• No results found

Aspecten van het buisrailsysteem

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Aspecten van het buisrailsysteem"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

O

CENTRALE LANDBOUWCATALOGUS

4*c

Inleiding

0000 0935 4214

J

,^,^

o

In deze Leid raad-brochure zullen

verschil-lende aspecten van het buisrailsysteem

worden besproken. In feite kunnen we

spreken van een tweeledig doel:

— Vastleggen en weergeven van een aantal

technische en arbeidskundige facetten van

het systeem zoals zich dit tot nu toe heeft

ontwikkeld.

— Het mede op grond van de

geconstateer-de mogelijkhegeconstateer-den stimuleren van een

ver-dereontwikkeling van het systeem.

Het systeem is als volgt kort beschreven :

De verwarmingsbuizen liggen op houten

balkjes boven op de grond in de looppaden.

Zo fungeren ze als rails tussen de

gewas-sen. Op deze rails kunnen wagens met of

zonder eigen tractie rijden. Vanaf die

wa-gens kan de gewasverzorging en het

oog-sten plaatsvinden. Er zijn typen wagens die

gemakkelijk over het hoofdpad naar de

te-genover gelegen buisrails zijn te

verplaat-sen. Voor b.v. oogstwerk worden vaak

wa-gens van eenvoudiger constructie gebruikt.

Na de teelt kan men de buizen op de grond

laten liggen of tegen de poten aanzwenken.

Een en ander is afhankelijk van wat er

daar-na in de kas moet gebeuren.

HOOFDSTUK 1

Arbeid als produktiefactor

o

o

Ir. J. C. J. Ammerlaan

Bij de menselijke arbeid die op een bedrijf wordt ge-bruikt, heeft men te maken met zowel een kosten- als opbrengstenaspect. De kos-ten worden bepaald door de noodzakelijke hoeveelheid arbeidsuren en de daarvoor te betalen prijs. Het op-brengstenaspect komt tot uitdrukking in de vergoeding die de leverancier van de ar-beid ontvangt.

Arbeid is een zeer complexe produktiefactor geworden, omdat aan de twee genoem-de aspecten een steeds gro-ter aantal facetten zijn ver-bonden. Zo omvat het op-brengstenaspect meer dan alleen een in geld uit te druk-ken vergoeding van de gele-verde prestaties en lijken immateriële zaken als ver-antwoordelijkheid, variatie, overleg e.d. in de toekomst steeds meer gewicht te krij-gen.

Aan de kostenkant moet

rekening worden gehouden met ontwikkelingen die er op gericht zijn de werkom-standigheden optimaal te maken. De hiervoor noodza-kelijke maatregelen zullen niet altijd onmiddellijk een voldoende verbetering van de efficiency tot gevolg heb-ben. Op de wat langere ter-mijn zal dit over het alge-meenwei hetgeval zijn, om-dat dan de verschillen in

aantrekkingskracht tussen bedrijven en bedrijfstakken een rol zullen spelen en daarmee de concurrentiepo-sitie in het geding is. Met an-dere woorden, werknemers zullen voorkeur hebben voor bedrijven waar het prettig werken is.

Ontwikkeling in de arbeidskosten

De Nederlandse

volkshuis-Tabel 1 Ontwikkeling in de totale loonkosten van

ten in de tuinbouw volgens CAO

volwaardige arbeidskrach-Jaar 1970 1971 1972 1973 1974 1975 1976 1977 1978(1/7) Loonkosten ingld. per jaar 13200 14600 17200 19700 22700 27100 29200 31500 33100 index 100 110 130 149 172 204 220 236 250 Aantal arbeidsuren per jaar 2050 2018 1993 1956 1940 1865 1894 1888 1880 index 100 98 97 95 96 91 92 92** 92 Loonkosten ingld. per week 255 280 330 380 435 520 560 605 636 per uur 6,50 7,20 8.70 10,00 11,70 14,50 15,40 16,70 17,60 index 100 112 134 155 181 225 239 259 273

houding en dus ook de glas-tuinbouw is met een enor-me stijging van de prijs van arbeid geconfronteerd. Sinds 1970 is de prijs per uur geleverde arbeid bijna verdrievoudigd (tabel 1 ). Wanneer we de prijsstijging van arbeid vergelijken met die van grond, energie, ge-bouwen en installaties zoals ze in de laatste 5 jaar in de glastuinbouw zijn opgetre-den, neemt arbeid nog geen extreme positie in (tabel 2). Hoewel de mate waarin prijsstijgingen voorkomen een belangrijk gegeven is, is het natuurlijk vooral van be-lang te weten welk aandeel de arbeidskosten in het tota-le kostenpakket hebben. In de glastuinbouw zien we daar nogal wat variatie in, afhankelijk van bedrijfstype enteeltplan.

Voor de glasgroentebedrij-ven met buisverwarming ligt dit aandeel de laatste jaren op ca. 3 0 % (tabel 3).

De overige kostenposten

(2)

• - 3 C r ^ ~ ^ " ; !?'"-•*--":,:--—-^t' i

fe

-;-.c•.. T"" <

Werknemers zullen meer en meer de voorkeur geven aan bedrijven waar de werkom-standigheden zo plezierig mo-gelijk zijn

hebben elk op zich nog steeds een kleiner aandeel

in de totale kosten. Het ziet er ook niet naar uit dat op korte t e r m i j n dit beeld w e -zenlijkzal veranderen.

Op welke manier kan op geschetste ontwikkelingen worden gereageerd?

Allerlei technische ontwik-kelingen in de meest ruime zin hebben de glastuinbouw in staat gesteld de ar-beidsproduktiviteit te teren. Ook levert de verbe-tering van de bedrijfsvoering een bijdrage.

Een van de technische ont-wikkelingen die hierbij mo-gelijk een belangrijke bijdra-ge kan leveren is het zgn. buisrail-systeem dat in de volgende hoofdstukken w o r d t besproken. Dit sys-teem lijkt mogelijkheden in zich te hebben, omdat in de eerste plaats dit systeem ge-richt is op de uitvoering van de werkzaamheden die in de werkpaden plaatsvinden. Deze werkzaamheden (voor-namelijk gewasverzorging en oogsten) maken in de

glasgroenteteelt een be-langrijk deel uit van de totale arbeidsbesteding, namelijk ca. 6 0 % . Een wezenlijke ar-beidsbesparing op het w e r k dat in de werkpaden w o r d t verricht, zal dus voor het ge-hele bedrijfsgebeuren van betekenis zijn.

In de tweede plaats schept het systeem voorwaarden

om de werkomstandigheden aan te passen aan huidige of toekomstige opvattingen en eisen op dit terrein. Verlich-ting van de arbeid en verbe-tering van de werkhouding lijken v o o r d e hand liggende mogelijkheden.

Hoewel de mogelijkheden duidelijk aanwezig zijn vindt toch de feitelijke toepassing

Tabel 2: Indexcijfers van een aantal kostenposten

Jaar Index Index

grondprijs gasprijs (Westland) (1 jan.)

Index Index belangrijk- arbeid stege- (per uur) bouwen en eninstal. (vnl. kassen) Index kosten van levenson-derhoud 1972 100 1973 115 1974 160 1975 200 1976 300 1977 400 100 100 100 100 101 107 116 108 122 113 135 118 155 121 168 130 211 136 178 141 251 147 193 151

Tabel 3: Kostenontwikkeling van enige belangrijke kostenposten in g l d . /

m2 op glasgroentebedrijven met buisverwarming (volgens

rentabiliteits-onderzoekLEI) 1972 1973 gld./ gld./ m2 % m2 6,60 31 7,50 5,80 28 6,90 4,10 19 4,20 4,10 22 5,20 1974 1975 1976 gld./ gld./ g l d . / % m2 % m2 % m2 % 31 8,60 31 9,50 31 10,40 30 arbeidskosten 29 8,20 30 8,70 28 9,40 27 kosten d.p.m. 18 5,10 18 6,00 20 7,40 22 energiekos-22 5,80 21 6,70 21 7,10 21 ten 21,10 100 23,80 100 27,60 100 30,90 100 34,30 100 overige

en ontwikkeling zeer gelei-delijk plaats. De ontwikke-ling heeft alleen in de zwaar verwarmde groenteteelt plaats gehad. In de bloe-misterijsector vindt de toe-passing p p enkele rozenbe-drijven plaats, wanneer w e tenminste de toepassing van te transporteren en ver-rolbare tabletten in de pot-plantenteelt buiten beschouwing laten. De t r a d i -tionele buisligging zal hier ongetwijfeld een b e l e m m e -ring v o r m e n .

(3)

HOOFDSTUK2

Bedrijfsindeling

In dit hoofdstuk

wordt ingegaan op

de mogelijkheden

die een bestaand of

nieuw bedrijf heeft

tot het invoeren van

het buisrailsysteem

in relatie met de

ka-vel- en

bedrijfsinde-ling. Het blijkt dat

het buisrailsysteem

op elk bedrijf met

weinig moeite is in

te passen

Ing. J. Oosthoek

De indeling van een glastuinbouwbedrijf heeft steeds meer invloed op de bedrijfsresultaten. Op een bedrijf dat efficiënt is opge-zet, wordt de teeltruimte optimaal benut. Zowel bij herindeling van bestaande als bij het stichten van nieu-we bedrijven kan door een juiste opzet een belangrijke arbeidsbesparing en een goed werkklimaat ontstaan. Om een „optimale" bedrijfs-indeling te verkrijgen moet er op een aantal zaken wor-den gelet, zoals de mate waarin arbeid kan worden gemechaniseerd en geauto-matiseerd. Als loop- of werkafstand wordt voor de

meeste bedrijven ongeveer 40 m aangehouden. Dit be-tekent een bouwbreedte van 81 m, waarbij het transport via een middenpad onder glas plaatsvindt. Men heeft dan een oneven aantal poot-afstanden van 3 m breedte, zodat aan beide zijden van het middenpad een gelijke afstand ontstaat. Het trans-portpad van beton sluit rechtstreeks aan op de be-drijfsschuur.

Door de invoering van buis-railsystemen op een aantal groenteteeltbedrijven is de arbeid en het transport

tus-sen de gewastus-sen meer gemechaniseerd wat in-vloed heeft op de loop- en werkafstanden. Bij indeling van bedrijven zou met deze ontwikkeling rekening ge-houden kunnen worden. In dit onderdeel van de brochu-re gaan we in op de moge-lijkheden tot (her)indeling van bestaande en nieuw te stichten bedrijven bij

toe-De bedrijf safmetingen in de tuinbouwvestigingen zijn gebaseerd op de huidige nor-men en inzichten

breedte van 2.50 m is voor dit pad vereist. In een bedrijf zoals h iervoor genoemd,

zul-len de loop- en werkafstand ongeveer 35.50 m bedra-gen. Regelmatig komt het voor dat een aangrenzend bedrijf van dezelfde breedte wordt aangekocht. Er ont-staat dan een bedrijf waarbij de werkafstanden variëren van 35,50 m tot plm. 41 m. In het geval het bedrijf nog niet beschikt over een gevel-pad en bij de herindeling het buisrailsysteem wordt aan-gelegd, moet men er naar streven dat de loop- of

passing van het buisrail-systeem.

Bestaande bedrijven

Van bedrijven die heringe-richt moeten worden liggen de afmetingen meestal al vast. Een bouwbreedte van 38 meter kan hier bij voor-beeld nog bij voorkomen. Overschakelen op het buis-railsysteem is toch vrij ge-makkelijk te realiseren. Er zullen slechts aanpassingen nodig zijn, zoals het wegha-len van het reeds aanwezige pad; aanpassing van het ver-warmingsnet; het aanleg-gen van een transportpad langs de gevel en dergelijke. Het transportpad langs de gevel moet voldoende breed zijn om de wagentjes vlot van en op de buizen te ma-noeuvreren. Een nuttige

werkafstand aan beide zij-den van het pad gelijk zijn. Dit laatste geldt echter ook als er geen buisrailsysteem wordt aangelegd.

Nieuwe bedrijven

Bij het stichten van nieuwe bedrijven, die vaak gelegen zijn in een georganiseerde tuinbouwvestiging, is het zinvol om te weten of het ge-bruik van het buisrail-systeem van invloed kan zijn op de kavelindeling en op de bedrijfsindeling. In veel ge-vallen zullen in een georga-niseerde vestiging de afme-tingenvan de kavelstoinnen zekere grenzen zijn bepaald. Dit geldt met name voor de lengte en diepte van de ka-vels. De afmetingen zijn gebaseerd op normen die tot stand zijn gekomen volgens

de huidige inzichten en gegevens. Een van de gege-vens is dat de oppervlakte van de kavels moet liggen tussen de 1,7 en 2,5 ha. Een dergelijke eenheid per kavel wordt wel aangeduid als een bedrijfsset. Op deze kavels kan, met inachtneming van plm. 15% grondoppervlak-verlies ten behoeve van de woning, bedrijfsschuur, erf etc, ongeveer 14.000 tot

ruim 21. OOOm2 glas worden

gebouwd. Bij een vastge-stelde kaveldiepte van 200 m bedraagt de kavelbreedte 83 m en de bouwbreedte 81 m. Bij toepassing van het buisrailsysteem bij deze ka-velgrootte zijn een aantal bedrijfsindelingen mogelijk. Hieronder zullen zes situa-tiesworden besproken.

Situatie 1

Infig. 1 is een indeling weer-gegeven met het transport-pad op 39.25 m vanaf de ge-vels. Het transportpad is 2.50 m breed en ligt in het midden van de kappen. Het transport met behulp van buisrailwagentjes geeft wei-nig problemen. De meeste wagentjes zijn zo uitgerust dat transport over+iet beton-pad naar de buizen aan de andere zijde geen bezwaar is (zie hoofdstuk 3).

Situatie 2

In figuur 2 is het transport-pad langs één gevel gepland en een looppad langs de an-dere. Het rijden van de wa-gentjesvan het ene naar het andere pad moet snel en ge-makkelijk kunnen plaatsvin-den. Uit bedrijf stech nisch oogpunt bezien geeft deze indeling weinig of geen pro-bleem. Een aanpassing in de vorm van een transportpad achterde bedrijfsgebouwen om, is noodzakelijk. Om in de schuur te komen moet bij gebruik van transportwa-gens tweemaal een hoek van 90° worden gemaakt.

(4)

Indien hiermee rekening wordt gehouden door de straal van de hoek ruimer te nemen en de inrijopening naar de schuur breder te houden, behoeft dit geen problemen te geven voor het transport. In hoeverre een loop- of werkafstand van 78,50 m van invloed zijn op arbeidskundig of verwar-mingstechnisch gebied — dan wel een belemmering vormen bij de teeltkeuze — zal in de hierna volgende hoofdstukken worden be-handeld.

Situatie 3

We zien in figuur 3 een inde-ling waarbij langs beide ge-vels een transportpad ligt. Dit houdt in dat naar verhou-ding meer grondoppervlak nodig is voor transportpa-den. Tussen schuur en wa-renhuis of in het wawa-renhuis moet een ruimte worden gereserveerd van plm. 3 m. Meestal wordt hiervoor een volledige standaard kap-breedtevan 3,20 m gereser-veerd. Overigens heeft deze indeling geen belangrijke in-vloed op de verdere indeling van het bedrijf.

Situatie 4

Wanneer een kweker een grote glasoppervlakte wil bouwen in een project waar de kaveldiepte is bepaald op 200 m, zoals bij voorgaande situaties, dan zal de bouw-breedte groter moeten wor-den, dus ook de kavelbreed-te. Stel dat de kavelopper-vlakte 2,50 ha bedraagt met een kaveldiepte van 200 m, dan zal de breedte 125 m zijn en de bouwbreedte 123 m. (Aan beide zijden 1 m uit de erfscheiding.) Hier kan, weer bij een grondopper-vlakverlies van 15%,

onge-veer 21.000 m2 glas worden

gebouwd. De indeling van een bedrijf met deze breedte kan er bijvoorbeeld uitzien zoals in figuur 4 is weerge-geven. Het transportpad van beton ligt op 60,25 m vanaf de gevels. Het pad is 2,50 m breed en sluit recht-streeks aan op de bedrijfs-schuur. In de figuur is tussen de schuur en het warenhuis een ruimte gereserveerd, bij voorbeeld een

standaard-AANVOOWfLOOT

^

^

# • • «Ui—V——•» >& ! j . -- il?--.!--, i--q, —rlf--

M

•Sfc «~n*$ 1. SCHUUR 10x24 m 2 KETELHUIS l O x S m 3. WOONHUIS 4 EVENT 2e WOONHUIS WARENHUIS 3,20m OF VEELVOUD KAVELBREEDTE 8 3 m BOUWBREEDTE 81 m AANVOER S LOOT

* ^

* - ! ' J L . .•> pad 3 m J 1. SCHUUR I 0 x 2 4 m 2 KETELHUIS-10x8m 3. WOONHUIS 4. EVENT 2e WOONHUIS WARENHUIS 3,20 m OF VEELVOUD KAVELBREEDTE 8 3 m BOUWBREEDTE 81 m {Hetbuisrailsysteem}

(5)

O

o

teà

AANVOERSLOOT

^ : •#

1. SCHUUR I 0 x 2 4 m 2. KETELHUISWxSm 2. WOONHUIS 4 EVENT 2 * WOONHUIS WARENHUIS 3,20m OF VEELVOUD KAVELBREEDTE B3m BOUW BREEDTE 81 m

• O

o

AANVOERSLOOT

i l

if

^ 1 _

h

ii

2 KETELHUIS 101(10 m 1 WOONHUIS 4 EVENT ? • WOONHUIS WARENHUIS 2L20mOFVEEI KAVELBREEDTE 1 ï 5 m BOUWBBEEOTE I 2 3 m

kap van 3,20 m, waarin gietwaterpomp, mestbak-ken, regelapparatuur e.d. kunnen worden onderge-bracht. Deze ruimte is echter niet noodzakelijk in verband met het transport. Het buis-railsysteem kan wat de kavel en bedrijfsindeling betreft zonder bezwaren worden toegepast. Een werk- of looplengte van ca. 60 m zal, ook in verband met een mo-gelijke omschakeling naar bloementeelt, bekend moe-ten worden.

Situatie 5

Een bedrijf met een kavel-breedte van 164 m en een bouwbreedte van 162 m is weergegeven in figuur 5. Deze indeling is een verdub-beling van een set van 83 m, zoals in figuur 2 is getekend. De werk- of loopafstanden bedragen 79,75 m. Door de grote breedte is het bedrijf zodanig ingedeeld, dat het mogelijk is om aan een zijde uit te breiden tot op ca. 6 m vanaf de sloot. De woonhui-zen zijn op de andere zijde van het perceel gebouwd. De bedrijfsschuur met aan beide zijden een ketelhuis is centraal ten opzichte van het perceel getekend. Uiter-aard is een andere indeling ook mogelijk. Deze indeling kan ook worden toegepast wanneer men het buisrail-systeem wil gebruiken.

Situatie 6

Ter completering is in figuur 6 een bedrijfsindeling ge-maakt waarbij twee trans-portpaden aanwezig zijn. De bouwbreedte isweer gehou-den op 123 m. Dit betekent dat bij het toepassen van twee paden met een breedte van elk 2,50 m de loop- of werkafstand 29,50 m be-draagt. Het transport van de buisrailwagentjes behoeft geen probleem te zijn (zie hoofdstuk 3). Wat betreft de invloed van een dergelijk re-gelmatig toegepaste inde-ling op de bedrijfsindeinde-ling moet worden opgemerkt, dat in dit geval een ruimte tussen schuur en warenhuis nodig is. Het transport moet via deze ruimte (bij voor-beeld een 3,20 m kap) plaatsvinden naar de

(6)

schuur. In het totale inde-lingsontwerp is dit echter van ondergeschikt belang.

Conclusie

Het buisrailsysteem kan vrij-wel altijd worden toegepast. De kavel en de bedrijfsinde-ling hoeven over het alge-meen niet te worden

veran-derd of aangepast wanneer men wil overgaan op het buisrailsysteem. Dit geldt met name voor de externe bedrijfsplanning. Hieronder wordt in dit verband verstaan het vaststellen van de kavelafmetingen, de plaats van de woning en de bedrijfsgebouwen, e.d. Bij

het opstellen van inde-lingsplannen voor tuin-bouwvestigingen, waarbij de kaveloppervlakte is be-paald op 1,70 tot ongeveer 2,50 ha, behoeft geen of nauwelijks rekening gehou-den te worgehou-den met het al dan niet toepassen van het buisrailsysteem. Het

toepas-sen van het buisrailsysteem heeft ook op de interne be-drijfsindeling niet zoveel ef-fect. Andere factoren zoals arbeid, verwarmingssys-teem e.d. zijn voor deze in-deling bepalend. AANVOERSLOOT EVENT. UITBREIDING

t

^

„ 3 1. SCHUUR 44x10 (Tl 2. KETELHUIS 8 x K ) m 3. WOONH< 1IS WARENHUIS 3,20m OF VEELVOUD KAVELBREEDTE 167 m BOUWBREEDTE iG5m w e |

u

AANVOERSLOOT

# .

CL

&

—&-*t~& I 1 1. SCHUUR 10x34m 2. KETELHUIS lOxlOm 3 WOONHUIS 4 EVENT 2e WOONHUIS WARENHUIS 3,20m OF VEELVOUD KAVELBREEDTE 128m BOUWBREEDTE 120 m -Movelgrvns .warenhuis (Het buisrailsysteem)

(7)

HOOFDSTUK3

Verwarmingstechnische

kanten van het buisrailsysteem

De

verwarmings-technische

aspec-ten van het

buis-railsysteem, zoals

o.a. de plaatsing

en constructie van

het buizennet en de

gevolgen van het

systeem op de

warmte-afgifte en

energiebehoefte/e-nergiebesparing

ko-men in dit hoofdstuk

aan de orde. Enkele

praktische tips voor

de aanleg van dit

transportsysteem

vindt u aan het eind

van het hoofdstuk.

Ing. J. C. Meijndert BUIZEN ALS DRAGERS VANDERAILBUIZEN

Het oorspronkelijke zgn. „ZegwaarcT-systeem heeft enkele verwarmingstechni-sche bezwaren. Bij dit sys-teem wordt een deel van de verwarmingsbuizen ge-bruikt als dragers voor een ander deel van de buizen die als rails voor de wagens dienst doen (tek. 1). Het hierbij uitgevoerde verwar-mingssysteem heeft als na-deel dat de buizen aan één kopgevel (railspijpen)en aan één zijgevel (draagpijpen) worden gevoed met avoerwater en dat aan de an-dere zijden, respectievelijk kop- en zijgevel, het retour-water wordt afgevoerd. Op deze wijze zal in zone A (tek. 1) de hoogste ruimte-temperatuur ontstaan en in zone B de laagste. Vooral bij grote complexen, met een groot aantal kappen en een

Door toepassing van slan-gen kunnen de buizen weer als strängen worden uitgevoerd

„Zegwaard"-systeem. Een deel van de verwarmingsbui-zen wordt gebruikt als dragers voor andere verwarmingsbui-zen die als rails dienst doen

grote kaplengte, zal dit euvel duidelijk tot uiting komen. Een ander nadeel kan zijn dat alle verwarmingsbuizen laag zijn gelegen. Hoewel deze situatie uit oogpunt van energiebesparing gunstig is te noemen, kan het om klimatologische redenen noodzakelijk zijn om een deel van de buizen hoger aan te brengen om zodoen-de warmte boven zodoen-de gewas-sen te brengen.

TICHELMANSYSTEEM-RAILBUIZEN OP HOUTEN BLOKKEN

Een verbeterde opstelling van het railsysteem is te zien op tekening 2. Hier wordt met een variatie op het nor-male verwarmingssysteem verkregen, dat de buizen zo-wel aan de warenhuispoten als op de grond (in de werk-paden) kunnen liggen. De verwarming kan worden uit-gevoerd met het normale Ti-chelmansysteem zodat bij goede berekening en uitvoe-ring, een gelijkmatige

ruim-retour railpijpen

aanvoer dragers

Tekening 1

(8)

tetemperatuur kan worden behaald.

VERPLAATSING VAN DE RAILBUIZEN

Het verplaatsbaar maken van de railbuizen kan op

enkele manieren tot stand worden gebracht. Op teke-ning 2 wordt dit bereikt door middel van konische koppe-lingen. Hierdoor zijn de bui-zen op- en neerklapbaar, waarbij moet worden opge-merkt dat de buizen bij lig-ging aan de poot iets hoger moeten worden aange-bracht dan bij vaste buizen gebruikelijk is. Een en ander om te bereiken dat bij zwen-king de buizen beide in het werkpad komen te liggen. Deze hogere ligging kan bij sommige teelten ook haar voordeel hebben (minder) straling op lage gewassen). Bij grote lengten kan het nuttig zijn op halve lengte nog een scharnierpunt, be-vestigd aan de betonnen warenhuispoot, te maken om het op- en neerklappen te vergemakkelijken. De ex-tra u itgaven voor d it systeem beperken zich tot vier koni-sche koppelingen, enig klein materiaal (bochten e.d.) en enige extra arbeid. Belangrijk bij deze methode is dat de draadverbindingen van de buizen aan de koni-sche koppelingen dienen te worden afgelast. Wordt dit niet gedaan dan zal bij verplaatsing de draadver-binding gaan draaien in plaats van het konisch ge-deeltevan de koppeling. Ge-volg is lekkage omdat de pakking in de draadverbin-ding daarbij wordt stuk ge-draaid.

Een variant op dit systeem wordt verkregen door de koppelingen en de aansluit-buizen te vervangen door slangen (tek. 3).

In tegenstelling tot het sys-teem met koppelingen, waar in het ene pad de twee aanvoerbuizen en in het andere pad de twee re-tourbuizen zijn gelegen, kun-nen met toepassing van slangen de buizen weer als strängen worden uitge-voerd. Dan heeft men de heen- en terugkerende wa-terstroom dus in één pad.

Tekening 2

konische koppelingen

Een verbeterde opstelling van het railsysteem. Als varia-tie op het normale systeem waarbij de buizen tegen de wa-renhuispoten liggen, kunnen de buizen ook in de werkpaden worden gelegd

Een variant op de situatie van tek. 2 wordt verkregen door de koppelingen en aan-sluitbuizen te vervangen door slangen

Tekening 3

(9)

O

o

o

Ookde hoogteligging aan de poot kan naar w e n s w o r d e n gekozen, omdat bij voldoen-de lengte van voldoen-de slangen het verplaatsen flexibel wordt. Een vrij achterpad, als op tekening 3, is vanzelfspre-kend ook met toepassing van koppelingen te maken. Van belang bij de keuze van slangen is de uitvoering er-van. Voorop moet staan dat de slangen, ook bij hoge temperaturen, geen gassen kunnen afgeven die voor de gewassen schadelijk kun-nen zijn. Om de sterkte en betrouwbaarheid van de slangen t e waarborgen zal het noodzakelijk zijn dat in het slangmateriaal t w e e canvasinlagen zijn aange-bracht.

W A R M T E - A F G I F T E

Voor het gebruik als rail die-nen de buizen op geïmpreg-neerde houten balkjes te lig-gen. Om middels de buizen onder alle omstandigheden een optimale warmte-afgif-t e warmte-afgif-t e verkrijgen, is hewarmte-afgif-t noodzakelijk dat de buizen r u i m -schoots vrij van de bodem zijn gelegen. Bij contact van de buizen met de bodem kan geen lucht om de buizen cir-culeren. Hierdoor zal de warmte-afgifte door convec-tie (stroming) belangrijk minder w o r d e n . Afhankelijk van de draagkracht van de grond en de maximaal te verwachten belasting zal de diameter of hoogte van de balk moeten w o r d e n be-paald. Eventueel ophalen van de balkjes, tijdens de teelt, zal noodzakelijk kun-nen zijn.

LENGTE V A N KAPPEN EN S T R Ä N G E N

Het systeem komt meer tot zijn recht naarmate de kap-pen en strängen langer zijn. Aanleginvesteringen worden dan relatief goedko-per.

Bij nieuwe installaties zou de mogelijkheid kunnen worden overwogen geen middenpad meer aan te brengen, maar het trans-portpad aan één van de kop-gevels te houden. Met de op deze wijze verkregen grote stranglengten w o r d e n de al eerder genoemde voordelen

De slangen moeten op een deugdelijke manier worden bevestigd om te voorkomen dat ze van het gladde buisein -de afglij-den. Hier is een verdik-king opgelast en is de zaak met een slangenklem vastgezet

De buizen moeten vrij van de grond blijven ten einde een optimale warm te-af gifte te verkrijgen

TABEL 1 Weerstand van strängen bij heetwaterverwarming Temperatuur water: 110-90°C

Temperatuur ruimte: 15 °C ÛT. water-ruimte: 85 °C

kap- streng afgifteper pijpdia- slang dia- water hoe- Totale lengte lengte Strang in meter in meter in veelheid strangweer-in strangweer-in kcal per mm strangweer-inches strangweer-in liters stand strangweer-in m m uur peruur mmw.k.

40 84 14.160 46,5/51 3/4" 708 202

80 64 28.320 46,5/51 1" 1.416 470

120 244 42.480 46,5/51 11/4" 2.124 976

160 324 56.640 46,5/51 11/4" 2.832 2.037 TABEL 2 Weerstand van strängen bij warmwaterverwarming Temperatuur water: 92,5-77,5 °C

Temperatuur ruimte: 15 "C

AT. water-ruimte: 70 °C

kap- sträng afgifteper pijpdia- slangdia- waterhoe- Totale lengte lengte Strang in meter in meter in veelheid strangweer-in strangweer-in kcal per mm strangweer-inches strangweer-in liters stand strangweer-in m m uur per uur mmw.k.

40 80 120 160 84 164 244 324 11.200 22.400 33.600 44.800 46,5/51 46,5/51 46,5/51 46,5/51 3/4" 1" 1 1 / 4 " 1 1 / 4 " 747 1.494 2.240 2.987 220 507 1.036 2.391

verkregen. Naast de voorde-len moeten enkele andere zaken niet uit het oog w o r -den verloren.

S T R O M I N G S -W E E R S T A N D

Bij grotere stranglengte neemt de stromings-weerstand in de Strang toe. Deze toename is evenredig met het kwadraat van de toename van de stromings-snelheid. Dat w i l zeggen dat bij een dubbele hoeveelheid waterverplaatsing de snel-heid tweemaal zo groot wordt en de weerstand, bij gelijke diameter, viermaal zo groot. Een t w e e maal zo grote hoeveelheid w a t e r -verplaatsing is noodzakelijk bij een tweemaal zo lange sträng. Daar de totale weerstand wordt bepaald door de weerstand per strek-kende meter x het aantal meters, zal het duidelijk zijn dat dit bij grote lengte een belangrijke factor kan zijn bij bepalen van de totale pomp-druk. In de tabellen 1 en 2 wordt een weergave gege-ven van de toenemende totale weerstand van lange-re strängen. De pijpdiame-ters zijn in alle gevallen gelijk, namelijk i n en u i t w e n -dige diameter respectieve-lijk 46,5 m m en 51 m m . Ge-zien de standaardmaten van verwarmingspijpeh in de glastuinbouwverwarming zou het financieel o n -verantwoord zijn om bij gro-tere lengte van de strängen deze uit te voeren met bui-zen met grotere diameters. De slangdiameters hebben w e echter enigermate a a n -gepast aan de hoeveelheid te verplaatsen water per sträng. Tabel 1 geeft de weerstand van strängen bij het systeem van heetwater-verwarming onder druk van 0,5 ato overdruk en een maximum watertemperat u u r v a n 110°C. Bij deze w a -tertemperatuur zullen de buizen een grotere w a r m t e -afgifte hebben dan bij een w a r m w a t e r v e r w a r m i n g (ta-bel 2) waarbij is uitgegaan van een maximum w a t e r -temperatuur van 92,5 °C. Door bij het h e e t w a tersysteem een w a t e r t e m -peratuurverschil te kiezen

(10)

van 2 0 ° C en bij het w a r m -watersysteem een verschil van 1 5 ° C is er slechts een gering verschil van water-verplaatsing bij strängen van gelijke lengte.

We nebben voor een viertal kappen stranglengten geko-zen. Hierbij komt duidelijk tot uiting dat de totale weer-stand belangrijk toeneemt bij langere strängen, o n -danks de ruimere slang-aansluitingen. Tot een kap-lengte van 120 m zouden w e kunnen stellen dat de strangweerstand een nog redelijk deel is van de tota-le installatieweerstand (= pompdruk). Zou de totale pompdruk circa 8 0 0 0 m m WK zijn, dan is het aandeel van de stangweerstand cir-ca 12,5 %. Bij 160 m kap-lengte neemt de strang-weerstand echter dusdanige vormen aan dat het aandeel van de totale weerstand 2 0 % of meer gaat w o r d e n . Daar het stroomverbruik van de pomp o.a. evenredig is met de benodigde druk, zal dus in een dergelijk geval 2 0 % of meer van het stroomverbruik benut moe-ten w o r d e n voor strangcir-culatie.

G E L I J K M A T I G H E I D V A N T E M P E R A T U U R

Het uitvoeren van de ver-w a r m i n g zonder middenpad behoeft, afgezien van een hogere pompdruk, voor een goede circulatie in de ver-w a r m i n g geen probleem te zijn. Bij grote kaplengten kunnen echter andere facto-ren de gelijkmatigheid van temperatuur in de kasruimte ongunstig beïnvloeden. Door de w i n d buiten de kas kunnen, naarmate de w i n d -kracht sterker is, tempera-tuurverschillen ontstaan in de kas. De afwijkingen in temperatuur zullen op w i s -selende plaatsen optreden, afhankelijk van de w i n d r i c h -ting. Om dit euvel te voorko-men zal het noodzakelijk zijn om bij grote kaplengten aan beide zijden aan de topge-vels hoofdverdeelleidingen te monteren en de t w e e helften van de kas te voor-zien van een aparte verwar-mingsgroep met eigen pomp en klimaatregeling. Naar

gelang de buitenomstandig-heden kunnen de groepen dan, onafhankelijk van e l -kaar, de binnentemperatuur gelijkmatig houden. In onze voorbeelden denken w e hierbij aan kaplengten lan-ger dan 8 0 m. Dus de eerder genoemde lengten van 120 m en 160 m. De strängen van beide groepen zouden dan middels een „brugver-b i n d i n g " gekoppeld kunnen w o r d e n , om toch een door-gaande ononderbroken zij-lengte te verkrijgen. Een en ander is weergegeven op t e k e n i n g 4 . Op deze wijze w o r d t tevens bereikt dat de stranglengte beperkt blijft en de weerstand van de strängen tot aanvaardbare waarden w o r d t terugge-bracht.

Deze methode is eveneens toepasbaar bij bestaan-de verwarmingsinstallaties waar een middenpad aan-wezig is. De verwarming is

— of wordt — dan uitge-voerd met hoofdverdeellei-dingen aan beide kopgevels. De hoofdleidingen e n / o f

Het veranderen van een be-staande verwarming voor hét transportrailsysteem. Be-staande hoofdleidingen blijven daarbij gehandhaafd

strangaansluitingen kunnen zodanig uitgevoerd w o r d e n dat aan de kopgevel(s) een transportpad kan w o r d e n gebruikt. In het midden van de kaplengte w o r d e n de strängen van beide zijden verbonden met stalen strip-pen.

Op deze wijze wordt een r i j -lengte gelijk aan de kopleng-te verkregen. De methode kan worden toegepast, los van het feit of het zwenk-baar maken van de strängen door middel van slangen of konische koppelingen is uitgevoerd. Vooral bij be-staande verwarmingsinstal-laties, waar men een buis-railsysteem w i l gaan toepas-sen, is deze manier de minst kostbare. Het aanwezige middenpad kan dan verval-len.

B U I S R A I L S Y S T E E M EN K A S K L I M A A T

Voor het buisrailsysteem zijn 4 buizen per kap van

3,20 m noodzakelijk. De bui-zen zijn laag bij de grond gelegen en kunnen een g u n -stig effect geven op bodem en plant. Vooral bij hogere watertemperaturen zal de uitstraling van de buizen in belangrijke mate t o e n e m e n . Wordt gekozen voor een heetwatersysteem met een

maximum watertempera-t u u r v a n 1 1 0 ° C , d a n kunnen w e een temperatuurverschil van circa 3 0 ° C tussen bui-t e n - en binnenbui-temperabui-tuur handhaven. Met een w a r m -watersysteem, temperatu-ren van het aanvoer- en re-tourwater resp. 9 0 ° C en 75 °C, kunnen w e met 4 bui-zen per kap echter slechts circa 25 °C temperatuur-verschil tussen buiten- en binnentemperatuur hand-haven. Afhankelijk van teelt- en teelteisen zal moe-ten w o r d e n bepaald of deze laatste capaciteit voldoet aan de te stellen eisen. Overweging of een zgn. vijf-de pijp per kap moet w o r d e n aangebracht verdient dan zeker aandacht. Ook kan de vraag w o r d e n gesteld of o n -der alle omstandigheden bij alle gewassen kan w o r d e n volstaan met een verwar-mingsinstallatie waarbij alle w a r m t e laag bij de grond wordt afgegeven. Bij hoger wordende gewassen be-staat het gevaar dat in een dergelijke situatre duidelijk klimatologische verschillen gaan optreden onder, tus-sen en boven het gewas. Het aanbrengen van een verwarmingsbron boven het gewas kan dan noodzakelijk w o r d e n . Het zal zelfs,

afge-/ t - — >

r

~ I - * — / - + - /

S u * >q «—/ i / aansluitingen oorspronkelijk middenpad Tekening 4 10 {Het buisrailsysteem)

(11)

zien van voldoende verwar-mingscapaciteit, noodzake-lijk kunnen zijn bij een heetwatersysteem.

ENERGIEBEHOEFTE EN ENERGIEBESPARING

Om de verwarmingsinstal-latie te laten voldoen aan de energiebehoefte bij een bui-tentemperatuur van -10°C en een binnentemperatuur van +20°C kunnen we den-ken aan de volgende buis-opstellingen per kap van 3,20 m.

1. 4 pijpen met een uitwen-dige diameter van 51 mm. Watertemperatuur van aan-voer en retour respectieve-lijk 110°Cen 90°C. Bij toe-passing van het buisrail-systeem moeten dus alle buizen daarvoor dienstbaar worden gemaakt. De warm-tebron is in totaliteit laag on-der het gewas gelegen. 2. 5 pijpen met een uitwen-dige diameter van 51 mm. Watertemperatuur van aan-voer en retour respectieve-lijk 90°Cen 75°C.

4buizen worden dienstbaar gemaakt voor het buisrail-systeem. 1 buis kan dan, bo-ven het gewas, in de waren-huisnok worden aange-bracht. Om de mogelijkhe-den optimaal te kunnen be-nutten is het noodzakelijk het bui s ra il systeem (4 bui-zen) en de bovenverwar-ming(1 buis) elk afzonderlijk van hoofdverdeelleidingen te voorzien. Op deze wijze kunnen beide verwar-mingsnetten naar behoefte worden gebruikt.

3. 6 buizen met een uitwen-dige diameter van 51 mm. 4 buizen met een aanvoer- en retourwatertemperatuur respectievelijk 90-75 °C. 2 buizen met een lagere wa-tertemperatuur, waarvan de hoogste waarde maximaal 60-50°C behoefte zijn om aan de vereiste, totale ener-giebehoefte te voldoen. Beide groepen, 4 buizen en 2 buizen, uit te voeren met af-zonderlijke hoofdverdeellei-dingen. De groep met 2 bui-zen kan dan hoog gelegen zijn, bij voorbeeld boven de werkpaden bij paprika- of tomatenteelt.

De 2 buizen kunnen dan, in-dien dit wenselijk zou zijn.

nog dienst doen als mono-rail voor transport. Gezien de steeds dringender wor-dende noodzaak om zo wei-nig mogelijk energie te ge-bruiken en daarmee zo zui-nig mogelijk te werken kun-nen we ons afvragen in hoe-verre er bij een buisrail-systeem mogelijkheden tot energiebesparing zijn. Bezien we de mogelijkheden bij systeem 1 dan zijn er wei-nig mogelijkheden om bij voorbeeld een rookgascon-densor toe te passen. Bij optimale energiebehoefte, waarbij vanzelfsprekend het meeste gas wordt verbruikt, moet een hoge buistempe-ratuur worden gehandhaafd op alle buizen. Het retourwa-ter onder deze omstandig-heden door een condensor voeren is weinig zinvol. De temperatuur van dit water is dan 90°C. Dit is een waarde ver boven de zogenaamde dauwpuntstemperatuur van de rookgassen zodat con-densatie is uitgesloten. Met de geringe warmtewinst in deze situatie is een hoge in-vestering beslist onver-antwoord.

Bij systeem 2, met 2 afzon-derlijke verwarmingsgroe-pen, kan het bovennet even-tueel met een lagere water-temperatuur worden onder-houden. Bij optimale ener-giebehoefte moet echter ook dit net (zogenaamde vijfde kap) met een hoge water-temperatuur worden ge-voed. De retourwatertempe-ratuur is dan 75 °C en deze temperatuur is ook nog bo-ven de voornoemde dauw-puntstemperatuur. Bij lage-rewatertemperaturen in het zogenaamde bovennet zou echter met 1 buis per kap te weinig afgifte worden verkregen om een hoog ren-dement van de condensor te bereikten.

Met het systeem 3 worden de mogelijkheden groter. Onder de meeste omstan-digheden kunnen de 2 bui-zen van het bovennet met een lage watertemperatuur worden onderhouden. Al-leen bij optimale energiebe-hoefte zou de watertempe-ratuur opgevoerd moeten worden tot maximaal een gemiddelde temperatuur

van 55 °C. Onder deze om-standigheden zou het toe-passen van een rookgascon-densor verantwoord kunnen zijn. Een eerste voorwaarde, bij gebruik van een conden-sor, is echter dat de warm-te-afgifte van de buizen ge-lijk kan zijn aan de warmte-opname van de condensor. De verhouding is echter omgekeerd evenredig. Naar-mate de watertemperatuur lager zal zijn des te hoger wordt de warmte-opname in de condensor, echter des te lager wordt de warmte-afgifte van de buizen. Berekeningen wijzen uit dat, voor een hoog condensor-rendement, de watertempe-ratuur niet hoger moet zijn dan 30°C intrede- en 40°C uittredetemperatuur. Bij de-ze temperatuur kan de op-name in een zogenaamde „enkele" condensor met groot VO groter zijn dan de 2 buizen per kap kunnen afge-ven. Gevolg zou zijn dat een nieuw evenwicht ontstaat met hogere watertempera-tuur waardoor de buizen een hogere afgifte hebben maar de condensor een lagere opname = minder besparing, kan leveren. Om met de om-standigheden, als bij sys-teem 3, te komen tot optima-le besparing zal het toepas-sen van een zogenaamde Combi-condensor noodza-kelijk zijn.

Dit apparaat bestaat uit twee afzonderlijke gedeelten. Op beide delen (secties) kunnen afzonderlijke verwarmings-netten worden aangeslo-ten. Als we het retour-water van de primaire ver-warming = buisrailsysteem, door de eerste sectie voeden voordat dit naar de ketel gaat dan kunnen we in dit gedeel-te (1 e sectie) 40-55 % van de totale condensorcapaciteit benutten, afhankelijk van branderstand (capaciteit) en invoerende retourwater-temperatuur. Op het andere gedeelte (2e sectie) wordt het bovennet (2 buizen per kap) aangesloten. De in dit gedeelte gewonnen warmte is circa 60-45 % van de tota-le condensorcapaciteit. Dit kan met lage watertempera-turen worden afgegeven door het bovennet =

secun-daire verwarming. Naarma-te een groNaarma-ter percentage van de totale condensorcapaci-teit benut wordt in de pri-maire verwarming, des te minder is de opname in de tweede sectie. Het gevolg is dat het bovennet met steeds lagere watertemperatuur kan functioneren. Onder die omstandigheden is het hoogste rendement verze-kerd. Een meerprijs van een Combi-condensor is, onder deze omstandigheden, ten volle verantwoord.

ENKELE PRAKTISCHE PUNTEN

Bij het buisrailsysteem mag tijdens rijden met de wa-gens geen hinder worden ondervonden van obstakels. Ontluchtings- en aftapmo-gelijkheid moeten evenwel op elke sträng aanwezig zijn. Deze mogen niet uitsteken aan de buiszijde waar de wielflenzen tegen de buis glijden. Uitsteken aan de an-dere zijde (zogenaamde bin-nenzijde) van de buis zal be-tekenen dat ontluchtings-buisjes binnen in de buis moeten doorlopen tot aan de bovenzijde. Bij gebruik van koppelingen is reeds ver-meld dat de draadverbindin-gen tussen de buis en koppe-ling dienen te worden afge-last. Indien slangen worden gebruikt voor flexibele ver-binding tussen buis en hoofdleiding dan moet de slang op een deugdelijke manier aan de buis worden bevestigd om afschuiven te voorkomen. Op een gladde buis zal dat, vooral bij hogere watertemperatuur en hoge-re druk, snel het geval zijn. Een goede manier is om aan de buis een pijpnippel met buitendraad te lassen, de slang over dit draad-gedeel-te draad-gedeel-te schuiven en daarop een slangenklem vast te zetten. Afschuiven is dan uitgeslo-ten.

Een andere methode is een verdikking op de buis aan te brengen (lassen), de slang over de verdikking te schui-ven en de slangenklem ach-ter de verdikking aan te brengen. Daar veelal slan-gen zullen worden gebruikt met een kleinere diameter dan 51 mm is de eerste

(12)

thode: draadeind aan buis, waarschijnlijk het meest aan te bevelen. Door de juiste maat te kiezen kan tegelijk een verloop worden verkregen tussen buisdia-meter en slangdiabuisdia-meter. Ook kunnen koperen koppe-lingen worden gebruikt om de slang respectievelijk aan de buis en hoofdleiding te bevestigen. Deze methode zal meer investering vergen. Erg belangrijk is dat de slangdikte aangepast is aan de koppeling. Uit de koppe-ling glijden is anders niet denkbeeldig. Bij verwar-mingssystemen onder over-druk, heetwater, is het ge-bruik van koppelingen aan de slangen af te raden.

HOOFDSTUK4

Buisrailwagens

Th. de Groot

De buisrailwagens

vormen een

belang-rijk onderdeel in het

buisrailsysteem. In

dit hoofdstuk vindt

u beschrijvingen van

vijf merken wagens.

Er wordt ook

aan-dacht besteed aan

accu's,

wieluitvoe-ringen,

onderhouds-werkzaamheden en

de toepassingen van

diverse wagens.

Aan het eind van het

hoofdstuk staat een

opsomming van alle

eisen, die aan een

ideale

buisrailwa-gen moeten worden

gesteld.

Er zijn twee groepen buis-railwagens: duwwagens en elektrisch aangedreven wa-gens. Beide rijden over ver-warmingsbuizen.'We zullen vijf merken buisrailwagens bespreken: HaWé, Van Den Berg, Intransit, Smit en Vol-lebregt. Dit wil niet zeggen dat er niet meer merken zijn. Er bestaan nogal wat eigen maaksels.

Uiterlijk lijken de wagens min of meer op elkaar. Een uitzondering is de wagen (het tweede type) van Smit, die speciaal geconstrueerd is voor de paprika- en de aubergineteelt. Duwkarren hebben slechts met elkaar gemeen dat ze vier wielen hebben en een vlak laadvlak. Ze zijn meestal gemaakt in overeenstemming met de teelt, oogsthoeveelheid en de persoonlijke eisen van de tuinder. We weten aan de hand van het totaal aantal verkochte wagens dat er

on-De duwwagen, de eenvou-digste vorm van een buisrail-wagen

geveer 40bedrijven met een buisrailsysteem zijn uitge-rust.

BASISPRINCIPES VAN DEELEKTROWAGEN

De basisonderdelen van een elektrowagen zijn: accu — motor — vertragingskast — wielen, (tek. 1) De elek-tromotor trekt de stroom uit de accu en afhankelijk van de soort motor kan dit wel variëren tussen 1 en 10 am-père. Deze stroom is bepa-lend voor de ontlaadtijd. De ontlaadtijd is de tijd die no-dig is om de accu door het verbruik te ontladen. Bij voorbeeld: een accu met een capaciteit van 100 ampère per uur en een motor met een stroomverbruik van 10 ampère heeft een ontlaad-tijd van 10 uren. (Verliezen buiten beschouwing

gela-ten). Dus na 10 uur moet de accu weer opgeladen wor-den. Verbruikt de motor daarentegen 2,5 ampère, dan moet de accu pas na 40 uren worden opgeladen. We kunnen, zoals in de prak-tijk blijkt, de wagens naar ontlaadtijd in deze twee groepen indelen (een ont-laadtijd van resp. 40 en 10 uur). In alle gevallen is de spanning van de accu's 24 volt. Theoretisch betekent dit dat de wagens met een laag stroomverbruik een laag motorvermogen le-veren. Immers: volt x ampè-re = watt (= vermogen). De opgenomen stroom zal niet volledig in asvermogen wor-den omgezet, omdat een deel van de stroom ten ge-volge van de ohmse weer-stand in warmte wordt om-gezet. (Ohmse weerstand van de rotor- en/of van de rotor-en/of statorwikkeling). Het rendement van de elek-tromotor bepaalt de mate waarin de elektrische

ener-•motorkar)

—k\ \

vertragingskasf^p^Q\ m 0 t 0 r ^Jaadvlak 1 X 1 1 l O 1 'buiswiel <L \}y \^y h wielflens ' b u i s r a i l FI TOR 1 12 (Het buisrailsysteem)

(13)

O

o

o

gie in mechanische ener-gie wordt omgezet.

Als we wrijvingsverliezen buiten beschouwing laten, kunnen we wel zeggen dat het asvermogen van de elek-tromotor nagenoeg ook het vermogen is wat door de wielen wordt geleverd. In formule kunnen we dit als

volgt uitdrukken: P = F x v

waarin P = asvermogen elektromotor (pk of kW;

1 kW = 1,36 pk); F = trek-kracht wagen; v = snelheid wagen.

Het vermogen van een elek-tromotor is af te lezen op het plaatje, dat op de motor be-hoort te zijn gemonteerd. Nu is het voor de fabrikant moeilijk om bij een gegeven vermogen de juiste trek-kracht en snelheid te bepa-len. Wel kan men de snel-heid beïnvloeden door de juiste overbrengingen en wieldiameters te gebruiken. Dit resulteert dan in een be-paalde trekkracht. Als nu het motorvermogen constant is kunnen we door de wieldia-meterte veranderen een an-dere snelheid krijgen. Dit houdt echter ook in dat de trekkracht verandert. (Een hogere snelheid geeft een lagere trekkracht.)

Belangrijk is ook de karakte-ristiek van de elektromotor. Er zijn motoren die een constant toerental leveren bij toenemende belasting, maar er zijn er ook waarbij het toerental daalt bij toene-mende belasting. Nu kan de fabrikant het vermogen van de elektromotor zo bereke-nen dat deze altijd voldoen-de trekkracht heeft. Een an-dere mogelijkheid is een motor te nemen die pas ex-tra vermogen levert als de wagen meer trekkracht no-dig heeft. Hierbij moet men wel oppassen dat bepaalde grenswaarden niet worden overschreden, want anders verbrandt de motor. De grootte van de trekkracht is bepalend voor een stabiel snelheidsverloop. Wanneer er voldoende trekkracht „aanwezig" is, zal de wagen weinig hinder hebben van extra optredende weerstan-den zoals variatie van de hellingshoek, bladvuil of an-dere obstakels,

ongelijklig-De snelheid van de wagen moet goed te regelen zijn on-der diverse werkomstandighe-den

gende buizen en een toene-mend gewicht op de wagen. Het hangt van de karak-teristiek en vermogen van de elektromotor af of deze trekkracht aanwezig is in overmaat of juist voldoen-de.

We constateren in de prak-tijk het volgende:

a. De wagens met een ge-middeld stroomverbruik van 10 ampère hebben voldoen-de vermogen. Doordat ze over het algemeen een over-schot aan trekkracht hebben nemen ze kleine hindernis-sen met gemak, zonder dat de snelheid terugloopt. b. De wagens met een rela-tief laag stroomgebruik en dus een laag vermogen zijn voor de meest voorkomende werkzaamheden ook te ge-bruiken. Wanneer deze wa-gens veel weerstanden on-dervinden zal de snelheid iets teruglopen, maar is de wagen uitgerust met een elektromotor die dit extra vereiste vermogen wel kan leveren op zo'n moment, dan zal de snelheid zich weer herstellen. Ondervindt men tijdens het rijden veel weerstanden, dan kan dit een instabiel rijden tot ge-volg hebben. Wagens die bij optredende weerstanden

geen extra vermogen kun-nen leveren, krijgen dan een groot snelheidsverlies. Een duidelijker beoordeling is niette geven. Bijeen grote toename in gebruik van elektrowagens zal een gebruikswaarde-onderzoek door het IMAG zeker zinvol zijn.

HETSCHAKELEN

Bij alle wagens is de snel-heid instelbaar door middel van schakelaars die op de motorkap of op een stan-daard zijn gemonteerd. Om nu tijdens de werkzaamhe-den de motor uit te kunnen zetten, heeft men daartoe contactschakelaars aan een snoer gemaakt. Deze zgn. voetschakelaars kan men „overal" neerleggen en zit-tendofstaand bedienen. De voetschakelaars zijn er in twee types, namelijk scha-kelaars waarbij men voort-durend de voet op de scha-kelaar moet zetten, wil de wagen blijven rijden; het tweede type schakelaar moet even contact maken om de wagen te laten rijden en opnieuw contact maken om hem weer te laten stop-pen. Een voordeel van het eerste type is dat wanneer men van de wagen stapt, de wagen ook direkt stopt; in dezelfde situatie zal het tweede type door blijven rij-den met het risico dat de wa-gen door de gevel rijdt. Het

eerste type heeft als nadeel dat op den duur verkramping optreedt, maar daar staat te-genover dat men sneller de wagen aan- en afzetten kan. Vaak is bij wagens met zo'n schakelaar ook een perma-nente schakelaar op het pa-neel gemonteerd, waarmee men de voetschakelaar bui-ten werking stelt en de wa-gen toch blijft rijden. Het tweede type voetschakelaar heeft het voordeel dat men zich gemakkelijk op de wa-gen kan verplaatsen. Voorts hebben alle wagens een eenvoudige schakelaar waarmee de draairichting van de wielen kan worden veranderd om voor- en ach-teruit te rijden. In het alge-meen kan gezegd worden dat de kwaliteit van de scha-kelaars en de elektrische aansluitingen nogal te wen-sen overlaat. Bij de con-structie van het elektrisch gedeelte moet men toch rekening houden met zeer zware omstandigheden.

SNELHEIDSREGELING

De snelheid kan mecha-nisch of elektromecha-nisch gere-geld worden. Mechanisch is veranderen van snelheid mogelijk door het verleggen van een V-snaar over enkele poelies; een dergelijke ma-nier levert ten hoogste drie variaties op. Meer variaties kunnen we bereiken door gebruik te maken van een variomatic of wrijvingswie-len. Binnen bepaalde gren-zen is elke gewenste snel-heid instelbaar. Daarbij heb-ben de wrijvingswielen als nadeel dat er nogal wat ver-mogen verloren gaat. Deze mechanische regelingen ko-men we in de praktijk tegen en ze hebben als nadeel dat ze tijdens het rijden moeilijk bereikbaar zijn en dus nogal wat tijd vragen. Een snellere manier van snelheid regelen is via een meter op het be-dieningspaneel.

We kennen voor het regelen van het toerental de volgen-de schakelingen: a) toeren-talregeling door veldver-sterking of verzwakkking b) toerentalregeling door regeling van de ankerspan-ning

Het kenmerk van een

(14)

ling waarbij veldverzwak-king plaatsvindt is, dat er een constant vermogen be-schikbaar blijft. Dit vindt zijn oorzaak in een verlaging van het beschikbaar draaimo-ment, door de veldverzwak-king, en een tegelijkertijd toenemend toertal.

Het kenmerk van een rege-ling waarbij de ankerspan-ning varieert is dat door ver-laging van de ankerspan-ning er een kleiner draaimo-ment wordt ontwikkeld. Hierdoor daalt het toerental, maar doordat er bij een lager toerental een kleinere tegen EMK (elektromotorische kracht)wordt ontwikkeld, zal daardoor het oorspronkelij-ke draaimoment weer be-reikt worden.

Zeker zal er naar gestreefd moeten worden om schake-lingen te gebruiken die een zo groot mogelijk regelbe-reik hebben. We zien in de praktijk wat betreft het re-gelbereik grote verschillen. Maar we moeten de voor-keur geven aan schakelin-gen waarbij de ankerspan-ning wordt geregeld. En ge-zien de karakteristiek zullen zeker motoren rrtoeten wor-den gebruikt die een shunt-karakteristiek hebben. Dit wil zeggen dat het toerental constant blijft bij belaste of onbelaste toestand. Zeker als men op de wagens staat is het wenselijk dat de snel-heid constant blijft. Een ma-nierom de ankerspanning te regelen is het schakelen van weerstanden in het schema.

Het nadeel van het gebruik van weerstanden is dat een deel van het vermogen in warmte wordt omgezet. Een betere regeling is daarom het gebruik van regeltrafo's of thyristors. Dit zijn regelin-gen die vrijwel „verliesloos" plaatsvinden. Momenteel is er nog maar één merk uitge-rust met een regeltrafo. Het bedieningspaneel van de wagens van HaWé, Intransit en Van Den Berg zit aan de voorzijde van het mo-tordeksel. Als men vooral staande werkzaamheden uitvoert, is de oplossing van Vol lebregt en Smit beter. Hierbij zitten de schakelaars op een kastje dat op een stang is gemonteerd.

IETS OVER ACCU'S LOODACCU's

Een loodaccu bestaat uit een aantal cellen, die elk een spanning hebben van 2 volt. De cellen zijn door loodbrug-gen met elkaar geschakeld. In de cellen zijn loodplaten gescheiden van een lood-dioxyde plaat door isolatie-materiaal. De cellen zijn ge-vuld met verdund zwavel-zuur. Bij de ontlading wor-den looddioxyde van de positieve plaat en lood van de negatieve plaat omgezet

in loodsulfaat, waarbij zwa-velzuur verbruikt wordt en water ontstaat. Bij het laden gaat het systeem andersom. De zuurgraad is een maat voorde laadtoestand van de accu. Bij grote capaciteit

daalt de spanning. Wanneer de zuurgraad daalt tot 1,18

g/cm3 dan zal men de accu

moeten opladen. Beneden

1,14 g/cm3 is men het

verplicht. De zuurgraad kan met een densimeter of een aerometer bepaald worden. Bij laden ontstaat waterstof en zuurstof. Dit vormt het zgn. knalgas, dus altijd bij het laden de doppen van de accu halen. De spanning van een cel is 2 volt en mag niet beneden 1,8 volt komen. Alkalische accu's We beperken ons tot de nik-kel-cadmium of nikkel-ijzer-batterijen. Hierbij is kaliloog de elektrolyt. De dichtheid bedraagt 1,2 g / c m3 en verandert nauwelijks. De Tabel 1 Energierendement Stroomrendement Onderhoud Levensduur Sterkeontlading Spanning per cel Prijs Gewicht Gasontwikkeling bijladen Controle Laadtijd Alkalische accu 0,55 0,7 weinig lang niet erg laag hoog matig niet schadelijk spanning kort Loodaccu 0,7 0,9 veel matig deformatieve platen hoog gewoon zwaar corrosief soortelijke massa elektolyt lang

spanning per cel is 1 volt, dus hierbij is een dubbel aantal cellen nodig. Ze zijn niet gevoelig en kunnen lan-ge tijd onoplan-geladen blijven, terwijl dit bij loodaccu's niet langer dan 3 à 4 weken mo-gelijk is. In tabel 1 zijn ter vergelijking de eigenschap-pen van de twee types ac-cu's weergegeven.

Ontlading

We kunnen ook een onder-scheid maken in auto-ac-cu's, tractie-accu's en sta-tionaire accu's. Een eigen-schap van een auto-accu is dat de spanning aanzienlijk daalt als de accu volledig ontladen wordt, dus als gro-te hoeveelheden stroom snel onttrokken worden. Deze accu 's hebben een gro-te capacigro-teit (ongeveer 100 ampère/uur). Volledige ont-lading of overbeont-lading kan aanzienlijke beschadiging opleveren. De tractie-accu's zijn zo geconstrueerd dat grote ontladingen tegelijker-tijd kunnen plaatsvinden. Stationaire accu's zijn daar te gebruiken waar geen ho-ge stroomontladinho-gen nodig zijn. De keuze van een juiste accu zal geheel afhankelijk zijn van het merk van de wa-gen en de werkzaamheden die men wil verrichten. We zien namelijk dat de boven-genoemde typen accu's in vele gevallen toegepast worden.

Sommige wagens zijn uitge-rust met een oplader. Het opladen kan zodoende overal waar een contact-doos aanwezig is plaatsvin-den. Er zijn ook wagens die met een aparte oplader gela-den moeten worgela-den. Hier-voor moet men naar de schuur rijden of de oplader naarde wagen brengen. Het voordeel van een aparte op-lader is dat deze meerdere accu's tegelijkertijd kan op-laden.

VERPLAATSING OP HET PAD

Alle elektrowagens zijn voorzien van uitklapbare wielen. Door aan een handel

De oplader kan ook naar de wagen toe worden gebracht

(15)

Buisrailwagen met uitklapbaar wielenstel om op normale pa-den te kunnen rijpa-den

te trekken komen meestal via een mechanisme de rub-beren of stalen w i e l e n onder uit de w a g e n . Het is dan m o -gelijk om de w a g e n over het betonnen middenpad of ge-velpad te rijden. Het liefst nemen w e rubberen w i e l e n omdat deze minder herrie maken bij het rijden. Ook is het vaak het geval dat deze stalen w i e l e n plus het bijbe-horende mechanisme erg slecht onderhouden w o r -den, waardoor het uitklappen van de w i e l e n en het r i j -den moeizaam verloopt. Ook het gebruik van z w e n k w i e -len kan handig zijn. Hiermee kan men namelijk zeer korte bochten maken en het m a -noeuvreren zal een stuk ge-makkelijker gaan. De meeste wagens hebben geen z w e n k w i e l e n en kun-nen alleen maar in de leng-terichting of zijdelings verplaatst w o r d e n .

Het verplaatsen op het pad geeft ook veel moeilijkheden als er een aantal e l e k t r ó w a -gens tegelijkertijd op het pad verplaatst moeten w o r d e n . Omdat het uitklappen zwaar w e r k is (bij sommige mer-ken), is de toepassing van een verlengbare handel ze-ker handig. Het w e r k t veel gemakkelijker. Sommige tuinders met w a g e n s die elke dag weer opgeladen moeten w o r d e n , rijden de w a g e n telkens w e e r naar de schuur terug. Een oplossing voor deze situatie is natuur-lijk een aantal contactdozen in de kas te laten aanleggen.

W Ï E L U I T V O E R I N G De meeste w a g e n s zijn uit-gevoerd met buiswielen. Dat w i l zeggen buizen met aan de zijkant flenzen, (tek. 2) Aan de binnenzijde van de flens is een ring gelast, dit ter voorkoming van klemlo-pen. De wielbreedte moet voldoende zijn om de

buisva-riatie in de breedte te kun-nen opvangen. Deze variatie ontstaat door het uitzetten van de buizen. De w i e l d i a -meters variëren nogal w a t , van 5 7 m m tot 155 m m . Of de juiste diameter bij de juiste w a g e n aanwezig is, is moeilijk na te gaan. Het hangt veel af van

motorver-FIGUUR 2

n n q '

w

k l

' - '

g

" ' -

ï o 1

b u i s r a i l

7"

•flens

Als de buisrails van het pad is afgegleden, krijgt u problemen met het oprijden van de wa-gens

mogen, vertragingskast, slip en snelheid. Buizen en w i e -len met een grote diameter hebben in ieder geval m i n -der last van op de grond lig-gend blad. De flensdiameter van de w i e l e n moet iets gro-ter zijn dan t w e e m a a l de dia-meter van de buisrail. Zo kunnen de w i e l e n op het pad goed functioneren. De buis-rail moet hiervoor op het pad geplaatst zijn. Zodra nu de w a g e n boven het pad komt grijpt de flens aan en kan men automatisch op het pad verder rijden en de volgende kap inrijden. De buisrail moet ongeveer 10 cm op het pad liggen. Als het minder is, bij voorbeeld 3 c m , dan bestaat de kans dat de bui-zen van het pad af geraken. En als de buis van het pad is, dan rijdt men het pad kapot. Een goede oplossing is om de buis op het pad te v e r a n -keren.

Er is een merk dat niet met buiswielen is uitgerust maar met vier aparte kunststof' w i e l e n . Het rijden is een stuk prettiger en de buisrail be-hoeft niet op het pad geplaatst te w o r d e n , maar t e -gen het pad. Wel moet m e n

Voor een bepaald type wagen (van den Berg) behoeven de buizen niet over het pad gelegd te worden, maar tegen het pad aan. Om het op- en afrijden te vergemakkelijken worden er plaatjes op de rails gelast. (Om het geheel zichtbaar te maken, wordt de buisrail hier wat om-hoog gehouden).

(16)

dan speciale plaatjes op de buizen lassen.

BUISLIGGING

De buizen dienen zo hori-zontaal mogelijk aangelegd te worden. Het verzakken van de buizen kan tot onno-dige complicaties leiden. Een juiste egalisatie en een beregening waarbij de grond onder de buisrail niet gedeeltelijk nat wordt zullen hiertoe veel bijdragen.

Na een grondbewerking moet men rekening houden met verzakken. Op de plaat-sen waar de balkjes liggen kan men de grond wat aanstampen. Wat betreft het buisrailsysteem is het beter om de grond niet te be-werken. (Alleen mogelijk bij monocultuur?) Er komen twee typen ondersteunin-gen voor: vierkante en ronde balkjes. Wat betreft de gronddruk is een vierkant balkje beter, maar het is lastig om er over heen te stappen en de beste oplos-sing is daarom een doorge-zaagd rond balkje, (tek. 3) Men kan de buizen om de drie meter ondersteunen mits men de wagens niet meer belast dan met 200 kg aan lading. Bij deze belas-ting zullen de buizen onge-veer 1 cm doorzakken. Heeft men wagens met een klein vermogen, dan is het beter om de buizen om de 2,5 me-ter te ondersteunen. De doorzakking is dan niet zo groot en het rijden wordt stabieler.

Als de buizen toch verzakt zijn en men wil ze ophalen, dan kan dit het beste met een eenvoudig hulpmiddel: een soort scharnierende schop die men onder de bui-zen schuift en daarmee de buizen licht.

ONDERHOUD

Een van de belangrijkste fa-cetten van onderhoud is het schoonmaken van de wa-gen. Planteresten zijn bij-zonder zuur en vreten zon-der meer in op metalen de-len. Het niet verwijderen

Dit is de juiste manier, hori-zontaal en ca. 10 cm op het hoofdpad liggend

BUISRAIL

1

van planteresten heeft een snellere slijtage tot gevolg. Controleer voordat het sei-zoen begint alle elektrische aansluitingen en maak daar waar nodig de contacten schoon. Controleer de zuurgraad van uw accu (loodaccu's) of de spanning bij alkalische accu's. De po-len moeten worden voorzien van zuurvrije vaseline. Controleer tijdens het ge-bruik regelmatig het water-peil van de accu. Indien een V-snaar op uw wagen wordt gebruikt, controleer deze dan door de snaar naar bui-ten te buigen en als hij voor vervanging in aanmerking komt, dan zijn er scheurtjes te zien. Indien de wagen is uitgerust met een ketting, moet deze worden schoon-gemaakt met gasolie en weer opnieuw worden inge-vet. Tijdens het seizoen de spanning van zowel de V-snaarals ketting regelma-tig controleren. Er zijn wa-gens die uitgerust zijn met automatische snarenspan-ners. Ten slotte: kijk alle draaiende delen goed na; een oliespuitje doet soms wonderen. Wanneer u man-kementen constateert waarschuw dan de fabri-kant, opdat de zaak tijdig gerepareerd kan worden.

WERKZAAMHEDEN

Globaal gezien houdt het on-derscheid tussen de elektro-wagen en de duwelektro-wagen verband met de werkzaam-heden. De elektrowagen wordt gebruikt voor de ge-wasverzorging en de duw-wagen merendeels voor het plukken. Hangen daarente-gen de vruchten op hoogte

1,60 m) dan wordt de elek-trowagen vaak gebruikt. In het algemeen zijn de bezwa-ren van de elektrowagen bij het plukken: snelheid te langzaam, te weinig snel-heidsvariatie, het

(17)

o

Met behulp van een „scharnie- j rende schop" kunnen verzakte '. buizen worden opgehaald

len van het fust en daar-naast het manoeuvreren van de wagens op het pad. Deze problemen hebben te maken met het merk van de wagen, de oogsthoeveel-heid per kap en de ar-beidsorganisatie. Beneden de 1,60 m wordt dus bijna in alle gevallen gebruik ge-maakt van de duwkar. Met de duwkar kan men de snel-heid aanpassen aan de hoe-veelheid vruchten per plant en de spreiding van de vruchten per plant. Toch kan mijns inziens zeker beneden de 1,60 m ook de elektrowa-gen gebruikt worden. De wagen moet eigenlijk goed regelbaar zijn. Bij de plant aangekomen moet de wa-gen direkt langzamer kun-nen lopen en tussen de plan-ten sneller. Voor het plukken is dus een direkt werkende schakelaar nodig. Eigenlijk is voor deze situatie een „gaspedaal" geschikt of een wagen die snel accelereert en snel tot stilstand komt. Opmerkelijk is dat bij twee merken de duwwagen al-leen bij het plukken gebruikt wordt als de vruchten heel erg laag hangen. Mogelijk is dus ook tijdswinst te beha-len als we de elektrowagen op de normale hoogte kun-nen gebruiken bij het pluk-ken.

Zoals al eerder gezegd wor-den de elektrowagens ge-bruikt voor de gewasver-zorgingen: bladplukken, dieven, indraaien,

touwhan-Plukken we „op hoogte", dan gebruiken we een elektrowa-gen

gen, touw lossnijden en tril-len. Veel tuinders gebruiken echter ook de duwwagen voor die werkzaamheden die vlak bij de grond gedaan moeten worden. De elektro-wagen bij de gewasverzor-ging moet een stabiele snelheid hebben en de snel-heid moet voldoende varia-bel te regelen zijn. Deze stabiele snelheid is ook nodig als de vruchten op ge-lijke hoogte en dicht bij el-kaar hangen. De wagens van Vollebregt, HaWé, Smit, Intransit en Van Den Berg zijn alle uitgevoerd met een motorkap. Op deze verho-ging van de wagen (40tot 66 cm) kan men staan om zo de hoge werkzaamheden te verrichten. Is men aan het plukken dan zal men het fust ook hoog moeten stapelen om de valhoogte van de vruchten niet te groot te la-ten zijn. Men kan ook het fust op de motorkap stapelen en zelf op een stellage gaan staan. Een aantal merken le-veren op verzoek een bijpas-sende stellage. Een stellage is beter dan op kisten te gaan staan.

De maximale hoeveelheid aan lading bedraagt onge-veer 300 kg. De wagens zijn hiervoor sterk genoeg. Bij een lading groter dan 300 kg moeten er wel meer balkjes ter ondersteuning van de buisrail geplaatst worden. Dus als men elektrowagens aanschaft waarmee men ook wil oogsten, dan zal met de benodigde fust rekening gehouden moeten worden. Uit het hoofdstuk Arbeid zal blijken dat we voor tomaten 2 tot 6 kisten nodig hebben bij een kaplengte van resp. 40 en 160 m; paprika 5 tot

20 kisten (1 kg/m2);

aubergi-ne 5 tot 20 kisten (1 kg/m2)

en komkommer 10 tot 38 kisten. Voor het oogsten zou de elektrowagen dus ge-Voor de gewasverzorging wor-den uitsluitend elektrowagens gebruikt. Hier wordt er gebruik van gemaakt voor het touw-hangen

(18)

schikt zijn voor de tomaat, paprika en aubergine. Wil men de kisten waarin de vruchten komen zo gunstig mogelijk stapelen, dan zal men dit in de breedte moe-ten doen. De breedte van de wagen wordt dan wel 60cm. Voor paprika en aubergine is dit natuurlijk een bezwaar. De breedte van de wagen is voor Smit aanleiding ge-weestom speciaal voor deze teelten een smallere wagen te ontwerpen. Op deze wa-gens kan alleen maar in de lengte worden gestapeld en ze worden daarom alleen voor de gewasverzorging gebruikt.

Bij de tomatenteelt zal een breedte-stapeling geen pro-blemen geven. Waar men de kisten op de wagen zet en waar de plukker gaat staan zal goed bekeken moeten worden, om veel verplaat-sen van kisten te voorko-men. Het beste is om aange-past fust te maken. Bij voor-beeld kisten met een breed-te aangepast aan de wagen en aan de binnenzijde be-kleed. Voor de komkommer-teelt is het buisrailsysteem ook bij het traditionele plant-systeem toepasbaar. De elektrowagen wordt hierbij niet toegepast omdat deze te smal is; men kan niet of moeilijk bij de plant komen. Bij komkommers wordt al-leen de duwwagen gebruikt en dan nog alleen bij de oogst. De afmetingen van de duwwagens zal men aan moeten passen aan de maximale hoeveelheid fust. De lengte moet ongeveer 1,50 m zijn, de breedte on-geveer 0,5 m. Voor de

kom-Tomaten uitplanten met behulp van de duwwagen

kommer moet de wagen over het algemeen groter en constructief zwaarder zijn. Het laadvlak van een duw-wagentje moet zo laag mo-gelijk zijn, want men moet er op kunnen zitten om de lage werkzaamheden te kunnen uitvoeren. In de praktijk zien we nogal wat stalen duwwa-gens. Beter zijn de wagens van aluminium, omdat hier-mee het verplaatsen naar

Er moet voldoende fust kun-nen worden meegenomen voor het oogsten. De plukker zal dan ook zelf nog goed uit de voeten moeten kunnen komen

een volgende kap veel ge-makkelijker gaat. Wat be-treft hulpmiddelen is het vermeldenswaard, dat er nogal wat tuinders draaiba-re stoelen op zowel de elek-trowagen als de duwwagen plaatsen. Ook hebben we een speciale constructie voor touw hangen gezien.

SNELHEID

Van de bekeken merken hebben we de volgende maximumsnelheden van de wagensgemeten:

Hawé 21,4 meter/minuut Van Den Berg 34,0 meter/ minuut Vollebregt 37,5 meter/mi-nuut Smit 17,6 meter/minuut (paprikawagen) Intransit 10,0 meter/minuut In het hoofdstuk Arbeid zul-len we zien dat een zinvol snelheidsgebied ligt tussen 5 en 24 meter/minuut bij de tomaat. Bij de paprika moet de snelheid te regelen zijn tussen de 0,5 en 3 meter/ minuut en dit mogen we ook aannemen voor de aubergi-ne.

Bij de komkommer mag de snelheid variëren tussen de 4,5 en 7 meter/minuut. In de praktijk liggen de grenzen ruimer, rekening houdend met persoonlijke snelheid van werken en de rij-weerstanden die door de buizen aanwezig zijn.

AANSLUITING OP ANDERE

TRANSPORTSYSTEMEN

De belangrijkste transport-systemen waarmee men te maken heeft zijn: pallets met palletheffer, pallets met vorkheftruck, pallets met trekker + hefmast, voor-raadwagen, voorraadkist met palletheffer, voorraad-kist met vorkheftruck, voor-raadkist met trekker +

hef-Storttrechter met opvoerband en transportband boven het pad gelegen

(19)

Bij een zeer breed middenpad zal het gebruik van een trans-portband èn het toepassen van het buisrailsysteem niet veel problemen geven

mast, transportband op het pad, transportband (+ trech-ter) boven het pad en ten slotte de watergoot.

We zullen hoofdzakelijk de aansluiting op deze syste-men bij de oogst bespreken. Bij het gebruik van pallets zal men het „plukfust" op de pallets moeten plaatsen en

in de schuur er weer van-af moeten halen. Dus tweemaal overzetten van het fust. Bij het verwisselen van kap kan de pallet wel eens een sta-in-de-weg zijn en als men hem niet in de weg zet, dan betekent dit dat men een eindje moet lopen om het fust weg te kunnen zetten. Bovendien moet men

Een normaal middenpad met watergoot waarbij verkorte buisrailwagentjes (Vollebregt) gebruikt worden

Op het I MAG is destijds gepro-beerd een buisrailsysteem voorde rozenteeltte realise-ren. De hoge ligging van de railsbuizen bleek een handicap

hierbij weer leeg fust meenemen. Hetzelfde geldt ook bij het gebruik van voor-raadbakken of voorraadwa-gens. De bezwaren zijn min-der bij het gebruik van duw-wagens. Deze zijn beter hanteerbaar. Een breed pad heft de problemen gedeelte-lijk op. Vooral een goede or-ganisatie is bij gebruik van elktrowagens nodig, omdat ze moeilijk te manoeuvreren zijn. Bij een niet al te breed pad van 2 meter en gegeven dat de buizen op het pad lig-gen, zal gebruik van een vorkheftruck en trekker + hef-mast goede stuurmans-kunsten vragen.

Een buisrailsysteem met een watergoot of een trans-portband geeft weer moei-lijkheden bij het oversteken van het pad, want men rijdt vaak van de ene kap via het pad naar de tegenoverlig-gende, zeker bij de gewas-verzorging. Bovendien zal er ongeveer 60 cm van de pad-breedte afgegaan voor de goot of de band. En aange-zien een wagen ongeveer

1,50 meter lang is, zou er een pad van 4 meter aanwe-zig moeten zijn. Een transportsysteem met band of goot komt dan beter tot zijn recht bij een gevelpad. Een voordeel van band of goot is, dat het fust daar waar het van de wagen uit het pad komt geleegd kan worden. Qua

ruimtebenut-ting heeft een transportband boven het pad voordelen, maar men moet wel naar de trechter lopen om het fust te legen.

HET BUISRAILSYSTEEM IN DE BLOEMENTEELT

Het buisrailsysteem in de bloemen en met name in de rozenteelt heeft nog geen opgang gemaakt. Als we dit systeem vergelijken met het buisrailsysteem in de groen-teteelt, dan zien we dat de buizen nogal hoog boven de grond liggen (15 cm). Wan-neer men hierbij ook de bui-zen op de grond zou leggen (op ca. 5 cm) en op het pad dan kunnen ook duwwagens en mogelijk elektrowagens gebruikt worden. Bij over-schakeling van groenten naar bloemen zal het buis-railsysteem technisch zien weinig problemen ge-ven; het is immers mogelijk de buizen „overal" op te hangen.

HOE ZIET DE IDEALE BUISRAILWAGEN ERUIT?

Een ideale buisrailwagen zou men slechts één keer per week moeten opladen. Het aantal accu's, stroom-verbruik en accucapaciteit zullen hiervoor de criteria zijn. Voorts dient een vertra-gingskast overbodig te zijn, dit geeft onnodige overbren-gingen en verliezen. De wa-gen moet voldoende trek-kracht hebben om extra weerstand te kunnen over-winnen. Een schakelpaneel op werkhoogte verdient de voorkeur. De soort voetscha-kelaar moet afhankelijk van

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zorg er tijdens het inschuiven voor dat de contacten op het elektrisch gereedschap of op de lader in de voorziene contact- groeven op de accu lopen en dat de zijdelingse geleidingen

• Als er een fout optreedt wanneer de accu wordt ontladen of opgeladen, gebruik de accu dan niet meer en raadpleeg de gebruikershandleiding.. Als u twijfelt, kunt u contact

Un sandwich se fait avec deux tranches de pain et des ingrédients entre celles-ci pour garnir.. Toutes sortes de pain pour sandwich peuvent

- Het wordt aanbevolen dat deze slijpmachine voor snijcilinders van kooimaaiers zijn eigen permanente voedingsaansluiting heeft op het stroomdistributiepaneel, zonder andere

Exogrit PACE Accu zaagbladen Speciale zaagbladen, ontwikkeld om het hoge koppel en de toeren van de K1 PACE doorslijper optimaal om te zetten in zaagvermogen. Verkrijgbaar in

Onze nieuwe accu schaaf DKP181 is voorzien van AWS, wat staat voor Auto-start Wireless System.. Met dit systeem maak je een draadloze verbinding tussen je accu machine en

1) Vul de fles na elk gebruik en voor langdurige opslag met wat schoon water en laat dat door de sproeier lopen, zodat het resterende desinfecterende middel of de chemicaliën uit

Lood kan echter schadelijk zijn voor de gezondheid van ongeboren baby's, zuigelingen en jonge kinderen.. Tot die tijd adviseren wij de gezondheidsadviezen van uw GGD