Bachelorscriptie
Uitdagingen van China’s energieveiligheid
Hoe China’s energieveiligheid wordt belemmerd in AngolaStudent: Titus Sauerwein Studentnummer: 10003865
Faculteit der Maatschappij-‐ en Gedragswetenschappen
Bachelorproject: Energy and Geopolitics in China and the European Union Docent: Dr. M. P. Amineh
Abstract
In deze scriptie is onderzoek gedaan naar China’s energieveiligheid in Angola. Sinds het begin van de jaren ’90 is China afhankelijk van de import van energie, waardoor zij genoodzaakt is nieuwe exploitatiegebieden te zoeken voor haar energiebehoefte. In een relatief korte periode is Angola hierin een belangrijke voorziener geworden. De vraag die in deze scriptie is onderzocht is waar de belemmeringen liggen voor China in het veilig stellen van haar energietoevoer uit Angola. Aan de hand van een risicoanalyse met behulp van het MOSES-‐model van het IEA zijn verschillende indicatoren geïdentificeerd die een belemmering kunnen vormen. Uit het onderzoek is gebleken dat: 1) China’s energieafhankelijkheid in de afgelopen decennia sterk is toegenomen, 2) de relatie tussen het bedrijfsleven en de politiek in Angola aan het veranderen is, 3) de
oliebronnen in Angola zich met name in de diepe oceaan bevinden en de infrastructuur in het land beperkt is, 4) de Angolese oliemarkt wordt gedomineerd door Sonangol en 5) de olieprijs, het principal agent dilemma en extra leningen door buitenlandse investeerders van invloed zijn op China’s energieveiligheid. Hieruit wordt geconcludeerd dat al deze indicatoren een negatieve invloed hebben op China’s energieveiligheid in Angola, maar deze met name wordt beïnvloed door de sterke verhouding tussen de Chinese NOC’s en de Angolese politieke elite.
Voorwoord
Dit onderzoek is het resultaat van een drie maanden durende studie naar China’s energieveiligheid in Angola. Gezien mijn beperkte kennis over energieveiligheid bij aanvang van het onderzoek, had ik nooit voorzien tot hoeveel verschillende dimensies van het politiek landschap dit onderzoeksveld betrekking heeft. Meer bewustzijn van het enorme belang van energieveiligheid in de internationale politiek en specifiek China heeft mijn interesse naar meer onderzoek binnen dit thema dan ook sterk getriggerd. Dank gaat uit naar Dr. Mehdi Amineh voor zijn expertise, hulp en kritische oog
gedurende het proces van het onderzoek. Aan de grondslag van het plezier dat ik heb gehad gedurende het onderzoeksproces lagen zijn colleges over energieveiligheid. Zijn vertrouwen heeft er voor gezorgd dat ik met een tevreden oog naar het eindresultaat kijk.
Inhoudsopgave
Kaart I: Overzichtskaart China 8 Kaart II: overzichtskaart Angola 9
Begrippenlijst 10
Lijst van figuren 11
Lijst van tabellen 12
1. Hoofdstuk 1 -‐ Onderzoeksopzet 13
1.1. Inleiding 13
1.2. Doelstellingen 13
1.3. Probleemstelling en hypotheses 14
1.4. Onderzoeksmethoden 16
1.5. Theoretisch kader 16
1.6. Structuur van het onderzoek 18
2. Hoofdstuk 2 – China’s energieveiligheid 19
2.1. Inleiding 19
2.2. China’s energiesituatie 19
2.3. China’s energiebeleid 21
2.3.1 Algemeen energiebeleid 21
2.3.2 China’s focus op Afrika 22
2.4 Conclusie 24
3. Hoofdstuk 3 – De Sino-‐Angolese relatie 25
3.1. Inleiding 25
3.2 Historische achtergrond van bilaterale relaties 25
3.3 Het versterken van de bilaterale relaties 26
3.4 De Sino-‐Angolese olieverhoudingen en de rol van Sonangol 29
3.5 Conclusie 31
4. Hoofdstuk 4 – Uitdagingen in China’s energieveiligheid in Angola 33
4.1. Inleiding 33
4.2. Risico in Angola 33
4.2.2. Kantelpunt 35
4.3. Veerkracht van het systeem 36
4.3.1. Toegangspunten 36
4.3.2. Diversiteit van de olie-‐aanbieders 38
4.4. Extra uitdagingen 38
4.5. Conclusie 39
5. Hoofdstuk 5 – Conclusie 41
Kaart I: overzichtskaart China
Bron: CIA (2014)
KUANDO-KUBANGO L U N D A N O R T E L U N D A S U L HUÍLA C U N E N E Z A I R E U Í G E KUANZA NORTE BE NG O KUANZA SUL Dondo Cacolo Cahama Chibia Damba Negage Nóqui Chitembo Chiange Cuango Bungo Quimbele Cubango Chiume Bembe Camabatela Caxito M'banza Congo Namibe Menongue Cuima Techamutete Kikwit Zambezi Dondo Porto Amboim Cazombo Lumbala Muconda Cacolo Cahama Chibia Lobito Chicala Cuíto Cuanavale Damba Cuchi Mucusso Bibala Mavinga Lumbala N'guimbo Negage Quirima N'zeto Quilengues Soyo Nóqui Xangongo Cuvelai Lubalo Savate Lumeje Luatamba Quibala Cuangar Chitembo Chitado Ambriz Bimbe Cuemba Mussende Nharea Quela Sambo Uaco Cungo Santa Clara Chiange Cuango Ganda Cubal Bungo Quimbele Cubango Tombua Quimbango Luremo Luiana Lucusse Camacupa Lucala Gabela Balombo Caconda Matala Virei Chiume Andrada Dundo Cuilo Bembe Marimba Xá-Muteba Cangandala Camabatela Andulo Luau Cassongue Kuito Caxito M'banza Congo Namibe Menongue Ondjiva Saurimo Sumbe Benguela Lubango Lucapa Malanje Luena Uíge Cabinda Huambo N'dalatando Luanda Brazzaville Kinshasa LUANDA KUANDO-KUBANGO BENGUELA HUAMBO B I É KUANZA SUL MALA NJE CABI NDA Z A I R E U Í G E L U N D A N O R T E KUANZA NORTE BE NG O L U N D A S U L NAMIBE HUÍLA M O X I C O C U N E N E Ponta das Salinas
Cabo de Santa Maria Cabo de Santa Marta Cabo Ledo Cabo de São Bráz A T L A N T I C O C E A N K w an go Cuanza Loge Dande Luando Cut at o Cop orolo Curoca Cunene Cun ene Cubango Cuito C ub an go Utembo C ua ndo Q uem bo Lung webung u Zam beze Cassai L ulua Cas sa Kasai C hi capa C uilo K w en ge W am ba U am ba C am bo C ua ngo Zaire Longa C uito Kw ilu L uc al a Kasai Lungué-Bungo Loan ge Zam bezi Mbridg e Lu an gu e Cuvo ou Q uvou N A M I B I A C O N G O Z A M B I A B O T S W A N A DEMOCRATIC REPUBLIC OF THE CONGO DEMOCRATIC REPUBLIC OF THE CONGO
Map No. 3727 Rev. 4 UNITED NATIONS August 2008
ANGOLA
ANGOLA 0 0 200 km 150 mi 50 100 150 50 100The boundaries and names shown and the designations used on this map do not imply official endorsement or acceptance by the United Nations. International boundary Provincial boundary Road Track Railroad National capital Provincial capital Town, village Airport
Department of Field Support Cartographic Section
Kaart II: overzichtskaart Angola
Begrippenlijst
CIF China International Fund
CNOOC China National Offshore Oil Corporation
CNPC China National Petroleum Company
CSHI China Sonangol International Holding
EIA US Energy Information Administration
EIU Economist Intelligence Unit
Exim China Export-‐Import Bank
FDI Foreign Direct Investment
FNLA Frente Nacional para a Libertação de Angola
IEA International Energy Agency
IMF Internationaal Monetair Fonds
MINFIN Ministerie van Financiën in Angola
MOFCOM Ministerie van Commercie in China
MOSES Model Of Short-‐Term Energy Security
MPLA Movimento para a Libertação de Angola
NDRC The National Development and Reform Commission
NOC National Oil Companie
ONGC Oil and Natural Gas Corporation Limited
Sinopec China Petroleum and Chemical Corporation
SSI Sonangol Sinopec International
Lijst van figuren
Figuur 1.1 – Schematische weergave van het MOSES model 13
Figuur 2.1 – China’s productie en vraag naar olie in de periode 1990-‐2030 19
Figuur 2.2 – ‘The Angolan Model’ 22
Figuur 3.1 – China’s FDI in Angola van 2003-‐2007 in miljoenen dollars 27
Figuur 3.2 – China’s olie-‐import leveranciers in 2011 28
Figuur 3.3 – Angola’s 42 olieblokken 31
Lijst van tabellen
Hoofdstuk 1 -‐ Onderzoeksopzet
1.1 InleidingChina is het land met de meeste inwoners ter wereld en wordt al jaren gekenmerkt door een sterke economische groei. Hierdoor is de energie consumptie van het land en daarmee ook de afhankelijkheid van energie in de afgelopen jaren sterk toegenomen (EIA, 2013b). Tot het begin van de jaren ’90 kon ze in haar eigen energieconsumptie voorzien, maar sinds 1993 is China afhankelijk van de import van energie (EIA, 2013b). Wanneer landen niet in hun eigen energiebehoefte kunnen voorzien door lokale energieproductie worden ze afhankelijk van het importeren van energie. Dit schept een conditie voor energieveiligheid omdat de mondiale energievoorraden schaars zijn. Gevolg van deze ontwikkeling op internationale schaal is dat staten en niet statelijke actoren zich ruimtelijk in de regio van de energiebronnen gaan bewegen. Hierdoor ontstaan internationale politieke spanningen (Amineh & Houweling, 2007). Door China’s toenemende energieafhankelijkheid wordt zij meer en meer afhankelijk van regio’s die worden gekenmerkt door burgeroorlogen, politieke instabiliteit en sociaal-‐ politiek conflict (Li & Clark, 2010). Voor China liggen de belangrijkste bronnen van olie in het Midden Oosten, hoewel Afrika steeds belangrijker wordt. Angola is na Saoedi Arabië de grootste leverancier van olie voor China. Samen staan zij garant voor een derde van het olieaanbod aan China (EIA, 2013b). Door deze toenemende onzekerheid kan een stabiel aanbod niet altijd worden gegarandeerd. Omdat China’s energie afhankelijkheid de afgelopen jaren is toegenomen en energieveiligheid niet altijd kan worden gewaarborgd, is onderzoek in dit speelveld relevant.
1.2 Doelstellingen
China’s toenemende energiebehoefte gaat gepaard met een grotere internationale activiteit wanneer het gaat om het veilig stellen van haar energieaanbod. Een groot deel van de door China geïmporteerde energie komt uit Afrika en dan met name uit Angola. Veel regimes in Afrika zijn echter instabiel en zorgen daardoor voor onzekere en gevaarlijke situaties die invloed kunnen hebben op de productie en aanvoer van olie. Het doel van deze scriptie is daarom onderzoeken wat China’s uitdagingen zijn in het veiligstellen van haar olieaanbod. Aan de hand van een casestudy van Angola zal dit worden onderzocht. Sinds het eind van de burgeroorlog in 2002 is China’s activiteit in
dit land sterk toegenomen. In deze scriptie zullen de volgende hoofdvraag en drie deelvragen worden onderzocht:
Wat zijn China’s uitdagingen in het veilig stellen van haar energieaanbod in Angola sinds het einde van de burgeroorlog in 2002?
-‐ Hoe ziet China’s energiesituatie er uit en wat is haar beleid ten aanzien van deze situatie?
-‐ Hoe ziet de bilaterale Sino-‐Angolese verhouding er uit?
-‐ Welke variabelen belemmeren China’s energieveiligheid in Angola?
1.3 Probleemstelling en hypotheses
Het onderzoek bevat drie belangrijke variabelen. De afhankelijke variabele is China’s energieveiligheid in Angola. Om te kunnen onderzoeken waar de uitdagingen liggen in het veilig stellen van China’s energieaanbod in Angola, moet worden onderzocht hoe dit aanbod kan worden verstoord. Aan de hand van de MOSES meetmethode van het International Energy Agency (IEA) wordt een onderscheidt gemaakt in de indicatoren die invloed hebben op de energieveiligheid van een land (Jewell, 2011). Het MOSES-‐ model richt zich op de analyse van het energiesysteem en is overzichtelijke weergegeven in figuur 1.1. Dat wil zeggen dat zij rekening houdt met natuurlijke, economische en politieke factoren om inzicht te verkrijgen in de energieveiligheid van een land. Het model onderscheidt twee variabelen die de energieveiligheid van een land bepalen. Enerzijds is dat de binnenlandse productie van energie en anderzijds is dat de
Figuur 1.1 Schematische weergave van het MOSES model Bron: IEA, 2011
externe levering van energie. In dit onderzoek zal de relatie tussen China en Angola worden onderzocht en wordt dus de externe relatie van dit model onder de loep genomen. Vervolgens wordt een onderscheidt gemaakt tussen enerzijds de veerkracht (resilience) en anderzijds het risico (risk) van het systeem. De veerkracht van het systeem onderscheidt zich in de diversiteit van het aantal olie-‐aanbieders (supplier diversity) en het aantal toegangspunten tot de oliebronnen (entry points). Weinig aanbieders van olie verhogen de kans op monopolistische verhoudingen en zorgen daardoor voor een verhoogd risico. Zeer gecentraliseerde oliebronnen en slechte infrastructuur verlagen daarnaast de energieveiligheid. Het risico van het systeem wordt bepaald door de politieke stabiliteit van de olieleveranciers (political stability of suppliers) en de importafhankelijkheid van de handelspartner (import dependence) zoals te zien in tabel 1.1. Politiek instabiele situaties zorgen voor een onzeker investeringsklimaat, wat de energieveiligheid verlaagd. Een toenemende importafhankelijkheid van een land verlaagd haar energieveiligheid. Samen bepalen deze indicatoren de veiligheid van een energiesysteem en waar de risico’s in het energiesysteem liggen (Jewell, 2011).
Naast deze korte termijn indicatoren zullen een aantal case-‐specifieke indicatoren nader worden onderzocht. Op deze manier kan een onderscheid worden gemaakt waar de uitdagingen liggen voor China’s energieveiligheid in Angola. De onafhankelijke variabelen in dit onderzoek zijn dus de risico’s en de veerkracht in het energiesysteem dat zich onderscheid in de verhoudingen tussen China in Angola. De relatie tussen de afhankelijke en de onafhankelijke variabele zal in dit onderzoek aan de hand van verschillende stappen worden onderzocht. Allereerst zal China’s energieveiligheid onder de loep genomen worden. Hieruit volgt de eerste hypothese:
H1: door China’s toenemende energieafhankelijkheid komt haar energieveiligheid in het geding.
Vervolgens zal aan de hand van de case Angola worden onderzocht op welke manier China’s energieveiligheid wordt belemmerd. Hieruit volgt de tweede hypothese:
H2: een verhoogd risico en een verlaagde veerkracht hebben een negatieve invloed op China’s energieveiligheid in Angola.
Tabel 1.1 Overzicht MOSES-‐onderzoeksmodel met indicatoren
Energiebron Dimensie Indicator
Ruwe olie
Extern
Risico
Import afhankelijkheid Politieke stabiliteit olieaanbieders
Veerkracht
Aantal toegangspunten Diversiteit van de olie-‐
leveranciers
Binnenlands
Risico
Niet relevant voor dit onderzoek
Veerkracht
Niet relevant voor dit onderzoek Bron: gebaseerd op informative uit Jewell, 20111.4 Onderzoeksmethode
In dit onderzoek zal gebruik worden gemaakt van een casestudy om zo de uitdagingen van China’s energieveiligheid in kaart te brengen. Dit zal worden gedaan door zowel kwantitatieve als kwalitatieve data te onderzoeken. Dit wordt ook wel een mixed method research method genoemd. Om hoogte te krijgen van de bestaande informatie en theorieën zullen kwalitatieve bronnen worden onderzocht. Dit zullen met name wetenschappelijke artikelen zijn die zich richten op de ‘energy supply security’ van China en de literatuur in relatie tot de case Angola. Voor de kwantitatieve bronnen zullen met name informatiedatabases gebruikt worden zoals de US Energy Information Administration (EIA) en de Economist Intelligence Unit (EIU).
1.5 Theoretisch kader
Verschillende theorieën zijn voor verschillende facetten van dit onderzoek relevant. Allereerst kan het energy scarcity model van Amineh en Houweling (2007) inzicht geven in de groeiende interactie tussen olie producerende en olie consumerende landen in de context van de geopolitieke wereld. Het model onderscheidt drie verschillende vormen van energieschaarste: ‘demand induced scarcity’, ‘supply induced scarcity’ en ‘structural scarcity’. De eerste vorm van schaarste ontstaat door een mondiaal toenemende vraag
naar energie, die wordt gedreven door de groeiende wereldbevolking en stijgende welvaart. Hierdoor is er meer vraag naar energie en neemt de schaarste toe. Supply induced scarcity is een resultaat van dit proces. Doordat men meer bewust is van de schaarste van de energiebronnen neemt de prijs ervan toe. De laatste vorm van schaarste uit zich wanneer een grootmacht andere landen ervan behoed energie te consumeren door bijvoorbeeld geen energie meer te leveren. Het model van Amineh en Houweling kan een verklaring geven waarom landen voortdurend gedreven worden opzoek te gaan naar nieuwe energiebronnen.
De geopolitieke spanningen, die worden gedreven door het proces beschreven in het energy scarcity model, kunnen beter worden begrepen via de theorie van critical geopolitics. Deze theorie geeft met name meer inzicht in de geopolitieke en geo-‐ economische factoren die internationaal beleid beïnvloeden en de vraag waarom het geopolitieke systeem op de huidige manier functioneert. De theorie trekt de huidige structuren van macht in twijfel en tracht de onderliggende machtsrelaties aan het licht te brengen. Dit doet zij door nadruk te leggen op de geopolitieke assumpties die het gedrag van politieke elites bepalen (Agnew, 2010). Deze theorie wordt aangevuld met een vorm van radical geopolitics in het artikel van Mercille (2008). Nadruk in dit artikel ligt, naast de vraag waarom aktoren op een bepaalde manier functioneren in het geopolitieke systeem, op de vraag hoe dit handelen gestalte krijgt. In zijn visie wordt internationale beleidsvorming met name gedreven door de werking van het economisch systeem. Het sluit aan op de visie dat de mondiale expansie van het kapitalisme de drijvende kracht is achter politieke keuzes. Deze theorie is relevant voor dit onderzoek, omdat het een inzicht kan bieden in de centrale rol van energieveiligheid in het buitenland beleid van China en het belang van de economische relatie in de bilaterale verhoudingen tussen China en Angola.
De derde theorie die zal worden gebruikt in dit onderzoek is die van de transnationalization of companies. Deze theorie is een onderdeel van de globalization theory. Deze theorie kan meer inzicht bieden in de internationale activiteit van bedrijven. De theorie maakt onderscheid tussen twee logica’s van macht. De eerste vorm, de territoriale logica, verwijst naar de politieke, diplomatieke en militaire strategieën die een staat gebruikt om zijn eigen belangen op het internationale toneel te behartigen. De tweede vorm, de kapitalistische logica, focust op de accumulatie van
kapitaal door de dagelijks stroom van productie, handel en commercie te volgen (Harvey, 2003). Deze logica geeft een verklaring voor de continue territoriale expansie van kapitaal. Wil men de devaluatie van kapitaal tegengaan, dan is ruimtelijke expansie noodzakelijk (Harvey, 2003). Omdat deze theorie daarmee een inzicht kan bieden in de toenemende internationale activiteit van (Chinese) bedrijven, is zij een aanvulling op de voorgaande theorieën.
1.6 Structuur van het onderzoek
Het eerste deel van het onderzoek zal zich richten op China’s beleid ten aanzien van energieveiligheid. Dit deel moet inzicht bieden in China’s energieafhankelijkheid en haar beleid ten aanzien van deze afhankelijkheid. Het tweede deel van het onderzoek zal zich richten op de verhoudingen tussen Angola en China in relatie tot hun oliehandel. In dit gedeelte zullen de verschillende belangrijke aktoren worden onderscheiden en hun verhoudingen worden weergeven. Het laatste deel van het onderzoek zal zich richten op China’s energieveiligheid in Angola. In dit hoofdstuk zal onderscheid gemaakt worden in de verschillende belemmeringen voor China’s energieveiligheid in Angola aan de hand van de in het MOSES-‐model beschreven indicatoren.
Hoofdstuk 2 – China’s energieveiligheid
2.1 InleidingDit hoofdstuk vormt de eerste stap in het onderzoek en zal zich richten op China’s energiesituatie en energiebeleid en zal daarmee een antwoord geven op de eerste deelvraag: hoe ziet China’s energiesituatie er uit en wat is haar beleid ten aanzien van deze situatie? Het hoofdstuk zal ingaan op de eerste indicator van het MOSES-‐model en vormt een introductie op het case-‐gerelateerde onderzoek. Het hoofdstuk zal zich eerst in paragraaf 2.2 richten op China’s veranderende energiesituatie, omdat dit ten grondslag ligt aan haar huidige energiebeleid. Vervolgens wordt in paragraaf 2.3 China’s energiebeleid nader uitgelegd. Het tweede deel van deze paragraaf zal zich specifiek richten op China’s energiebeleid in relatie tot Afrika, omdat dit een aanzet vormt tot de in het volgende hoofdstuk beschreven Sino-‐Angolese relaties. In paragraaf 2.4 zal een antwoord op de eerste deelvraag worden gegeven.
2.2 China’s energiesituatie
China is het land met de meeste inwoners ter wereld en wordt sinds Deng Xiaoping in 1979 aan de macht kwam gekenmerkt door een sterke economische groei (Li & Clark, 2010). Hierdoor is de energie consumptie van het land en daarmee ook de import van energie in de afgelopen jaren sterk toegenomen. In 2011 groeide haar GDP met 9,2% en in de eerste helft van 2012 met 7,8%. Door deze economische groei is China op dit moment, na de Verenigde Staten, de grootste consument van olie en wereldwijd de grootste energiegebruiker. Aan het begin van de jaren ’90 kon China nog in haar eigen energiebehoefte voorzien door haar binnenlandse energieproductie. Sinds 1993 is zij echter afhankelijk van de import van energie. In 2011 stond de groei van China’s olieconsumptie garant voor de helft van de wereldwijde groei. Voor China’s energieconsumptie geldt dat zij voornamelijk afhankelijk is van het verbruik van steenkool met 70%. Daarna is dat olie (19%), waterkracht (6%), natuurlijk gas (4%), kernenergie (1%) en andere energiebronnen (0,3%) in 2009 (EIA, 2013b).
In 2010 groeide China’s olieconsumptie met een recordcijfer van 10%, waarna dat in 2011 enigszins daalde ten gevolge van de economische crisis. De toenemende vraag naar olie is met name afhankelijk van de groei van de economie en handel, de productie
van energie, veranderingen binnen de transportsector en meer mogelijkheid tot de raffinage van olie (Li & Clark, 2010). De verwachting is dat deze toenemende vraag de komende jaren zal voortzetten. Door de toenemende vraag is de import van olie de laatste jaren sterk toegenomen. In 2011 steeg haar olie-‐import met 6% ten opzichte van 2010. Op dit moment importeert China meer olie dan zij zelf produceert. China’s energieafhankelijkheid neemt dus toe. Waar dat in 2006 nog een verhouding van 48,7% bedroeg (IEA, 2012), zal naar de verwachting van het EIA deze verhouding alleen maar groter worden en stijgen naar 75% in 2035 zoals te zien in figuur 2.1. Omdat de mondiale consumptie van energie in de afgelopen 40 jaar (IEA, 2012) meer dan verdubbeld is en energiebronnen dus steeds schaarser worden, zal China een strikt
energiebeleid moeten voeren.
De belangrijkste bronnen van olie voor China blijven in het Midden Oosten, hoewel Afrika steeds belangrijker wordt. Angola is na Saoedi Arabië de grootste leverancier van olie voor China. Samen staan zij garant voor een derde van haar olieaanbod. Sudan en Zuid Sudan werden steeds belangrijker voor China, totdat zij in 2012 splitsten, waardoor de olieproductie daar sterk daalde. Analisten verwachten dat China in de toekomst haar importbronnen steeds meer zal diversifiëren (EIA, 2013b).
De sterke afhankelijkheid van de import van energie maakt China erg kwetsbaar voor bijvoorbeeld piraterij, handelsembargo’s, schommelingen in prijs en veranderingen van het aanbod van olie (Kennedy, 2010). Daarnaast is zij in toenemende mate afhankelijk
Figuur 2.1 – China’s productie en vraag naar olie in de periode 1990-‐2030 Bron: IEA, 2007
van regio’s die worden gekenmerkt door burgeroorlogen, politieke instabiliteit en sociaal-‐politiek conflict (Li & Clark, 2010). Omdat China zijn continue stabiele economische groei wil waarborgen, heeft het minimaliseren van de risico’s voor de verstoring van haar energieaanvoer hoogste prioriteiten in haar beleid (IEA, 2012). 2.3 China’s energiebeleid
2.3.1 Algemeen energiebeleid
Gezien China’s toenemende energieafhankelijkheid is energieveiligheid een van de belangrijkste elementen van China’s beleid. Verantwoordelijk voor dit beleid is ‘The National Development and Reform Commission’ (NDRC), wat een departement is van de Raad van State, de hoogste uitvoerende macht in China. Sinds 2010 ziet de ‘National Energy Commission’ toe op het waarborgen van het belang van dit beleid. In de uitvoer van het beleid spelen nationale oliebedrijven, zogenaamde NOC’s, een zeer belangrijke rol. De twee belangrijkste bedrijven zijn de China Petroleum and Chemical Corporation (Sinopec) en de China National Petroleum Company (CNPC) (Taylor, 2006). In de energiewereld wordt een onderscheidt gemaakt tussen verschillende takken van de oliemarkt, respectievelijk de downstream, midstream en upstream (CAWPC, 2013). Upstream is het gedeelte van de industrie dat voorziet in het ontdekken van nieuwe bronnen en de productie. CNPC domineert deze markt met een aandeel van 60% tot 80% in de totale output van olie en gas (EIA, 2013b). Midstream focust op het transport en opslag van olie en gas en downstream op de verwerking van deze producten. Sinopec domineert deze laatste markt maar wil zich daarnaast meer richten op de upstream markt (EIA, 2013b).
Lange tijd was de buitenlandse activiteit van Chinese NOC’s van maar weinig belang voor de Chinese overheid. Hier kwam verandering in met het formuleren van China’s ‘Go out’ (zou ququ) beleid in 1997. Zij werd ontwikkeld om gebruik te maken van de comparatieve voordelen van Chinese bedrijven, toegang te krijgen tot belangrijke hulpbronnen, nieuwe buitenlandse markten te openen, nieuwe wereldwijde Chinese merken te creëren en minder export afhankelijk te worden (Gill & Reilly, 2007). Deze strategie ging gepaard met een geleidelijke liberalisering van de markt en de transnationalisering van nationale oliebedrijven overeenkomstig met de in het theoretisch kader beschreven globalization theory. Het duurde echter tot 2001 eer deze
visie pas echt haar uitwerking ondervond met het toetreden tot de Wereld Handels Organisatie (WHO). Vanaf dat moment is een sterke toename van China’s buitenlandse investeringen (FDI) te zien (Jian & Sinto, 2011). Met betrekking tot de Chinese NOC’s werd vanaf dat moment door Beijing exploratie naar nieuwe exploitatiegebieden en het sluiten van nieuwe contracten met olierijke landen gestimuleerd (Gill & Reilly, 2007). 2.3.2 China’s focus op Afrika
China’s hernieuwde interesse in Afrika viel samen met een hernieuwde interesse van het Westen in het promoten van liberale democratieën en mensenrechten. Op het moment dat de Koude oorlog ten einde kwam, ging een zogenaamde `derde democratische golf` over Afrika die werd gestimuleerd door de Westerse wereld. Deze trend bedreigde de positie van verschillende Afrikaanse presidenten verspreid over het continent, gezien hun autocratische en dictatoriale posities (Taylor, 2006). Hiermee deelden China en Afrika dezelfde positie als vijand van het neo-‐imperialisme. In veel landen leidde dit tot een diep gewortelde kritiek ten aanzien van liberale democratieën (Meredith, 1997). China speelde in op deze verdenking door mensenrechten net als economische rechten en bestaansrechten te bestempelen als Westerse waarden die de overhand namen over persoonlijke en individuele rechten. `We [China] don’t believe that human rights should stand above sovereignty… We have a different view on this, and African countries share our view`, stelde het hoofd van de Afrikaanse studies aan de Universiteit van Beijing (Taylor, 2006). Deze positie van non-‐interference staat dan ook centraal in China’s activiteit op het Afrikaanse continent en blijkt een succesvolle manier om voet aan grond te krijgen in Afrikaanse landen. Aan de andere kant levert dit Beijing echter veel kritiek op omdat ze wordt beschuldigt van het negeren van corruptie en autocratie in haar zoektocht naar natuurlijke hulpbronnen. De lange relatie van non-‐ interference die China met Afrika kende maakt langzaam plaats voor een sterkere economische impuls (Taylor, 2006) .
Deze nieuwe focus onderscheidt zich dan ook ten opzichte van de policy of non interference, doordat zij wordt gekenmerkt door een actieve inmenging van Chinese bedrijven. De overheid trachtte deze inmenging te stimuleren door het verstrekken van informatie en het geven van financiële steun aan Chinese bedrijven (Gill & Reilly, 2007). In relatie tot China’s energiestrategie in Afrika uitte dit beleid zich in verschillende
stappen. De eerste stap is sterk. Dat wil zeggen dat zij tracht de meest olierijke landen te lokken door het bieden van economisch diplomatiek interessante hulp. Dit kan in de vorm van ontwikkelingspakketten, resource for infrastructure construction, schuldenverlichting, verkoop van wapens en handelsovereenkomsten (Burgos, 2012). Deze strategie wordt ook wel ‘The Angolan Model’ genoemd zoals te zien in figuur 2.2, en beschrijft in het kort het volgende mechanisme: aan de hand van twee verschillende contracten wordt een afspraak gemaakt tussen de host country en China over een uitruil van natuurlijke hulpbronnen voor nationale infrastructurele projecten. Eén contract richt zich op de afspraken met betrekking tot de hulpbronnen, vaak olie of mijnbouw, en één contract richt zich op de infrastructurele projecten. China krijgt vervolgens de hulpbronnen van de host country, waarna zij de infrastructurele projecten verleent. De relatie tussen de twee contracten is dus de winst van de export van natuurlijke hulpbronnen naar China die wordt gebruikt om infrastructurele projecten te financieren (Zongwe, 2010).
Figuur 2.2 – ‘The Angolan Model’
Bron: gebaseerd op informatie uit Zongwe, 2010
Kenmerkend aan deze strategie is het gebruik van zogenaamde ‘resource backed development loans’. Dit houdt in dat door China leningen aan Afrikaanse landen worden verschaft onder de voorwaarde van de levering van olie of waardevolle mineralen (Alessi, 2012). Een veel subtielere strategie die meer onder de oppervlakte ligt en minder merkbaar is, is de zogenaamde zwakke strategie. Deze strategie wordt toegepast door het exploreren van nieuwe oliegebieden en het sluiten van kleine deals met landen die minder in de aandacht staan van Westerse oliegiganten door hun beperktere en
kwalitatief mindere olievoorraden. Gebleken is dat deze strategie opvallend succesvol is geweest voor Bejing. Een voorbeeld is Sudan met een olie-‐export van meer dan 60% naar China (Burgos, 2012). De laatste stap is noch sterk noch zwak te noemen en wordt beschreven als ‘opportunistisch utilitaristisch’. Focus ligt hierin op oil intelligence en het zo goed mogelijke vergaren van informatie over nieuwe investeringsmogelijkheden en oliebronnen. Dit wordt gedaan via Chinese ambassades en bedrijven door het verstrekken van informatie over nieuwe olievelden, politiek onrustige landen en problemen van concurrenten (Burgos, 2012).
2.4 Conclusie
Zoals beschreven in het theoretisch kader zijn er verschillende elementen die ten grondslag liggen aan demand induced scarcity. Gebleken is dat China door haar sterk toenemende populatie en groeiende economie ook in deze elementen voorziet en daardoor steeds meer behoefte heeft aan energie. Sinds het begin van de jaren ’90 is het land niet meer in staat in haar eigen energiebehoefte te voorzien en is zij daarmee energieafhankelijk geworden. In navolging van het MOSES-‐model is dit de eerste belemmering voor China in het veilig stellen van haar olieaanbod, doordat zij vanaf dat moment in toenemende mate afhankelijk wordt van andere landen. Vandaar dat energieveiligheid een belangrijk aandeel in China’s beleid krijgt. Omdat verwacht wordt dat China’s energieafhankelijkheid in de komende jaren alleen nog maar groter zal worden is zij genoodzaakt prioriteit te leggen in het veiligstellen van haar energieaanvoer. Onderdeel van dit beleid is China’s focus op Afrika. Op verschillende manier tracht Beijing grondstoffen uit Afrika te exploiteren in ruil voor onder andere wapens, infrastructurele projecten, handelsovereenkomsten en ontwikkelingsprojecten. Deze activiteit gaat gepaard met de transnationalisering van Chinese bedrijven waaronder haar NOC’s. Door het verstrekken van informatie en financiële steun worden NOC’s door de Chinese overheid bijgestaan om makkelijker tot buitenlandse markten toe te treden om zo in China’s energiebehoefte te kunnen blijven voorzien.
Hoofdstuk 3 – De Sino-‐Angolese relatie
3.1 InleidingWaar het vorige hoofdstuk inging op China’s energiesituatie in het algemeen, zal dit hoofdstuk zich richten op het eerste deel van de case studie en een beschrijving geven van de verschillende dimensies van China’s relatie met Angola. In paragraaf 3.2 wordt een korte beschrijving van de historische achtergrond van China’s activiteit in Angola beschreven. Drie verschillende periodes onderscheiden zich hierin, respectievelijk de periode van 1975-‐1983, de periode 1983-‐2002 en de periode na het einde van de burgeroorlog in 2002 (Alves, 2010). Paragraaf 3.3 zal zich vervolgens richten op de manier waarop China de bilaterale relaties tussen beide landen heeft geprobeerd te versterken via het verstrekken van fondsen, het bevorderen van handel en het organiseren van wederopbouw projecten. Deze informatie is relevant omdat het zal beschrijven hoe deze activiteit heeft bijgedragen aan China’s toetreding tot de oliemarkt in Angola en de sterke positie die zij daarin heeft weten te bemachtigen. Paragraaf 3.4 zal zich daarom richten op de Sino-‐Angolese olierelatie en de belangrijke rol die Sonangol daarin speelt. Tot slot zal in paragraaf 3.5 een antwoord worden gegeven op de tweede deelvraag: hoe ziet de bilaterale Sino-‐Angolese verhouding er uit?
3.2 Historische achtergrond van bilaterale relaties
Om een goed begrip te krijgen van de Sino-‐Angolese relatie is het belangrijk haar lange geschiedenis nader onder de loep te nemen. Omdat verschillende tijdsperiodes worden gekenmerkt door verschillende politieke, economische en militaire situaties verschillen de relaties in de periodes dan ook zeer. De eerste verhoudingen tussen China en Angola ontstaan na de onafhankelijkheid van Portugal in 1975. Vanaf dat moment, tot op heden, is president Jose Eduardo dos Santos aan de macht. In de periode van 1975 tot aan 2002 was Angola verwikkeld in een 27 jarige burgeroorlog, die een miljoen slachtoffers en vier miljoen gewonden tot gevolg had (Jover et al., 2012). Deze periode kenmerkt zich dan ook door gematigde diplomatieke relaties tussen China en Angola. Een gevolg van de dekolonisering van Afrika was dat zij een speelbord werd van de Koude Oorlog. Voor de toenmalige machtsfronten betekende dit namelijk nieuwe grond om haar ideologie te verspreiden. In veel Afrikaanse landen werd de periode net na de onafhankelijkheid dan ook gekenmerkt door de ondergrondse steun aan lokale politieke partijen door met
name Rusland en de Verenigde Staten, maar ook door China. In Angola heeft zich een vergelijkbare situatie voorgedaan, doordat China tijdens de onafhankelijkheidsoorlog in Angola steun verleende aan verschillende lokale politieke partijen. De drie belangrijkste partijen van dat moment waren de Movimento para a Libertação de Angola (MPLA), de Frente Nacional para a Libertação de Angola (FNLA) en de União Nacional para a Independência Total de Angola (UNITA). De MPLA was de grootste partij, de FNLA de oppositie en UNITA een rebellenafsplitsing van de FNLA. Omdat de MPLA te veel sovjet-‐gezind was en China’s verstandhouding met Rusland op dat moment niet sterk was, koos zij voor het steunen van de FNLA en UNITA. Dit deed zij door het leveren van wapens en militaire trainingen. Later veranderde deze positie toen de politieke relaties met Rusland beter werden en richtte China zich meer op de MPLA. Diplomatieke relaties werden formeel vastgesteld in 1983 en in 1988 werden de handelsrelaties versterkt met de oprichting van de Economic and Trade Commission. Deze commissie bleef echter lange tijd inactief tot aan de millenniumwisseling (Alves, 2010). De periode van 1983 tot aan 2002 wordt gekenmerkt door een versterking van de diplomatieke relaties tussen beide landen, die zich op dat moment met name uitten in militaire vorm. China leverde wapens aan de verschillende lokale politieke partijen. Dit leverde haar niet altijd een gunstige positie op, omdat partijen onderling niet van elkaar wisten dat zij door China gesteund werden en dit wel een aantal keer aan het licht kwam. Pas vanaf 2002 met het einde van de burgeroorlog werden de bilaterale relaties tussen China en Angola naar een nieuw niveau getild. Per toeval viel het einde van de burgeroorlog samen met het presenteren van China’s go out policy. In het kort betekende dit voor Angola het startpunt van de reconstructie van het land en de toename van haar olie productie. Voor China betekende het een toenemende vraag naar olie, die ze onder meer in Angola kon vinden. De periode na 2002 wordt dan ook gekenmerkt door een intensivering van de politieke en economische overdracht tussen beide landen (Alves, 2010).
3.3 Het versterken van de bilaterale relaties
Deze versterkte activiteit werd gedreven door de in ‘The Angolan Model’ beschreven strategie. Drie verschillende beleidsinstrumenten spelen in dit model een centrale rol: het verstrekken van concessional loans, het intensiveren van de handelsstromen en het waarborgen van een centrale rol in de wederopbouw van Angola. In het volgende stuk
zal aan de hand van deze drie instrumenten worden beschreven hoe dit heeft bijgedragen aan de Sino-‐Angolese olierelatie.
3.3.1 Chinese leningen
Kort na het einde van de burgeroorlog was Angola opzoek naar financiers voor de wederopbouw van het land. Zuid Korea en Japan werden door de Angolese overheid benaderd, maar omdat Angola niet aan de voorwaarden van het IMF voldeed, wilden beide landen geen leningen verstrekken. Dit is het moment waarop Bejing toenadering tot Angola zocht, via het verstrekken van private en publieke leningen.
Publieke leningen ~ Drie grote leningen, waarvan de eerste in 2004, zijn via de China Export-‐Import Bank (Exim) verschaft. Alle drie de leningen werden toegekend onder de voorwaarden van ‘the Angolan model’. Samen waren deze leningen goed voor een bedrag van $4,5 miljard (Alves, 2010, p.11). De eerste lening van $2 miljard in 2004 was bestemd voor het verbeteren van de energiesector, water toevoer en educatie. De tweede voor de gezondheidszorg en onderwijs en de derde voor infrastructuur en nog nader toe te wijzen projecten. Het grootste deel (70%) van deze reconstructieprojecten diende door Chinese bedrijven te worden uitgevoerd (Jover et al., 2012). De manier waarop de leningen werden afbetaald was volgens een zogenaamde ‘oil backed loan’ constructie, wat in het kort inhoud dat zij in plaats van in valuta in olievaten wordt afbetaald aan China. Dit is een niet geheel risico vrije lening, omdat de prijs van olie minder stabiel is dan die van bijvoorbeeld de dollar. Een snelle keldering van de olieprijs, is in deze constructie risicovol voor Angola. Het moment waarop deze leningen werden verstrekt was echter cruciaal voor Angola’s wederopbouw.
Private leningen ~ Naast de leningen van de Exim bank werden ook veel fondsen verschaft door het China International Fund (CIF). Dit geld werd beschikbaar gesteld door private Chinese investeerders met onduidelijke relaties met twee grote nationale Angolese bedrijven. Volgens de Wereldbank werd in totaal een lening van $9,8 miljard verschaft en werd zij onder dezelfde voorwaarden verstrekt als de lening van de Exim bank (Alves, 2010, p.14); zij was dus ‘oil backed’ en gekoppeld aan infrastructurele projecten. Hoewel deze leningen werden verschaft onder de voorwaarden van een continue olielevering aan China zorgden zij niet alleen voor een verbeterde handelssituatie, maar in het algemeen ook voor een verbeterde bilaterale positie tussen
beide landen. Dit vanwege de gemaakte afspraken voor de centrale positie van China in de wederopbouw van Angola.
3.3.2 Wederopbouw
Door de afgesproken constructie van de leningen kwam de reconstructie van Angola vanaf 2004 in een sneltreinvaart. China’s aandeel hierin is aanzienlijk. Wanneer men kijkt naar China’s investeringen (FDI) in Angola, los van de oliesector, is de helft hiervan in de bouwsector. Sinds 2005 is China’s FDI in Angola sterk toegenomen zoals te zien in figuur 3.1. Sterke voorkeur ging uit naar prestigieuze projecten waaronder het
ministerie van Financiën, het hooggerechtshof en een aantal conventie hallen.
Figuur 3.1 – China’s FDI in Angola van 2003-‐2007 in miljoenen dollars Bron: Alves, 2010
Toch is haar bijdrage aan de verhoging van de levensstandaard significant door het verbeteren van het wegennetwerk, de watertoevoer, het energieaanbod en lokale bebouwing via de door de Exim bank en CIF verschafte leningen. Hierdoor zijn China’s verhoudingen op dit moment met niet alleen de politieke elite maar ook met de lokale bevolking goedgezind.
3.3.3 Handel
Het derde instrument waar China sterk gebruik van heeft gemaakt is het intensiveren van de handelsstromen tussen beide landen. Deze zijn sinds 2004 enorm gestegen. In 2002 was de handel tussen de twee landen nog goed voor $1 miljard, terwijl dat in 2008
al $25,3 miljard was. 72% van het bedrag in 2008 werd vertegenwoordigd door de handel in olie. Deze enorm toegenomen bilaterale handel is dus een direct gevolg van de snel groeiende olie-‐import uit Angola, die haar oorsprong vindt in 2004, tijdens het afsluiten van de eerste lening van de Exim bank. Deze relatie illustreert de sterk dominerende rol van de oliesector in de relatie tussen beide landen. Vanaf dat moment heeft Angola tweemaal Saoedi Arabië ingehaald als grootste olie leverancier voor China, respectievelijk in het eerste kwartaal van 2006 en hetzelfde kwartaal in 2008. Volgens de meest recente cijfers is Angola op dit moment de tweede olieleverancier van olie aan China met 623.000 vaten per dag na Saoedi Arabië met 1.005.000 vaten per dag zoals te zien in figuur 3.2. Naast de export naar China is de import vanuit China naar Angola in de periode na 2002 ook sterk toegenomen, alhoewel dit niet in verhouding staat tot de export. Deze gestegen import is grotendeels te verklaren door de gesloten contracten van de leningen die een garantie van de aanlevering van met name bouwmateriaal garanderen. In de periode van 2007 tot 2008 meer dan verdubbelde de import vanuit China van $1,2 miljard naar $2,9 miljard (Alves, 2010, p.9).
Figuur 3.2 – China’s olie-‐import leveranciers in 2011
Bron: EIA, 2012b
3.4 De Sino-‐Angolese olieverhoudingen en de rol van Sonangol
In de jaren ‘50 werden tijdens exploraties naar nieuwe natuurlijke hulpbronnen enorme hoeveelheden olie voor de kust van Angola gevonden. In 2010 werden Angola’s