• No results found

Wat is de meest geëigende waarderingsgrondslag voor financiële instrumenten bij een naderende financiële crisis, historische kostprijs of fair value?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Wat is de meest geëigende waarderingsgrondslag voor financiële instrumenten bij een naderende financiële crisis, historische kostprijs of fair value?"

Copied!
37
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Wat is de meest geëigende waarderingsgrondslag voor financiële

instrumenten bij een naderende financiële crisis, historische

kostprijs of fair value?

Naam: Maaike Elisabeth Maria Ruiter Studentnummer: 10281347

Bsc Scriptie: BSc Economie en Bedrijfskunde – Accountancy and Control Scriptiebegleider: drs. E.M. van der Veer

Datum: 30 juni, 2014 Versie: final

(2)

Inhoudsopgave

1. Abstract ... 2

2. Inleiding ... 3

3. Theoretisch kader ... 5

3.1 Historische kostprijs en fair value ... 5

3.2 Financiële instrumenten en een verwachting van een naderende crisis ... 7

3.3 Historische kostprijs en de genaderde Savings and Loan crisis ... 8

3.4 Fair value en de genaderde kredietcrisis ... 9

3.5 Samenvatting van het theoretisch kader ... 11

4. Beoordelingscriteria ... 12

4.1.1 Waarschuwingssignaal en afwaarderen ... 12

4.1.2 Waarschuwingssignaal en nettowaarde ... 12

4.2.1 Versterking door middel van procycliciteit ... 13

4.2.2 Versterking door middel van besmetting ... 13

4.3 Betrouwbaarheid ... 14

4.4 Relevantie ... 15

4.5 Samenvatting van de beoordelingscriteria ... 15

5. Beoordeling ... 16

5.1.1 Waarschuwingssignaal en afwaarderen ... 16

5.1.2 Waarschuwingssignaal en nettowaarde ... 18

5.2.1 Versterking door middel van procycliciteit ... 19

5.2.2 Versterking door middel van besmetting ... 22

5.3 Betrouwbaarheid ... 24

5.4 Relevantie ... 29

6. Conclusie ... 31

7. Bibliografie ... 35

(3)

1. Abstract

Gedurende de Saving and loan crisis trok men in twijfel of de

historische-kostprijswaarderingsmethode wel de meest geëigende waarderingsmethode is voor financiële instrumenten bij onder andere een naderende crisis (Young, 1995, p. 71). De naderende crisis moet in dit onderzoek geïnterpreteerd worden als een sterke verwachting van een crisis op basis van verschillende crisisindicatoren. Na de Saving and Loan crisis werd

fair-valuewaardering steeds meer gepromoot als de waarderingsgrondslag die een beter beeld

geeft van de economische werkelijkheid dan de historische-kostprijswaardering. Echter, gedurende de kredietcrisis trok men in twijfel of de fair-valuewaarderingsmethode wel de meest geëigende waarderingsmethode is voor financiële instrumenten bij onder andere een naderende crisis (Laux & Leuz, 2009, p. 826). In andere onderzoeken wordt de historische-kostprijswaardering en fair-valuewaardering voor financiële instrumenten beoordeeld bij een periode van crisis, terwijl dit onderzoek alleen inzoomt op een naderende crisis. In deze tekst wordt dan ook de volgende vraag behandeld: Wat is de meest geëigende

waarderingsgrondslag voor financiële instrumenten bij een naderende financiële crisis, historische kostprijs of fair value? Om deze vraag te beantwoorden wordt er een literatuuronderzoek gedaan waarin wetenschappelijke bronnen worden onderzocht,

geanalyseerd en beoordeeld aan de hand van de beoordelingscriteria: waarschuwingssignaal, versterking, betrouwbaarheid en relevantie. Uit de analyse blijkt dat de

fair-valuewaarderingsgrondslag zowel zorgt voor een krachtiger waarschuwingssignaal als voor

een relevantere verslaglegging bij een naderende financiële crisis in vergelijking met de historische-kostprijswaardering. De historische-kostprijswaardering versterkt daarentegen een naderende crisis minder en zorgt voor een betrouwbaardere verslaglegging dan de

fair-valuewaardering. Doch zijn oplossingen beschikbaar om het versterkingseffect te verkleinen

en de waardering betrouwbaarder te maken. Aan de hand van deze resultaten wordt tot de conclusie gekomen dat fair value de meest geëigende waarderingsgrondslag is voor financiële instrumenten bij een naderende financiële crisis.

(4)

2. Inleiding

Tijdens de crisis van de jaren 80 gingen massaal Savings and Loan banks falliet in de Verenigde Staten. Een Savings and Loan bank trekt spaartegoeden aan en verstrekt daarmee hypotheken. Deze bank heeft beperkte rechten ten opzichte van andere banken, maar is verzekerd door de staat. Tijdens de Savings and Loan crisis maakten deze financiële

instellingen gebruik van de historische-kostprijswaarderingsmethode. De waarderingsmethode heeft als doel een zo natuurgetrouw mogelijk beeld weer te geven van de financiële situatie van een organisatie (Young, 1995, p. 56). Gedurende deze crisis trok men in twijfel of de historische-kostprijswaarderingsmethode wel de meest geëigende waarderingsmethode is voor financiële instrumenten bij onder andere een naderende crisis (Young, 1995, p. 71). De

naderende crisis moet in dit onderzoek geïnterpreteerd worden als een sterke verwachting van een crisis op basis van verschillende crisisindicatoren. Na de Saving and Loan crisis werd

fair-valuewaardering steeds meer gepromoot als de waarderingsgrondslag die een beeld geeft

van de economische werkelijkheid.

In de zomer van 2007 is de kredietcrisis ontstaan in Verenigde Staten, dit is gepaard gegaan met meer risico en onzekerheid op de financiële markten. Na de val van de bank Lehman Brothers verspreidde de kredietcrisis zich snel wereldwijd. Echter, gedurende deze crisis trok men in twijfel of de fair-valuewaarderingsmethode wel de meest geëigende waarderingsmethode is voor financiële instrumenten bij onder andere een naderende crisis (Laux & Leuz, 2009, p. 826).

De bijdrage aan de wetenschap in vergelijking met andere onderzoeken is dat dit onderzoek alleen inzoomt op een verwachting van een naderende crisis, terwijl in andere onderzoeken de historische-kostprijswaardering en de fair-valuewaardering voor financiële instrumenten beoordeeld worden bij een periode van crisis. Bij een naderende crisis zou men namelijk, door versoepelingen en of aanpassingen in de IFRS standaarden, de crisisgevolgen mogelijk wat kunnen verzachten. Om te weten wat voor versoepelingen en of aanpassingen er nodig zijn, moet men goed in beeld hebben wat de voor- en nadelen zijn van de verschillende waarderingsgrondslagen bij een naderende crisis. In dit onderzoek wordt hier een bijdrage aan geleverd door te kijken naar welke waarderingsgrondslag de meest geëigende grondslag is bij een naderende crisis voor financiële instrumenten.

Fair value is het bedrag waarvoor een actief kan worden verhandeld en een passief

kan worden afgewikkeld tussen een goed geïnformeerde, bereidwillige koper en een goed geïnformeerde, bereidwillige verkoper onder marktconforme voorwaarden (Laux & Leuz,

(5)

2009, p. 827). Marktconform houdt in dat het in overeenstemming is met de heersende economische principes en regels van de vrije markt. De historische kostprijs is de waarde die een bedrijf betaald heeft voor een actief. Daarnaast moet de naderende crisis in dit onderzoek geïnterpreteerd worden als een sterke verwachting van een crisis op basis van verschillende crisisindicatoren. De discussie die onder andere momenteel gevoerd wordt, is wat de meest geëigende waarderingsgrondslag voor financiële instrumenten bij een naderende crisis is. Aan de ene kant beweren critici dat fair-valuewaardering, ook wel market to market accounting genoemd, versterkt heeft bijgedragen aan onder andere de genaderde kredietcrisis bij financiële instituten in Amerika en rest van de wereld (Laux & Leuz, 2009, p. 826). Op het andere uiterste wordt betoogd door voorstanders van fair value dat het slechts een rol als boodschapper heeft gespeeld bij de genaderde kredietcrisis. Daarentegen zou waardering op basis van historische kostprijs bij de genaderde Saving and Loan crisis gezorgd hebben voor een antiboodschapper effect. Ten eerste staat de historische-kostprijswaarderingsmethode geen waardestijgingen toe boven de aanschafwaarde, hierdoor wordt de waarde van het actief of passief nooit hoger dan de aanschafwaarde en worden er stille reserves opgebouwd die gebruikt kunnen worden in tijden van crisis (Laux & Leuz, 2009, p. 829). Deze reserves zorgen dus voor mindere extreme afwaarderingen bij een naderende crisis, waardoor er geen groot waarschuwingssignaal ontstaat voor investeerders. Daarnaast waardeert men bij historische-kostprijswaardering pas af bij een redelijke mate van zekerheid dat het actief of verplichting op langere termijn minder waard zal zijn. Managers probeerden het afwaarderen zo lang mogelijk uit te stellen gedurende deze crisis, waardoor pas laat zichtbaar werd dat er sprake was dat de organisatie er zoveel slechter voor stond dan gedacht (Laux & Leuz, 2009, p. 827). In deze tekst wordt de volgende vraag behandeld:

Wat is de meest geëigende waarderingsgrondslag voor financiële instrumenten bij een naderende financiële crisis, historische kostprijs of fair value?

Om deze vraag te beantwoorden wordt er een literatuuronderzoek gedaan waarin

wetenschappelijke bronnen worden onderzocht, geanalyseerd en beoordeeld aan de hand van de beoordelingscriteria: waarschuwingssignaal, versterking, betrouwbaarheid en relevantie. Met behulp van dit onderzoek kan een onderbouwend advies worden geformuleerd over welke waarderingsgrondslag het meest geëigend is voor financiële instrumenten bij een naderende crisis.

(6)

Uit de analyse blijkt dat de fair-valuewaarderingsgrondslag zowel zorgt voor een krachtiger waarschuwingssignaal als voor een relevantere verslaglegging bij een naderende financiële crisis in vergelijking met de kostprijswaardering. De historische-kostprijswaardering versterkt daarentegen een verwachting van een naderende crisis minder en zorgt voor een betrouwbaardere verslaglegging dan de fair-valuewaardering. Doch zijn oplossingen beschikbaar om het versterkingseffect te verkleinen en de waardering

betrouwbaarder te maken. Aan de hand van deze resultaten wordt tot de conclusie gekomen dat fair value de meest geëigende waarderingsgrondslag is voor financiële instrumenten bij een naderende financiële crisis.

De eerste paragraaf gaat in op de definitie van: historische kostprijs, fair value, financiële instrumenten en de naderende crisis. Daarnaast wordt de naderende Savings and

Loan crisis met betrekking tot historische-kostprijswaardering voor financiële instrumenten en

de naderende kredietcrisis met betrekking tot fair-valuewaardering voor financiële instrumenten in deze paragraaf besproken. De tweede paragraaf legt de volgende

beoordelingscriteria uit: Waarschuwingssignaal, versterking , betrouwbaarheid en relevantie. Vervolgens wordt de hoofdvraag beoordeeld aan de hand van deze criteria. Ten slotte wordt een conclusie getrokken.

3. Theoretisch kader

In het theoretisch kader wordt ingegaan op de definitie van historische kostprijs en fair value. Daarna wordt de definitie van financiële instrumenten en een verwachting van een naderende crisis besproken. Vervolgens bespreekt het de genaderde Savings and Loan crisis met

betrekking tot historische-kostprijswaardering voor financiële instrumenten en de genaderde kredietcrisis met betrekking tot fair-valuewaardering voor financiële instrumenten.

3.1 Historische kostprijs en fair value

De historische kostprijs is de waarde die een bedrijf betaald heeft voor een actief. Als de waarde van het actief boven zijn oorspronkelijke kostprijs stijgt, wordt er hierbij geen winst verantwoord in tegenstelling tot bij de fair-valuemethode. Bij historische-kostprijswaardering waardeert men pas af bij een redelijke mate van zekerheid dat het actief of verplichting op langere termijn minder waard zal zijn. Resultaten worden bij de

(7)

kostprijswaardering ook pas genomen op het moment dat ze daadwerkelijk gerealiseerd zijn (Barth, e.a., 1995, p. 578).

Fair value is het bedrag waarvoor een actief kan worden verhandeld en een passief

kan worden afgewikkeld tussen een goed geïnformeerde, bereidwillige koper en een goed geïnformeerde, bereidwillige verkoper onder marktconforme voorwaarden. Marktconform houdt in dat het in overeenstemming is met de heersende economische principes en regels van de vrije markt (Lange, 2012, pp. 25-26). In IFRS 13 staat het begrip fair value toegelicht. De fair- valuewaarderingsmethode wordt het meest gebruikt als waarderingsgrondslag voor financiële instrumenten (Laux & Leuz, 2009, p. 827).

Lange (2012, pp. 25-26) geeft aan dat een bedrijf vier stappen moet nemen om de fair

value te kunnen bepalen. De eerste stap is het bepalen van de kenmerken van een actief of

passief die invloed hebben op de fair value. Het is van belang dat het bedrijf de kenmerken kent die van invloed kunnen zijn op de prijs die marktpartijen er voor bereid zijn te betalen. Dit kunnen verschillende factoren zijn, zoals de staat waarin het actief verkeert, de risico’s die een verplichting met zich meebrengt of de juridische restricties die het actief heeft.

De tweede stap is het bepalen van de relevante markt en marktpartij (Lange, 2012, pp. 25-26). Het is van belang dat een bedrijf uitzoekt of het naar de hoofdmarkt met het hoogste volume en activiteitenniveau moet kijken of naar de meest voordelige markt. Bij de

aanwezigheid van een hoofdmarkt voor het actief, gaat de waardering uit van de prijsvorming op basis van de hoofdmarkt, anders van de meest voordelige markt. Een bedrijf hoeft geen specifieke marktpartij te kiezen, het hoeft alleen te kijken naar hoe er over het algemeen gehandeld wordt en mag er van uitgaan dat de marktpartijen geïnformeerd en bereidwillig zijn om het actief te kopen. De fair value hoeft dus niet gelijk te zijn aan de verkoopprijs.

De derde stap is het bepalen van de optimale aanwending voor niet financiële activa (Lange, 2012, pp. 25-26). Deze stap is niet van toepassing, omdat dit onderzoek zich richt op de waardering van financiële instrumenten.

De laatste stap is het waarderen op basis van marktgegevens en/of

waarderingstechnieken (Lange, 2012, pp. 25-26). Door middel van alle informatie uit de vorige stappen kan een bedrijf de fair value van een actief bepalen. Er zijn 3 niveaus van waardering (het niveau hangt af van de hoeveelheid informatie die beschikbaar is over het actief). In niveau 1 is er een prijs beschikbaar van een identieke activum of verplichting op een actieve markt, de prijs in de actieve markt moet worden genomen als fair value. In niveau 2 is er geen prijs beschikbaar van een identieke activum of verplichting, maar wel van een soortgelijke. De prijs in de actieve markt moet worden genomen als basis en worden

(8)

aangepast voor de kenmerken van het actief of de verplichting. In niveau 3 zijn er geen prijsgegevens beschikbaar. De fair value moet nu worden bepaald aan de hand van een contantewaardeberekening op basis van aannames van marktpartijen. Elk jaar moeten de 4 stappen opnieuw worden uitgevoerd om de fair value te bepalen. De waardeverandering wordt in het resultaat geboekt. Het gevolg hiervan is dat ongerealiseerde resultaten, als resultaat worden genomen (Barth, e.a., 1995, p. 578).

3.2 Financiële instrumenten en een verwachting van een naderende crisis

Er bestaan verschillende definities van financiële instrumenten inzake financiële

verslaglegging. De IFRSs definiëren een financieel instrument als elk contract dat aanleiding geeft tot een financieel actief van een entiteit en een financiële verplichting of eigen

vermogen instrument van een andere entiteit. Financiële instrumenten betreft onder meer liquide middelen, het eigen vermogen van een andere entiteit, het contractueel recht of de verplichting om liquide middelen te ontvangen of te leveren of financiële activa en

verplichtingen uit te wisselen. Ook heeft het betrekking op bepaalde contracten die kunnen worden afgewikkeld in eigen vermogen instrumenten van een entiteit, bepaalde contracten met betrekking tot niet-financiële items of bepaalde contracten die zijn uitgegeven door verzekeraars die niet voldoen aan de definitie van een verzekeringscontract (NBA, 2013). Bij

fair value bepaalt IFRS 9 of het financieel instrument gewaardeerd moet worden tegen fair value of historische kostprijs. Hierin staat dat de waardering afhangt van het soort actief en de

manier hoe een bedrijf om gaat met het actief. Als het bedrijf bijvoorbeeld een investering doet zonder handelsdoeleinden wordt het actief gewaardeerd tegen historische kostprijs. Als een bedrijf daarentegen bijvoorbeeld een investering doet met handelsdoeleinden wordt er gewaardeerd tegen fair value, zoals bij derivaten en effecten met handelsdoeleinden. Bij een investering waar er onduidelijkheid is over de handelsdoeleinden wordt gewaardeerd tegen fair value, maar wordt het ongerealiseerde resultaat in other comprehensive income geboekt.

De naderende crisis moet in dit onderzoek geïnterpreteerd worden als een sterke verwachting van een crisis op basis van verschillende crisisindicatoren. Er zijn tien

indicatoren die samen een samenhangend beeld geven van de stand van de conjunctuur. Als de tien indicatoren een laagconjunctuur aanwijzen, dan is er sprake van een economische crisis (CBS, 2014a). De tien indicatoren bestaan uit vijf leading indicatoren (deze lopen gemiddeld drie maanden voor op de totaalindicator). De volgende indicatoren zijn lagging indicatoren: uitvoer, internationale handel, beurskoersen, scheepsbouw en havenarbeid (CBS,

(9)

2014b). De tien indicatoren bestaan daarnaast uit vijf lagging indicatoren (deze lopen drie maanden achter op de totaalindicator), namelijk aanbestedingen, faillissementen, opbrengst indirecte belastingen, werkeloosheid en voltooide nieuwbouwwoningen (CBS, 2014b). Dus als de crisisindicatoren een sterke verwachting aangeven voor een crisis, is er sprake van een naderende crisis.

3.3 Historische kostprijs en de genaderde Savings and Loan crisis

Eind jaren 70 en begin jaren 80 was er sprake van een sterke rentestijging (Linsmeier, 2011, p. 411). Saving and Loan Banks trokken spaartegoeden aan en verstrekten daarmee

hypotheken. De hypotheken hadden een langdurig karakter met een vast rentepercentage. Door de sterke rentestijgingen daalde de waarde van de hypotheken (die aan de activazijde van de balans staan) ook sterk. Daarnaast bezaten de Saving and Loan Banks korte termijn spaartegoedleningen. Door de korte duur konden spaarders bij sterke rentestijgingen hun geld terugtrekken en van de hogere marktrente genieten. De banken moesten hun rentepercentage hierdoor verhogen om toch spaartegoeden aan te kunnen trekken voor het verstrekken van hypotheken. Dit zorgde ervoor dat hun financiële resultaten daalden, net zoals hun

levensvatbaarheid. Door de stijgende financieringskosten gingen sommige Saving en Loan

Banks meer risico nemen, wat resulteerde in nog meer verliezen (Linsmeier, 2011, p. 411).

Het risico nemen van de banken en de liquiditeitsproblemen die de spaarders creëerden door het terugtrekken van hun spaartegoeden, zijn twee verschillende oorzaken van faillissementen van meer dan 1000 Saving and Loan Banks in de Verenigde Staten tussen 1986 en 1995. Er worden daarnaast nog andere oorzaken genoemd, zoals de wet die de maximale hoogte van het rentepercentage op spaartegoeden van de Saving and Loan Banks bepaalde en de inflatie die van invloed was.

Gedurende deze crisis trok men in twijfel of de historische-kostprijswaardering wel de economische werkelijkheid had weergeven van onder andere de financiële situaties bij onder andere de genaderde crisis (Young, 1995, p. 71). De historische-kostprijswaardering zou bij de genaderde Saving and Loan crisis namelijk niet hebben gezorgd voor een

waarschuwingssignaal. De historische-kostprijswaardering heeft onder andere geen waarschuwingssignaal afgegeven op basis van de onderstaande twee factoren.

De eerste factor die onder andere gezorgd heeft dat er geen krachtig

waarschuwingssignaal is afgegeven voor financiële instrumenten bij de genaderde Saving and

Loan crisis is de afwaardering. Men hoeft pas af te waarderen bij een redelijke mate van

(10)

zekerheid dat het actief of de verplichting op langere termijn minder waard zal zijn. Managers hebben bij de genaderde Saving and Loan crisis consequent langetermijnverliezen onderschat, waardoor er minder extreem is afgewaardeerd (Linsmeier, 2011, p. 411).

De tweede factor die onder andere gezorgd heeft dat er geen krachtig

waarschuwingssignaal is afgegeven voor financiële instrumenten bij de genaderde Saving and

Loan crisis zijn de reserves. De historische-kostprijswaardering laat geen waardestijgingen toe

boven de aanschafwaarde, hierdoor wordt de waarde van het actief of passief nooit hoger dan de aanschafwaarde. Als de waarde van het actief boven zijn oorspronkelijke kostprijs stijgt, wordt er hierbij ook geen winst verantwoord. Hierdoor worden er stille reserves opgebouwd die gebruikt kunnen worden in tijden van crisis (Laux & Leuz, 2009, p. 829). Deze reserves zorgen dus voor mindere extreme afwaarderingen bij het naderen van een crisis, waardoor er een minder groot waarschuwingssignaal ontstaat.

3.4 Fair value en de genaderde kredietcrisis

Vanaf 2001 waren de rentepercentages in de Verenigde Staten zeer laag en groeide de woningmarkt. Consumenten konden zeer eenvoudig een huis kopen. De inkomensvereisten waren bijvoorbeeld verlaagd ten opzichte van voorgaande jaren. Daarnaast kon er ook meer geld worden geleend dan de waarde van woning, omdat de woningmarkt toch sterk zou groeien en de woning zodoende snel meer waard zou zijn. Ook kon men in aanmerking komen voor het niet betalen van een gedeelte van de maandelijkse rente op de lening.

In deze periode van welvaart koos men vaker voor variabele leningen, waarbij er gekozen werd voor een korte periode van vaste rente. Men ging echter handelen in huizen door de groeiende woningmarkt en het eenvoudig verkrijgen van een hypotheek. Hierdoor stegen de huizenprijzen meer en meer en ontstond er een woningbubbel (Kothari & Lester, 2012, p.335). De rentepercentages begonnen rond 2006 ook te stijgen en steeds meer hypotheekhouders zagen hun variabele rentes omhoog gaan. Hierdoor werd het minder aantrekkelijk om huizen te kopen en leningen af te sluiten. De woningmarkt stagneerde en huizen werden in korte tijd minder waard. Banken moesten veel afwaarderen op hun gebundelde hypotheken, vooral in het laagste segment, omdat veel mensen daar hun lening niet meer konden betalen. De mensen uit het laagste segment zijn minder kredietwaardige mensen die meer risico vormen voor een bank, maar waar ze ook een hogere marge op

behalen. In de zomer van 2007 ontstond de kredietcrisis in de Verenigde Staten. Na de val van de bank Lehman Brothers verspreidde de kredietcrisis zich snel wereldwijd.

(11)

Echter, gedurende deze crisis trok men in twijfel of de fair-valuewaarderingsmethode wel de meest geëigende waarderingsmethode is voor financiële instrumenten bij onder andere de genaderde kredietcrisis (Laux & Leuz, 2009, p. 826). Aan de ene kant beweren critici dat

fair value versterkt heeft bijgedragen aan onder andere de genaderde kredietcrisis (Laux &

Leuz, 2009, p. 826). Op het andere uiterste wordt betoogd door voorstanders van fair value dat het slechts een rol als boodschapper heeft gespeeld bij de genaderde kredietcrisis. Critici beweren dat fair value de crisis versterkt heeft op basis van onder andere de onderstaande twee factoren.

De eerst factor die gezorgd heeft voor versterking van de genaderde kredietcrisis voor financiële instrumenten is procycliciteit. Procycliciteit is het versterken van financiële

fluctuaties in de economie. Fair value kan zorgen voor een verhoging van de leverage, wat zorgt voor een kwetsbare financiële situatie en een versterking van de financiële naderende crisis. Leverage is de verhouding tussen vreemd vermogen en eigen vermogen. Bij banken wordt het Leverage echter gedefinieerd als de verhouding tussen uitgeleende gelden en eigen vermogen. Doordat er sterke waardedalingen waren in de woningmarkt, moesten banken veel activa afwaarderen. Hierdoor daalde het eigen vermogen van de banken en steeg het leverage. Ook door de rentestijgingen stegen de verliezen van de banken en steeg het leverage.

Percentueel gezien steeg de hoeveelheid uitgeleende gelden ten opzichte van de hoeveelheid totaal vermogen (op basis van de fair-valuewaardering), wat een leverage stijging als gevolg had (Laux & Leuz, 2009, p. 829). Bij de genaderde kredietcrisis waren veel meer activa van bedrijven in waarde gedaald dan alleen woningen. Hierdoor steeg voor deze bedrijven ook het

leverage, doordat percentueel gezien de hoeveelheid vreemd vermogen ten opzichte van de

hoeveelheid totaal vermogen was gestegen.

De tweede factor die gezorgd heeft voor versterking van de genaderde kredietcrisis voor financiële instrumenten is besmetting. Fair value accounting kan zorgen voor besmetting van andere entiteiten en op deze manier de een verwachting van een naderende crisis

versterken. Een naderende crisis wordt versterkt doordat een aantal entiteiten bij een

naderende crisis activa moeten verkopen onder de marktwaarde. Doordat andere entiteiten de marktwaarde moeten aanhouden, dalen hun activa ook in waarde (Laux & Leuz, 2009, p. 829). De fair-valuewaardering bepaalt de waarde aan de hand van marktprijzen.

Hypotheekpakketten van gebundelde hypotheken daalden op basis van de

fair-valuewaarderingsgrondslag bijvoorbeeld tijdens de kredietcrisis in marktwaarde, doordat deze

pakketten gedwongen verkocht werden onder de marktwaarde.

(12)

Op het andere uiterste wordt betoogd door voorstanders van fair value dat het slechts een rol als boodschapper heeft gespeeld bij de genaderde kredietcrisis. Fair value geeft de huidige marktprijs weer en zorgt voor actuele informatie. De extreme afwaarderingen die plaatsvinden tijdens een naderende crisis zorgen voor een krachtig waarschuwingssignaal (Linsmeier, 2011, p.410). De beleggers en toezichthouders zijn door het

waarschuwingssignaal snel op de hoogte dat de huidige markt negatief verandert en dat er meer risico is voor financiële instellingen (Linsmeier, 2011, p. 410).

3.5 Samenvatting van het theoretisch kader

Samenvattend kan worden gesteld dat de historische kostprijs de waarde is die een bedrijf betaald heeft voor een actief. Als de waarde van het actief boven zijn oorspronkelijke kostprijs stijgt, wordt er hierbij geen winst verantwoord. Bij historische-kostprijswaardering waardeert men pas af bij een redelijke mate van zekerheid dat het actief of verplichting op langere termijn minder waard zal zijn. Resultaten worden bij de

historische-kostprijswaardering ook pas genomen op het moment dat ze daadwerkelijk gerealiseerd zijn (Barth, e.a., 1995, p. 578).

Fair value is het bedrag waarvoor een actief kan worden verhandeld en een passief

kan worden afgewikkeld tussen een goed geïnformeerde, bereidwillige koper en een goed geïnformeerde, bereidwillige verkoper onder marktconforme voorwaarden. De

waardeverandering wordt op basis van de fair-valuewaardering in het resultaat geboekt. Het gevolg hiervan is dat ongerealiseerde resultaten, als resultaat worden genomen (Barth, e.a., 1995, p. 578).

De IFRSs definiëren een financieel instrument als elk contract dat aanleiding geeft tot een financieel actief van een entiteit en een financiële verplichting of eigen vermogen

instrument van een andere entiteit. De naderende crisis moet in dit onderzoek geïnterpreteerd worden als een sterke verwachting van een crisis op basis van verschillende crisisindicatoren.

Gedurende de Saving and Loan crisis trok men in twijfel of de

historische-kostprijswaardering wel een natuurgetrouwe weergave had gegeven van onder andere de financiële situaties bij de genaderde crisis (Young, 1995, p. 71). De historische-

kostprijswaardering heeft onder andere geen waarschuwingssignaal afgegeven door het afwaarderingmechanisme en het reservemechanisme.

Gedurende de kredietcrisis trok men in twijfel of de fair-valuewaarderingsmethode wel de meest geëigende waarderingsmethode is voor financiële instrumenten bij onder andere

(13)

de genaderde kredietcrisis (Laux & Leuz, 2009, p. 826). Critici beweren dat fair value de crisis versterkt heeft door procycliciteit en besmetting. Op het andere uiterste wordt betoogd door voorstanders van fair value dat het slechts een rol als boodschapper heeft gespeeld bij de genaderde kredietcrisis door de extreme afwaarderingen.

4. Beoordelingscriteria

Om te beoordelen wat de meest geëigende waarderingsgrondslag is voor financiële

instrumenten bij een naderende financiële crisis (historische kostprijs of fair value), moet de vraag worden beantwoord welke criteria de vakwetenschappelijke literatuur gebruikt om te beoordelen welke waarderingsmethode het meest geschikt is. Er worden voorwaarden opgesteld waarmee in paragraaf 5 een beoordeling zal plaatsvinden.

4.1.1 Waarschuwingssignaal en afwaarderen

Om te bepalen wat de meest geëigende waarderingsgrondslag voor financiële instrumenten bij een naderende financiële crisis is, moeten de cijfers in de verslaggeving onder andere een krachtig waarschuwingssignaal afgeven dat de crisis nadert. Een krachtig

waarschuwingssignaal is essentieel voor de gebruikers van de verslaggeving, omdat men dan direct maatregelen kan nemen (Linsmeier, 2011, p. 410). Verslaggeving geeft een krachtig waarschuwingssignaal af als het totale bedrag aan afwaarderingen van de activa zo hoog mogelijk is (Laux & Leuz, 2009, p. 829). Er moet dus gekeken worden of de fair-

valuewaarderingsmethode zorgt voor het hoogste totale bedrag aan afwaarderingen van de

activa of dat de historische-kostprijswaardering hiervoor zorgt. Als criterium kan gesteld worden dat de waarderingsgrondslag (historische kostprijs of fair value) het hoogste bedrag aan afwaarderingen van de activa moet hebben veroorzaakt. Het hoogste bedrag aan

afwaarderingen moet zijn veroorzaakt voor financiële instrumenten bij een verwachting van naderende crisis.

4.1.2 Waarschuwingssignaal en nettowaarde

Om te bepalen wat de meest geëigende waarderingsgrondslag voor financiële instrumenten bij een naderende financiële crisis is, moeten de cijfers in de verslaggeving onder andere een

(14)

krachtig waarschuwingssignaal afgeven dat de crisis nadert. Verslaggeving geeft een krachtig waarschuwingssignaal af als de nettowaarde van een bedrijf zo laag mogelijk is (Mosso, 2010, p. 100). De nettowaarde is gelijk aan de activa min de totale verplichtingen en geeft de

levensvatbaarheid en capaciteiten van het generen van winsten aan van een bedrijf. Als de nettowaarde gelijk is aan 0, dan is het einde van het bedrijf in zicht (Mosso, 2010, p. 100). Er moet dus gekeken worden of de fair-valuewaarderingsmethode zorgt voor een zo laag

mogelijke nettowaarde of dat de historische-kostprijswaardering hiervoor zorgt. Als criterium kan gesteld worden dat de waarderingsgrondslag (historische kostprijs of fair value) de laagste totale nettowaarde moet hebben veroorzaakt. De laagste totale nettowaarde moet zijn veroorzaakt voor financiële instrumenten bij een verwachting van een naderende crisis.

4.2.1 Versterking door middel van procycliciteit

Om te bepalen wat de meest geëigende waarderingsgrondslag voor financiële instrumenten bij een naderende financiële crisis is, moet de waarderingsgrondslag de naderende crisis

daarnaast niet versterken. De financiële crisis kan versterkt worden door procycliciteit (Laux & Leuz, 2009, p. 828). Waardestijgingen kunnen zorgen voor een verhoging van het leverage, wat zorgt voor procycliciteit (Laux & Leuz, 2009, p. 829). Een naderende crisis wordt het minst versterkt als het leverage zo min mogelijk stijgt. Er moet dus gekeken worden of de

fair-valuewaarderingsmethode zorgt voor de minste stijging in het leverage of dat de

historische-kostprijswaardering hiervoor zorgt. Als criterium kan gesteld worden dat de waarderingsgrondslag (historische kostprijs of fair value) de minste stijging in het leverage moet hebben veroorzaakt. De minste stijging in het leverage moet zijn veroorzaakt voor financiële instrumenten bij een verwachting van een naderende crisis.

4.2.2 Versterking door middel van besmetting

De financiële crisis kan ook versterkt worden door besmetting (Laux & Leuz, 2009, p. 829). Besmetting ontstaat als andere entiteiten hun activa gedwongen moeten verkopen onder de marktprijs, waardoor de marktprijs daalt en bedrijven deze marktprijs hanteren in hun

verslaglegging (Laux & Leuz, 2009, p. 829). De fair-valuewaardering bepaalt de waarde aan de hand van marktprijzen. Hypotheekpakketten van gebundelde hypotheken daalden op basis van de fair-valuewaarderingsgrondslag bijvoorbeeld tijdens de kredietcrisis in marktwaarde, doordat deze pakketten gedwongen verkocht werden onder de marktwaarde. Een naderende

(15)

crisis wordt het minst versterkt als de gedwongen verkoopprijs niet mee wordt genomen in de verslaglegging. Er moet dus gekeken worden of de fair-valuewaarderingsmethode zorgt voor de minste beïnvloeding van gedwongen verkoopprijzen of dat de

historische-kostprijswaardering hiervoor zorgt. Als criterium kan gesteld worden dat de

waarderingsgrondslag (historische kostprijs of fair value) het minst moet zijn beïnvloed door gedwongen verkoopprijzen. De minste beïnvloeding van gedwongen verkoopprijzen moet zijn veroorzaakt voor financiële instrumenten bij een verwachting van een naderende crisis. Dit beoordelingscriterium zal echter minder zwaar meewegen doordat men bij de naderende crisis steeds meer gebruik ging maken van niveau 2 en niveau 3 waardering bij de

fair-valuewaarderingsmethode (Leux, 2012, p. 246). Hierdoor wordt er minder gebruik gemaakt

van marktprijzen.

4.3 Betrouwbaarheid

Om te bepalen wat de meest geëigende waarderingsgrondslag voor financiële instrumenten bij een naderende financiële crisis is, moeten de cijfers in de verslaggeving onder andere

betrouwbaar zijn. Een waardering is betrouwbaar indien er enerzijds geen sprake is van een aanzienlijke mate van variabiliteit in de bandbreedte van redelijke schatting en anderzijds de waarschijnlijkheid van de verschillende opvattingen binnen de bandbreedte redelijk goed kan worden beoordeeld (Aerts, 2002, p. 189). Er zijn 3 niveaus van waardering bij fair value die de mate van variabiliteit bepalen (het niveau hangt af van de hoeveelheid informatie die beschikbaar is over het actief). Bij niveau 1 waardering is er sprake van de minste variabiliteit in de bandbreedte van een redelijke schatting, in tegenstelling tot niveau 3 waar sprake is van de meeste variabiliteit van de bandbreedte van een redelijke schatting. Bij de genaderde kredietcrisis maakten banken steeds meer gebruik van niveau 2 en niveau 3 om hun financiële instrumenten te waarderen (Laux, 2012, p. 246). De waarschijnlijkheid van de verschillende opvattingen bepaalt onder andere in hoeverre een accountant kan beoordelen of de opvatting juist is. Betrouwbaarheid is één van de kwalitatieve kenmerken waaraan accounting

informatie moet voldoen volgens het conceptual framework (Power, 2010, p. 200). Er moet dus gekeken worden of de fair-valuewaarderingsmethode zorgt voor de laagste mate van variabiliteit van een redelijke schatting en de waarschijnlijkheid van de verschillende opvattingen zo goed mogelijk beoordeeld kunnen worden of dat de historische-kostprijswaardering hiervoor zorgt. Als criterium kan gesteld worden dat de

waarderingsgrondslag (historische kostprijs of fair value) de laagste mate van variabiliteit en 14

(16)

de hoogste mate van beoordelingsvermogen van de verschillende opvattingen moet hebben veroorzaakt. Dit moet zijn veroorzaakt voor financiële instrumenten bij een verwachting van een naderende crisis.

4.4 Relevantie

Om te bepalen wat de meest geëigende waarderingsgrondslag voor financiële instrumenten bij een naderende financiële crisis is, moeten de cijfers in de verslaggeving onder andere relevant zijn. Een waardering zorgt voor relevante verslaglegging indien deze mogelijkerwijs een economische beslissing van een gebruiker kan beïnvloeden doordat zij een invloed uitoefent op de evaluatie van die gebruiker (Aerts, 2002, p. 130). De waarderingsgrondslag moet zorgen voor informatie die zo belangrijk mogelijk is voor stakeholders om een goede beslissing te maken. Relevantie is één van de kwalitatieve kenmerken waaraan accounting informatie moet voldoen volgens het conceptual framework. Er moet dus gekeken worden of de fair-valuewaarderingsmethode zorgt voor verslaglegging die op een economische

beslissing het meeste invloed heeft, doordat zij een invloed uitoefent op de evaluatie van de gebruiker of dat de historische-kostprijswaardering hiervoor zorgt. Als criterium kan gesteld worden dat de waarderingsgrondslag (historische kostprijs of fair value) de meeste invloed op een economische beslissing moet hebben veroorzaakt, doordat zij invloed uitoefent op de evaluatie. De meeste invloed op een economische beslissing moet zijn veroorzaakt voor financiële instrumenten bij een verwachting van een naderende crisis.

4.5 Samenvatting van de beoordelingscriteria

Samenvattend kan worden gesteld dat het waarschuwingssignaalcriterium, het versterking en besmettingscriterium, het betrouwbaarheidcriterium en het relevantiecriterium, criteria zijn om te beoordelen wat de meest geëigende waarderingsgrondslag is voor financiële

instrumenten bij een naderende financiële crisis. Voor alle criteria geldt dat dit het geval moet zijn voor financiële instrumenten bij een verwachting van een naderende crisis. Als criterium voor het waarschuwingssignaal kan gesteld worden dat de waarderingsgrondslag (historische kostprijs of fair value) het hoogste bedrag aan afwaarderingen van de activa moet hebben veroorzaakt. Daarnaast kan als criterium voor het waarschuwingssignaal gesteld worden dat de waarderingsgrondslag (historische kostprijs of fair value) de laagste totale nettowaarde moet hebben veroorzaakt. Als criterium voor het versterkingseffect kan gesteld worden dat de

(17)

waarderingsgrondslag (historische kostprijs of fair value) de minste stijging in het leverage moet hebben veroorzaakt. Ook kan als criterium voor versterking gesteld worden dat de waarderingsgrondslag (historische kostprijs of fair value) het minst moet zijn beïnvloed door gedwongen verkoopprijzen. Dit beoordelingscriterium zal echter minder zwaar meewegen, doordat men bij de naderende crisis steeds meer gebruik ging maken van niveau 2 en niveau 3 waardering bij de fair-valuewaarderingsmethode (Leux, 2012, p. 246). Hierdoor wordt er minder gebruik gemaakt van marktprijzen. Vervolgens kan als criterium voor

betrouwbaarheid gesteld worden dat de waarderingsgrondslag (historische kostprijs of fair

value) de laagste mate van variabiliteit en de hoogste mate van beoordelingsvermogen van de

verschillende opvattingen moet hebben veroorzaakt. Tot slot kan als criterium voor relevantie gesteld worden dat de waarderingsgrondslag (historische kostprijs of fair value) de meeste invloed op een economische beslissing moet hebben veroorzaakt.

5. Beoordeling

De vraag wat de meest geëigende waarderingsgrondslag is voor financiële instrumenten bij een naderende financiële crisis, historische kostprijs of fair value, voldoet aan de criteria die uit de wetenschappelijke literatuur blijken. Hier volgt de toetsing van de in paragraaf 4 vastgestelde criteria.

5.1.1 Waarschuwingssignaal en afwaarderen

Om te bepalen wat de meest geëigende waarderingsgrondslag voor financiële instrumenten bij een naderende financiële crisis is, moeten de cijfers in de verslaggeving onder andere een waarschuwingssignaal afgeven op basis van afwaardering dat de crisis nadert. Als criterium is gesteld dat de waarderingsgrondslag (historische kostprijs of fair value) het hoogste bedrag aan afwaarderingen van de activa moet hebben veroorzaakt. Het hoogste bedrag aan

afwaarderingen moet zijn veroorzaakt voor financiële instrumenten bij een naderende crisis. Op basis van de historische-kostprijswaardering wordt er minder afgewaardeerd op financiële instrumenten bij een naderende crisis dan op basis van de fair-valuewaardering, doordat deze waarderingsmethode geen waardestijgingen toelaat boven de aanschafwaarde. Hierdoor kan de waarde van een actief nooit hoger worden dan de aanschafwaarde en worden er stille reserves opgebouwd die gebruikt kunnen worden bij onder andere een naderende

(18)

crisis (Laux & Leuz, 2009, p. 829). Deze reserves zorgen voor minder extreme afwaarderingen, omdat een gedeelte van de activaposten meer waard zijn dan hun

balanswaarde. Door de marges boven op deze financiële instrumenten wordt er dus minder of niet afgewaardeerd, waardoor er een minder krachtig waarschuwingssignaal ontstaat (Laux & Leuz, 2009, p. 829). Dit wordt bevestigd door Linsmeier (2011, p. 410), die aangeeft dat er op basis van historische-kostprijswaarderingen geen grote waardedalingen zullen plaatsvinden bij onder andere de financiële instrumenten. Fair-valuewaarderingen geven daarentegen wel een krachtig waarschuwingssignaal af voor onder andere beleggers en toezichthouders. Fair

value geeft namelijk de huidige marktprijs weer en zorgt voor actuele informatie (Laux &

Leuz, 2009, p. 827). De extreme afwaarderingen die hierdoor plaatsvinden voor financiële instrumenten tijdens een naderende crisis zorgen voor een krachtig waarschuwingssignaal (Linsmeier, 2011, p.410).

Daarnaast wordt er op basis van de historische-kostprijswaardering minder

afgewaardeerd dan op basis van de fair-valuewaardering, doordat er pas afgewaardeerd wordt bij een redelijke mate van zekerheid dat het actief of de verplichting op langere termijn minder waard zal zijn (Laux & Leuz, 2009, p. 827). Als er aanwijzingen zijn dat er sprake is van een duurzame waardevermindering, moet er worden gekeken naar de directe

opbrengstwaarde van het actief bij verkoop en naar de bedrijfswaarde van het actief. De bedrijfswaarde is gelijk aan de contante waarde van de kasstromen bij voortgezette exploitatie. De hoogste waarde van de directe opbrengstenwaarde en bedrijfswaarde mag genomen worden. Managers hebben bij de genaderde Saving and Loan crisis consequent langetermijnverliezen onderschat, waardoor er minder extreem is afgewaardeerd (Linsmeier, 2011, p. 411). De historische-kostprijswaardering heeft de effecten van deze oorzaken op de financiële situatie van de banken niet goed weergegeven door een gebrek aan transparantie volgens Linsmeier ( 2011, p. 411). De waardering heeft bijvoorbeeld niet laten zien hoeveel impact de sterke rentestijgingen en de dalende woningprijzen hebben gehad op de waarde van de activa, passiva en de totale financiële positie bij de genaderde Saving and Loan crisis (Linsmeier, 2011, p. 411). Banken hadden in totaal 8.1 biljoen dollar verlies gerealiseerd op hun leningsportfolio, terwijl zij maar 1.3 biljoen verantwoord hadden als verlies voor het moment van insolvabiliteit (Linsmeier, 2011, p. 412). Door het niet weergeven van deze financiële effecten werd de slechte solvabiliteitspositie van de banken pas laat zichtbaar (Young, 1995, p. 75). Op basis van fair value moeten echter elk jaar de 4 waarderingsstappen opnieuw worden uitgevoerd om de marktwaarde te bepalen van de financiële instrumenten. Als er sprake is van een waardevermindering bij het financiële instrument, dan wordt deze

(19)

afgewaardeerd ook al heeft het geen langere termijn karakter. Hierdoor wordt de transparantie van fair value verhoogd, wat accurate waardeaanpassingen stimuleert (Laux & Leuz, 2009, p. 827). De transparantie wordt verhoogd, doordat er geen sprake hoeft te zijn van een duurzaam karakter van de waardevermindering voor er afgewaardeerd moet worden. De verhoogde transparantie zorgt ervoor dat managers minder invloed kunnen uitoefenen op het

afwaarderen, waardoor accurate waardeaanpassingen worden gestimuleerd. Linsmeier (2011, p. 412) trekt zelf in twijfel of de historische-kostprijswaardering ooit betrouwbare financiële informatie kan verstrekken die accuraat en tijdig is, omdat managers de afwaardering bepalen en de stimulans hebben dit zo lang mogelijk uit te stellen.

Dus de fair-valuewaardering zorgt voor een krachtiger waarschuwingssignaal dan de historische-kostprijswaardering, omdat deze waarderingsgrondslag het hoogste bedrag aan afwaarderingen veroorzaakt voor financiële instrumenten bij een naderende crisis. Het lagere bedrag aan afwaardering ontstaat bij de historische-kostprijswaardering door middel van reserves en doordat er pas afgewaardeerd hoeft te worden als het actief of de verplichting met een redelijke mate van zekerheid op langer termijn minder waard zal zijn.

5.1.2 Waarschuwingssignaal en nettowaarde

Om te bepalen wat de meest geëigende waarderingsgrondslag voor financiële instrumenten bij een naderende financiële crisis is, moeten de cijfers in de verslaggeving onder andere een waarschuwingssignaal op basis van de nettowaarde afgeven dat de crisis nadert. Als criterium kan gesteld worden dat de waarderingsgrondslag (historische kostprijs of fair value) de laagste totale nettowaarde moet hebben veroorzaakt. De laagste totale nettowaarde moet zijn veroorzaakt voor financiële instrumenten bij een naderende crisis.

De fair-valuewaardering zorgt voor een lagere nettowaarde dan de

historische-kostprijswaardering voor financiële instrumenten bij een naderende crisis. Bij een naderende crisis zal vooral de afwaardering een rol spelen bij de hoogte van de nettowaarde. Het afwaarderen van financiële instrumenten aan de activazijde zal bij een naderende crisis namelijk zorgen voor een verlaging van de nettowaarde. Als de totale activawaarde daalt, daalt ook de totale nettowaarde. Uit het waarschuwingssignaal en afwaarderingcriterium op bladzijde 16 blijkt dat op basis van de historische-kostprijswaardering er minder activa wordt afgewaardeerd, voor onder andere financiële instrumenten bij een naderende crisis. Er wordt op basis van de historische-kostprijswaardering minder afgewaardeerd dan bij

fair-valuewaardering, doordat er pas afgewaardeerd wordt bij een redelijke mate van zekerheid dat

(20)

het actief of verplichting op langere termijn minder waard zal zijn (Laux & Leuz, 2009, p. 827). Bij de fair-valuewaarderingsmethode is er geen duurzaamheidcriterium, maar moet ieder jaar de marktwaarde gehanteerd worden. Hierdoor zal de waarde van de activa onder de

fair-valuewaarderingsmethode direct meer dalen dan onder de

historische-kostprijswaarderingsmethode. Er wordt aangenomen dat de waarde van het actief lager ligt dan de aanschafwaarde van het financiële instrument bij een naderende financiële crisis.

Dus de fair-valuewaardering zorgt wederom voor een krachtiger waarschuwingssignaal dan de historische-kostprijswaardering, omdat deze

waarderingsgrondslag de laagste totale nettowaarde veroorzaakt voor financiële instrumenten bij een naderende crisis. De hogere nettowaarde ontstaat bij historische-kostprijswaardering, doordat er pas afgewaardeerd hoeft te worden als het actief of de verplichting met een redelijke mate van zekerheid op langer termijn minder waard zal zijn. De activa dalen hierdoor minder in waarde. Er wordt hierbij aangenomen dat de waarde van het actief lager ligt dan de aanschafwaarde bij een naderende financiële crisis.

5.2.1 Versterking door middel van procycliciteit

Om te bepalen wat de meest geëigende waarderingsgrondslag voor financiële instrumenten bij een naderende financiële crisis is, moet de waarderingsgrondslag de naderende crisis

daarnaast niet versterken door middel van procycliciteit. Als criterium is gesteld dat de waarderingsgrondslag (historische kostprijs of fair value) de minste stijging in het leverage moet hebben veroorzaakt. De minste stijging in het leverage moet zijn veroorzaakt voor financiële instrumenten bij een naderende crisis.

De historische-kostprijswaardering zorgt voor minder stijging in het leverage dan de

fair-valuewaardering, voor financiële instrumenten bij een naderende crisis. Sterke

waardedalingen in de woningmarkt zorgden ervoor dat banken veel activa moesten

afwaarderen op basis van de fair-valuewaardering. Hierdoor daalde het eigen vermogen van de banken en steeg het leverage. Ook doordat de rentetarieven stegen, namen de verliezen van de banken toe en steeg het leverage. De hypotheken van de banken hadden immers een

langdurig karakter, terwijl de spaartegoedleningen die hier aan gekoppeld zijn een korte termijn karakter bezaten. Percentueel gezien steeg de hoeveelheid uitgeleende gelden ten opzichte van de hoeveelheid totaal vermogen (op basis van de fair-valuewaardering), wat een

leverage stijging als gevolg had (Laux & Leuz, 2009, p. 829). Bij de genaderde kredietcrisis

waren veel meer activa van bedrijven in waarde gedaald dan alleen woningen. Hierdoor steeg 19

(21)

voor vele bedrijven ook het leverage, doordat percentueel gezien de hoeveelheid vreemd vermogen ten opzichte van de hoeveelheid totaal vermogen was gestegen. Bij historische-kostprijswaardering zou in principe hetzelfde effect moeten ontstaan. In de genaderde crisis moest men afwaarderen voor onder andere financiële instrumenten, waardoor de verliezen stegen. Ook de rentestijgingen zorgden voor meer verliezen, wat resulteerde in een hoger

leverage. Echter blijkt uit het waarschuwingssignaal en afwaarderingcriterium op bladzijde 16

dat op basis van historische kostprijs er minder activa wordt afgewaardeerd voor onder andere financiële instrumenten bij een naderende crisis. Er wordt op basis van de

historische-kostprijswaardering minder afgewaardeerd dan bij de fair-valuewaardering, er wordt namelijk pas afgewaardeerd bij een redelijke mate van zekerheid dat het actief of verplichting op langere termijn minder waard zal zijn (Laux & Leuz, 2009, p. 827). Hierdoor daalt de waarde van de activa minder, wat ervoor zorgt dat de stijging van het leverage kleiner is ten opzichte van de fair-valuewaardering. Bij de fair-valuewaarderingsmethode is er geen

duurzaamheidcriterium, maar moet er ieder jaar de marktwaarde gehanteerd worden. Het hangt bij fair value wel af van het duurzaamheidcriterium of de winst of het verlies naar de verlies- en winstrekening wordt geboekt of direct naar het eigen vermogen (Laux, 2012, p. 241). Voor de waarde van het leverage maakt dit echter niet uit, doordat het eigen vermogen bij beide daalt. De historische-kostprijswaarderingsgrondslag versterkt dus een naderende crisis op basis van financiële instrumenten minder dan de fair-valuewaarderingsgrondslag. Bovendien wordt het leverage op basis van de historische-kostprijswaardering het minst versterkt in vergelijking met de fair-valuewaardering door de erkenning van verlies en winst. Resultaten worden bij de historische-kostprijswaardering namelijk pas genomen op het moment dat ze daadwerkelijk gerealiseerd zijn (Barth, e.a., 1995, p. 578). Bij onder andere een naderende crisis hebben managers een prikkel om verliezen zo laat mogelijk te

verantwoorden (Linsmeier, 2011, p. 412). De Saving and Loan banken verkochten daarom de hypotheken die een lagere marktwaarde hadden niet en hoefden zo geen verliezen te

verantwoorden (Young, 1995, p. 63). De hypotheken met een lagere marktwaarde werden niet volledig afgewaardeerd op basis van historische-kostprijswaardering om de redenen die uitgelegd zijn bij het waarschuwingssignaal en afwaarderingcriterium op bladzijde 16.

Daarentegen verkochten de Saving and Loan Banken de hypotheken met een waarde boven de aanschafwaarde en konden zo winst generen (Laux & Leuz, 2009, p. 829). Dit zorgt zelfs voor een daling in het leverage, doordat het eigen vermogen stijgt. Bij de

fair-valuewaardering wordt de waardeverandering daarentegen direct in het resultaat geboekt. Dit

is niet het geval als er bijvoorbeeld onduidelijkheid is over de handelsdoeleinden van het 20

(22)

financieel instrument, dan wordt tegen fair-value gewaardeerd, maar wordt het ongerealiseerde resultaat in other comprehensive income geboekt. Doordat het eigen vermogen alsnog daalt, zorgt dit alsnog voor een stijging in het leverage. De historische-kostprijswaarderingsgrondslag versterkt dus een naderende crisis op basis van financiële instrumenten minder dan de fair-valuewaarderingsgrondslag.

Tot slot wordt het leverage op basis van de historische-kostprijswaardering het minst abrupt versterkt in vergelijking tot de fair-valuewaardering door fluctuaties van de waarde van financiële instrumenten. De waarde van financiële instrumenten kan immers snel stijgen of dalen door veranderingen in rentepercentages en economische condities (Linsmeier, 2011, p. 410). De consequenties van deze fluctuaties zijn zichtbaar geweest in de kredietcrisis, de woningen daalden flink in waarde, waardoor de hypotheekverstrekkers een deel van hun onderpand verloren. De gerelateerde leningen en obligaties in de portfolio’s van banken daalden hierdoor ook flink in korte tijd. Doordat de waarde van de activa daalt, daalt ook het eigen vermogen en stijgt het leverage. Fair value geeft een minder goed beeld van de langere termijn waarde van een actief of passief (Laux & Leuz, 2009, p. 828). Bedrijven kunnen failliet gaan op basis van de fluctuaties van fair value, terwijl dat niet het geval zou zijn geweest op basis van historische kostprijs, omdat daar wel naar het langere termijn karakter van een actief of passief wordt gekeken voor er wordt afgewaardeerd. Bij banken heeft deze

leverage fluctuatie gezorgd voor procycliciteit. Procycliciteit wordt vooral veroorzaakt door

het effect van het reglementair kapitaal (Laux, 2012, p. 242). Toen het leverage steeg zorgde dit voor reglementaire beperkingen van de banken. William Isaad, voormalig voorzitter van de FDIC (Federal Deposit Insurance Corporation) geeft aan dat de fair-valuewaardering activa heeft vernietigd en ervoor gezorgd heeft dat de maximale kredietcapaciteit van banken gedaald is met 5 triljoen (CFO, 2008). De vernietiging van het kapitaal zorgt voor een stijging van het leverage. De historische-kostprijswaarderingsgrondslag zorgt dus voor minder

stijging in het leverage dan de fair-valuewaarderingsgrondslag. Het leverage stijgt op basis van de historische-kostprijswaarding minder, doordat er minder wordt afgewaardeerd, verliezen later verantwoord worden en er minder sprake is van fluctuaties.

De leveragestijging had gereduceerd kunnen worden in de genaderde kredietcrisis als er meer voorzieningen waren genomen voor de hypotheken die omgezet waren in

verhandelbare obligaties, de voorziening had de klap op kunnen vangen van de te hoog gewaardeerde activaposten (Kothari & Lester, 2012, p. 349).

(23)

5.2.2 Versterking door middel van besmetting

Om te bepalen wat de meest geëigende waarderingsgrondslag voor financiële instrumenten bij een naderende financiële crisis is, moet de waarderingsgrondslag de naderende crisis

daarnaast niet versterken door middel van besmetting. Als criterium is gesteld dat de

waarderingsgrondslag (historische kostprijs of fair value) het minst moet zijn beïnvloed door gedwongen verkoopprijzen. De waarderingsgrondslag moet het minst zijn beïnvloed voor financiële instrumenten bij een naderende crisis.

De historische-kostprijswaardering wordt minder beïnvloed door gedwongen

verkoopprijzen dan de fair-valuewaardering, voor financiële instrumenten bij een naderende crisis. Bij fair-value accounting wordt er namelijk gewaardeerd aan de hand van marktprijzen. Dit verhoogt de invloed van gedwongen verkoopprijzen voor financiële instrumenten bij een naderende crisis. Doordat een aantal entiteiten financiële instrumenten bij een naderende crisis moesten verkopen onder de marktwaarde, daalde de marktwaarde van deze financiële instrumenten. Veel banken moesten gedwongen activa verkopen onder de marktwaarde om hun financieringsproblemen op te lossen (Laux, 2012, p. 245). Ook verkochten de banken effecten, omdat ze hun resultaten wilden waarborgen. Zij waren bang dat de effecten nog meer in waarde zouden dalen (Laux, 2012, p. 245). Tijdens de kredietcrisis werden subprime leningen zelfs illiquide en daalden steeds meer in waarde door de

fair-valuewaarderingsgrondslag (Ryan, 2008, p. 1606). De subprime leningen werden illiquide

door hun ondoorzichtigheid, het waren samengestelde pakketjes met leningen die omgezet werden in verhandelbare obligaties waar van het risico onduidelijk was (Ryan, 2008, p. 1606). Doordat andere entiteiten de marktwaarde moeten aanhouden, daalden hun activa ook in waarde (Laux & Leuz, 2009, p. 829). De IFRSs staan echter afwijkingen van de marktprijzen toe onder bepaalde omstandigheden, waardoor geen sprake hoeft te zijn van het

versterkingseffect op basis van “besmetting”. Dit verlaagt de invloed van de gedwongen verkoopprijzen bij een naderende crisis. Expliciet wordt beschreven dat marktprijzen van gedwongen verkopen niet gebruikt moeten worden als marktprijs. Daarnaast mag er gebruik worden gemaakt van waarderingsmodellen om de fair value te berekenen in het geval van een niet werkzame markt. Tot slot mogen activa en passiva gereclassificeerd worden, waardoor ze gecategoriseerd kunnen worden in een categorie waar historische-kostprijswaardering

mogelijk is. In de praktijk is het zeer moeilijk om af te wijken van de fair value marktprijzen als het om niveau 1 en niveau 2 waardering gaat. Het is namelijk zeer moeilijk om te bepalen of er sprake is van misleidende prijzen (Laux & Leuz, 2009, p. 830). Managers hebben

(24)

duidelijk bewijs nodig, omdat men niet graag afwaardeert en men anders met deze

mogelijkheid gaat speculeren. Laux (2012, p. 246) geeft daarentegen aan dat bij de naderende crisis steeds meer gebruik werd gemaakt van niveau 2 en niveau 3 waardering. Hierdoor daalt de invloed van gedwongen verkoopprijzen voor financiële instrumenten bij een naderende crisis. Op balansdatum moet op basis van historische-kostprijswaardering voor alle

actiefposten worden gekeken of er aanwijzingen zijn voor afwaarderingen. Bij de historische-kostprijswaardering kijkt men bij afwaardering naar de directe opbrengstwaarde van het actief bij verkoop en naar de bedrijfswaarde van het actief. De bedrijfswaarde is net als bij niveau 3 gelijk aan de contantewaardeberekening. Als de indirecte opbrengstwaarde hoger is dan de directe opbrengstwaarde dan moet deze waarde worden genomen. De directe

opbrengstwaarde wordt bepaald door marktprijzen. Daarnaast zijn er voor de

contantewaardeberekening soms ook marktgegevens nodig om deze te berekenen. Dit verhoogt de invloed van gedwongen verkoopprijzen voor financiële instrumenten bij een naderende crisis. Desondanks wordt de fair-valuewaardering veel meer beïnvloed door de invloed van gedwongen verkoopprijzen dan de historische-kostprijswaardering, doordat de hoogste waarde van de directe en de indirecte bedrijfswaarde genomen mag worden. Daarnaast zijn marktgegevens soms nodig voor de berekening van de

contantewaardeberekening. De historische-kostprijswaarderingsgrondslag wordt dus minder beïnvloed door gedwongen verkoopprijzen voor financiële instrumenten bij een naderende crisis dan de fair-valuewaarderingsgrondslag. De fair-valuewaarderingsgrondslag wordt namelijk meer beïnvloed doordat de waardering meer gebruik maakt van marktprijzen en er moeilijk valt af te wijken van de marktprijzen.

Bij de fair-valuewaarderingsmethode zou het besmettingseffect gereduceerd kunnen worden als de indirecte opbrengstwaarde mag worden gereduceerd bij niveau 1 en niveau 2 bij een naderende crisis. Deze methode schakelt de invloed van gedwongen verkoopprijzen gedeeltelijk uit. Bij niveau 1 en niveau 2 wordt immers de prijs in de actieve markt als basis verondersteld en hier valt moeilijk van af te wijken. Door middel van een vastgelegde huurprijs, voor bijvoorbeeld 5 jaar, kan de waarde van de woning die gekoppeld is aan een hypotheek gewaardeerd worden. De huurprijs is namelijk een vast percentage van de woning die jaarlijks berekend wordt door middel van de CPI (Customer Price Index) bij het Centraal Bureau van Statistiek. Het nadeel van de indirecte opbrengstwaarde is dat het berekend wordt door middel van schattingen en aannames die beïnvloed kunnen worden door managers. Managers moeten in dit voorbeeld een schatting maken over de looptijd van het contract en het CPI percentage in daaropvolgende jaren. De invloed van managers op de waardering van

(25)

financiële instrumenten zou echter verkleind kunnen worden bij een naderende crisis als ongerealiseerde winsten en verliezen niet direct in het resultaat worden geboekt, maar op

other comprehensive income worden geboekt en elke 3 jaar worden beoordeeld door een

onafhankelijke taxateur. Een taxateur kan ook eerder ingehuurd worden als een bedrijf de ongerealiseerde winsten of verliezen eerder wil verantwoorden

5.3 Betrouwbaarheid

Om te bepalen wat de meest geëigende waarderingsgrondslag voor financiële instrumenten bij een naderende financiële crisis is, moeten de cijfers in de verslaggeving onder andere

betrouwbaar zijn. Als criterium is gesteld dat de waarderingsgrondslag (historische kostprijs of fair value) de laagste mate van variabiliteit en de hoogste mate van beoordelingsvermogen van de verschillende opvattingen moet hebben bij een naderende crisis voor financiële

instrumenten.

De historische-kostprijswaarderingsmethode zorgt voor een lagere mate van variabiliteit en een hogere mate van beoordelingsvermogen dan de

valuewaarderingsmethode, voor financiële instrumenten bij een naderende crisis. Bij de fair-valuewaarderingsgrondslag zijn er 3 niveaus van waardering (het niveau hangt af van de

hoeveelheid informatie die beschikbaar is over het actief). In niveau 3 zijn er echter geen prijsgegevens beschikbaar (Lange, 2012, pp. 25-26). De fair value van een financieel

instrument moet in niveau 3 worden bepaald aan de hand van een contantewaardeberekening op basis van aannames van marktpartijen. Bij niveau 3 is er sprake van een hoge variabiliteit en een lage mate van beoordelingsvermogen in vergelijking met de

historische-kostprijswaardering. De historische kostprijs is de waarde die een bedrijf betaald heeft voor een actief. Dit zorgt voor een lage mate van variabiliteit en hoge mate van

beoordelingsvermogen van de accountant. Uit onderzoek is gebleken dat financiële instrumenten die gewaardeerd waren op basis van niveau 3 zelfs hoger zijn gewaardeerd gedurende de crisis dan investeerders er voor wilde betalen (Laux, 2012, p. 247). Daarnaast wordt aangegeven dat voor financiële instrumenten zoals subprime leningen er zelfs geen niveau 1 marktprijzen beschikbaar zijn in tijden waar geen sprake is van een crisis (Ryan, 2008, p. 1626). Bij niveau 3 is er sprake van een hogere mate van variabiliteit en een lagere mate van beoordelingsvermogen in vergelijking met niveau 1 en 2. Referenties naar

marktransacties die niet perfect vergelijkbaar zijn, hebben meer de voorkeur dan een intern ontwikkeld model (Véron, 2008, p. 65). Bij niveau 1 en niveau 2 wordt de fair value namelijk

(26)

bepaald aan de hand van de actieve markt (Lange, 2012, pp. 25-26). Dit zorgt voor een lage mate van variabiliteit en een hoge mate van beoordelingsvermogen van de accountant. Echter, als de samengestelde hypotheken die omgezet worden in verhandelbare obligaties

gewaardeerd moeten worden, mag er volgens niveau 1 of niveau 2 van de

fair-valuewaardering gekozen worden uit de verkoopmarktwaarde, de financieringswaarde, de

verkoop van gedeeltes van een hypotheekpakket of een combinatie van financieringswaarde en verkoopwaarde in gedeeltes (Kothari & Lester, 2012, p. 340). Dit verhoogt de mate van variabiliteit en verlaagt de mate van controleerbaarheid. Daarnaast is het eenvoudiger om de cijfers te manipuleren op basis van de fair value dan op basis van de historische kostprijs, aangezien een bedrijf moet waarderen aan de hand van toekomstige gebeurtenissen en risicofactoren bij stap 1 (Nelson, 1996, p.163). Bij een naderende crisis stijgt de onzekerheid met betrekking tot toekomstige gebeurtenissen en risicofactoren nog meer. Dit verhoogt ook de mate van variabiliteit en verlaagd de mate van controleerbaarheid. De historische kostprijs is de waarde die een bedrijf betaald heeft voor een actief, maar bij de afwaardering wordt er gekeken naar de directe opbrengstwaarde van het actief bij verkoop en naar de bedrijfswaarde van het actief. De bedrijfswaarde is net als bij niveau 3 gelijk aan de

contantewaardeberekening. Deze berekening is gebaseerd op een aantal schattingen en aannames. In tijden van een naderende crisis zullen er echter meer aanwijzingen zijn voor afwaarderingen dan in tijden zonder crisis. Dit zorgt voor een hogere mate van variabiliteit en een lagere mate van beoordelingsvermogen. Echter zullen niet alle actiefposten

afgewaardeerd moeten worden door bijvoorbeeld stille reserves. Bij deze posten wordt de aanschafwaarde gehanteerd, wat zorgt voor een lage mate van variabiliteit en een hoge mate van beoordelingsvermogen. Voor de contantewaardeberekening zijn er niet altijd veel aannames en schattingen nodig. Dit is bijvoorbeeld het geval bij het huurvoorbeeld zoals beschreven bij het versterking en besmettingscriterium op bladzijde 23. De historische-kostprijswaardering is dus op basis van deze vergelijking meer betrouwbaar voor financiële instrumenten bij een naderende crisis dan de fair-valuewaardering.

De fair-valuewaarderingsmethode zorgt voor een lagere mate van variabiliteit en een hogere mate van beoordelingsvermogen als er ingezoomd wordt op afwaarderingen dan de historische-kostprijswaarderingsmethode, voor financiële instrumenten bij een naderende crisis. Zoals beschreven bij het waarschuwingssignaal werd er op basis van de historische-kostprijswaardering minder afgewaardeerd voor financiële instrumenten bij een naderende crisis dan bij de fair-valuewaardering. Men waardeert bij historische-kostprijswaardering pas af bij een redelijke mate van zekerheid dat het actief of verplichting op langere termijn minder

(27)

waard zal zijn. Managers probeerden het afwaarderen zo lang mogelijk uit te stellen gedurende deze crisis, waardoor pas laat zichtbaar werd dat de solvabiliteit van de

organisaties zoveel lager was dan eerder gedacht (Young, 1995, p. 75). Managers hebben tijdens de crisis fouten gemaakt in de beoordeling met betrekking tot de hoeveelheid van afwaarderen (Linsmeier, 2011, p. 411). De invloed van managers op het afwaarderen op basis van historische-kostprijswaardering zorgt voor een hoge mate van variabiliteit en een lage mate van beoordelingsvermogen in vergelijking met de fair-valuewaardering. Op basis van de

fair-valuewaardering wordt namelijk de huidige marktprijs weergegeven (Laux & Leuz, 2009,

p. 827). Hier is sprake van een lagere mate van variabiliteit en een hogere mate van

beoordelingsvermogen doordat de timing van de afwaardering minder afhankelijk is van de manager. De fair-valuewaardering is dus op basis van deze vergelijking meer betrouwbaar voor financiële instrumenten bij een naderende crisis dan de historische-kostprijswaardering.

De historische-kostprijswaarderingsmethode zorgt voor een lagere mate van variabiliteit en een hogere mate van beoordelingsvermogen als er ingezoomd wordt op de erkenning van verlies en winst dan de fair-valuewaarderingsmethode, voor financiële instrumenten bij een naderende crisis. Zoals beschreven bij het versterking en

procycliciteitscriterium op bladzijde 19 worden resultaten bij de

historische-kostprijswaardering pas genomen op het moment dat ze daadwerkelijk gerealiseerd zijn (Barth, e.a., 1995, p. 578). Bij onder andere een naderende crisis hebben managers een prikkel om verliezen zo laat mogelijk te verantwoorden (Linsmeier, 2011, p. 412). Banken hadden in totaal 8.1 biljoen dollar verlies gerealiseerd op hun leningsportfolio tijdens de Saving and

Loan crisis, terwijl zij maar 1.3 biljoen verantwoord hadden als verlies voor het moment van

insolvabiliteit (Linsmeier, 2011, p. 412). De erkenning ligt bij de

historische-kostprijswaardering grotendeels in handen van de manager. Dit zorgt voor een hoge mate van variabiliteit en een lage mate van beoordelingsvermogen van de accountant. Uit onderzoek is desondanks gebleken dat in de bankensector de errors van de schattingen van de fair value te groot zijn om de winst- en verliesveranderingen als betrouwbaar te beschouwen (Barth, 1994, p. 24). Dit wordt bevestigd door het onderzoek van Hoogendoorn (2003, p. 391-392), waar ook uit blijkt dat de mate van volatiliteit hoger is bij de verlies- en winstrekening op basis van

fair-valuewaardering dan op basis van de historische-kostprijswaardering. De volatiliteit is

een maatstaf van de afwijking tussen de werkelijkheid en de geschatte fair value. Deze afwijking wordt ook wel een error genoemd. Deze onderzoeken zijn gedaan in een periode dat er geen sprake was van een naderende crisis. Er wordt echter verwacht dat de resultaten hetzelfde zullen blijven, omdat de onzekerheid over de ongerealiseerde winsten en verliezen

(28)

toeneemt. Bij de fair-valuewaardering worden de waardeveranderingen direct in het resultaat geboekt. Het hangt bij de fair-valuewaardering wel af van de handelsdoeleinden of de winst of het verlies naar de verlies- en winstrekening wordt geboekt of direct naar het eigen

vermogen wordt geboekt (Laux, 2012, p. 241). In beide gevallen zal dit effect zichtbaar zijn in het eigen vermogen van de onderneming. Bij bijvoorbeeld available for sale effecten wordt de winst of het verlies direct naar het eigen vermogen geboekt en wordt de winst- en

verliesrekening zodoende niet beïnvloedt (Laux & Leuz, 2009, p. 827). Doordat de

waardeverandering altijd verantwoord wordt in de verslaglegging zorgt dit voor een lagere mate van variabiliteit en een hogere mate van beoordelingsvermogen. Echter is er op basis van de fair-valuemethode meer speelruimte in stap 1 in de winst- en verliesrekening voor het invoeren van verdergaande verplichtingen in de regelgeving dan bij de

historische-kostprijsmethode (Hoogendoorn, 2003, p. 387). De schattingen die samengaan met fair value, verhogen de variabiliteit en verlagen het beoordelingsvermogen. Er wordt verwacht dat de

errors die gecreëerd worden op basis van de schattingen vergroten bij een naderende crisis

door de stijgende onzekerheid die hiermee gepaard gaat. De historische-kostprijswaardering is dus op basis van deze vergelijking nogmaals meer betrouwbaar voor financiële instrumenten bij een naderende crisis dan de fair-valuewaardering.

De historische-kostprijswaarderingsmethode zorgt voor een lagere mate van variabiliteit en een hogere mate van beoordelingsvermogen als er ingezoomd wordt op fluctuaties dan de fair-valuewaarderingsmethode, voor financiële instrumenten bij een naderende crisis. Bij fair-valuewaardering kan er sprake zijn van grote fluctuaties bij financiële instrumenten in tijden van een naderende crisis. De waarde van financiële instrumenten kan snel stijgen of dalen door veranderingen in rentepercentages en

economische condities (Linsmeier, 2011, p. 410). De consequenties van deze fluctuaties zijn zichtbaar geweest in de kredietcrisis, de woningen daalden flink in waarde, waardoor de hypotheekverstrekkers een deel van hun onderpand verloren. Bij grote fluctuaties is er sprake van een hoge mate van variabiliteit en een lage mate van beoordelingsvermogen, omdat de actieve markt snel fluctueert is namelijk niet goed te bepalen wat de werkelijke waarde van het actief is. Doordat de fair value van het financiële instrument moeilijk te bepalen is, is het ook moeilijk voor accountants om te beoordelen wat de fair value is. Er kan echter betwijfeld worden of de markt wel functioneert bij de snelle fluctuaties. De IFRSs staan toe dat er gebruik wordt gemaakt van waarderingsmodellen om de fair value te berekenen in het geval van een niet werkzame markt. In de praktijk is het doch zeer moeilijk om af te wijken van de

fair value marktprijzen als het om niveau 1 en niveau 2 waardering gaat. Het is namelijk zeer

Referenties

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Gecombineerd met de regressieanalyses van de afzonderlijke categorieën financiële instrumenten kan geconcludeerd worden dat de fair value van de voor verkoop

The paper looks into the annual reports of the UK-based genetics company, Genus, to compare the two commonly used valuation policies, namely, Fair Value and the Historical

Nieuw is dat toelichting over de fair value-hiërarchie niet alleen geldt voor instrumenten die in de balans op fair value staan, maar ook voor instrumenten die in de balans

3.7 Toelichting bij activa en verplichtingen op andere grondslagen De laatste categorie binnen IFRS 13 betreft activa en verplichtingen waarbij fair value niet wordt gebruikt voor

Since 3-OH oxylipins are suggested to be produced by mitochondria (Ciccoli et al., 2005) and are mainly associated with asci of Ascoidea (Bareetseng et al., 2005; Ncango et

Tot slot vindt de Raad het van belang dat er meer kennis komt over de effectiviteit van interventies specifiek gericht op oudere werkenden en langer doorwerken, en interventies

The 60 items with the highest item-rest correlation, ten items of each test, were entered into a logistic regression model that predicted if participants were in the selected

Hierdoor kon de waardering tegen marktprijzen, fair value level 1, niet worden toegepast en werden financiële instrumenten door middel van modellen, fair value level 2 en