Aantonen van symmetrie bij grafieken van functies
A) Lijnsymmetrie
Gegeven is een functie f met domein Df en een getal a . Het getal a hoeft niet tot Df te behoren.
De grafiek van f is lijn-symmetrisch in de lijn x=a als aan de volgende twee voorwaarden is voldaan:
I): Df is symmetrisch t.o.v. a , d.w.z. dat er voor elk getal p geldt: a+ p ligt in Df ⟺ a−p ligt in Df ;
II): voor elk getal p waarvoor a+ p in Df ligt, geldt dat f (a+ p )=f (a− p) . Vaak bestaat Df uit alle reële getallen, anders
uitgedrukt Df=R . In dit geval geldt:
de grafiek van f is lijn-symmetrisch in de lijn
x=a als voor elk getal p voldaan is aan
f (a+ p )=f (a− p) .
Zie hiernaast een voorbeeld van een grafiek die lijn-symmetrisch is.
(als p<0 , dan ligt a+ p links van a−p ).
Als speciaal geval hebben we:
de grafiek van f is lijn-symmetrisch in de y−¿ as (dus in de lijn x=0 ) als voor elk getal p voldaan is aan f ( p)=f (− p) .
Voorbeeld 1
Gegeven is de functie f ( x)=x2
−6 x +7 .
Oplossing
Voor elk getal p geldt dat f (3+ p)=(3+ p)2−6 (3+ p )+ 7
¿9+6 p+ p2−18−6 p+7=p2−2 en f (3−p )=(3− p)2−6 (3− p)+7
¿9−6 p+ p2−18+6 p+7=p2−2
¿f(3+ p) , dus de grafiek van f is lijn-symmetrisch
in de lijn x=3 .
Opmerking 1
Nadat we in het bovenstaande voorbeeld uitgerekend hebben dat f (3+ p)=p2−2 , kunnen we
sneller dan hierboven f (3−p ) bepalen. De betrekking f (3+ p)=p2−2 geldt namelijk voor elk
getal p , dus geldt ook als we p vervangen door −p .
Dit geeft dat f (3−p )=(− p)2−2= p2−2=f (3+ p) .
Deze aanpak zullen we ook in latere voorbeelden toepassen. Voorbeeld 2
Gegeven is de functie f ( x)=x4
+4 x3+4 x2−2 .
Toon aan dat de grafiek van f lijn-symmetrisch is in de lijn x=−1 . Oplossing
Voor elk getal p geldt dat f (−1+ p)=(−1+ p )4 +4 (−1+ p)3+4 (−1+ p )2−2 ¿1−4 p +6 p2−4 p3+p4+4(−1+3 p−3 p2+p3) +4
(
1−2 p + p2)
−2=p4 −2 p2−1 , dus f(−1−p)=(−p)4−2(−p)2−1= p4−2 p2−1 ¿f (−1+ p) .De grafiek van f is daarom lijn-symmetrisch in de lijn x=−1 .
Opmerking 2
Stel dat f (x) een veelterm is (constante veelvouden van machten van x bij elkaar opgeteld). Dan zal de grafiek van f lijn-symmetrisch zijn in de lijn x=a als na het uitwerken en herleiden
van f (a+ p ) alleen even machten van p voorkomen. Er volgt dan direct dat f(a− p)=f(a+ p) , want (− p)e=pe als e een even getal is.
Dit verschijnsel hebben we gezien in de voorbeelden 1 en 2. Voorbeeld 3
Gegeven is de functie f ( x)=
|
x3−3 x2+2
|
.Toon aan dat de grafiek van f lijn-symmetrisch is in de lijn x=1 . Oplossing
Voor elk getal p geldt dat
f (1+ p)=
|
(1+ p )3−3 (1+p )2+2|
=|
1+3 p+3 p2+p3−3−6 p−3 p2+2|
|
p3−3 p|
, dus f (1− p )=|
(−p)3−3(− p)|
=|
(−1)( p3−3 p)|
=|
p3−3 p|
=f (1+ p ) . De grafiek van f is daarom lijn-symmetrisch in de lijn x=1 .Voorbeeld 4
Gegeven is de functie f ( x)=
√
4 x−x2.Toon aan dat de grafiek van f lijn-symmetrisch is in de lijn x=2 . Oplossing
We bepalen eerst het domein van f .
Er moet gelden dat 4 x −x2≥ 0 , x(4−x)≥ 0 , dus
symmetrisch t.o.v. het getal 2. We merken op dat 2+ p juist dan tot Df behoort als −2≤ p ≤2 .
Voor elk getal p , met −2≤ p≤2 , geldt dat f (2+ p)=
√
4 (2+ p)−(2+ p )2¿
√
8+4 p−4−4 p− p2=√
4− p2 , dus f(2− p)=√
4−(− p)2=√
4− p2=f(2+ p) .De grafiek van f is derhalve lijn-symmetrisch in de lijn x=2 . Opmerking
De grafiek van f in voorbeeld 4 is een halve cirkel. Dit is als volgt in te zien. Stel y=
√
4 x−x2 . Kwadrateren geeft dat y2=4 x−x2 , dus x2−4 x + y2=0 , oftewel
(x−2)2+y2=4 . Dit stelt, zoals bekend, een cirkel voor met middelpunt M (2, 0) en straal 2. De punten van de grafiek van f vormen de bovenste helft van deze cirkel omdat
y=
√
4 x−x2≥ 0 .Voorbeeld 5
Gegeven is de functie f(x)=sin(x) .
Toon aan dat de grafiek van f lijn-symmetrisch is in de lijn x=12π .
Oplossing
Voor elk getal p geldt dat f
(
1 2π + p)
=sin(
1 2π +p)
¿sin(
π −(
1 2π + p)
)
=sin(
1 2π− p)
¿f(
12π −p
)
, dus de grafiek van f islijn-symmetrisch in de lijn x=12π .
Voorbeeld 6
Gegeven is de functie f ( x)=sin ( x)+cos (x) .
Toon aan dat de grafiek van f lijn-symmetrisch is in de lijn x=1 4π .
Methode 1
Voor elk getal p geldt dat f
(
14π + p)
=sin(
1 4 π +p)
+cos (
1 4π + p)
¿cos(
1 2π −(
1 4 π + p)
)
+sin (
1 2π−(
1 4 π +p)
)
¿cos(
1 4π − p)
+sin(
1 4 π− p)
=f(
1 4 π− p)
, dus de grafiek van f is lijn-symmetrisch in de lijnx=14π .
Methode 2
M.b.v. de eigenschappen
sin ( A +B)=sin ( A )cos ( B)+cos ( A ) sin (B) en cos ( A+B)=cos( A )cos (B )−sin ( A ) sin (B) vinden we dat f
(
1 4π + p)
=sin(
1 4 π +p)
+cos (
1 4π + p)
¿sin(
1 4π)
cos ( p )+cos(
1 4π)
sin ( p )+cos(
1 4 π)
cos ( p )−sin(
1 4π)
sin ( p) ¿1 2√
2 ∙ cos ( p)+ 1 2√
2 ∙ sin ( p )+ 1 2√
2 ∙ cos ( p )− 12
√
2∙ sin ( p)=√
2 ∙cos ( p ) , dus (− p)=¿√
2 ∙cos ( p )=f(
14π+ p
)
f
(
14π− p
)
=√
2 ∙cos¿.
De grafiek van f is daarom lijn-symmetrisch in de lijn x=1 4π . Methode 3
M.b.v. de eigenschap cos( A−B )=cos( A )cos (B)+sin ( A )sin (B) blijkt dat f ( x)=
√
2 ∙cos(
x−14 π
)
. De grafiek van de functie y=√
2 ∙cos (x ) is symmetrisch in de y−¿ as (omdat cos( A)=cos (− A) ), dus (translatie!) de grafiek van f is lijn-symmetrisch in de lijnx=1
4π . Voorbeeld 7
Gegeven is de functie f ( x)=cos2
(x )+cos (4 x) .
Toon aan dat de grafiek van f lijn-symmetrisch is in de lijn x=π . Oplossing
Voor elk getal p geldt dat
cos( π + p)=cos(π − p)(¿−cos ( p)) en cos
(
4 ( π +p ))
=cos (4 π +4 p)=cos (4 p)¿cos (−4 p)=cos (4 π−4 p)=cos (4 (π −p )) . Door het kwadraat van de eerste betrekking op te tellen bij de tweede vinden we:
f ( π + p)=f (π − p) .
De grafiek van f is daarom lijn-symmetrisch in
de lijn x=π . Voorbeeld 8
Gegeven is de functie f ( x)=sin (x )∙ sin (3 x ) .
Toon aan dat de grafiek van f lijn-symmetrisch is in de lijn x=1 2π . Oplossing
Voor elk getal p geldt dat f
(
12π + p)
=sin(
1 2π +p)
∙ sin(
3(
1 2π + p)
)
¿cos ( p)∙ sin(
3 2π +3 p)
¿cos ( p) ∙sin(
3 p− 1 2π)
¿cos ( p) ∙−sin(
1 2π −3 p)
=−cos ( p) ∙cos (3 p) , dus f(
12π − p)
=−cos (− p )∙ cos (3(− p))( p)∙ cos (3 p)=¿f
(
1 2π + p)
¿−cos¿.
De grafiek van f is daarom lijn-symmetrisch in de lijn x=π . Voorbeeld 9
Gegeven is de functie f ( x)=2
√
|x−4|−2 .Oplossing
We bepalen eerst het domein Df van f . Er moet gelden dat |x−4|−2≥ 0 , |x−4|≥ 2 , dus Df: x ≤ 2∨ x ≥ 6 . We merken op dat Df symmetrisch is t.o.v. het getal 4.
4 + p behoort tot Df⟺
|
p|
≥ 2 . Voor elk getal p , met |p|≥ 2 , geldt: f ( 4+ p)=2√
|
4+ p−4|
−2¿2
√
|p|−2 , dusf ( 4− p)=2
√
|
−p|
−2=2√
|
p|
−2¿f(4+ p) .
De grafiek van f is daarom lijn-symmetrisch in de lijn x=4 .
B) Puntsymmetrie
Gegeven is een functie f met domein Df en een punt A (a ,b) . Het punt A hoeft niet op de grafiek van
f te liggen. De grafiek van f is punt-symmetrisch t.o.v. het punt A (a ,b) als aan de volgende twee voorwaarden is voldaan:
I): Df is symmetrisch t.o.v. a , d.w.z. dat er voor elk getal p geldt: a+ p ligt in Df ⟺ a−p ligt in Df ;
II): voor elk getal p waarvoor a+ p in Df ligt, geldt dat f (a+ p )+f (a− p)=2 b (*). De betrekking (*) betekent dat b het gemiddelde is van de getallen f (a+ p ) en f (a− p) . Vaak bestaat Df uit alle reële getallen,
anders uitgedrukt Df=R .
In dit geval geldt:
de grafiek van f is punt-symmetrisch t.o.v.
het punt A (a ,b) als voor elk getal p geldt
dat f (a+ p )+f (a− p)=2 b .
Zie hiernaast een voorbeeld van een grafiek die punt-symmetrisch is
(als p<0 , dan ligt a+ p links van
a−p ).
Als speciaal geval hebben we:
de grafiek van f is punt-symmetrisch in de oorsprong O(0, 0) als voor elk getal p geldt dat
Voorbeeld 10
Gegeven is de functie f ( x)=x3
−3 x2 .
Toon aan dat de grafiek van f punt-symmetrisch is t.o.v. het punt (1 ,−2) . Oplossing
Voor elk getal p geldt dat f(1+ p)=(1+ p)3−3(1+ p)2
¿1+3 p+3 p2+p3−3
(
1+2 p+ p2)
¿−2−3 p+ p3 , dus f(1− p)=−2−3(−p)+(−p)3=−2+3 p− p3 .Er volgt dat
f (1+ p)+f (1−p )=
(
−2−3 p +p3)
+(
−2+3 p− p3)
¿−4=2 ∙−2 , dus de grafiek van f is punt-symmetrisch t.o.v. het punt (1 ,−2) .
Opmerking
Het punt (1 ,−2) is het buigpunt van de grafiek van f . Algemeen kan men aantonen dat de grafiek van een
derdegraadsfunctie punt-symmetrisch is t.o.v. het buigpunt. Voorbeeld 11
Gegeven is de functie f ( x)=( x−6)
√
−20+12 x−x2+10 .Toon aan dat de grafiek van f punt-symmetrisch is t.o.v. het punt (6 , 10) . Oplossing
−20+12 x−x2≥ 0 geeft eenvoudig dat 2≤ x ≤ 10 , dus Df=
[
2,10]
. Df is symmetrisch t.o.v. het getal 6. We merken op dat 6+ p juist dan tot Df behoort als−4 ≤ p ≤ 4 . Voor elk getal p , met −4 ≤ p ≤ 4 , geldt dat
f (6+ p )=(6+ p−6)
√
−20+12 (6+ p)−(6+ p )2+10p
√
−20+72+12 p−36−12 p− p2+10= p√
16−p2+10 , dusf (6− p)=(− p)
√
16−(− p)2+10=− p√
16−p2+10 . Er volgt dat f(6+ p)+f(6−p)=20=2∙ 10 .De grafiek van f is daarom punt-symmetrisch t.o.v. het punt (6, 10) .
De puntsymmetrie is evident als we f ( x ) herschrijven als f(x)=(x−6)
√
16−(x −6)2+10 .De functie y=x
√
16−x2 is punt-symmetrisch in (0, 0) , dus (translatie!) de grafiek van f is punt-symmetrisch t.o.v. het punt (6, 10) .Voorbeeld 12
Gegeven is de functie f ( x)=3 x−5x−2 .
Toon aan dat de grafiek van f punt-symmetrisch is t.o.v. het punt (2, 3) . Oplossing
Het domein Df bestaat uit alle reële getallen,
met uitzondering van 2 , d.w.z. D ¿ f=R } . Voor elk getal p , met p≠ 0 , geldt dat
f(2+ p)=3(2+ p)−5 (p +2)−2
¿ 1+3 p p , dus f(2− p)=1+ 3(− p) (−p)
¿ −1+3 p p . Er volgt dat f (2+ p)+f (2− p)=1+3 pp +−1+3 p p ¿6 p
p ¿6=2∙ 3 , dus de grafiek van f
is
punt-symmetrisch t.o.v. het punt (2, 3) . Opmerking
Het punt (2, 3) is het snijpunt van de twee asymptoten van de grafiek van f . Algemeen geldt dat de grafiek van f ( x)=ax +b
cx +d
(c ≠0) punt-symmetrisch is t.o.v. de snijpunt
(
−d c , a c)
van de asymptoten x= −d cen y= a
c van de grafiek van f .
Voorbeeld 13 Gegeven is de functie 2+¿ 2 log
(
x−1 x +1)
f ( x )=¿ .Oplossing
We bepalen eerst het domein van f .
x−1
x+1
¿0 geeft Df: x ←1∨ x>1 . Df is symmetrisch t.o.v. het getal 0. p=0+ p behoort tot Df ⟺ p←1∨ p>1 ⟺ |p|>1 .
Voor elk getal p , met |p|>1 , geldt dat 2+¿2log
(
p−1 p+1)
f (0+ p )=f ( p)=¿ en 2+¿2log (
−p−1 −p+1)
f (0− p)=f (−p )=¿ 2−¿2log (
p−1 p+1)
2+¿2log (
p−1p+1)
=¿ ¿ ¿ . (want glog(
1 a)
=− g log (a) ). Er volgt dat 2−¿2log(
p−1p+1)
=4=2∙ 2 2+¿2log(
p−1 p+1)
+¿ f (0+ p)+f (0− p )=¿ .De grafiek van f is daarom punt-symmetrisch t.o.v. het punt (0, 2) . Voorbeeld 14
Gegeven is de functie f ( x)=1+cos (x)+sin (2 x) .
Toon aan dat de grafiek van f punt-symmetrisch is t.o.v. het punt
(
1Oplossing
Voor elk getal p geldt dat f
(
12π + p)
=1+cos(
12π + p
)
+sin(
2(
12π + p
)
)
¿1−sin ( p)+sin ( π +2 p )=1−sin ( p)−sin (2 p) , dus f(
12π − p)
=1−sin (− p)−sin (−2 p)¿1+sin ( p )+sin (2 p) . Er volgt dat
f
(
12π + p
)
+f(
12π − p
)
=2=2∙ 1 , dus de grafiek van f is punt-symmetrisch t.o.v. het punt(
12π ,1
)
. Voorbeeld 15Gegeven is de functie f ( x)=2+cos ( x)+sin (x) .
Toon aan dat de grafiek van f punt-symmetrisch is t.o.v. het punt
(
34 π ,2)
. Methode 1Voor elk getal p geldt dat f
(
3 4π + p)
=2+cos(
3 4π + p)
+sin(
3 4 π + p)
en f(
3 4π − p)
=2+cos(
3 4π − p)
+sin(
3 4 π− p)
¿2+sin(
−1 4 π + p)
+cos(
−1 4 π + p)
( cos( A)=sin
(
12π− A)
en sin ( A )=cos(
12π− A)
)
¿2−sin
(
34π + p
)
−cos(
3 4π + p)
( sin ( A )=−sin (π + A) en cos( A)=−cos (π + A) ).
Er volgt dat f
(
34π + p
)
+f(
34 π− p
)
=4=2∙ 2 , dus de grafiek van f is punt-symmetrisch t.o.v. het punt(
3Methode 2
M.b.v. de eigenschappen
sin ( A +B)=sin ( A )cos ( B)+cos ( A ) sin (B) en cos ( A+B)=cos( A )cos (B )−sin ( A ) sin (B) vinden we dat: f
(
34π + p)
=2+cos(
34π + p
)
+sin(
3 4π + p)
¿2+cos(
3 4π)
cos ( p)−sin(
3 4π)
sin ( p)+sin(
3 4π)
cos ( p )+cos(
3 4π)
sin ( p ) ¿2−1 2√
2 ∙ cos( p)− 1 2√
2 ∙ sin ( p )+ 1 2√
2 ∙ cos ( p)− 12
√
2 ∙ sin ( p )=2−√
2 ∙ sin ( p ) , dusf
(
34π − p
)
=2−√
2 ∙sin (− p )=2+√
2∙ sin ( p ) . Er volgt dat : f(
34π + p
)
+f(
34 π− p
)
=4=2∙ 2 , dus de grafiek van f is punt-symmetrisch t.o.v. het punt(
34π ,2
)
. Methode 3M.b.v. de eigenschap sin ( A−B)=sin ( A ) cos(B )−cos( A )sin (B) blijkt dat
f ( x )=2−
√
2 ∙ sin(
x−34 π
)
. De functie y=2−√
2 ∙ sin ( x) is punt-symmetrisch t.o.v. het punt (0, 2) (omdat sin(−A)=−sin(A)¿ , dus (translatie!) is de grafiek van f punt-symmetrischt.o.v. het punt
(
34 π ,2
)
. Voorbeeld 16Gegeven is de functie f ( x)=1−cos
(
14πx)
+3 cos3(
1 4 πx)
.Oplossing
Voor elk getal p geldt: f (2+ p)=1−cos
(
14π (2+p))
+3 cos3(
14π (2+ p)