• No results found

De gewelddadige weg naar verandering : een kwalitatief onderzoek naar de strategische logica achter gewelddadig protest

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De gewelddadige weg naar verandering : een kwalitatief onderzoek naar de strategische logica achter gewelddadig protest"

Copied!
62
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

Inhoudsopgave

2

Voorwoord 3

Abstract 4

1. Gewelddadig Protest 4

2. Vreedzaam Protest 8

2.1. Het succes van vreedzaam protest 8

2.2. Geweld 11

2.3. Succes 12

2.4. Causaliteit 14

2.5. Protest in de westerse democratie 16

3. Probleemstelling 17

4. Methodologie 20

5. Resultaten 23

5.1. Geweld 23

5.2. Succes 30

5.3. De strategische logica van gewelddadig protest 36

6. Conclusie en Discussie 49

6.1. Wat betekent dit voor het wetenschappelijk onderzoek? 49

6.2. Wat betekent dit voor de protestbeweging? 50

7. Literatuurlijst 51

8. Bijlage 56

8.1. Bijlage 1: Literatuurlijst Data 56

(3)

Voorwoord

Op donderdag 12 september 2013 leverde ik als kersverse eerstejaars student Sociologie mijn allereerste essay in. De titel bovenaan het ongemakkelijk geschreven A4tje luidt: “Het

Verplichte Recht. De Gevaren van het verplichte onderwijs”. Om extra slim over te komen haalde ik een citaat naar voren uit een boek dat mijn vader me had meegegeven op reis, ‘Zen and the Art of Motorcycle Maintenance’: “a slave mentality which had been built into him by years of carrot-and-whip grading, a mule mentality which said, “If you don’t whip me, I won’t work.” He didn’t get whipped. He didn’t work” (Pirsig, 1974). Dit citaat illustreerde precies hoe ik over mijn middelbare schooltijd dacht: ik voelde mij een gedwongen slaaf van het schoolsysteem, dus ik deed helemaal niets als het niet écht nodig was. Voor mijn studie moest daar verandering in komen. Mijn studie sociologie werd mijn eigen keuze en niet die van ‘de maatschappij’. Met die instelling ben ik door de jaren steeds meer geïnteresseerd geraakt in hoe de samenleving verandert en hoe protest daar een rol in speelt. Ik was dan ook zeer verheugd toen ik erachter kwam dat protest één van de onderwerpen was voor het Bacheloronderzoek. Het onderzoek werd voor mij daarmee veel meer dan slechts een verplicht schoolvak. Het werd een onderzoek gedreven door pure interesse, ambitie en plezier. Het feit dat mijn naam bovenaan deze scriptie staat doet echter geen recht aan alle personen die direct of indirect een bijdrage hebben geleverd aan deze scriptie. Natuurlijk heeft iedere persoon die in de afgelopen drie jaar op mijn pad is gekomen op zijn of haar eigen manier een aandeel gehad in de stapel papieren die nu voor u ligt. Ik wil een aantal personen in het bijzonder noemen. Allereerst wil ik mijn scriptiebegeleider Sander van Haperen

bedanken voor de begeleiding en de feedback die mijn scriptie op het juiste spoor hield. Ik wil Sander extra bedanken voor de ruimte die hij bood om het onderzoek zo veel mogelijk door mij zelf op te laten zetten en uit te voeren. Dat maakte het onderzoek geen verplichte

noodzaak maar juist een uitdagend, leuk en bovenal leerzaam proces. Ik bedank mijn ouders voor de steun die zij hebben gegeven ten tijden van crisis en stress. En mijn vader in het bijzonder voor de peer review. Ook wil ik mijn medestudenten bedanken voor de feedback tijdens bijeenkomsten en de inspiratie en interessante kennis die ik uit ieders scriptie heb opgedaan. Tot slot bedank ik vriend en activist Chris de Ploeg voor de inspiratie die hij heeft geboden in de keuze van het onderzoeksonderwerp en de uitvoering ervan. Na een lange rit is de scriptie eindelijk af en ik hoop dat u het met interesse zult lezen.

(4)

“Violence is justifiable only when it is necessary to defend oneself and others from violence. The slave is always in a state of legitimate defence and

consequently, his violence against the boss, against the oppressor, is always morally justifiable, and must be controlled only by such considerations as that the best and most economical use is being made of human effort and human sufferings” (Malatesta, 1921, p. 2).

1. Gewelddadig Protest

Succes, Groei en Weerstand

In de nacht van 17 september 1985 brandde in Duivendrecht een winkelvestiging van het groothandelsbedrijf Makro volledig af. In eerste instantie dacht toenmalig Makrodirecteur Jan Dijk dat het ging om een ongeluk: “Ik dacht dat iemand een vetpan in het restaurant had laten staan, of aan kortsluiting” (Brugsma, 2010). Al snel werd echter duidelijk dat de brand aangestoken was door een protestgroep die zichzelf de ‘revolutionaire anti-racistische actie’ (RaRa) noemde. In een claimbrief verklaarden ze:

Abstract

De vraag of gewelddadige óf vreedzame methoden effectiever zijn in het teweegbrengen van verandering is er één die protestbewegingen al jaren lang bezig houdt. In 2008 kwam de wetenschap eindelijk tot een antwoord: vreedzaam protest is effectiever dan

gewelddadig protest. Toch blijkt er een groei te zijn in gewelddadig linksactivisme in Nederland, Europa en de Verenigde Staten. Dit onderzoek laat zien dat deze gewelddadige activisten andere definities aanhouden van geweld en succes, waarmee de logica achter de methoden die zij gebruiken afwijkt van de logica waarmee de wetenschappelijk bevinding wordt verklaard. Dit onderzoek toont aan dat er in het onderzoek naar de effectiviteit van protestmethoden rekening gehouden dient te worden met verschillende vormen en maten van geweld en succes.

(5)

“Veranderingen vinden niet plaats door debatten in het parlement. Veranderingen moet men bevechten (…) Na langdurige voorbereiding vond om 3.19 uur aldaar de aanslag plaats op één van de onderdelen van het Nederlandse zakenimperium in Zuid-Afrika. Steun de revolutie in Zuid-Afrika en vorm het front in West-Europa. De Revolutionaire Anti Racistische Aktie” (Brugsma, 2010).

De brandstichting was een protestactie tegen de betrokkenheid van SHV (het moederbedrijf van Makro) bij het apartheidsregime van Zuid-Afrika, wat het bedrijf, in de ogen van de actievoerders, medeplichtig maakte aan volkerenmoord (Buis, 1995, p. 99). “De meest

algemene kritiek was dat de betrokken bedrijven profiteerden van een onmenselijk systeem en het regime dat het droeg in stand hielden” (Buis, 1995, p. 107). Sabotage en brandstichting, waarbij mensen bewust niet het doelwit waren, zouden deze bedrijven raken waar het pijn doet. De schade: 28 miljoen gulden (Buis, 1995, p. 99). Maar hier bleef het niet bij. De Makro stond nog drie maal hetzelfde lot te wachten. Na de vierde brandstichting gaf de leiding van SHV eindelijk toe: het bedrijf werd teruggetrokken uit Zuid-Afrika (Buis, 1995, p. 120). Geweld overwon. De overwinning werd nog groter toen bleek dat de Nederlandse autoriteiten geen idee hadden wie de individuen waren die zich achter de ironische naam RaRa schuil hielden (Buis, 1995, 124). Uiteindelijk werd slechts één betrokkene, René Roemersma, veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf voor een latere actie waarbij zijn vingerafdruk was gevonden. Hij werd na negen maanden echter alweer vrijgelaten toen bleek dat er een

vormfout was gemaakt in het proces, waardoor verder bewijs ongeldig werd verklaard (Buis, 1995, p. 152).

In Nederland was het gewelddadige karakter van RaRa een zeldzaam verschijnsel. De beweging heeft met zijn controversiële methode toch een concrete verandering teweeg gebracht. Maar ondanks het succes kwam er vanuit alle kanten stevige kritiek op de actie. Toenmalig minister Korthals Altes sprak van een “ernstige vorm van terreur: In Frankrijk heb je die schietpartijen gehad [waarbij onschuldige burgers werden doodgeschoten], maar de bomaanslagen bij ons zijn zeker zo kwalijk” (Buis, 1995, p. 121). Toenmalig PvdA kamerlid Arie Kosto verklaarde: “Het is onacceptabel dat die [het besluit om terug te trekken] is genomen onder druk van politieke terreur” (Ibid., p. 120). Ook de kranten schreven: “Dit is een wijken voor politiek geweld, dat al gauw kan worden opgevat als een premie op

aanslagen met een bepaald ideologisch doel” (NRC Handelsblad, in Ibid., p. 121). “Het grote maatschappelijke nadeel van dit besluit is echter dat fanatici eerder gestijfd worden in hun

(6)

tactiek” (De Volkskrant in Ibid.). Ondanks het positieve resultaat uitten ook de

antiapartheidsbewegingen kritiek op de acties: “Het is jammer dat SHV gezwicht is voor de druk van geweld” (Ibid., p.120). “Brandstichtingen zijn schadelijk omdat ze de regering ertoe brachten meer steun te geven aan bedrijven met Zuid-Afrikaanse belangen” (Ibid., p. 124). “De acties drukken de discussie over het apartheidsregime weg en ze lokken een toename van repressie van de overheid uit” (Ibid.). “De Zuidelijk Afrikabeweging maakte duidelijk dat ze geweld van anderen contraproductief en schadelijk voor de eigen beweging en doeleinden achtte” (Ibid., p. 154). “Activisten die de opvattingen van de massa negeerden waren uit op de vestiging van een dictatuur” (Ibid., p. 153). Zelfs ANC-topman Ronnie Kasrils uitte zijn onvrede: “Binnen een land als Nederland bestonden er legale solidariteitsorganisaties en die hebben volop mogelijkheden om hun zaak, onze zaak, aan de mensen voor te leggen” (Ibid., p. 151).

Veel van de bovenstaande citaten stellen dat het doel, in dit geval, het middel niet heiligt. De reacties laten zien dat het gebruik van geweld controversieel is en er al snel een moreel standpunt tegen wordt ingenomen. Deze reactie vanuit de regering illustreert de beladenheid misschien nog het best: “Binnen onze liberaal-democratische rechtstaat kun je een eind gaan in je keuze van de vormen van actie en protest; wanneer je evenwel doelbewust en herhaaldelijk bepaalde grenzen overschrijdt, en dat ook nog eens als succesvolle strategie propageert, dan krijg je een dusdanige bende terriërs achter je kont dat je al snel wenst dat je er nooit aan begonnen was” (Buis, 1995, p. 140). De Nederlandse politicoloog Frank Buis legt in zijn analyse van RaRa de nadruk op hoe gewelddadig protest het gevolg is van talloze omgevingsfactoren (politiek klimaat, sociaalpsychologische processen, etc.) dat

langzamerhand de activist evolueert tot een geweldpleger (1995, p. 190; p. 269). Hij laat echter het rationele argument – de effectiviteit van het middel – achterwege, omdat hier nog geen onderzoek naar is gedaan, én volgens hem dit soort onderzoek zeer problematisch zal zijn vanwege het normatieve karakter van de concepten geweld en succes (1995, p. 183). Toch rijst juist hier een belangrijk vraagstuk op. Iedere protestcampagne zal zich afvragen of naar het voorbeeld van Gandhi een vreedzame strategie moeten worden aan gehouden, of dat geweld toch een kwade noodzaak is.

In Nederland lijkt een groei zichtbaar van activisten die richting het laatste neigen: de algemene inlichtingen- en veiligheidsdienst (AIVD) ziet de afgelopen jaren een groei van extreemlinkse activisten die bereid zijn geweld te gebruiken in hun protestacties (2013). Eén specifieke protesttactiek waar de AIVD voor waarschuwt is het zogeheten ‘black block’. Hierin gaan zwartgeklede activisten de straat op tijdens demonstraties en zijn objecten en/of

(7)

de politie vaak het doelwit, waarbij geweld als legitiem middel wordt gezien (AIVD, 2013). De zwartgeklede activist valt weg in het zwarte blok gevormd door een zwartgeklede mensenmassa, waarmee de anonimiteit van de gewelddadige demonstrant wordt

gewaarborgd. Francis Dupuis-Déri laat in zijn studie van de black block zien dat, ondanks het gewelddadige karakter van een deel van de acties, de black block activisten vaak zeer veel politieke kennis bezitten, en de gewelddadige acties zeer bewust worden uitgevoerd om veranderingen teweeg te brengen (2014, p. 37). Deze waarneming wordt interessant wanneer we kijken naar resultaten uit sociaalwetenschappelijk onderzoek naar de effectiviteit van gewelddadige/vreedzame protestmiddelen. Sinds de tijd van Frank Buis (1995) heeft de academische wereld dit vraagstuk langzaam maar zeker empirisch onderzocht. Geheel strijdig met het succes van RaRa, blijkt uit dit onderzoek dat gewelddadig protest vele malen minder effectief is dan vreedzaam protest (Chenoweth & Stephan, 2008; 2011). We stuiten hier op een interessant vraagstuk: als de wetenschap heeft bewezen dat gewelddadig protest minder effectief is dan vreedzaam protest, waarom denken deze linksactivisten hier dan anders over? Dit vraagstuk staat centraal in dit Bacheloronderzoek. Om hier een antwoord op te formuleren zal in de volgende sectie eerst een overzicht worden gegeven van het onderzoek naar de effectiviteit van gewelddadig en vreedzaam protest.

Afbeelding 1: Occupy activisten maken gebruik van de black block tactiek om anoniem te blijven tijdens

(8)

2. Vreedzaam Protest

Van Ideologische Theorie naar Wetenschappelijke Empirie

“Non-violence is the greatest force at the disposal of mankind. It is mightier than the mightiest weapon of destruction devised by the ingenuity of man” (Mahatma Gandhi, n.d.).

2.1. Het succes van vreedzaam protest

In 1925 reisde de Amerikaanse sociaal-filosoof Richard Gregg per zeilboot af naar India waar hij bevriend werd met Mahatma Gandhi (Kosek, 2005, p. 1320). Deze reis bracht hem ertoe één van de eerste academici te worden die de ideologie van Gandhi volgde en een theorie ontwikkelde die stelt dat het gebruik van vreedzame protestmiddelen de meest effectieve methode is: door vrijwillig te lijden onder repressie krijgen demonstranten een morele voorsprong op de autoriteiten die daardoor schaamte opgelegd krijgen, waardoor ze hun repressie niet langer kunnen legitimeren (Nepstad, 2015, p. 416). Gregg probeerde een

wetenschappelijke draai aan Gandhi’s theorie te geven door zijn morele en spirituele principes te vatten vanuit een strategische invalshoek (Kosek, 2005, p. 1325). Nepstad legt echter uit dat er in de sociale wetenschap niet veel naar werd omgekeken omdat het voornamelijk focuste op moraliteit, dat toen nog als irrationeel en onwetenschappelijk werd beschouwd (2015, p. 417). Dit veranderde toen protest in de jaren 60-70 als een meer rationele act werd beschouwd, en academici als Gene Sharp de nadruk legden op één simpel rationeel argument: vreedzaam protest zou simpelweg de meest effectieve methode zijn (Nepstad, 2015, p. 417). Sharp introduceerde het begrip politieke jiujitsu, dat in zijn meest primitieve vorm stelt dat wanneer een staat gewelddadig reageert op vreedzame demonstranten, dit zal terugslaan en zal bijdragen aan het succes van de vreedzame protestcampagne (1973). De onderstaande afbeelding kan de theorie van Sharp niet beter illustreren: agenten arresteren hardhandig een vrouwelijke activist die haar ontblote bovenlichaam gebruikt als vreedzaam protestmiddel om afkeer te uiten van de patriarchale machtsverhoudingen in de huidige wereldorde

(Femen.org). Andere vreedzame tactieken die Sharp noemt zijn boycots, sit-ins, demonstraties en stakingen (Chenoweth & Stephan, 2011, p. 12). Empirisch onderzoek was echter nog nooit gedaan en ook de theorie van Sharp werd daarom genegeerd in de sociale wetenschap

(Nepstad, 2015 p. 417). Dit kan verklaard worden door een conclusie die Barkan en Snowden trokken uit een studie naar collectief geweld: we kunnen niet weten welke proteststrategie

(9)

beter werkt, omdat we nooit precies kunnen weten wat geweld überhaupt is (2000). Toch is hier een aantal jaar geleden een begin mee gemaakt, toen de ‘non-violence’ theorieën van Gandhi, Gregg en Sharp voor het eerst empirisch getest begonnen te worden.

Het academische werk waar de afgelopen jaren telkens weer aan gerefereerd wordt is van Erica Chenoweth en Maria J. Stephan (2008; 2011). Zij beschrijven in hun zeer positief ontvangen en vaak geciteerde artikel (later uitgebreid tot een gelijknamig en bekroond boek) ‘Why Civil Resistance Works. The Strategic Logic of Nonviolent Conflict’ dat vreedzaam protest in de afgelopen eeuw minstens twee maal zo effectief is geweest als gewelddadig protest (2008, p. 8; 2011, p. 7). Deze conclusie trekken zij uit een extensief kwantitatief onderzoek waarin 323 gewelddadige en vreedzame campagnes zijn gecategoriseerd als ‘succesvol’, ‘beperkt succesvol’, en ‘gefaald’ (2008, p. 15-17; 2011, p. 6) (zie figuur 1). In de studie houden ze aan dat een beweging succesvol is als zij haar beoogde doelen heeft behaald binnen een jaar na de piek van het protest, en de campagne daar een grote invloed op heeft gehad (2011, p. 14). Naast deze conclusie proberen Chenoweth en Stephan dit causale

verband ook te verklaren. Op basis van extra statistische correlaties, casestudies, en theorieën presenteren ze de volgende verklaringen achter het succes van vreedzaam protest:

o Vreedzaam protest zal een groter en een meer divers publiek aantrekken wat de druk op het target vergroot (2008, p. 13; 2011, p. 10).

Afbeelding 2: Een vreedzame Femen activiste wordt hardhandig gearresteerd door politieagenten. Bron:

(10)

o Vreedzaam protest vergroot de legitimiteit van het protest en de kans op steun van buitenstaanders (zoals buitenlandse regeringen en NGO’s) (2008, p. 8; 2011, p. 53). o Vreedzaam protest zal binnenlandse elitegroepen, zoals het leger, eerder laten muiten

omdat het protest hun levens niet bedreigt (2008, p. 13; 2011, p. 48)

o Vreedzaam protest laat meer ruimte open voor onderhandelingen omdat het de levens van het ‘target-regime’ niet bedreigt (2008, p. 13).

o Vreedzaam protest zal repressie van de staat eerder laten terugslaan (2008, p. 9; 2011, p. 51). Ook wel het jiujitsu effect (Sharp, 1973).

o Vreedzaam protest zal eerder een democratische en vreedzame samenleving creëren (Chenoweth & Stephan, 2011, p. 10).

Hoewel het onderzoek van Chenoweth en Stephan zeer goed is ontvangen, zijn er toch een aantal kritiekpunten aan te wijzen. Chenoweth en Stephan beschrijven zelf in een voetnoot een eventuele zwakte in hun analyse ten gevolge van het feit dat ze alleen grote en bekende vreedzame campagnes geanalyseerd hebben, waardoor het sample wellicht een bias heeft naar succesvolle campagnes (2008, p. 17; 2011, p. 14). Er zijn echter meer conceptuele

kritiekpunten die anderen naar voren hebben gebracht. Deze kritiek is op te delen in vier punten:

Figuur 1: Percentages succes en mislukking van gewelddadige en vreedzame campagnes tussen

(11)

• De complexiteit van het concept geweld • De complexiteit van het concept succes • De problematiek van causaliteit

• De nadruk op protest tegen autoritaire regimes

2.2. Geweld

Het eerste belangrijke kritiekpunt op Chenoweth en Stephan komt uit een (niet geheel) onverwachte hoek, van de Amerikaanse activist Peter Gelderloos, die in zijn boek ‘The Failure of Nonviolence’ zowel theoretisch als empirisch onderbouwt waarom juist exclusief vreedzaam protest minder goed werkt, en waarom academici als Sharp, Chenoweth en Stephan het bij het verkeerde eind hebben (2015).

Ten eerste wijst Gelderloos op het feit dat Chenoweth en Stephan geen duidelijke definitie geven van geweld (2015, p. 42). Chenoweth en Stephan noemen wel voorbeelden van gewelddadige protestmiddelen: “violent tactics include bombings, shootings,

kidnappings, physical sabotage such as the destruction of infrastructure, and other types of physical harm of people and property” (2011, p. 13). Deze voorbeelden zijn echter niet alomvattend, er zitten grote verschillen in de mate van geweld, en waar de grens precies ligt tussen gewelddadig en vreedzaam protest wordt niet duidelijk. Daarnaast merkt John Markoff op: “Nonviolent and violent tactics commonly are complexly interwoven, sometimes with competing organisations doing very different things at the same time, sometimes because sustaining nonviolence is difficult when large numbers of people become newly engaged” (2013, p. 237). Omdat er vaak een diversiteit aan tactieken wordt gebruikt, waarin

gewelddadige en vreedzame tactieken in harmonie uitgevoerd kunnen worden, is het zeer moeilijk om protestcampagnes te vangen in een zwart/wit categorisatie (Markoff, 2013, p. 235; Buis, 1995, p. 183). Chenoweth en Stephan erkennen dit probleem maar verwerpen het vervolgens: “Scholars have identified the unique characteristics of these different forms of struggle, and we feel comfortable characterizing some resistance campaigns as primarily violent and others as primarily nonviolent” (2011, p. 16). Wat deze unieke karakteristieken precies zijn, wordt niet verder toegelicht.

Gelderloos gaat nog een stap verder en wijst erop dat geweld een sociaal construct is (2015, p. 20). Hij illustreert dit met het voorbeeld dat een politieagent met een wapen door velen niet als gewelddadig wordt gezien, terwijl dit wel geldt voor een demonstrant met een wapen (2015, p. 22). De machtsverhoudingen in een samenleving bepalen volgens hem wat

(12)

wel en wat niet onder geweld valt. Volgens Gelderloos is het om deze redenen vrijwel onmogelijk om een protestcampagne als geheel (of overwegend) gewelddadig of vreedzaam te labelen. Hij geeft hierbij voorbeelden van de protestcampagnes onder leiding van Mahatma Gandhi, Martin Luther King en Nelson Mandela, die in de geschiedenisboeken als vreedzaam staan beschreven, maar in sommige gevallen vergezeld werden door extreemgewelddadige protestmiddelen (2015, p. 14; 2007, p. 20). De antiapartheidsbeweging ANC, onder leiding van Mandela staat in het sample van Chenoweth en Stephan als vreedzaam geclassificeerd (2011, p. 234). Toch is het geen geheim dat ze gebruik maakten van methoden als mijnen en bombardementen (Windrem, 2013). Eén van de meest dodelijke voorbeelden hiervan is de bomaanslag op het Nedbank Square gebouw in Pretoria, waar 19 mensen om het leven kwamen, waaronder kinderen en andere onschuldige burgers (SAPA, 1998). Mandela stond daarom nog tot 2008 op de terreurlijst van de Verenigde Staten (Windrem, 2013). De in 1999 verkozen president Thabo Mbeki (lid van de ANC) bood namens de ANC in 1996 al excuses aan voor onder andere het vermoorden van 34 ANC-leden, op basis van beschuldigingen van onder andere spionage (Braid, 1996). Hoewel een zeer groot deel van de protestacties

vreedzaam bleven, zijn er talloze gewelddadige voorbeelden te noemen die een rol hebben gespeeld in de Zuid-Afrikaanse antiapartheid beweging. Mandela verklaarde zelf tegen een CNN verslaggever: "I was not like them [Gandhi en Martin Luther King]. For them,

nonviolence was a principle. For me, it was a tactic. And when the tactic wasn't working, I reversed it and started over" (CNN, 2013). Het zal nooit duidelijk worden of de campagne ook zonder dit geweld succesvol zou zijn geweest (Depuis-Déri, 2014, p. 65).

Tot slot is geweld zelf een veelzijdig fenomeen. Geweld kan gezien worden als het fysiek pijnigen van een ander individu. Echter, zoals we weten van velen sociologische studies, feministische theorieën, etc. heeft geweld vele verschillende vormen: structureel, economisch, symbolisch, psychologisch en politiek geweld. (Buis, 1995). In het sample van Chenoweth en Stephan worden bijvoorbeeld gewelddadige campagnes genoemd zoals de gewapende Cubaanse revolutie en de oorlog in Vietnam (2011). De brandstichtingen van RaRa lijken hierbij kinderspel.

2.3. Succes

Een tweede probleem waar Gelderloos op wijst heeft te maken met hoe het succes van een beweging wordt bepaald (2015, p. 42). Hij bekritiseert het feit dat Chenoweth en Stephan geen onderscheid maken tussen hervorming en revolutie: “Historical victories of nonviolence have not been victories from a revolutionary standpoint” (2015, p. 39). Hij laat zien dat de

(13)

grootste successen van vreedzame protestcampagnes een verandering van een regering is geweest, waarbij het systeem erachter niet is veranderd (2015, p. 34). Daarnaast ziet hij dat er bij veel vreedzame protestcampagnes sprake is van coöptatie, waarbij er in samenwerking met het target kleine veranderingen plaatsvinden, in plaats van dat het target structureel verandert (2015, p. 36). Zijn eindoordeel is als volgt:

“The only protection for nonviolence has come from members of the elite. If no one in power will prevent the decision to open fire, to open the torture chambers, or to carry out mass arrests, nonviolence is defenseless. This is why nonviolence systematically tries to preempt its own repression by currying favor with the people in power, by appealing to values they share with the dominant system, by minimizing critiques of capitalism, the State, and other

foundations of power, and by disguising a reformist, pro-authority movement as

“revolutionary”, communicating to the elite that they can serve a useful purpose” (2015, p. 124).

Beide werken maken niet een duidelijk onderscheid tussen revolutionair succes en hervormd succes. Gelderloos bekritiseert Chenoweth en Stephan hierop, maar houdt zelf, vanuit een anarchistisch oogpunt (2015, p. 264) een exclusief revolutionaire maatstaaf aan. Het conceptueel onderscheid tussen radicaal en hervormend succes bestaat al lange tijd in het academisch onderzoek (McAdams & Snow, 2010). Het lijkt van belang dat dit wordt teruggebracht in het onderzoek naar de effectiviteit van protestmiddelen. Frank Buis kaart daarnaast ook aan dat één actie meerdere, soms tegenstrijdige, gevolgen kan hebben, die het concept succes nog problematischer maken (1995, p. 184). Tot slot laat werk van bijvoorbeeld Casas-Cortés, Osterweil en Powell zien dat er ook andere, meer subtielere vormen van succes zijn (2008). Zij laten zien hoe sociale bewegingen ook draaien rond wat ze noemen

‘knowledge practices’, waarin activisten door middel van het protest sociale kennis en categorieën creëren, nieuwe sociale relaties opdoen en het leven leiden waarvoor ze strijden. Depuis-Déri vat het probleem goed samen: “it is extremely difficult to agree on the criteria for judging the effectiveness of a social movement or even a demonstration” (2014, p. 61).

Eén voorbeeld uit het sample van Chenoweth en Stephan waaruit inderdaad blijkt dat succes een problematisch begrip is, is de zogeheten Oranje-revolutie in Oekraïne van 2004. De Oranje-revolutie bleek op het eerste gezicht succesvol: “er werden nieuwe verkiezingen uitgeschreven die werden gewonnen door de pro-westerse kandidaat, Viktor Joesjenko” (De Ploeg, 2016, p. 38). Dit is dan ook de reden dat Chenoweth en Stephan deze campagne als

(14)

succesvol beschouwen: “The revolution successfully overthrew the Kuchma regime, and installed the Yushchenko government” (Chenoweth, 2011, p. 75). Toch zijn veel analytici én Oekraïners van mening dat deze campagne helemaal niet zo succesvol was. Allereerst werd de machtsgreep van Joesjenko door de meeste Oekraïners in het zuiden en oosten van het land beschouwd als een staatsgreep ondersteund door het westen (De Ploeg, 2016, p. 38). Chris de Ploeg stelt daarbij: “het presidentschap van Joesjenko werd gekenmerkt door interne

machtsstrijd binnen de Oranje-coalitie, een gebrek aan fundamentele veranderingen van het nationale beleid, het voortbestaan van grote corruptieschandalen, en de versnelling en

normalisering van het nationalisme (De Ploeg, 2016, p. 38). Het falen van het presidentschap van Joesjenko had als gevolg dat in 2009 slechts 6,7% van de Oekraïners nog vertrouwen had in het kabinet, 5,3% in de rechtstaat, 4,7% in de president zelf, en slechts 4,2% in het

parlement: “five years of Yushchenko’s presidency became an era of “lost opportunity” for political or economic reforms” (Kudelia, 2011, p. 2). Na verloop van tijd waren zelfs veel voorstanders van de Oranje-revolutie van mening dat deze gefaald was (De Ploeg, 2016, p. 39). De Britse Socioloog David Lane concludeert hierom dat de Oranje-revolutie een revolutionaire coup was (in tegenstelling tot een “people’s revolution”) die slechts geleid heeft tot een grotere verdeeldheid tussen west en oost Oekraïne (2008, p. 545). Theodor Tudoroiu laat zien dat naast de Oranje-revolutie ook andere door het westen gesteunde

kleurenrevoluties zoals de Rozen-revolutie (Georgië) en de Tulpenrevolutie (Kyrgyzstan) niet tot veel meer hebben geleid dan “a rotation of the ruling elites within undemocratic political systems” (2007, p. 340). Politiek filosoof Mikhail Minakov treedt nog iets verder in detail en oordeelt hard: alle kleurenrevoluties hebben geresulteerd in niet-behaalde verwachtingen, geen sociaaleconomische veranderingen, geen afname in corruptie, een toename van conflict, en een toename van nieuwe protestcampagnes (2014). Hoewel er ook meer positieve

meningen zijn over het succes van de kleurenrevoluties (voornamelijk vanwege het argument dat deze landen de onderdrukking van Rusland zijn ontvlucht (Laar, 2007)), tonen deze academici aan dat ook de categorisering succesvol/niet-succesvol op zijn minst zeer problematisch blijkt te zijn in het onderzoek van Chenoweth en Stephan.

2.4. Causaliteit

Naast de kritiek van Gelderloos rondom de concepten geweld en succes, is er nog een derde beperking van het onderzoek naar de effectiviteit van protestmiddelen die draait om het probleem van causaliteit. Zelfs al heeft de onderzoeker de complexiteit van de concepten geweld en succes weten te verwerken in zijn operationalisatie, blijft het ongelofelijk lastig om

(15)

causale verbanden te leggen tussen protestmiddelen en de concrete gevolgen ervan. Buis kaart aan dat het bijna onmogelijk is om protestcampagnes en specifieke tactieken te isoleren van alle andere factoren die een rol spelen (1995, p. 183). Zo beargumenteren Chenoweth en Stephan dat vreedzaam protest eerder leidt tot steun van buitenaf (2008, p. 8). Echter, nergens wordt duidelijk dat dit een eenzijdige correlatie is. De Servische beweging Optor ontving bijvoorbeeld ruim 41 miljoen dollar van de Verenigde Staten en Europa voor de strijd tegen dictator Slobodan Milosevic, ook bekend als de Bulldozer revolutie (Chenoweth & Stephan, 2011, p. 54; Sussman, & Krader, 2008, p. 98; Traynor, 2014). Het is echter niet duidelijk dat het vreedzame protest de voornaamste oorzaak is geweest van deze steun. Wellicht was de steun voorafgaand aan het protest al aanwezig. Dit zou een reden kunnen zijn dat

demonstranten het niet nodig achtten geweld te gebruiken1. Zo was Milosevic alles behalve geliefd bij zijn Westerse collega’s. Nadat hij weigerde samen te werken bij NATO

onderhandelingen in maart 1999, startte de NATO bombardementen op Joegoslavië (waar Servië destijds onderdeel van was) (Rennebohm, 2011). Noam Chomsky legt uit: “Serbia was not carrying out the required social and economic reforms, meaning it was the last corner of Europe which had not subordinated itself to the US-run neoliberal programs, so therefore it had to be eliminated” (2006). Dit geeft aan dat Milosevic naast de vreedzame campagne van Optor ook andere partijen achter zich aan had die de druk op zijn regime opvoerden. Ze gebruikten daarbij, in het geval de bombardementen, dus ook nog eens zeer veel geweld. Davies wijst er daarbij op dat wanneer er geen buitenlandse steun is voor de campagne een vreedzame tactiek juist zeer kwetsbaar kan zijn2 (2014, p. 309). Hij geeft hierbij het

voorbeeld van de vreedzame campagne in Bahrein die hardhandig werd neergeslagen door het prowesterse regime (Ibid.). Dit brengt ons op de vraag: hoe kunnen we bepalen dat juist Optor het regime van Milosevic omver heeft geworpen? Dat kunnen we niet. Het enige wat we kunnen vaststellen is dat het vreedzame protest van Optor niet alléén stond in haar strijd tegen Milosevic. Sussman en Krader concluderen dan ook dat het Westen (voornamelijk de

Verenigde Staten) een zeer grote invloed heeft gehad op het verzet tegen Milosevic in Servië, wat op zijn minst direct heeft geleid tot korte termijn uitkomsten, die in het belang waren van de westerse grootmachten en haar elite (2008, p. 95). Dit geldt ook voor de andere

kleurenrevoluties, de Oranje-revolutie in Oekraïne, de Tulpen-revolutie in Kyrgyzstan, de                                                                                                                

1 Het zou interessant zijn om te onderzoeken wat de relaties zijn tussen het westen en het regime waar uiteindelijk tegen geprotesteerd wordt. Wellicht zou buitenlandse steun een centrale factor kunnen zijn in het wel/niet slagen van vreedzame protestcampagnes.

2 De Amerikaanse overheid heeft bijvoorbeeld een zeer goede economische en politieke relatie met het dictatoriale regime van Bahrein (U.S. Department of State, 2015), die niet gebaat is bij een val van het regime.

(16)

Ceder-revolutie in Lebanon en de Rozen-revolutie in Georgië, die allen vreedzaam en succesvol worden geoordeeld in het sample van Chenoweth en Stephan (2011, pp. 234-236). Uit deze voorbeelden blijkt dus ook dat het causale verband dat Chenoweth en Stephan hier leggen problematisch is. Chenoweth en Stephan erkennen overigens ook de twee laatste problemen (succesbepaling en causaliteit), maar verwerpen ze ditmaal op basis van het argument dat “the policy implications of the research questions at hand are too important to avoid” (2011, p. 17).

2.5. Protest in de westerse democratie

Een laatste punt rondom het academisch onderzoek heeft te maken met de onderzochte protestbewegingen. Brian Martin observeert dat het academische onderzoek zich

voornamelijk focust op protest tegen autoritaire regimes, terwijl niet wordt gekeken naar protest in democratische landen waar gedemonstreerd wordt tegen structurele problemen zoals ongelijkheid en armoede (2015, p. 538). Chenoweth en Stephan stellen dat

mensenrechtenbewegingen vaak geassocieerd worden met vreedzaam protest, en dat ze deze protestcampagnes uit hun sample hebben gehouden omdat ze willen laten zien dat vreedzaam protest ook effectief is in autoritaire staten (2011, pp. 13-14). De Indiase activiste Harsha Walia (actief in Canada) laat echter zien dat onderzoek naar sociale bewegingen in westerse democratieën juist zeer vruchtbare informatie kan opleveren over vreedzaam en gewelddadig protest (2013). Ze beschrijft in haar boek ‘Undoing Border Imperialism’ uitgebreid haar ervaringen met de Canadese beweging ‘No One Is Illegal’ (NOII) (2013). In de academische literatuur wordt bijvoorbeeld het volgende argument gegeven: vreedzaam protest leidt tot meer participatie omdat ook vrouwen en kinderen kunnen meedoen (Chenoweth & Stephan, 2011, p. 10; Martin, 2008, p. 238). Walia laat echter zien hoe NOII gebruik maakt van verschillende tactieken die zich afspelen in verschillende lagen van de samenleving (2013, p. 100). Ze organiseren grote demonstraties, waar een groot aantal mensen, inclusief kinderen, vrouwen en ouderen, aanwezig zijn. Daarnaast organiseren ze acties waarbij ze met geweld een deportatie blokkeren, waar zij zelf als vrouw overigens ook bij betrokken is. NOII laat als westerse mensenrechtenbeweging zien dat een zwart-wit categorisering, zoals Chenoweth en Stephan maken, afbreuk doet aan de werkelijkheid.

(17)

3. Probleemstelling

Discrepantie tussen academici en activisten

Elk onderzoek heeft zijn beperkingen. Het is daarom ook niet de bedoeling om het onderzoek van Chenoweth en Stephan in haar geheel te diskwalificeren. Wat in dit onderzoek zal worden uitgelicht is de discrepantie tussen academische en activistische literatuur. Binnen de

academische wereld wordt het empirisch onderzoek van Chenoweth en Stephan beschouwd als een empirisch bewijs voor wat Gandhi, Gregg en Sharp al eerder bepleitten: vreedzaam verzet is de meest effectieve methode om veranderingen teweeg te brengen. De hiervoor besproken literatuur van twee fulltime activisten (Gelderloos en Walia) alsmede de groei van extreemlinkse activisten in Nederland sluit hier echter niet bij aan. Als de wetenschap heeft bewezen dat vreedzaam protest effectiever is dan gewelddadig protest, waarom denken sommige activisten dan het tegenovergestelde? Zijn zij onwetend over het falen van geweld, of hebben zij hier andere ideeën over? Deze studie buigt zich over die vraag.

In de stelling ‘vreedzaam protest is succesvol’ blijken drie conceptuele zwaktepunten te zitten, waar meningsverschillen over kunnen bestaan. Om die stelling goed te begrijpen moet allereerst duidelijk zijn wat de begrippen vreedzaam/geweld en succes betekenen. Eén belangrijke aanwijzing uit hoofdstuk 2 is dat de begrippen geweld en succes een normatief karakter lijken te hebben. Het geweld in Zuid-Afrika en het succes van de Oranje-revolutie blijken door verschillende actoren op verschillende manieren geïnterpreteerd te worden. Daarnaast blijkt ook het causale verband tussen de twee variabelen problematisch te zijn omdat het heel moeilijk is om de protestbeweging te isoleren van alle andere variabelen die een rol kunnen spelen. Tot slot laat het voorbeeld van Harsha Walia zien dat er veel te leren valt over de vreedzaam/gewelddadig protest dichotomie wanneer gekeken wordt naar westerse protestbewegingen. Daarom zal deze studie duiken in de wereld van extreemlinks protest in het Westen. Omdat deze activisten in hun acties recht tegenover de resultaten uit het wetenschappelijk onderzoek staan, zal deze studie de wetenschappelijke conclusies

vergelijken met de argumenten, meningen en overtuigingen van activisten. Daarvoor zal de mening van westerse activisten die vóór het gebruik van geweld zijn, bevraagd worden op de drie problematische punten van het academisch onderzoek:

1. Wat verstaan gewelddadige westerse activisten onder geweld? 2. Wat verstaan gewelddadige westerse activisten onder succes?

(18)

3. Wat is de strategische logica achter geweld, ofwel, het causale verband tussen geweld en succes, volgens gewelddadige activisten?

Voor de laatste vraag zijn zeven hypothesen opgesteld die het succes van vreedzaam protest volgens het wetenschappelijk onderzoek verklaren (van voornamelijk Chenoweth en

Stephan). De hypotheses zijn als volgt geformuleerd:

1. Vreedzaam protest trekt een groter publiek aan (kinderen, ouderen, etc.), wat leidt tot meer draagvlak en diversiteit, en uiteindelijk meer succes (Chenoweth & Stephan, 2008, p. 13; Chenoweth & Stephan, 2011, p. 10).

2. Geweld zal andere demonstranten in gevaar brengen (Buis, 1995, p. 247).

3. Vreedzaam protest krijgt meer steun van de elite (politieke partijen, media, bedrijven, etc.) en zal daardoor eerder slagen in het behalen van haar doelen (Chenoweth & Stephan, 2008, p. 20; Chenoweth & Stephan, 2011, p. 48).

4. Geweld zal solidariteit met het target opwekken, wat het draagvlak verkleint, en succes vermindert (Markoff, 2013, p. 236).

5. Vreedzaam protest staat meer open voor onderhandelingen en kan zo eerder veranderingen teweeg brengen (Chenoweth & Stephan, 2008, p. 13).

6. Geweld tegen demonstranten zal gelegitimeerd zijn wanneer zij geweld gebruiken, en zo het succes van de gewelddadige beweging tegenwerken (Chenoweth & Stephan, 2008, p. 20: Markoff, 2013, 236).

7. Vreedzaam protest zal eerder tot een vreedzame en democratische samenleving leiden (Markoff, 2013, p. 236; Chenoweth & Stephan, 2011, p. 10).

De bovenstaande verklaringen voor het succes van vreedzaam protest komen voort uit statistische analyses en theoretische beschouwingen, die het resultaat zijn van normatieve assumpties over de begrippen geweld en succes. Chenoweth en Stephan hebben deze problemen erkend in hun studie, en ze zo goed mogelijk opgelost door terug te vallen op theorieën en meningen van experts op het gebied van vreedzaam protest (2011, pp. 12-15). De argumenten van gewelddadige activisten zelf zijn hierin echter niet betrokken. Daarom

worden de bovenstaande hypotheses in deze studie getoetst door die activisten. Dit kan gezien worden als een vorm van ‘member validation’, waarin de resultaten uit het wetenschappelijk onderzoek worden voorgelecht aan de leden van de onderzochte groep (Bryman, 2012, p. 391). De resultaten worden bewust voorgelegd aan activisten die bereid zijn gewelddadige

(19)

middelen te gebruiken, omdat die als het ware beschouwd kunnen worden als ‘negatieve casussen’, die de conclusies uit het wetenschappelijk onderzoek in twijfel trekken. Het is niet het doel om bewijzen te leveren voor de effectiviteit van gewelddadig protest, maar om de discrepanties bloot te leggen tussen academische assumpties over deze concepten en motivaties van activisten zelf. Door te luisteren naar activisten zelf, kunnen eventuele conceptuele, analytische en/of interpretatieve fouten in het wetenschappelijk onderzoek worden herkend. Zo kunnen nuanceringen worden aangebracht in de conclusies die het wetenschappelijk onderzoek heeft getrokken, waar rekening mee gehouden kan worden in vervolgonderzoek. In de volgende sectie wordt verder ingegaan op de gebruikte

(20)

4. Methodologie

Het blootleggen van domme misverstanden

“Without fuller participation in society, we don’t know the first thing that would keep us from making dumb mistakes” (Becker, 1998, 16).

De meningen van gewelddadige activisten staan centraal in dit onderzoek. Deze zullen onderzocht worden aan de hand van literatuur dat door activisten zelf is geschreven. Deze methode is bewust gekozen vanwege het illegale karakter van het gewelddadig protest. Er is geconcludeerd dat er een reëel gevaar is dat activisten gecompromitteerd kunnen worden indien zij direct benaderd worden voor het afnemen van interviews. De Nederlandse activiste Joke Kaviaar is bijvoorbeeld veroordeeld voor opruiing door haar mening te uiten over het gebruik van confronterende protestmethoden (Derkzen, 2012). In Canada zijn activisten voorafgaand aan demonstraties gearresteerd om te voorkomen dat ze onrust konden veroorzaken en in Amerika heeft de FBI meerdere activisten nog vóór de uitvoering van gewelddadige protestacties opgepakt en veroordeeld tot jarenlange gevangenisstraffen

(Aaronson & Galloway, 2015). Dit gegeven zal minder valide en betrouwbare data opleveren omdat activisten geneigd zullen zijn niet het achterste van hun tong te laten zien. Er zijn echter talloze activisten die toch graag hun mening willen laten horen en dit doen met artikelen die zij publiceren via alternatieve online media. Deze activisten hebben hier zelf voor gekozen en blijven in veel gevallen anoniem. Daarmee zal de inhoud van deze teksten dichter bij de werkelijke overtuiging van de activist liggen dan informatie die via interviews verkregen wordt. Daarnaast zijn dit bij uitstek de activisten die zich bewust zijn van de logica achter geweld, waarmee juist zij de ideale respondenten zijn voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen. Het internet geeft ons daarnaast de mogelijkheid om activisten over de hele wereld te horen, waardoor de variatie van het sample een stuk groter is. Dit brengt ons wel bij de vraag waar de onderzoekspopulatie ophoudt. Er is gekozen om de dataverzameling te beperken tot linksactivisme in westerse democratieën als Nederland, Frankrijk, Amerika, Canada, en Griekenland. Deze vorm van protest zal het subject van deze studie zijn omdat juist daar een groei heeft plaats gevonden, terwijl rechtsactivisme de afgelopen decennia

(21)

minder op de voorgrond is getreden3 (AIVD, 2013; Europol, 2015). Politiek ‘links’ is echter een omstreden begrip dat veel cognitieve en symbolische betekenissen kent (Lukes, 2003, p. 603). Omdat voor activisten in de praktijk vaak wel duidelijk is wat links inhoudt, zal voor dit onderzoek een losse definitie van linksactivisme worden aangehouden, die draait om het soort problemen waartegen de activisten strijden. Lukes beargumenteert dat links sterk verbonden is met egalitarisme (2003, p. 617). Daarmee strijden linksactivisten tegen ongelijkheid en alles wat daarmee verbonden is. De AIVD ziet linksactivisme daarom als verzet tegen

kwesties als het kapitalisme, machtsmisbruik, fascisme en het asielbeleid (AIVD, 2013). Er is dus literatuur verzameld van activisten die strijden tegen dit soort problemen. Om de data beperkt en actueel te houden zijn er documenten verzameld van de laatste 20 jaar.

De data is via verschillende wegen verzameld. Er zijn verschillende ingangen gekozen die doormiddel van het zogenaamde snowball-sampling verder zijn uitgezocht. Allereerst zijn verschillende zoektermen door webpagina’s en zoekmachines gehaald die hebben geleid tot een eerste groep documenten. De volgende termen zijn gebruikt: ‘violent protest’, ‘violence protest’, ‘geweld protest’, ‘gewelddadig protest’, ‘rioting’, ‘sabotage’, ‘direct action’, ‘non-violence’, ‘violent resistance’, ‘black bloc’ en ‘black block’. Deze eerste zoekresultaten hebben via verwijzingen naar originele bronnen en andere artikelen geleid tot verschillende webpagina’s waar veel verklaringen en artikelen worden gepubliceerd over protest en geweld. Dit zijn pagina’s als theanarchistlibrary, indymedia, crimethinc, etc. Hier zijn de zoektermen opnieuw ingevoerd en zo is er een breed scala aan literatuur verzameld. Een gevaar van deze vorm van snowball-sampling is dat steeds dezelfde groep activisten aan het woord komt, waardoor de representativiteit van het sample onzeker is. Zo zijn er bijvoorbeeld veel

anarchistische webpagina’s geraadpleegd. Om de variatie in het sample te vergroten is er ook via andere wegen data verzameld. Verschillende inlichtingendiensten publiceren

jaarverslagen over wat zij noemen ‘linksextremisme’ (AIVD, 2015; Europol, 2010; Europol 2014; Europol, 2015). Deze rapporten benoemen bewegingen en activisten die zij als het meest gevaarlijk beschouwen. Via deze weg zijn er specifieke bewegingen en acties gelokaliseerd die verder zijn onderzocht. Tot slot is er ook gezocht naar literatuur van gewelddadige activisten die specifiek niet anarchistisch zijn, om zo de variatie in het sample te optimaliseren.

                                                                                                               

3 Tijdens het schrijven van deze scriptie (lente 2016) zijn extreemrechtse bewegingen als Pegida (Europa) en the

National Alliance (Verenigde Staten) in opkomst. De verschillen tussen links- en rechtsextremisme zijn een interessant onderwerp voor een volgende studie.

(22)

Het doel van de dataverzameling is om discrepanties bloot te leggen tussen de vreedzame logica van het wetenschappelijk onderzoek en de gewelddadige logica van de activisten uit dit onderzoek. Het grootste nadeel van de literatuurmethode ten opzichte van interviews is dat deze logica niet direct kan worden voorgelecht aan activisten. Om de validiteit van deze methode toch zo goed mogelijk te waarborgen is de verzamelde literatuur structureel gecodeerd aan de hand van de opgestelde hypotheses en de betekenisgeving aan de concepten geweld en succes. Er zijn dus negen codes opgesteld die steeds gelinkt zijn aan relevante passages. Wanneer er bijvoorbeeld gesproken werd over wat de doelen zijn van een activist, is die passage gecodeerd als ‘wat is succes?’. Er is van te voren bewust niet een absolute richtlijn gesteld voor de hoeveelheid data die is verzameld. Tijdens de codering werd op een zeker punt duidelijk dat er geen nieuwe informatie meer werd verkregen door nieuwe documenten. Er is daarna nog verder verzameld totdat duidelijk werd dat theoretische saturatie was behaald. Er zijn uiteindelijk 66 verschillende documenten geanalyseerd

(ongeveer 800 pagina’s) die hebben geresulteerd in ongeveer 500 citaten verdeeld over negen codes4.

De resultaten van deze methode zijn tweedelig. Allereerst weten we beter wat de motieven zijn van activisten om gewelddadige protestmiddelen te gebruiken, en is duidelijker geworden wat zij onder geweld en succes verstaan. Het paper zal een beschrijvende vorm aannemen waarin de argumenten, ervaringen en meningen van activisten over het gebruik van gewelddadige protesttactieken, worden beschreven. Ten tweede zullen deze resultaten

discrepanties blootleggen tussen assumpties uit het wetenschappelijk onderzoek en de visie van activisten hierop. Deze meningen fungeren dan primair om foutieve assumpties uit de conclusies van het wetenschappelijk onderzoek te identificeren. Deze studie is bedoeld om wat Becker noemt de ‘dumb mistakes’ uit het onderzoek te halen, door meer te luisteren naar wat betrokkenen te zeggen hebben over het onderwerp (1998, p. 16). Op basis hiervan worden voorzichtig nieuwe hypotheses opgesteld over de vreedzaam/gewelddadig protest dichotomie, die vruchtbaar zijn voor verder onderzoek.

                                                                                                               

4 Zie voor de literatuurlijst van de datadocumenten bijlage 1. Zie voor de codeoutput bijlage 2. Een bijlage met alle 500 gecodeerde citaten is verkrijgbaar op aanvraag bij de onderzoeker.

(23)

5. Resultaten

Geweld, Succes en de Strategische Logica van Gewelddadig Protest

In dit hoofdstuk worden de belangrijkste bevindingen die uit de data naar voren komen uitgelicht. Allereerst wordt uiteengezet hoe de respondenten over de concepten geweld en succes denken. Vervolgens wordt de strategische logica van gewelddadig protest beschreven binnen het kader van de zeven opgestelde hypotheses die het succes van vreedzaam protest verklaren. Het zal blijken dat de betekenis van de concepten geweld en succes een

doorslaggevende rol speelt in de logica achter gewelddadig protest. De resultaten worden besproken met behulp van citaten van de respondenten zelf. Er is echter niet genoeg ruimte om alle citaten en documenten te bespreken. Daarom worden de citaten uitgelicht die het best illustreren wat de rode lijn is die door alle documenten heen loopt. Het is belangrijk dat deze resultaten niet als ‘de waarheid’ worden aangenomen. Het niet de bedoeling van dit

onderzoek om deze enkele meningen te generaliseren tot het absolute antwoord op de vraag welke strategie effectiever is. De resultaten laten de ideeën zien van een select aantal personen om zo beter te begrijpen waarom zij geweld gebruiken, ondanks het feit dat het academisch onderzoek stelt dat gewelddadig protest minder effectief is dan vreedzaam protest. Er wordt steeds teruggegrepen op het academisch onderzoek om zo discrepanties tussen de twee kampen bloot te leggen.

5.1. Geweld

Uit de kritiek op het academisch onderzoek kwam al naar voren dat geweld verschillende betekenissen kan hebben. De activisten die in dit onderzoek zijn gehoord bevestigen dit op drie punten:

1. Geweld is divers en kan verschillende vormen en maten aannemen. 2. Geweld is een subjectief concept.

3. Sommige campagnes maken gebruik van een diversiteit aan tactieken, waarin zowel gewelddadige als vreedzame methoden worden gebruikt.

5.1.1. Een diversiteit aan geweld

De eerste belangrijke bevinding is dat er enorm uiteenlopende vormen en maten van acties worden besproken die gewelddadig zijn benoemd. De volgende methoden kwamen onder

(24)

meer naar voren: sabotage, rellen, barricades, bomaanslagen, sit-ins, kraken, steengooien, opruiing, plunderingen, vuurgevechten, bankberovingen, propaganda, interventies, belediging van ambtenaar in functie, het gooien van Molotov cocktails, brandstichting, bezettingen en het breken van winkelruiten. Van al deze vormen werd vernieling van eigendom het vaakst besproken. Deze vorm kwam bijvoorbeeld voor tijdens demonstraties in Griekenland in 2008:

“Smashing, looting, and burning were the main actions that the young people used. They often attacked the expensive shopping districts, opened the fancy luxury shops, took

everything from inside, and set fire to it in order to counteract the effects of the tear gas in the air. Many turned cars upside down to serve as barricades, keeping the police at a distance and thus creating liberated areas. [...] Attacks with sticks, stones and molotov cocktails were carried out against countless banks, police stations, and police cars across the country” (bijlage 1.59, Traven, 2008).

De activisten maken echter graag duidelijk dat ze heel bewust hun target kiezen. De vernielingen en plunderingen zijn uitsluitend gericht tegen private bedrijven en de staat. Daarbij komt dat veel activisten het vernielen van eigendom als legitiem beschouwen omdat volgens hen de eigenaar schuldig is aan een veel grotere mate van geweld:

“We contend that property destruction is not a violent activity unless it destroys lives or causes pain in the process. By this definition, private property — especially corporate private property — is itself infinitely more violent than any action taken against it…” (bijlage 1.28, Gordon, 2007, p. 109).

Er wordt hier gesuggereerd dat geweld een proportioneel concept is, waarin een lagere mate van geweld gelegitimeerd is om een hogere mate van geweld te bestrijden: “you must be willing to meet the violence of an oppressor at their level before you can attempt to de-escalate or disarm them” (bijlage 1.10, Bowser, 2015). Een andere protestvorm waarbij gelijksoortig geweld wordt gebruikt is de directe actie. In een online ‘direct action guide’ wordt uitgelegd wat dit precies inhoudt:

“Direct action, simply put, means cutting out the middleman — solving problems yourself rather than petitioning the authorities or relying on external institutions. Any action that

(25)

sidesteps regulations and representation to accomplish goals directly is direct action” (bijlage 1.3, Crimethinc).

Een goed voorbeeld van de directe actie is de brandstichting van RaRa. Sabotage,

vernielingen, propaganda, bankberovingen en bomaanslagen zijn gebruikte gewelddadige acties tijdens deze vorm van protest. Om een recent Nederlands voorbeeld te noemen:

“We sabotaged the construction of a new migrant-detention centre at the Fairoaksbaan, Rotterdam Airport in The Netherlands. We set fire to the on-site offices used by the

management of the planning and construction companies responsible for the construction” (bijlage 1.55, The Anarchist Fire, 2009).

De meest extreme voorbeelden van de directe actie komen van de Griekse beweging genaamd de ‘Conspiracy Cells of Fire’ (CCF). De leden van deze groep hebben bomaanslagen

gepleegd, banken beroofd en zich meerdere malen begeven in een vuurgevecht met de autoriteiten. De methoden die zij gebruiken vatten ze samen binnen het concept ‘Urban Guerilla’: “Urban guerrilla is exactly what its name says: instigation to create conditions of war in an urban area” (bijlage 1.13, Conspiración Ácrata Editorial, 2013, p. 51).

Tot slot is er nog één vorm van geweld waar alle activisten in deze dataset expliciet afstand van nemen: terrorisme. Toen René Roemersma werd gevraagd wat hij ervan vond dat minister Korthals Altes de brandstichtingen van de Makro ‘terrorisme’ noemde, reageerde hij met “dat is onzin” (Brugsma, 2010). Hoewel er binnen het sample een zeer grote variatie aan geweld wordt besproken, lijken ze het allemaal eens te zijn met Roemersma: het geweld wat zij gebruiken is géén terrorisme. De Griekse activist Harilaos "Haris" Hatzimichelakis, veroordeeld tot 37 jaar gevangenisstraf voor het plannen en plaatsen van bomaanslagen bij autodealers, banken, verzekeringsmaatschappijen, staatsdiensten, politici, ministeries, kerken, legerbasissen, gevangenissen, politieagenten, journalisten en fascisten, legt uit waarom deze acties geen vorm van terrorisme zijn:

“What does the term “terrorist” mean? Louise Richardson, in her book What Terrorists Want, defines the term thusly: “terrorism simply means deliberately and violently targeting civilians for political purposes.” If we accept the definition of this academic, whose studies are being used by the Defense Ministry as well as by American intelligence services, then a terrorist can only be someone who willingly aims to hurt the civilian population in the interest

(26)

of a political end. When has the Fire Cells Conspiracy or any other revolutionary

organization targeted the civilian population? The answer is, of course, never!” (bijlage 1.32, Hatzimichelakis, 2012).

Net als bij de acties van RaRa zijn voor deze gewelddadige activisten burgers niet het doelwit. Het gebruik van geweld in protestcampagnes betekent dus niet dat iedere vorm van geweld acceptabel is.

Deze paragraaf laat zien dat er een enorme variëteit aan geweld wordt gebruikt. Het plaatsen van bommen verschilt fundamenteel van het ingooien van ruiten. Daarbij geven de activisten zelf aan dat ze een duidelijk onderscheid maken in de soorten geweld die ze als legitiem beschouwen en de soorten geweld waar ze heel bewust geen gebruik van maken. Een categorisering waarin alle vormen van geweld op één hoop worden gegooid doet dus af aan deze variatie. Dit suggereert dat er in plaats van de vreedzaam/gewelddadig dichotomie een meervoudige categorisering moeten worden gebruikt, om zo verschillende proporties van geweld van elkaar te onderscheiden.

5.1.2. De subjectiviteit van geweld

Zoals misschien opviel staan in de eerder gegeven lijst van gewelddadige methoden ook acties als kraken, bezettingen en interventies. Deze staan ook in Gene Sharp’s lijst van vreedzame methoden (1973). Toch is elk van deze acties door omstanders, activisten,

journalisten, politici of academici als gewelddadig bestempeld. Een Nederlands voorbeeld van een studentenprotest illustreert:

“Students from the University of Colour intervened in a talk given by an Air France KLM representative, confronting him and the audience with the mass deportations of refugees that the Dutch sate has been carrying out with the help of Air France KLM. The intervention took place at Amsterdam University College” (bijlage 1.63, University of Colour, 2015).

Deze vreedzame interventie werd door medestudenten veroordeeld omdat het volgens hen té confronterend was (bijlage 1.63, University of Colour, 2015). Zelfs het beledigen van een ambtenaar in functie is gewelddadig benoemd: “I once watched a group of black teens

chanting “Fuck the Police” get shouted at for “being violent”” (bijlage 1.47, Osterweil, 2014). Deze voorbeelden illustreren de conclusie die veel activisten trekken: “Violence is not a unified conceptual category” (bijlage 1.28, Gordon, 2007, p. 114). Het is niet zonder meer

(27)

duidelijk waar de grens ligt tussen gewelddadige en vreedzame protestmethoden omdat geweld een subjectief concept is.

De Nederlandse Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst formuleert het

bijvoorbeeld zo: “[De AIVD] maakte onderscheid tussen activisme en extremisme: het eerste blijft binnen de grenzen van de wet, in het tweede geval gaat het om (gewelddadige) illegale acties waarbij de wet bewust wordt overschreden” (bijlage 1.18, Derkzen, 2012). Gelderloos is van mening dat een vreedzame strategie vaak neerkomt op legale methoden, zoals

toegestane demonstraties en protestmarsen (bijlage 1.27, 2015). Volgens hem is het protest daarmee niet meer confronterend en dus niet effectief. Dit suggereert dat er ook verschillende vormen en maten van vreedzaam protest zijn. De activist Jeriah Bowser maakt bijvoorbeeld een onderscheid tussen pacifisme en ‘active non-violence’:

“Examples of Active Nonviolent actions include: industrial sabotage, roadblocks, tree sits, black bloc marches, body shields (in front of tanks, bulldozers, civilians, etc.), sit-ins, labor strikes, general strikes, occupations of public and private spaces, etc.” (bijlage 1.10, Bowser, 2015).

Sabotage is volgens Bowser een confronterende vreedzame methode terwijl anderen dit als gewelddadig zouden bestempelen. Bowser gaat nog een stap verder door te stellen dat pacifisme soms gewelddadiger is dan gewelddadig protest: “The most violent act we can possibly do is sit there and do nothing” (bijlage 1.10, Bowser, 2015). Ook vreedzaam protest lijkt dus een subjectief concept te zijn. Een activist legt uit hoe vreedzaam protest

verschillende betekenissen heeft in verschillende landen:

“The word “Non-violence” has very different meanings in India (where it means respect for life) and in the West (where it means also respect for private property). […] Actions which are perfectly legitimate in one context can be unnecessarily violent (contributing to brutalise social relations) in another” (bijlage 1.28, in Gordon, 2007, p. 112).

Een andere activist stelt daarnaast dat dezelfde acties binnen dezelfde context verschillend kunnen worden geïnterpreteerd afhankelijk van wie de actie uitvoert:

(28)

“A wealthy white person can act “nonviolently” in ways that would be seen as violent were a poor person of color to do the same thing. In an unequal society, the defining of “violence” is no more neutral than any other tool” (bijlage 1.56, Crimethinc).

Kort gezegd, de activisten in dit onderzoek suggereren dat de definitie van geweld en vreedzaam subjectief is en de betekenis afhangt van de context waarin een actie wordt uitgevoerd, de persoon die de actie classificeert, en het individu dat de actie uitvoert. Vrijwel ieder wetenschappelijk onderzoek heeft met dit soort problemen te maken. Dit benadrukt dat een onderzoek in ieder geval duidelijk moet definiëren wat de concepten geweld en

vreedzaam precies betekenen. Daarnaast zou het wellicht van waarde zijn om definities te gebruiken die door activisten zelf zijn uitgesproken.

5.1.3. Een diversiteit aan tactieken

Tot slot maken veel activisten in het sample duidelijk dat ze, ondanks hun visie op geweld, niet tegen vreedzame methoden zijn. Ze stellen dat elke tactiek haar waarde heeft afhankelijk van de context en het doel. Daarom sluiten ze niet a priori tactieken uit en propageren ze het gebruik van een diversiteit aan tactieken. Activist en antropoloog David Graeber legt uit: “diversity of tactics” means leaving such matters up to individual conscience, rather than imposing a code on anyone” (bijlage 1.29, Graeber, 2012).

Er blijkt uit veel documenten dat deze activisten inderdaad gebruik maken van zowel gewelddadige als vreedzame methoden. Tijdens de eerder besproken demonstraties in Griekenland in 2008, waar vernielingen, rellen, en plunderingen veelvoudig voorkwamen, werden tegelijkertijd vreedzame protestacties gevoerd: “Every day there were silent protests, art happenings, and non-violent actions in front of the parliament and in all cities” (bijlage 1.59, Traven, 2008). Zelfs de extreemgewelddadige Griekse CCF stapt niet af van het gebruik van vreedzame methoden: “Our weapon in such a project is none other than polymorphic action, understood as political propaganda, marches, talks, discussions, occupations, sabotage, expropriations, and armed struggle as well” (bijlage 1.32, Hatzimichelakis, 2012).

Deze bevinding bevestigt de conclusie van John Markoff (2013) dat protestcampagnes vaak complex en divers zijn, en gewelddadige en vreedzame methoden vaak naast elkaar worden uitgevoerd. Naast een meervoudige geweldscategorisering suggereren de uitspraken van activisten uit dit onderzoek ook een extra categorie voor protestbewegingen die gebruiken maken van een diversiteit aan tactieken.

(29)

5.1.4 Samenvatting

Geweld: proportioneel, subjectief en een diversiteit aan tactieken

Geweld is een breed fenomeen dat verschillende vormen en maten kan aannemen. Natuurlijk is enige abstrahering onvermijdelijk in het sociaalwetenschappelijk onderzoek. Het ingooien van ruiten is echter fundamenteel anders dan het ontnemen van mensenlevens. Het zou daarom een positieve toevoeging zijn als er meerdere categorieën worden opgesteld om de variëteit van gewelddadige methoden recht aan te doen. Figuur 2 laat een voorbeeld zien van zo’n meervoudige categorisering.

Ten tweede blijkt het concept geweld subjectief te zijn. De classificering van bepaalde protestacties als gewelddadig blijkt te variëren tussen verschillende actoren. Er is

gesuggereerd dat de definitie van geweld afhangt van de context waarin het wordt uitgevoerd, het individu dat de actie uitvoert, en de persoon die de actie classificeert. Het is dus belangrijk dat de verschillende categorieën duidelijk worden gedefinieerd voorafgaand aan het

onderzoek. Tot slot blijkt dat veel activisten het liefst een protestcampagne zien waarbij gebruik wordt gemaakt van een diversiteit aan tactieken, waarin het gebruik van

gewelddadige en vreedzame methoden het resultaat is van een nauwkeurige rationele afweging. Deze bevinding toont aan dat er bepaalde bewegingen zijn die buiten de vreedzaam/gewelddadig dichotomie vallen omdat ze beide methoden opnemen in hun campagne. Om deze campagnes te kunnen vatten is het aan te bevelen om bijvoorbeeld een combinatie van de bovenstaande categorieën mogelijk te maken. Daarmee zal ook de complexiteit van protestcampagnes recht worden gedaan.

Extreem Geweld Geen Geweld

Terrorisme (doden van burgers voor politieke doeleinden) Pacifisme (niet confronterende vreedzame methoden als demonstraties en flyers) Vernielingen en sabotage van eigendom Actieve non-violence (bezettingen, blokkades, non-coöperatie) Bomaanslagen en executies (waarbij burgers niet het doelwit zijn)

(30)

5.2. Succes

In de reflectie op het wetenschappelijk onderzoek werd al duidelijk dat er onenigheid bestaat over wat succes precies inhoudt. Chenoweth en Stephan houden in hun onderzoek aan dat een campagne succesvol is als het de beoogde doelstellingen heeft bereikt binnen een jaar na de protestcampagne (2011, p. 14). Ze onderscheiden drie vormen van succes: “regime change, antioccupation, or secession” (ibid.). Chenoweth en Stephan noemen deze vormen van succes maximalistisch, omdat deze veranderingen de politieke orde structureel zouden veranderen (2011, p. 69). In dit onderzoek komt echter naar voren dat veel activisten inderdaad hele andere visies hebben op succes.

5.2.1. Radicale verandering

Het onderstaande citaat illustreert de rode lijn die door de meeste geanalyseerde documenten loopt:

“We fight for total liberation, we fight against everything that dominates us. Our struggle is radical, which is to say, we go to the roots of the problems: domination, power. […] Our struggle is for total liberation, for the definitive destruction of the system of domination, for Anarchy” (bijlage 1.49, Rodriguéz, 2011).

Slechts een ‘regime change’ zoals na de Oranje Revolutie in Oekraïne is niet wat deze activisten beogen: “we are truly striving for an authentic anti-authoritarian revolution, rather than another change of masters” (bijlage 1.52, Severino, 2002). Een belangrijke bevinding, die ook uit de bovenstaande citaten blijkt, is dat een zeer groot deel van de ‘gewelddadige’ linksactivisten anarchistische denkbeelden hebben. Het einddoel voor hen is de destructie van alle vormen van macht. Slechts een verandering van machthebbers is voor hen geen succes: “We aren’t begging for more favorable conditions of slavery. We demand to have absolute and final say regarding our lives” (bijlage 32, Hatzimichelakis, 2012). Er zijn echter ook niet-anarchisten die dit soort radicale verandering beogen. Sommige Communisten willen

bijvoorbeeld doormiddel van geweld eerst zelf de staatsmacht in handen nemen om vanuit die positie het kapitalisme, neoliberalisme en armoede te bestrijden. Daarnaast komen in het onderzoek ook veel activisten naar voren die niet uitgesproken anarchist of communist zijn, maar wel vergelijkbare ideeën aanhouden. Waar de strategie van elkaar verschilt is het

(31)

asking it to reform itself” (bijlage 1.6, The Anarchist Library, 2009). Dit is een belangrijk verschil met de doelen van bijvoorbeeld de vreedzame campagne van Gandhi: “[non-co-operation] is a means to an end, the end being to make the present Government just” (2001, p. 159). Het vreedzame verzet van Gandhi was juist bedoeld om de staat te vriend te houden: “A civil resister is […] a friend of the state. An anarchist is an enemy of the state” (2001, p. 60).

Samengevat zijn de meest radicale doelen die in de data naar voren komen een vernietiging van alle vormen van macht, overheersing, kapitalisme, en structureel geweld. Succes zou voor hen dus gemeten moeten worden in de realisering van die doelen. Er heerst echter overeenstemming tussen de respondenten dat deze doelen vrijwel onmogelijk te behalen zijn. Hoewel de meesten hun verzet als een levenslange strijd zien, erkennen ze dat kleinere successen het pad kunnen openen naar grotere:

“We have never claimed victory. We have pointed to specific battles won, ground gained, or small steps ahead as sources of inspiration and learning, but we are not trying to offer easy solutions, cheap hopes, or false promises to anyone” (bijlage, 1.27, Gelderloos, 2015, p. 40). 5.2.2. Kleine veranderingen in de weg naar de grote revolutie

In het onderstaande citaat wordt duidelijker wat precies die kleinere successen zijn:

“It’s [violence] meant to communicate ideas, to call attention to an injustice, to inspire people, to secure resources, to set a particular tone, to inflict crippling material damages, to provide a deterrent, to demonstrate a model others can apply, to be a learning and bonding experience for those involved” (bijlage 1.3, Crimethinc).

Er zullen vier kleinere successen verder worden uitgelicht: sabotage, verbeteringen van individuele mensenlevens, de uitbreiding van het verzet, en zelfbeschikking.

5.2.2.1. Sabotage

Als het doel is om het kapitalisme of de hiërarchische machtsstructuren te elimineren lijkt het een logische eerste stap om alle aspecten daarvan te vernietigen. Daartoe zien veel activisten sabotage als een effectieve methode:

(32)

“A destroyed bank is a bank that doesn’t function, a torched police car means one less police car, bombed courthouses are useless courthouses, a thrashed riot squad is a riot squad incapable of doing its work properly the next day, etc.” (bijlage 1.32, Hatzimichelakis, 2012). Het gebruikte geweld is in de ogen van deze activisten dus op zichzelf al succesvol:

“[breaking windows] can pressure or punish opponents by inflicting an economic cost” (bijlage 1.60, Traven, 2014). Economische schade zal volgens de activisten een prikkel vormen om de handelingen van kapitalisten te beïnvloeden. Een soortgelijk succes werd recentelijk nog behaald door sabotage dat gericht was tegen Nederlandse bouwbedrijven die meewerkten aan de bouw van vluchtelingenkampen en detentiecentra. Aldus minister Leers:

“Bij het bouwen van nieuwe voorzieningen [detentiecentra] kunnen wij niet eens meer een keuze maken tussen architecten of bouwers, omdat die bang zijn dat ze met activisme te maken krijgen” (bijlage 1.18, Derkzen, 2012).

5.2.2.2. Verbeterde levens

Hoewel radicale activisten uiteindelijk structurele veranderingen beogen, is het voor hen ook van belang dat de slachtoffers van die structuren direct worden geholpen. Harsha Walia beschrijft hoe de sociale beweging ‘No One Is Illegal’ (NOII) dagelijks bezig is met het helpen van migranten bij uitzetting, detentie, huisvesting, etc. (bijlage 1.64, 2013, p. 102). Dit kan zowel vreedzame (b.v. administratieve hulp) als meer gewelddadige (b.v. fysieke

blokkade van een uitzetting) vormen aannemen. Een goed voorbeeld is de Amsterdamse kraakbeweging die uitgeprocedeerde vluchtelingen van de sociale beweging ‘Wij Zijn Hier’ aan een woning helpt door leegstaande panden te kraken. Willie Osterweil laat daarnaast zien hoe een specifieke vorm van geweld, plunderen, direct kan bijdragen aan een korte termijn oplossing voor problemen waar mensen mee kampen:

“[looting] still represents a material way that riots and protests help the community: by providing a way for people to solve some of the immediate problems of poverty and by creating a space for people to freely reproduce their lives rather than doing so through wage labor” (bijlage 1.47).

Walia benadrukt echter wel dat deze hulp niet een oplossing biedt voor het onderliggende probleem. Het is volgens haar daarom van groot belang dat deze directe vormen van hulp

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

‘beslissing’, ‘samenvoeging’, ‘open pagina’ en ‘eindpunt’ – in het Framework ten behoeve van het specificeren van transactieprocessen. • Creëer en

In een database van de post bevindt zich een tabel Brieven met kolommen Id, Datum, Afzender, Geadresseerde, waarin alle verzonden brieven worden geadministreerd. In het

Aangaande het bewijs van de Stelling van Tennenbaum: leg in detail uit waarom de tweede gedisplayde formule op pagina 26 in Deel III (over onvolledigheid) geldig is.. Zij

Je moest deze daarna evalueren (waar of onwaar) aan de hand van een figuur die je gegeven krijgt.. Vraag 2: Geef een formule voor: C en D zijn de enige figuren die dezelfde

Met deze begrippen kunnen we de Cantorverzameling als volgt karakteriseren: De Cantorverzameling bestaat uit die reële getallen groter gelijk nul en kleiner gelijk een, waarvoor

• De enige deductieregel is de modus ponens: voor alle uitspraken α en β geldt dat als α en α → β bewezen zijn, dan β bewezen is.. De eerste twee zullen we zo

Bekijk de taal met de vier unaire relaties {G , B, R, O} (groen, blauw, rood, oranje) en introduceer een constante voor elk land op de kaart (bijvoorbeeld c NL , c EN , c BE ). Zij R

Elke eindige deelverzameling heeft een model, dus volgens de compactheidsstelling heeft deze.. verzameling