Proeftoets Haags Studiepunt
EC – 3HV – ELEMENTAIRE ECONOMIE: H6,7,9,11 – MM
1. Zet de volgende gegevens in een balans Gebouwen €280.000 Inventaris €23.000 Eigen Vermogen €155.000 Crediteuren €38.000 Kas €2.000 Bankkrediet €12.000 Voorraden €60.000 Hypotheeklening €160.000
2. Wat gebeurt er met het eigen vermogen in de volgende gevallen: a. Een debiteur betaalt zijn rekening van €1000 via de postbankrekening
b. Een rijwielhandelaar verkoopt fietsen op rekening voor €10.000. De fietsen waren ingekocht voor €7.000.
c. Een ondernemer koopt nieuwe producten van de fabrikant op rekening voor €3.000.
3. Een kaasboer heeft in 2009 een omzet gedraaid van €230.000. De inkoopwaarde was 53% van de omzet. De bedrijfskosten bedroegen in 2009 €125.000.
a. Bereken de brutowinst in euro´s. b. Bereken de bruto winstmarge. c. Bereken de nettowinst.
4. Een timmerfabriek maakt kasten. Over het jaar 2009 zijn de volgende kosten bekend. totale variabele kosten €50.000
totale constante kosten €60.000 aantal kasten 350 stuks
a. Geef een voorbeeld van variabele kosten van de fabriek b. Geef een voorbeeld van constante kosten van de fabriek c. Bereken de kostprijs per kast
5. Bedrijf A verwacht een product te kunnen verkopen voor €30 per stuk. De variabele kosten bedragen €12,50 per stuk. De constante kosten worden begroot op €25.000.
Bedrijf B verwacht een product te kunnen verkopen voor €25 per stuk. De variabele kosten bedragen €10 per stuk. De constante kosten worden begroot op €20.000.
Proeftoets Haags Studiepunt
EC – 3HV – ELEMENTAIRE ECONOMIE: H6,7,9,11 –
ANTWOORDEN
1. Datum Debet Credit Gebouwen €280.000 Inventaris 23.000 Kas 2.000 Voorraden 60.000 Eigen vermogen €155.000 Crediteuren 38.000 Bankkrediet 12.000 Hypotheeklening 160.000 Totaal 365.000, - Totaal 365.000,- 2a. Bezitting postbank stijgt, maar debiteuren daalt = vermogen blijft gelijkb. Er wordt winst gemaakt, zonder dat de schulden veranderen = vermogen stijgt c. De voorraden stijgen, maar de schuld ook = vermogen blijft gelijk
3a. brutowinst is 0,47 x 230.000 = €108.100 b. 47%
c. 108.100 – 125.000 = een verlies van 16.900 euro 4a. grondstoffen voor de kasten, bv. hout
b. huur van het fabriekspand
c. kostprijs = 50.000 + 60.000 = 110.000 / 350 = €314,30 5. Break-even point bedrijf A:
30x = 12,5x + 25.000 17,5x = 25.000 x = 1428,6
Break-even point bedrijf B: 25x = 10x + 20.000 15x = 20.000 x = 1333,3
Bedrijf B heeft het meest gunstige break-even point, zij hebben een lagere afzet nodig om quitte te spelen.