt. Het opzetten van het spuitkopje en het draaien van de spuitmond, worden hier getoond door middel van pijlen. De pijlen vormen dan ook de indexicale elementen van de afbeeldingen. Het betreft hier een tweetal neergaande pijlen en één neergaande met een draai een kwart slag naar links. Ondanks het gebrek aan handen is het toch duidelijk wat de bedoeling is bij deze stappen, namelijk opzetten van het spuitstuk, het indrukken daarvan en het omdraaien van de spraykop. Daar zit dan een symbolische interpretatie aan vast. De handelingen zijn namelijk zover geabstraheerd dat er geen handen meer zijn afgebeeld bij afbeelding 1 en 3. Toch moet de gebruiker hieruit afleiden dat de onderdelen niet vanzelf bewegen, en dit dus door de gebruiker moet worden gedaan. De nevel is in afbeelding 2, in tegenstelling tot bij de Prevalin-bijsluiter, afgebeeld door middel van stippellijnen. Hierdoor komt de nevel optisch meer overeen met de daadwerkelijke uiterlijke kenmerken daarvan in de praktijk. Ondanks deze iconische overeenkomst zou ik de nevel toch als symbolisch aanmerken, aangezien er sprake is van een vergaande abstrahering op basis van de logica dat een nevel niet solide is, net zoals een stippellijn. D

De tekst is in deze bijsluiter, net zoals bij Prevalin, geplaatst in kolommen onder de

bijbehorende afbeeldingen. De afbeeldingen zijn daarnaast omlijnt. Deze omlijning zorgt ervoor dat de instructie gekadreerd is en daarmee overeenkomt met de wet van ingeslotenheid. Hierdoor wordt de instructie los gezet van de rest van het document en trekt het direct de aandacht.

De instructie zelf bestaat uit een drietal afbeeldingen. Net zoals in de bijsluiter van de

Prevalin neusspray, is hier gekozen voor simpele, schematische afbeeldingen. Vergeleken met de rest van het corpus is dit wellicht de meest minimalistische grafische weergave van de instructies. Er is gekozen voor strakke, simpele lijnen zonder enige vorm van opvulling. Hierdoor is er vrijwel geen ruimte overgelaten voor alternatieve interpretaties. Wellicht dat de afwezigheid van handen in afbeelding 1 en 3 wat te ver gaat qua toepassing van de wet van eenvoud. De aanwezigheid van pijlen vangt dat gebrekt naar mijn mening echter op. Ook vormen deze pijlen een middel om de focus van de afbeeldingen duidelijk te maken, en de aandacht van de lezers daarop te richten. De eenvoud is daarnaast doorgevoerd tot aan het kleurenpalet. Dit palet is beperkt tot een erg donkere grijstint tegen een witte achtergrond. In combinatie met het dunne lijnenspel zorgt dit voor een rustige aanblik.

(27)

23 uitlijning van de tekst nogal onregelmatig. Een gelijkmatige uitlijning had voor een rustiger

tekstverloop gezorgd, wat iets prettiger leest.

Tot slot de tekst-beeldrelaties. Vanwege de bijzondere vorm van de spray kan worden gesteld dat afbeelding 1 complementair is. Deze afbeelding immers maakt duidelijk wat de tekst niet kan doen. De afbeelding laat de gebruiker een mentaal beeld vormen van deze handeling, door te laten zien hoe dit moet. Afbeelding 2 is dan weer supplementair, of zelfs overvloedig te noemen. De tekst is expliciet en duidelijk over hoe de handeling moet worden uitgevoerd. De afbeelding toont hoe dit gedaan moet worden. Het is een vorm van verduidelijking, die wellicht voor sommigen overbodig zal zijn. Afbeelding 3 is feitelijk overvloedig, en had onderdeel moeten zijn van stap 1 (in omgekeerde volgorde). Als men immers stap 1 heeft uitgevoerd, dan heeft men ook al de spuiter verplaatst. Vermoedelijk zouden gebruikers dan geen afbeelding meer nodig hebben om de tekst te kunnen begrijpen. Daarnaast is de tekst ook zonder afbeelding geheel duidelijk.

2.3.4 Seretide Diskus

Seretide Diskus is een inhalatiepoeder dat in een draaischijf wordt geleverd. Deze schijf bestaat uit twee delen die gedraaid moeten worden om het mondstuk vrij te maken en de dosering klaar te zetten. De schijf kan daarna als inhalator worden gebruikt. Vanwege deze reeks van handelingen kan de Diskus als het medicijn met de meest complexe handeling in dit corpus worden gezien. Hoewel het niet de meeste (tekstuele) stappen kent, is het ook het medicijn met de langste instructie. Ook de bijsluiter op zichzelf is groter in omvang dan de rest van de bijsluiters uit het corpus. De bijsluiter (paragraaf 1.4) omvat twee volledige kanten van een A4 formaat papier (iets groter dan A4), gedrukt in twee kolommen per kant. De gebruiksinstructies beginnen rechtsonder aan de voorkant van de bijsluiter. Het wordt aangekondigd door de kop “Instructies voor een correct gebruik”, welke is gevolgd door een drietal punten met vrij algemene informatie over het gebruik. Daarna volgt de instructie.

Zoals in alle bijsluiters het geval is, is ook hier sprake van zowel iconische, als indexicale en symbolische elementen. Ten eerste de iconische elementen. Ook hier betreft het de elementen handen, gezicht en het medicijn (de Diskus). De betreffende onderdelen zijn natuurgetrouw getekent en lijken daardoor op datgene waar ze naar verwijzen. De keerzijde van deze natuurgetrouwe

tekenstijl is dat de verschillende onderdelen wel lastig van elkaar zijn te onderscheiden, waardoor de Diskus soms uit één geheel lijkt te bestaan. Doordat deze elementen (handen, het medicijn en delen van het gezicht) telkens terugkeren, kunnen daarom nu wel als standaard worden beschouwd.

Ook hier zijn de enige indexicale tekens te vinden in de vorm van pijlen. Deze geven wederom de richtingen aan waarin de gebruiker bepaalde delen van de Diskus moet bewegen. De pijlen zijn zeer nadrukkelijk aanwezig, vanwege de grootte waarin ze zijn afgebeeld. Ook zijn de pijlen telkens geplaatst tussen de handen en het onderdeel dat moet worden bewogen. Hierdoor ontstaat er een duidelijke band tussen die delen: de plaatsing maakt duidelijk dat zowel de handen als een deel van het medicijn moeten worden bewogen. Toch gaat de bijsluiter hier in enkele gevallen niet ver genoeg in. Neem bijvoorbeeld de derde afbeelding (bij stap 4). Hierin wordt getoond hoe de Diskus aan de mond gezet moet worden. Wat de afbeelding echter echt wil vertellen, is alleen te vinden in de tekst. Er zou gesteld kunnen worden dat dit een goede vorm kan zijn van wat Schriver (1997: 136-137) een supplementaire relatie noemt. Waarbij de nadruk hier op de tekst ligt, en de afbeelding die slechts verduidelijkt. Toch ben ik van mening dat een pijl gebruikt kan worden om het inademen te tonen. Hierdoor wordt de inhoud van de afbeelding completer en daardoor beter begrijpelijk op zichzelf. De symbolische interpretatie van deze handeling is immers wellicht niet genoeg om tot volledig begrip te komen. De afbeelding kan namelijk vanwege het gebrek aan pijlen, en andere elementen die een vorm van interactie weergeven, worden geïnterpreteerd als “zet de Diskus aan de mond”.

(28)

24 verteld dat voor gebruik zo mogelijk uitgeademd dient te worden. Ook stap 5, het spoelen van de mond met water, is niet gevisualiseerd. Wellicht dat deze keuze bewust is gemaakt op basis van het feit dat deze stappen geen interactie met de inhalatieschijf omvatten. Men weet immers wat uitademen is. En het spoelen van de mond zal ook voor de meeste mensen geen probleem vormen zonder visuele instructie. Toch schuilt hierin volgens mij een potentieel gevaar. De wet van

continuïteit stelt immers dat het beter is wanneer elementen elkaar logisch opvolgen. Hier is dan sprake van twee modi die beide een andere variant van de zelfde continuïteit tonen. Wanneer dan in gedachten wordt gehouden dat afbeeldingen de aandacht trekken (Maes, 2005: 24), dan kan het gevaar bestaan dat deze als leidraad worden gebruikt en daardoor onjuist gebruik optreed. De verticale opzet van de instructie is logisch gezien de algemene opmaak van het document. De twee kolommen met informatie sturen de leesrichting meer van boven naar beneden, dan van geheel links naar geheel rechts. Het feit dat de laatste twee tekstuele stappen, en de laatste visuele stap aan de achterkant van het document staan is nogal ongemakkelijk te noemen. Des temeer omdat stap 4 eindigt met de zin “Adem langzaam uit”. Stap 4 eindigt daarmee feitelijk het inhalatiegedeelte van de gebruiksaanwijzing. Dit kan daardoor als een vrij logisch eindpunt van een instructie worden gezien. De kans bestaat dus dat er niet verder wordt gelezen dan stap 4.

De afbeeldingen zijn ook bijzonder te noemen. In tegenstelling tot de andere bijsluiters is er hier sprake van een meer realistische tekenstijl. Concreet komt dit neer op een opvulling in

grijsschaal met licht-donker verloop waardoor diepte ontstaat. Het nadeel hiervan is dat er meer details zijn te zien dan nodig is. Deze leiden af van de elementen die er echt toe doen zoals bijvoorbeeld de duimgreep of de hendel (stappen 1 en 2). Zo is in de tweede afbeelding het mondstuk moeilijk te onderscheiden van de rest van de schijf. De boodschap die de afbeeldingen moeten uitdragen wordt hierdoor tot zekere hoogte in de weg gezeten. Daardoor wordt het mogelijk om tot verkeerde interpretaties te komen, hetgeen niet wenselijk is.

Wel is het positief dat de afbeeldingen naast de stappen zijn geplaatst die ze uitbeelden. Deze tekstuele stappen zijn genummerd, de afbeeldingen niet. Toch is vrij snel duidelijk welke tekstuele stap bij welke afbeelding hoort. De horizontale links zijn dan ook goed ontworpen. De wet van nabijheid is daarmee op goede wijze nageleefd. Dit resulteert in het feit dat de informatie makkelijk is te vinden. Op tekstueel vlak wordt er meer informatie gegeven dan in de afbeeldingen is te vinden. Vooral stap 2 is daar een voorbeeld van. Waarschuwingen zoals “speel niet met het hendeltje” zijn lastig uit te beelden. Daarnaast kan het afbeelden van dergelijke waarschuwingen de continuïteit van de serie afbeeldingen verstoren. Het is dan ook verstandig om dit soort zaken niet te visualiseren. De focus ligt door deze keuzes op de meest relevante zaken, met uitzondering van een tweetal stappen, waardoor de kern van de instructie is gevisualiseerd.

Vanwege het de ongebruikelijke vorm en handelingen van de Diskus zijn de afbeeldingen belangrijk om de tekstuele stappen te kunnen begrijpen. De tekst legt bijvoorbeeld uit dat de Diskus uit twee schijven bestaat, het is echter de bijbehorende afbeelding die dit echt duidelijk maakt. Daarnaast toont de afbeelding precies hoe de gebruikers de Diskus moeten vasthouden en de handelingen moeten uitvoeren. Nogmaals, vanwege de complexiteit van de handelingen (die waarschijnlijk als onbekend overkomen op de meeste nieuwe gebruikers) zijn de afbeeldingen zeer waarschijnlijk nodig om het complete mentale beeld te kunnen vormen. Ik zou de relatie tussen tekst en afbeeldingen dan ook als supplementair beschrijven. Daarbij vormt de tekst de leidraad, en zorgen de afbeeldingen voor de essentiële verduidelijking. Dat daardoor veel overlap tussen tekst en beeld zit, is vermoedelijk een inherente eigenschap van elke tekst-beeldrelatie.

2.3.5 Salbutamol Sandoz

(29)

25 dosis van het medicijn afgeeft. De gebruiker dient dit in te ademen, de adem in te houden en

vervolgens rustig uit te ademen. De kern van de handelingen komt daarmee overeen wat in de bijsluiter van de Seretide Diskus wordt geschreven. Het verschil zit hier vooral in de concrete handelingen die bij deze specifieke inhalator horen. Op het eerste gezicht zijn deze minder complex dan bij de Diskus. Hier moet immers slechts het dopje worden verwijderd, en op het busje worden gedrukt. Vergeleken met het draaien van de schijven om het mondstuk vrij te maken en de dosering te laden gekoppeld aan de ongebruikelijke vorm van de Diskus, kan de Salbutamol inhalator toch als vrij simpel worden beschouwd. Toch is de bijsluiter qua omvang vrijwel gelijk aan die van de Diskus.

Ook hier betreft het een volledig bedrukte A4. De gebruiksaanwijzing is te vinden in de tweede helft van het document, op de achterkant van het papiertje. Dit gedeelte van de bijsluiter wordt aangekondigd door middel van een onderstreept kopje: “Gebruiksaanwijzing van de

inhalator.” De afbeeldingen trekken daarnaast de aandacht, aangezien deze over ongeveer driekwart van een volledige kolom zijn uitgestreken. De afbeeldingen zelf zijn ongeveer anderhalve bij

anderhalve centimeter groot. Daarmee zijn ze kleiner dan de meeste andere afbeeldingen in het corpus. In totaal zijn er vijf afbeeldingen naast zeven tekstuele stappen. Vier daarvan horen bij de eerste zes stappen die het daadwerkelijke gebruik behandelen. De laatste afbeelding hoort bij een aparte stap, waarin het schoonmaken van de inhalator is behandeld.

De semiotische elementen van deze afbeeldingen zijn wat beperkter dan die in de

voorgaande bijsluiters. Ook hier zijn de iconische elementen aanwezig die al als standaard werden beschreven, namelijk: handen, medicijn en delen van het gezicht. Opvallend is wel dat er in deze bijsluiter sprake is van een minder grote mate van close-up op het gezicht dan in de andere

bijsluiters. Dit symbolische aspect van de bijsluiter is hier dan ook niet optimaal te noemen. Vrijwel het gehele bovenlichaam van de persoon is afgebeeld, terwijl de handeling slechts betrekking heeft op de mond. Opvallend is ook dat er geen pijlen zijn afgebeeld, terwijl deze indexicale elementen wel in de andere bijsluiters aanwezig zijn. De handelingen, en de richtingen waarin die moeten worden uitgevoerd, moeten dan ook worden afgeleid uit het arrangement van de elementen (of uit de tekst). Vanwege het ontbreken van dergelijke elementen is het niet helemaal duidelijk wat de afbeeldingen willen uitbeelden. Neem bijvoorbeeld afbeelding 2: moet deze worden geïnterpreteerd als “zo ziet de inhalator er uit” of “zo moet u de inhalator vasthouden”? De ware betekenis van deze afbeelding komt pas naar voren als de tekst wordt gelezen, waaruit blijkt dat de inhalator op en neer moet worden geschud. Dat laatste is echter niet af te leiden uit de afbeeldingen. Ook de wijze waarop het water in de laatste afbeelding is getekent is nogal onduidelijk. In eerste instantie zag ik bijvoorbeeld niet dat het water was, en moest ik goed kijken voordat ik door had dat het om water uit een kraan ging. Op semiotische gebied is er dan ook vrij veel aan te merken op de afbeeldingen, wat kan worden verklaard door de toepassing van de Gestaltwetten te analyseren.

(30)

26 Er is nog meer op te merken bij deze instructie. Ten eerste de wet van nabijheid. Deze wordt namelijk niet op logische wijze aangehouden. Afbeelding 1 staat nog naast stap 1, daarna loopt alles niet meer gelijk op. Hierdoor ontstaat een asymmetrische opmaak, waarbij afbeelding 2 naast stap 3 staat, terwijl deze bij stap 2 hoort. Hierdoor is het nogal onlogisch om door het document heen te lezen. Er is immers geen vloeiende horizontale leesrichting aanwezig. Het is daarnaast niet helemaal duidelijk wat bij elkaar hoort, waarmee de wet van continuïteit ook word geschonden. De tekstuele stappen volgen elkaar logisch op, maar de bijbehorende afbeeldingen komen daar niet mee overeen. Het nummeren van de afbeeldingen, of een betere uitlijning zou hier een verbetering kunnen zijn. Daarnaast is ook de continuïteit van de afbeeldingen niet logisch te noemen. Zo is afbeelding 4 een ‘uitgezoomde’ kopie van afbeelding 3. Hierin is exact de zelfde inhoud en handeling te zien. Welke handelingen hier zijn afgebeeld is niet duidelijk. Logischerwijs zou gesteld kunnen worden dat afbeelding 3 bij stap 3 hoort (uitademen, en daarna de inhalator aan de mond zetten). Die handeling is echter niet uit de afbeelding op te maken. Afbeelding 4 laat exact hetzelfde zien. Deze zou dan bij stap 4 moeten horen (inademen, inhalator indrukken en door blijven ademen), maar deze handeling is niet aanwezig in de afbeelding.

Wat is dan het doel van deze afbeeldingen? Schriver (1997) maakt onderscheid tussen vijf soorten tekst-beeld relaties. Eén daarvan is wat zij stage-setting noemt. Hierin de afbeeldingen de setting, het scenario, voor de tekst opzetten. Deze afbeeldingen zouden dan ook als stage-setting kunnen

worden geïnterpreteerd. Op basis van o.a. de Gestaltwetten zou ik ze als slecht ontworpen, en overbodig classificeren. De laatste afbeelding is een goed voorbeeld van een slecht ontwerp. Hierin wordt getoond hoe de inhalator gespoeld moet worden. De handen en de inhalator zijn duidelijk herkenbaar. De kraan daar achter is echter erg vreemd en lijkt niet op de stereotype kraan die in Nederlandse keukens en badkamers is te vinden. In de afbeelding heeft de kraan één draaiknop, welke bovenop de kraan is geplaatst. Daar komt bij dat het water nogal vreemd is afgebeeld, waardoor het niet direct herkenbaar is. De algemene opmaak van de afbeelding, en het gekozen perspectief leiden ertoe dat deze kraan niet direct als kraan herkenbaar is. Ook het stromende water is nogal ongelukkig afgebeeld. Vooral het deel dat uit de inhalator stroomt, is niet direct als water herkenbaar.

Hierdoor is de afbeelding vrij cryptisch, en lastig te interpreteren.

Dan nog de relatie tussen de tekst en afbeeldingen. Deze is naar mijn mening hoofdzakelijk redundant (Molitor-Lübbert, 1997: 139-140). De stappen worden vrij expliciet beschreven, terwijl de afbeeldingen daar los van lijken te staan. Datgene wat is afgebeeld is vrijwel nooit datgene wat in de stappen is beschreven. Of in ieder geval niet in de mate van details van de teksten. De afbeeldingen voegen dan ook, op een illustratieve functie, niet veel toe aan de instructie. Daar komt ook nog eens bij dat afbeelding 4 in feite een herhaling is van afbeelding 3, zonder daarbij daadwerkelijk wat nieuws toe te voegen. Een kritische kijk op deze bijsluiter leert dat de afbeeldingen in feite niets toevoegen, en daarom overbodig zijn.

2.4 Resultaten van de corpusbeschrijving

De gebruiksinstructies in dit corpus tonen veel overeenkomsten. Vooral de overeenkomsten op het gebied van semiotische elementen in de afbeeldingen is opvallend. De terugkerende elementen zijn telkens weer identiek, namelijk: handen, gezicht en medicijn. Richtingen waarin een medicijn bewogen moet worden telkens aangegeven met pijlen. Hier wil het nog wel eens mis gaan met de duidelijkheid van de afbeeldingen. Gevisualiseerde richtingen zonder tekstuele uitleg kunnen mogelijk tot incorrect gebruik leiden (Duratears oogdruppels), of tot verwarring leiden. Het meest opvallend is het gebrek aan visuele indicaties voor handelingen als in- en uitademen. Deze informatie wordt telkens in tekstuele vorm gegeven. Maar aangezien de afbeeldingen de aandacht trekken zou deze informatie ook daarin moeten zijn te vinden. Hiermee kan worden voorkomen dat mensen die alleen naar de afbeeldingen kijken belangrijke informatie missen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zij V een

Men mag zich niet blindstaren op het totaalbeeld van een kaart, maar men moet openstaan voor de dynamiek van de figuren en details erop.. Soms zie je een detail en een andere

Om ervoor te zorgen dat hun samengestelde digitale objecten ook goed kun- nen worden afgebeeld in image viewers zoals Mirador en de Universal Viewer, moeten organisaties

Alleen het massa zwaartepunt filter kan op deze manier niet worden geëvalueerd omdat het plaatje met de verschillende vormen natuurlijk geen coma’s bevat.. Hiervoor gebruiken we dan

Reeds sloeg de klok het middaguur, De gasten zijn ten disch gezeten, De beker gaat reeds lustig rond;. Daar komt de kok aan met

Tekeningen uit ‘Der Raupen wunderbare Verwandelung und sonderbare Blumennahrung’, Maria Sybilla Merian. Collectie Universiteitsbibliotheek Goethe

Door een code te delen (invite-code).Voor leerlingen die al wel een Thinglink-account hebben, of die zelf kunnen aanmaken. Met deze code worden ze lid van

Het kind draait met de letters een woord, al dan niet bij een afbeelding, en ontdekt dat het door het wisselen van de kaartjes nieuwe woorden kan maken.. De woordmaker is