• No results found

Sociaal-economische verkenning van het ruilverkavelingsgebied Obdam in Westfriesland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Sociaal-economische verkenning van het ruilverkavelingsgebied Obdam in Westfriesland"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Ir. J.M. Veldhuis

SOCIAAL-ECONOMISCHE VERKENNING VAN HET RUILVERKAVELINGSGEBIED OBDAM

IN WESTFRIESLAND

Interne Nota No. 98

Februari I965

Landbouw-Economisch Instituut - Conradkade 175 ~ 's-Gravenhage - Tel. 6l.41«6l Niet voor publikatie - nadruk verboden

(2)

INHOUDSOPGAVE

Biz. LIJST VAU BIJLAGEN

§ 1. Algemeen sociaal-economische "beschouwing 4

§ 2« Agrarisch-structurele aspecten 6 § 3. Bedrijfsstructurele aspecten 14

§ 4» Slotbeschouwingen 20

(3)

LIJST VAJST BIJLAGM

B i z ,

1. B e v o l k i n g s g r o e i 25

2. G e r e g i s t r e e r d e n n a a r "beroepsgroep 26

3 . W i j z i g i n g e n i n h e t a a n t a l g e r e g i s t r e e r d e n s i n d s i 9 6 0 2-7

4. Verdwenen geregistreerden sinds i960 28

5. N i e u w - g e r e g i s t r e e r d e n s i n d s i 9 6 0 2 9

6. Overdrachten in de periode I96O-I964 30

7. G r o n d g e b r u i k 3*1

8. A a n t a l z o o n s p e r 1 0 0 b e d r i j v e n 3 2

(4)
(5)

5

-A

ID

1

e

S

s

e

c

m

h

e

o

e

u

n

w

s o c i n g i a a l - e c o n o m i s c h e

Vrijwel het gehele gebied van de Westfriese gemeente Obdam is bij de voorbereiding van de ruilverkaveling betrokken. Van de aangrenzende gemeente Opmeer is een klein deel., de Kaagpolder, voorlopig opgenomen bij de voorborcidingsvGrkzaanüiedGn.

• ' • In Obdam neemt het aandeel van de boeren en tuinders in de totale

beroepsbevolking.zoals in zovele plattelandsgemeenten de laatste jaren geleidelijk af. Niettemin is nog meer dan de helft van alle mannen in

Obdam werkzaam in land- en tuinbouw (i960). Men mag Obdam dan ook nog als een zuiver agrarische gemeente beschouwen.

Hoewel Obdam gelegen is aan de spoorlijn van Alkmaar naar Hoorn heeft dit niet geleid tot de ontwikkeling van de gemeente in niet-agra-rische richting. Industriële werkgelegenheid van enige betekenis is niet aanwezig en zal er ook naar alle waarschijnlijkheid niet komen. De bevol-king vertoont niettemin een sterke groei (sedert 1910 relatief nog ster-ker dan die van de gehele provincie Noordholland (bijlage l)). De tot op de huidige dag voortdurende bevolkingsgroei is voornamelijk toe te schrij-ven aan de bijzonder hoge geboortencijfers in Obdam. Het huwelijksvruch't-baarheidscijfer is bijna.het hoogste van Noordholland en behoort tot de hoogste in Nederland. De bevolking in Obdam is voor 93?b rooms-katholiek.

Het is derhalve duidelijk dat de werkgelegenheid in de agrarische sector een aanzienlijke opnemingscapaciteit heeft vertoond. De ontwikke-ling van een vrij specifiek tuinbouwbedrijfstype is hiervan de oorzaak geweest. In de laatste 5 jaren begon het aantal in de land- en tuinbouw werkende mannen terug te lopen. De afvloeiing naar de industrie- en dien-stensector is dus op gang gekomen. Onderstaande cijfers vormen hiervoor een aanwijzing.

Tabel 1 M A M E L U K E

Gemeente Obdam

BEROEPSBEVOLKING

In procenten van de totale mannelijke beroepsbevolking 1947 | I960 Land- en tuinbouw Nijverheid Handel en verkeer Overige bedrijfs-takken 70 13 11 55 21 15 Mannelijke beroeps-bevolking

667

744

Bron; C.B.S.

Deze afvloeiing gaat vooralsnog niet gepaard met een groot vertrek (migratie) uit de gemeente. Dit betekent dat een belangrijke groep

(6)

pendelaars is ontstaan. 2jfo van de mannelijke "beroepsbevolking werkte .in i960 buiten de woongemeente 5 bij de vrouwelijke beroepsbevolking was

dit percentage nog veel hoger, nl. 48$: een bevestiging ran de zeer een-zijdige agrarische werkgelegenheid in Obdam. Mede .dank zij de spoorver-binding is het dagelijks heen en weer reizen naar Alkmaar en Hoorn een-voudig. De Zaanstreek, Amsterdam en de IJmond trekken ook werkkrachten uit Obdam aan. Doordat.de autobussen van bedrijven uit Amsterdam en-van de Hoogovens Obdam aandoen zal de vergroting van het aantal niet-agrariërs voortduren. Een belangrijke bijkomende omstandigheid hierbij is dat het

tuinbouwbedrijf dat zich in Obdam heeft ontwikkeld, waarover later meer, van. dien. aard is dat een combinatie van een klein bedrijf met een 5-d.aag-se werkweek bij de Hoogovens, dan wel los5-d.aag-se 5-d.aag-seizoenarbeid b.v. in de win-ter in de havens van Amswin-terdam zeer wel tot de mogelijkheden behoort. Ver-scheidene tuinders doen dit en hebben dit gedaan. Bij velen is een derge-.lijke combinatie een fase in de ontwikkeling? permanent is de combinatie

meestal niet.

§ 2. A g. r a r i s c h - s t r u c t u r e l e a s p e c t e n Het ruilvûrkavelingsgebied—in voorberaiding-Obdam g-renst-in' het zuiden aan het in 1963 gereedgekomen blok Hensbroek. Zowel in Hens-broek als in Obdam is de tuinbouw een belangrijke bedrijfstak naast de veehouderij. Het ligt enigszins voor de hand de beschouwing van de agra-rische structuur te beginnen met een vergelijking tussen deze beide dor-pen. Uit de hiervoor ten dienste staande C.B.S.-tellingen voor de gehele gemeente 1) blijkt dat het aantal tuinders in Obdam veel groter is dan het aantal veehouders, terwijl in Hensbroek beide groepen ongeveer even sterk zijn. Obdam mag met recht een tuinbouwcentrum genoemd worden.

Tabel 2 ONTWIKKELING AANTAL GRONDGEBRUIKERS

Veehouders

Tuinders

Landarbeiders

Niet-agrariërs

Brons C.B.S.

In procenten van het

totaal-aantal grondgebruikers

gemeente

1947 ! 1955

24 23

68 73

0 1

8 3

Obdam

I 1959

20

59

12

9

gemeente Hensbroek

I947 | I955 | I959

31 39 42

56 52 42

1

4 5

12 5 11

1) Beide gemeenten omvatten behalve de hoofddorpen elk ongeveer de helf.t van de polder Wogmeer, die buiten de ruilverkavelingen valt en een afwijkende structuur heeft. De C.B,S.-cijfers voor de gehele gemeenten zijn hierdoor uiteraard beïnvloed.

(7)

7

-Dat de tuinbouw in Obdam ook van oudere datum is dan in Hensbroek blijkt uit tabel 3, die voorts laat zien dat in Obdam het accent in veel ster-kere mate dan in Hensbroek op de bloembollenteelt ligt.

Tabel 3 1921

1.930

1939

1950

1953

1955

i960

1963

^meent bouw-land 295 41 IO6 90 73 71 45 26 gras-land 843 716 767 738 776 752 727 741 ONTWIKKELINGVAN Oppervlakte e Obdam jgroen-jten jenz. . 368 244 277 257 215 175 201 bloem-bollen enz. » 12 50 81 86 127 154 155 r HET GRONDGEBRUIK cultuurgrond totaal 1138 1137 II67 1186 II92 II65 1101 1123 in ha gemeente Hensbroek bouw-land 229 188 94 101 90 85 61 59 gras-land 618 659 610 557 574 550 553 580 groen-ten enz. c

1

100 I40 138 124 70 96 bloem-bollen enz. • -10

5

9

14 21 33 totaal 847 848 814 803 811 773 705 768 ïron; C.B.S.

Ten aanzien van tabel 2 dient nog te worden gewezen op de vrij ster-ke toeneming die de laatste jaren is opgetreden in het aantal "bedrijven" van landarbeiders en niet-agrariërs. In bijna alle Noordhollandse tuin-bouwgebieden zien wij dit verschijnsel. Het is voor een deel te verklaren uit de toeneming van de bollenteelt als bijverdienste door tuin- en ande-re arbeiders, doch vooral doordat tuinderszoons op eigen naam en/of ande- reke-ning bollenland betelen. Hierop komen wij nog nader terug.

De vergelijking tussen Obdam en Hensbroek kan worden voltooid door de ontwikkeling van de gemiddelde bedrijfsgrootte 1) te bezien (tabel 4)» Deze cijfers wijzen eveneens op een veel duidelijker tuinbouwontwikke-ling in Obdam dan in Hensbroek.

Tabel 4 ONTWIKKELING VAN DE GEMIDDELDE BEDRIJFSGROOTTE

1910 1921

1930

1950

1955

1959

Gemiddelde van bedrij alle grondgeb gemeente Obdam 8,2 6,0 7,0 5,0 4,5 3,8 fsgrootte in ha ruikers gemeente Hensbroek 6,2 5,0 5,1 4,8 4,8 4,7 Brons C.B.S.

1) Een onderscheid tussen veehouderij- en tuindersbedrijven is hierbij niet mogelijk.

(8)

Hoewel dus op het eerste gezicht een zekere overeenkomst tussen de agrarische structuur in beide gemeenten lijkt te bestaan komt toch bij:nadere beschouwing het specifieke tuinbouwkarakter in Obdam veel duidelijke? naar voren dan in Hensbroek.

Bepalen wij ons nu tot het in voorbereiding zijnde ruilverkave-lingsblok Obdam. In 1964 bleken er in dit gebied 242 geregistreerden te wonen, waarvan slechts 3 die geen cultuurgrond in gebruik hadden. In de Kaagpolder en langs de Lutkedijk (aan beide zijden) woonden 28 geregistreerden en in Spierdijk en Zandwerven (d.w.z. langs de gehele oostelijke grens van het blok).21 geregistreerden. De overige 193 woon-den langs de Dorpsstraat en in de kom van Obdam, alsmede enkelen langs de Obdammerdijk (de westelijke begrenzing van de polder) 1). Wanneer de geregistreerden onderscheiden worden in tuinders en veehouders blijken er van de laatstgenoemden relatief meer in de Kaagpolder, Zandwerven en Spierdijk te wonen dan in Obdam. De meeste in Obdam wonende veehouders zijn gevestigd langs het zuidelijke eind van de Dorpsstraat. (Zie bij-lage 2.)

Bij de gebruikelijke indeling van de geregistreerden in beroepsgroe-pen blijkt dat een betrekkelijk groot aantal zoons van tuinders en vee-houders in de registratie is opgenomen. In vele gevallen beschikken zij

over erkenning en teeltrechten voor de bollenteelt, doch werken zij ge-woon mee in het ouderlijke bedrijf. De z.g. A- en B-groep is nader

ver-deeld in veehouderij-, tuinders- en gemengde bedrijven 2 ) . Het resultaat van deze indelingen is in de hiernavolgende tabel neergelegd.

Tabel 5 AANTAL GEREGISTREERDEN NAAR BEROEPSGROEP

Beroepsgroep Aantal geregis treerden A en B Tuinders Veehouders Gemengde bedrijven Afzonderlijk geregistreerde zoons van tuinders en veehouders Tuin- en landarbeiders

Agrarisch verwante beroepen Verzorgende beroepen

/ Fabrieks- bouwvak- en

trans-D Spec. portarbeiders Overigen Rustende tuinders Rustende veehouders Overige gepensioneerden Pluimveehouder 116 40 10 23 10 9 3 12 2 12 3 1 1 Totaalaantal geregistreerden 242

Brons L.E.I., Landbouwtellingformulieren 1964.

1) Volgens de door de C.D. uitgevoerde grondgebruikersregistratie, die uitsluitend betrekking had op de polder Obdam, woonden er in de polder Obdam 138 grondgebruikers, terwijl 32 grondgebruikers met grond in de polder buiten het poldergebied woonden.

(9)

9

-Vier jaar geleden waren er in het ruilverkavelingsgebied 241 gere-gistreerden woonachtige op het eerste gezicht dus geen verandering van "betekenis. Het "blijkt echter dat er in de "beroepsgroepenverdeling wel enige verschuiving is opgetreden (in tabel 6 is tevens een bedrijfs-grootte-indeling toegepast). Het aantal tuinders is teruggelopen, doch

Tabel 6 BEROEPSGROEPEN- EN BEDRIJFSGROOTTESTRUC TUTJE

-VERANDERINGEN (i960 - 1964) Aantal geregistreerden in i960 | I964

2

4

4

10 ha ha ha ha Tuinders\2 -I à: ! s Veehouders |. n„ n {- 10 ha Gemengde bedrijven Groep C Groep D 70

50

9

13

28

12

45

13

52

49

15

10

29

11

59

16

Bron: Landbouwtellingformulieren.

het aantal C-geregistreerden is toegenomen. Zowel bij de tuinders als bij de veehouders is de bedrijfsgrootte toegenomen.

Een nadere analyse van deze verschuivingen laat zien (zie de bijla-gen 3 t/m 5) dat de oorzaak ervan moet worden gezocht in de opheffing

van een aantal zelfstandige tuinbouwbedrijven enerzijds en anderzijds het beginnen met een bollenkraam op eigen naam door een aantal zoons van

tuinders. Van de 13 tuinders, die hun bedrijf hebben opgeheven, kozen er 5 een ander beroep, hetgeen wijst op een in vergelijking met andere stre-ken vrij grote beroepsmobiliteit. Men dient :voorts te bedenstre-ken dat het opheffen van een tuinbouwbedrijf, soms bestaande uit sterk verspreid lig-gende kleine kavels, niet betekent dat de grond aan de tuinbouw wordt

onttrokken. Het bedrijf valt uiteen aan verschillende gegadigden, omdat er voor overdracht in zijn geheel aan één nieuwe tuinder geen belangstel-ling bestaat. Hierdoor is ook de vergroting van verschillende bedrijven te verklaren 1). De tegenhanger van dit verschijnsel is dan ook het nieuw-in-de-registratie-opnemen van tuinderszoons die met een bollenkraam voor zichzelf beginnen, met het doel eens geheel zelfstandig te worden, dan wel later het ouderlijke bedrijf over te nemen. Van de 28 nieuw-geregis-treerden in groep C waren er 11 die op huurland begonnen waren en 14 die thuis nog meewerkten en een perceel bollenland van vaders bedrijf afge-splitst hadden. Er. hadden ook overgangen plaats van de ene naar de ande-re beroepsgroep, er zijn echter geen tuinders veehouder geworden^ noch omgekeerd? Er zijn tuinders die naast hun bedrijfje een ander beroep gaan uitoefenen, doch daartegenover stonden bijna evenveel tuinders in de C-groep die het nevenberoep eraan gaven en volledig zelfstandig tuin-der werden. Groep D bleef in aantal nagenoeg constant doordat er

even-1) Dit is overigens niet systematisch na te gaan, i.v.m. het vele land dat voor de duur van één teeltjaar wordt gehuurd.

(10)

- 10

veel personen tot de groep toetraden als er door zich-terugtrekken en overlijden uit verdwenen.

Losstaand van de in het voorgaande "behandelde aantalsveranderingen, hebben er in de loop der jaren ook de gewone bedrijfsoverdrachten plaats. Een analyse van deze gegevens (bijlage 6) bracht aan het licht dat in vrijwel alle gevallen van overdracht van (nagenoeg) het gehele bedrijf sprake was van een vader-(schoon)zoon—opvolging. Bovendien waren er ech-ter en dat is weer typisch voor een tuinbouwgebied als het onderhavige, verscheidene gevallen van bedrijfsoverdracht, die neerkwamen op het vor-men van een gemeenschappelijke exploitatie.

Samenwerking tussen tuinders, hetzij vader en zoon., hetzij broers en zwagers, komt dus veelvuldig voor. Het is hier niet de plaats om op

alle (boeiende) aspecten van deze materie dieper in te gaan. Er bestaan zeer vele vormen waarin men samenwerkt, variërend van losse mondelinge afspraken op beperkt gebied tot een volledige integratie in de vorm van maatschap of firma. Het zal echter van groot belang zijn bij het ontwer-pen van de ruilverkavelingsplannen (met name bij de toedeling der kavels) met dit verschijnsel rekening te houden.

Het een en ander heeft ons ertoe gebracht bij de verdere structuur-beschrijving in deze schets de landbouwtellingformulieren als basis te vervangen door een opstelling der gegevens naar de werkelijke toestand 1). Deze "samenvoeging" had betrekking op 20 gevallen bestaande uit 14

vader-zoon-combinaties, 3 vader-met-twee-zoons-combinatiesj, 1 vader—met-3-zoons-combinatie en 2 zoon-vader-vader—met-3-zoons-combinaties. Deze wijze van samenwerken komt

zowel bij tuinders als veehouders voor. In tabel 7 is nu een overzicht

ge-geven van de "werkelijke" bedrijfsgroottestructuur in het ruilverkavelings-gebied Obdam. Tabel 7 BEROEPSGROEPEN- EN BEDRIJFSGROOTTESTRUCTUUR Zonder cultuurgrond < 1 ha 1 - 2 ha 2 - 3 ha 3 - 4 ha 4 - 10 ha 10 - 20 ha ^ 20 ha Obdam Kaag Zandwerven-Spierdijk Ruilverkavelings-blok

Brons L.E.I., Landb

Aantal tuinders ou — 11

40

29

20

14

2 -103

8

5

116 ! ! Veehouders ! — -2 —

9

21 8 18 13

9

40

|gemengde 1 bedrijven — -—

3

4

3

-'"6 2 2 10 •jtellingf ormulieren. groep C 2 26 3

3

2 -* o

36

! groep

i

D 1 10 2 1 -» * •

14

spec. bedr. -1 — -. * . 1 ïotaal

3

47

45

39

22 27 26

8

• » • 217

1) Dit is als volgt gedaan? de bedrijfsstructurele gegevens van de afzon-derlijk geregistreerde zoon uit de C-groep zijn samengesteld met die van zijn vader en het geheel wordt als één bedrijf in de A- en B-groep beschouwd.

(11)

11

-In tabel 3 is reeds aangegeven dat het tuinbouwbedrijf in Obdam voor een belangrijk deel bestaat uit de teelt van tulpen en z.g. bijgoed. Voor de inkomensvorming zijn deze teelten van doorslaggevende betekenis

en het is dus verantwoord op basis van het al óf niet voorkomen van deze

teelten een nader gedetailleerde bedrijfstypologie te geven» Aangezien per afzonderlijk bedrijf alleen cijfers over r.esp.. de 'oppervlakte tulpen, gladiolen en overig bijgoed verzameld werden, zijn deze gegevens als inde-lingscriterium genomen. De reeds in het voorgaande gehanteerde hoofdinde-ling in tuinders' en veehouders is gebaseerd op de mededehoofdinde-lingen van enkele plaatselijk goed bekende personen; deze luidt als volgts

- tuinders zijn alle grondgebruikers die geen melkvee hebben;

- veehouders zijn alle grondgebruikers die wel melkvee, maar geen hoofd-., soorten (d.w.a. tulpen) hebben;

- gemengde bedrijven zijn bedrijven waarop zowel melkkoeien als hoofd-soorten zijn aangetroffen.

De tuinders zijn vervolgens nader verdeeld in drie groepen, t.w.s - tuinders die op hun bollenland overwegend hoofdsoorten telen; - tuinders die op hun bollenland overwegend gladiolen en ander bijgoed

.telen;

- tuinders die geen hoofdsoorten telen, dan wel in het geheel geen bollen-land hebben. Tabel 8 BEDRIJFSTYPOLOGIE TUUTDERSBEDEIJVEN - Met overwegend hoofdsoorten - Met overwegend bijgoed - Zonder hoofd-soorten Aantal tuinders <

2 ha ]

33

13'

-5

2

- 4 23 25 1 ha ; s-- 4 ba 11

5

\ totaal

67

43

6

Obdam

61

37

5

î lag

3

5

Zandwerven-iSpierdijk

3

1

1

Brons L.E.I., Landbouwtellingformulieren.

Uit tabel 8 blijkt dat er onder de kleinere bedrijven méér zijn

met overw-egend hoofdsoorten, terwijl de bedrijven die zich op het bijgoed specialiseren meer in de grotere grootteklassen voorkomen. In gemiddelde grootte ontlopen beide "bedrijfstypen" elkaar niet veel. Tuinders die uitsluitend of vrijwel uitsluitend groente telen zijn in Obdam uitzonde-ringen.

Ter afsluiting van het overzicht over de agrarische structuur van het ruilverkavelingsgebied is in tabel 9 d.e verhouding tussen de oppervlak-ten gras- en tuinland voor de onderscheidene categorieën samengevat.

(12)

12

-Tabel 9 GEMIDDELDE BEDRIJF3GR00TTE EN GRONDGEBRUIK

Tuinders totaal

- Met overw. hfd.so.03>t?on: - Met overw. bijgoed - Zonder hoofdsoorten Veehouders Gemengde bedrijven Groep C Groep D Alle geregistreerden 1) Aant. bedr„ Oppervl. cultuur-grond in procenten 54 31 . 31 18 20 12 3 1 19 58 4 8 17 2 6 1 100 100 Oppervlakte cultuurgrond in ha (geme-ten maat) 301 178 115 8 569 75 23 8 978

Gem. oppervlakte per bedrijf bouw- en grasland 0,20 : 0,23 0,17 0,04 14,10 5,98 0,31 0,29 3,07 tu totaal 2,39 2,42 2,50 1,32 0,12 1,52 0,34 0,26 1,45 inlan hfd„-s. 0,57 0,66 0,50 0,46 0,15 0,11 0,36

d

glad.en bij goed to-taal 0,51 2,59 0,36 2,65 0,77 2,67 0,37 1,36 - 14,22 0,07 7,50 .0,08 0,65 0,01 0,55 0,29 4,53 1) Inol« 1 pluimveehouder.

Bron: L.E.I., Landbouwtellingformulieren.

Niet ongebruikelijk is het dat op de opengrondstuinbouwbedrijven nog enig bouw- en grasland voorkomt, doch er is een duidelijk onderscheid in de

bedrijfsstructuur van de onderscheiden bedrijfstypen (zie ook bijlage 7 ) . Wellicht ten overvloede wordt bij de oppervlaktegegevens aangetekend dat deze betrekking hebben op de grond die in mei 1964 volgens de landbouw-telling bij de in de ruilverkaveling Obdam wonende betrokkenen in gebruik was, d.w.z. dus met inbegrip van los gehuurd tulpenland.

Vermeld dient nog te worden-dat de meeste grond in eigendom wordt ge-ëxploiteerd (in 1959' in de gemeente Obdam 5&f0)• Gemeente en kerk bezitten in Obdam ongeveer 100 ha grond.

De veranderingen in de agrarische structuur die in de laatste vier ja.ar zijn opgetreden zijn in het voorgaande aan de hand van enkele globale cijfers behandeld. Men kan zich nu afvragen of er ook iets te zeggen valt over de toekomstige ontwikkeling van aantal, aard en grootte van de be-drijven. Een beschouwing van de situatie met betrekking tot de bedrijfsop-volging biedt daartoe de gelegenheid. Door ons hierbij te beperken tot de. vraag hoe het staat met de opvolging op die bedrijven waarvan het bedrij fs-hoofd ten minste 50 jaar is, wordt een redelijk inzicht verkregen in wat de komende 15 jaar met deze bedrijven kan gaan gebeuren. Bij plaatselijk goed bekende personen is nagevraagd op welke bedrijven de voortzetting ver-zekerd leek, d.w.z. ofwel door een zoon, ofwel in een andere vorm, waarbij het bedrijf als organisatorische eenheid zou blijven bestaan. In tabel 10 is het resultaat van deze indeling weergegeven. Hierbij is uitgegaan van de werkelijke toestand op de bedrijven? deels zelfstandige, doch In het bedrijf meewerkende zoons zijn als bedrij fsopvolgers beschouwd.

(13)

13 -Tabel 10 BEDRIJFSOPVOLGING Tuinders < 2 2 - 4 ^ 4 Totaal Veehouders '. <10 5*10 Totaal Gemengde bedrijven Obdam Kaag

Zandwe rven-Spi erdi ; ha ha ha ha ha k Alle grondgebr.(A en B t ) otaal 51 49 16 116 11 29 40 • 10 127 23 16 166 Aantal totaal 22 20 8 50 4 16 20

4

57 10 7 74 grondgeb: in de 1 zonder opvolger 12 2 1 15 3 5

8

2

20 3 2 25 ruikers in groep A 3eftijdsgroep met één opvolger 8 9 1 18 1 7

*-""ö

"

1

20 4 3 27 met één bover meer opvo] 2 8 6 16

4

4

-16 2 2 20 en B L de dan ger 50 jaar •opvolging 1 onbekend

1

1

-1

1 1

2

3ronj L.E.I,

Volgens deze benadering zouden de komende 15 jaar 15 tuindersbedrijven, 8 veehoudersbedrijven en 2 gemengde bedrijven zonder opvolging v r i j -komen. Er is een duidelijk verschil tussen de 'tuinders- en veehouders-bedrijven. Bij de veehouders zijn er relatief méér zonder opvolger dan bij de tuinders. Bij de tuinders is het aantal de komende 15 jaar v r i j -komende bedrijven op ongeveer 1 per jaar te stellen. Het is duidelijk dat er, gezien de vele tuinders met méér dan 1 opvolger voldoende nieuwe vestigingen tegenover zullen staan, waarbij dan bovendien nog een

toe-stroming van zelfstandigen uit groep C moet worden geteld. Het doen van voorspellingen over de toekomstige ontwikkeling is in verband met de overwegende positie van de tuinbouw nogal moeilijk. Een sterke verminde-ring van het aantal tuindersbedrijven is echter bepaald niet te verwach-ten, te meer niet waar de vrijkomende veehoudersbedrijven vrij gemakke-lijk in tuinbouwbedrijven kunnen worden gesplitst. Uit tabel 10 is nog een ander gegeven af te leiden, dat deze conclusie ondersteunt s het aan-tal jonge tuinders met kleine bedrijven is groter dan dat met grotere bedrijven; d.w.z. er zijn veel jonge tuinders die met een klein bedrijf beginnen. Van de oudere veehouders met een klein bedrijf heeft, op één na, géén een opvolger. Voor dit type bedrijf bestaat dus heel weinig

belangstelling meer. Veel kans op bedrijfsvergroting voor de grotere vee-houdersbedrijven is er echter niet, daar de tuinders in de meeste geval-len in de gelegenheid zijn op de grondmarkt een sterkere positie in te nemen. (Voor los tulpenland wordt tot +_ f. 4500,- per ha huur

betaald»)-In het bovenstaande zijn de veehouders en tuinders jonger dan 50 jaar buiten beschouwing gebleven. Als er onder hen zijn die het bedrijf

(14)

14

-digen, door overgang naar een niet-agrarisch beroep b.v., is het wel ze-ker dat voor het vrijkomende "bedrijf (c.q. de grond) verscheidene gegadig-den aanwezig zullen zijn, zoals ook de cijfers over de afgelopen 5 jaar lieten zien.

Uitgegaan van de werkelijke aantallen bedrijven en meewerkende zoons is het kengetal "aantal zoons per 100 bedrijven" berekend, waarmee een vergelijkende indicatie wordt verkregen, in het bijzonder van belang daar het in dit gebied om vrij geringe absolute aantallen gaat.

Uit het volgende overzicht van het aantal zoons per 100 bedrijven; tuinders < 2 ha 16 ;ï 2 - 4 ha 59 " ^ 4 ha 125 veehouders <10 ha 9 ^10 ha 38 gemengde bedrijven 20

blijken nogmaals de grote verschillen met betrekking tot de bedrijfsopvol-ging tussen grote en kleine bedrijven. Gemiddeld bedraagt het aantal mee-werkende zoons per 100 bedrijven voor de tuinders 49 en voor de veehouders 30; in het grootste deelgebied Obdam is de waarde van dit kengetal 45, in de Kaag en Zandwerven-Spierdijk resp. 35 en 33- (Zie bijlage 8.)

Voor een beschouwing over de interpretatie van dit kengetal wordt ver-wezen naar L.E.I.-verslag Ko. 18.

§ 3 . B e d r i j f s s t r u c t u u r e l e a s p e c t e n a. De tuinbouwbedrijven

In het voorgaande is reeds op de grote betekenis van de bollenteelt van het Obdammer tuinbouwbedrijf gewezen. Deze teelt heeft de groenteteelt

zoal niet in oppervlakte, dan toch wel in geldelijke opbrengst al geheel overvleugeld. De uitbreiding van deze teelten is door het soepeler erken-ningen- en teeltrechtenbeleid van de laatste tijd opnieuw sterk gestimu-leerd. De meeste bedrijven worden echter in hun verdere ontwikkeling in deze richting belemmerd door de bedrijfsoppervlakte. Bij de teelt van tul-pen moet minimaal een vierjarige vruchtwisseling in acht worden genomen.

Gm 50 are tulpen te kunnen telen moet men dus over 2 ha bollenland kunnen beschikken. In de praktijk ziet men dan ook steeds vaker dat men niet met de bollenkraam "rondkomt" op eigen bedrijf, d.w.z. er wordt los land bij-gehuurd. Vanuit Obdam huren bollentelers o.a. in .de ruilverkaveling Hens-broek, doch ook van de veehouders in de Kaagpolder.

Verscheidene veehouders zijn er de laatste jaren toe overgegaan jaar-lijks een van hun geschikte percelen (vlakke ligging, goede ontwaterings-toestand) aan bollenkwekers te verhuren, waardoor aan de beperkte bedrijfs-oppervlakte van de tuinders tegemoet gekomen kan worden, doch het is dui-delijk dat deze transactie voor de veehouders financieel gunstiger is dan voor de tuinders. Dat'het niettemin zoveel voorkomt wijst erop dat de belangstelling voor uitbreiding van de^e teelten nog steeds zeer groot is.

In het algemeen zijn de bedrijfsresultaten van de bollenteelt de laatste jaren gunstig geweest. Het is echter niet mogelijk een globale indruk te geven van de teeltresultaten in Obdam, daar geen gegevens over

(15)

15

-de financiële opbrengsten bekend zijn. De omzet in Obdam bedraagt telken-jare enkele miljoenen guldens alléén voor de bollenteelt.

De groenteomzet, waarover wel nauwkeurige gegevens van de veiling "De Tuinbouw" te Obdam beschikbaar zijn, bedroeg de laatste 10 jaar gemid-deld iets meer dan 1 miljoen gulden. De omzet van de veiling is vrij sta-biels in de groenteteelt zit niet veel groei meer (zie grafiek l ) , in tegen-stelling tot de bollenteelt (zie voor de oppervlaktecijfers tabel 3 ) .

Grafiek 1 HET VERLOOP V M DE TOTALE VEILLÏÏGOMZETTEU UITGEDRUKT IN GELD

Index (1951-1963 = 100) 140 r 120 f 1.16 milj. = 100 80 60 -»51 '52 '53 '54 '55 •56 '57 '58 '59 '60 '61 '62 '63

Het groenteareaal vertoont echter een grote verscheidenheid van gewassen, eveneens weer het best gedemonstreerd aan de hand van de vei-linggegevens. (grafiek 2 ) . Aardappelen (vooral pootgoed), kroten en peen zijn de belangrijkste produkten. Opmerkelijk is vooral dat de diverse soorten kool in Obdam slechts een zeer ondergeschikte plaats innemen.

Het Obdammer tuinbouwbedrijf is een opengrondsbedrijf; in de gehele polder zijn slechts twee kleine glasopstanden geregistreerd. Vrij algemeen heerst de mening dat een ontwikkeling in de richting van uitbreiding der

glasteelten, hetzij groente-, hetzij bloemisterijgewassen, voorlopig niet te verwachten valt. De achtergrond van een dergelijke uitbreiding zou een grotere risicoverdeling moeten zijn. Het bedrijfstype vertoont echter reeds een zeer gemengde vorm, waardoor de (prijs)risico's al goed gespreid zijn. Weliswaar vormt de nog onvoldoende waterbeheersing in de polder ook een belemmering, doch na de omzetting in een rijpolder zal er vermoedelijk niet op korte termijn op glasteelten worden overgeschakeld. Wanneer men nl. die kant op gaat zal men geen groenten onder glas willen hebben (toma-ten of komkommers). Voor de bloementeelt onder glas (b.v. anjers) zou wel belangstelling bestaan, doch een grote uitbreiding daarvan houden de deskundigen niet voor mogelijk. Gezien de ervaringen in andere. Noordhol-landse ruilverkavelingen, ook in het aangrenzende Hensbroek, komt er wel

(16)

16

-Grafiek 2 VERLOOP VAN DE VEILINGOMZETTEN, UITGEDRUKT IN GELD,

VOOR DIVERSE GEWASSEN (IN % VAN HET TOTAAL)

fo

100 90 80 40 3C 20 — 10 — witlof uien kroten 70 ..— 60 50 - = breekpeen kool consumpt ie-aardappelen poot-raardappelen sjalotten overige gewassen '51 '53 '55 '57 » 52 ' 54 ' 56 '53 59 '61 '63 ' 60 '62

Brons Jaarverslagen van de Coöp. Tuinbouw- en Handelsvereniging "De Tuinbouw" G.A, te Obdam.

(17)

IT

-een uitbreiding van de glasteelt na uitvoering van de ruilverkaveling, doch dit gaat zeer langzaam. Ook in Obdam zal na de ruilverkaveling waar-schijnlijk hetzelfde beeld te zien zijn, al zal de bijzonder sterke bevol-kingsgroei wel een zekere invloed hebben. Er bestaat bij jongeren uit Obdam enige belangstelling voor opleiding in deze richting aan de tuinbouwschool in Hoorn.

Ten einde een globale indruk te krijgen van de bedrijfsresultaten van de Obdammer tuinbouwbedrijven is gepoogd uit de bij het L.E.I. in administra-tie zijnde bedrijven een groep te formeren die qua bedrijfsstructuur zoveel mogelijk gelijkt op de Obdammer bedrijven. Dit bleek niet eenvoudig te zijn, omdat de betrekkelijk kleine bedrij fsoppervlakte en de relatief belangrij-ke oppervlakte bollen en bijgoed in verhouding tot de oppervlakte groente-teelten vrij specifiek waren voor Obdam. Slechts een zeer kleine groep bedrijven uit het Grootslag bleek het gemiddelde van de Obdammer bedrijven nog het meest nabij te komen. De resultaten hiervan zijn in tabel 11 ver-meld. Tabel 11 BEDRIJFSRESULTATEN TUINDERSBEDRIJVEN 1963/1964 Tuinders r.v.k. Obdam 2 - 4 ha pengronds--.tuinders in het Grootsla^ (L.E.I.) 1) Uitgezochte L.E.I.-bedrij-ven in het Grootslag 1 ) Aantal bedrijven

Oppervlakte cultuurgrond (ha) Oppervlakte bouw- en grasland (ha) Oppervlakte hoofdsoorten (ha) Oppervlakte bijgoed (ha)

Oppervlakte groente en aardappelen (ha) Arbeid van de ondernemer(s) (manjaren) Arbeid van de gezinsleden (id.)

Arbeid van vast en los personeel (id.)

49

2,88

0,09

0,60

0,65

135 4?N

0,452

o,50^

; • •

70

3,45

0,34

0,62

0,36

2,13

1,09

0,66

0,53

13

10862

3700

5

3,13 0,11 0,62 0,56 1,84 0,86 0,92 0,89 Netto-overschot per f„ 100,- kosten

(gld.) Arbeidsinkomen ondernemer en gezin

(gld.) Arbeidsinkomen vast en los personeel

( g M . )

13 15000 5720 1) Zie L.E.I.-verslag No. 100; "De rentabiliteit van de tuinbouw in het

Geestmerambacht en het Grootslag". De cijfers zijn bewerkt naar het basismateriaal van deze publikatie.

2) Uitgedrukt in mannen (volgens Landbouwtelling).

(18)

- If

33e middengroep 2 - 4 ha tuinders is als representant van de Obdammer bedrijven genomen (zie ook tabel 9)«

De oppervlakte groente en aardappelen op de L.E.1.-bedrijven is wat. groter dan in Obdam. Ook de samenstelling van de arbeidsbezetting loopt voor de gemiddelden van beide groepen uiteen. Dit heeft uiteraard invloed op de opstelling van de cijfers voor de arbeidsinkomens. Bij deze cijfers dient bovendien de aantekening te worden geplaatst dat in 1963 de resulta-ten van de bollenteelt opmerkelijk achterbleven;., bij hetgeen gebruikelijk was (invloed van de strenge winter), terwijl ook de groenteteeltopbrengsten lager waren dan normaal.

Het arbeidsinkomen van ondernemer en gezin (incl. ondernemersbeloning, doch excl. de berekende rente) alsmede van het vreemde personeel bedraagt op bedrijven van het Obdammer type in het Grootslag normaliter 20 à 25000 gulden. Men moet aannemen dat dit in Obdam voor het gemiddelde bedrijf ook het geval zal zijn.

De arbeidsproduktiviteit is naast het opbrengstprijsverloop bepalend voor de inkomensontwikkeling. Voor een indruk van het verloop van de arbeids-produktiviteit kan het kengetal ;"aantal ha cultuurgrond per mannelijke

arbeidskracht" worden gehanteerd. In i960 bewerkte op de tuinbouwbedrijven in Obdam één man 1,13 ha en in I964 1,31 ha, een duidelijke stijging

der-"havêl (zie bijlage•••-$)••.

De tuinbouwbedrijven in Obdam maken een economisch gezonde indruk. Voor een verdere groei van deze bedrijven zal in de naaste toekomst, wan-neer wellicht het teeltrechtbeleid soepeler wordt, een knelpunt kunnen lig-gen, in de beschikbare oppervlakte tulpenland. Dit kan nl. alleen worden uitgebreid wanneer over voldoende ruimte voor vruchtwisseling kan worden beschikt. Vergroting van de bedrijfsoppervlakte is dan aan de orde. Verde-re intensivering in de richting van bloemen onder glas is pas mogelijk na verbetering van de waterhuishouding en de ontsluiting (glasteelten komen pas tot ontwikkeling als de kassen goed bereikbaar zijn).

b. De veehouderijbedrijven

De 40 in het ruilverkavelingsgebied aanwezige veehouderijbedrijven (met een gemiddelde bedrijfsgrootte van 14s2 ha) hebben een veedichtheid

van 136 melkkoeien per 100 ha grasland. Slechts 3 van de 40 bedrijven heb-ben minder dan 10 melkkoeien, deze bedrijven zijn dan ook niet uitgerust met een melkmachine. De mechanisatiegraad van de grotere bedrijven is niet hoogs van de bedrijven met meer dan 10 ha hebben er 55f° een trekker en 69% een melkmachine. De slechte ontsluiting van de veehouderijbedrijven is waarschijnlijk één van de oorzaken van deze achterstand.

Over de produktiviteit van het melkvee (een belangrijke indicatie voor het inkomensniveau op de veehouderijbedrijven) zijn geen nauwkeurige gegevens bekend. Wel-is vast te stellen dat de bij een tweetal melkcontrole-verenigingen in de omgeving van Obdam in administratie zijnde koeien de laatste jaren zowel met de kg-opbrengst- als met de vetgehalte-cijfers boven het gemiddelde voor de provincie Noordholland hebben gelegen.

Evenals voor de tuindersbedrijven, is ook voor de veehouders een ver-gelijkend overzicht gemaakt van de Obdammer bedrijven en de boekhoudbedrij-ven van het L.E.I. De laatst bedoelde zijn in het kleiweidegebied van Woord-holland gelegen en zij mogen, wanneer wij afgaan op de

(19)

19

-kengetallen die beschikbaar zijn, als representatief voor de Obdammer bedrijven "beschouwd worden. De uitkomsten van de weidebedrijven in het

Tahel 12 BEDRIJFSRESULTATEN VEEHOUDERIJBEDRIJVEN" I962/1963

I962/1963 H o ordho11and- klei-weidebedrij-ven 10-25 ha 1) I964 Ohdam - vee-houders met meer dan 10 ha Aantal bedrijven

Gemiddelde bedrijfsgrootte (ha) Oppervlakte grasland (ha)

Gem. aantal koeien per bedrijf Melkkoeien per 100 ha grasland

Percentage bedrijven zonder trekker Aantal personen per bedrijf

37 16,47 16,34 21,4 132 52 2,0 29 17,08 16,87 21,9 • 130

45

1,9 2) Opbrengst per f. 100,- kosten

Arbeidsinkomen van het gezin (gld.) Arbeidsinkomen van personeel (gld.)

90 8251 2503

1) Ontleend aan L.E.I.-verslag No. 75s "Uitkomsten van Landbouwbedrijven". 2) Alleen mannen (volgens Landbouwtelling).

boekjaar I962/I963. waren uitgesproken slecht en lagen zeker enkele duizen-den gulduizen-den per bedrijf beneduizen-den het gemiddelde over de-laatste jaren. Het overzicht in tabel 12 geeft geen aanleiding te veronderstellen dat het op de Obdammer veehouderijbedrijven anders zou zijn. Het Hoordhollandse klei-gebied lag wat betreft het gemiddelde arbeidsinkomen van de ondernemer in I9.62/1963 ongeveer op het gemiddelde van alle weidebedrijven van het L.E.I.

Een globale indicatie van het verloop van de arbeidsproduktiviteit over de laatste jaren is te verkrijgen door het kengetal "aantal ha per mannelijke arbeidskracht" te berekenen. In i960 bedroeg dit voor de Obdam-mer veehouders 6,72 ha en in I964 was dit toegenomen tot 8,49 ha. Evenals bij de tuinders, zien wij dus bij de veehouders een stijging van de per man bewerkte oppervlakte. Dit wijst op een toeneming van de mechanisatie en rationalisatie en derhalve van de arbeidsproduktiviteit (zie bijlage 9)» Het cijfer voor Obdam ligt overigens nog beneden dat wat in enkele ruilver-kavelingsblokken in weidestreken elders in het land werd gevonden. Dit kan echter veroorzaakt worden door de nog vrij lage mechanisatiegraad (gevolg van slechte ontsluiting), alsmede door het feit dat de teelt van groenten en aardappelen op enkele veehouderijbedrijven van enige betekenis is. Het gemiddelde aantal melkkoeien per man op de veehouderijbedrijven bedraagt 11,4.

Samengevat moet onze conclusie zijn dat de weidebedrijven economisch gezien aanmerkelijk zwakker staan dan de tuindersbedrijven. Dit sluit dan ook aan bij hetgeen in de vorige paragraaf over de bedrijfsopvolgingssitua-tie werd gesteld? "de veehouders zijn in het defensief tegenover de

(20)

20

-gende tuinders".

In deze paragraaf zijn de 10 gemengde bedrijven "buiten beschouwing gebleven. Een aantal van deze bedrijven bevindt zich reeds gedeeltelijk in een omschakelingsproces, enkele andere hebben meer dan één bedrij

fs-hoofd, waartussen een taakverdeling tuinderij-veehouderij is aangebracht. Deze gemengde bedrijven vormen op zichzelf afwijkingen van de twee. bedrij

fs-typen.die in Obdam overheersen.

§ 4 » S 1 o. t b e s c h o u w i n g e n

1. De in de voorgaande paragrafen geleverde beschouwingen en gegevens lei-den ertoe het doel van de voorgenomen ruilverkaveling in Obdam als volgt te formulerons

- door het omzetten van de vaarpolder in een rijpolder, d.w.z. een

ver-betering van ontsluiting,, waterbeheersing en kavelinrichting, de moge-lijkheden te scheppen het aantal tuinbouwbedrijven uit te breiden, terwijl bovendien uitbreiding aan de in het algemeen winstgevende bloembollenteelt kan worden gegeven.

Er wordt hierbij van uitgegaan dat uit cultuurtechnisch, c.q. bodemkundig oogpunt na grondverbetering en polderpeilverlaging alle gronden in de polder Obdam voor tuinbouw, c.q.. bollenteelt geschikt zijn.

2. In bovenstaande formulering komen twee elementen duidelijk naar voren, t.w. de wenselijkheid van uitbreiding van het aantal tuindersbedrijven en de wenselijkheid van uitbreiding van de bollenteelt» De eerste wen-selijkheid is vooral gemotiveerd door de grote bevolkingsgroei in Obdam. Het is wat ongebruikelijk om aan een sterk groeiende bevolking motieven voor uitbreiding van.het aantal agrarische bedrijven te ontlenen. Dit is dan ook o.i. pas verantwoord wanneer het desbetreffende bedrij fstype voldoende perspectief biedt. Het in Obdam ontstane tuindersbedrijf, met een belangrijke bollen- en bijgoedteelt en opengrondsgroenteteel-ten die het tot dusverre nog betrekkelijk goed doen, is gebleken een economisch gezond bedrij fstype te zijn. Obdam heeft als zodanig ook reeds een bepaalde naam gekregen. Op de noodzaak tot centrumvorming in de tuinbouw zal hier niet worden ingegaan, er is slechts geconstateerd dat de situatie in Obdam uit dien hoofde geen belemmeringenbiedt voor de verdere uitbreiding van de tuinbouw. De wenselijkheid van uitbrei-ding van de tulpen- en bijgoedteelt is gemotiveerd met het feit dat deze teelten voor de tuinder het meest winstgevend zijn, vooral bij een goed ontwikkelde teelttechniek en vakkennis. De afzetperspectieven voor deze produkten zijn in het algemeen gunstig.

Uit de verzamelde gegevens is duidelijk gebleken dat de tuinders in Obdam reeds tot het maximum van hun huidige mogelijkheden de teelt van tulpen en bijgoed uitoefenen (zie tabel 8s tulpen op +_ 25% van het

tuinland en bijgoed eveneens op bijna 25%). Naast de hoge investeringen in plantgoed wordt de uitbreiding ervan belemmerd door de beschikbare grond. Wanneer uitvoering van de ruilverkaveling ertoe bijdraagt dat de oppervlakte bollenland (of daarvoor bruikbaar land) toeneemt zal één der essentiële doeleinden van het plan verwezenlijkt zijn.

(21)

21

-3. Ruilverkaveling in deze streken is een kostbare aangelegenheid, het is in Noordholland genoegzaam hekend. De rentabiliteit van dergelijke grote investeringen is onderwerp van studie geweest in een andere Noordhollandse ruilverkaveling 1 ) . Het Obdammer tuinbouwbedrijf is bepaald winstgevender dan de bedrijven die bij dit onderzoek waren betrokken, dank zij het grotere aandeel van de tulpen- en bijgoed-teelt en het vrijwel ontbreken van de koolbijgoed-teelt. Bij een analoge be-schouwing over de rentabiliteit "van de ruilverkavelingsinvesteringen in Obdam zal met dit principiële verschil in uitgangssituatie rekening gehouden moeten worden. Eet zal in dit verband aanbeveling verdienen reeds nu te trachten een aantal tuinders bereid te vinden aan een der-gelijk onderzoek mee te werken door boekhoudinggegevens beschikbaar te stellen.

4. Destijds is overwogen de polders Hensbroek en Obdam gezamenlijk in één ruilverkaveling op te nemen. Door het uiteenlopen van de opvattin-gen terzake bij een aantal toentertijd leidende figuren is thans de veel intensiever voor tuinbouw in gebruik zijnde polder Obdam nog niet

en de polder Hensbroek wel gereconstrueerd. Deze gang van zaken houdt een aanwijzing in voor de noodzaak om in Obdam een goede, intensieve voorbereiding, ook in het sociaal-psychologische vlak, toe te passen.

Het onderzoek heeft de indruk opgeleverd dat de tuinders in Obdam een tamelijk modern-zakelijke instelling ten opzichte van de technische kant van hun bedrijf hebben, waardoor de benadering van de problematiek rondom de ruilverkaveling uiteraard mede wordt bepaald.

De voor de tuinbouwuitbreiding noodzakelijke vrij grote investe-ringen (b.v. voor doelmatig ingerichte bollenschuren en voor plantgoed) zal men in het algemeen wel willen en kunnen opbrengen, hetgeen de aan-passing vergemakkelijkt.

5. Voor de meeste veehoudersbedrijven (80^van deze bedrijven is kleiner dan 20 ha, ruim de helft heeft minder dan 20 koeien) is het toekomst-perspectief somber, zowel wat betreft de bedrij fsuitkomsten als wat betreft de mogelijkheid om te komen tot tweemansbedrijven, die immers noodzakelijk zijn. De animo voor opvolging op deze bedrijven bleek ook geringer te zijn dan op de tuindersbedrijven. Het lijkt dan ook wenselijk bij de uitvoering van de ruilverkaveling aan te sluiten bij deze situa-tie; het aandeel van de tuinbouw te vergroten, ten koste van de veehou-derij. Vergroting van de oppervlakte (c.q.. omvang) van de veehouderij-bedrijven zal in principe uiteraard niet uitgesloten kunnen worden. Het op te stellen ruilverkavelingsplan zal daarop echter niet in de eerste plaats gericht behoeven te zijn.

Veeleer zal het ruilverkavelingsbeleid o.i» ernaar moeten streven de reeds nu of binnen niet al te lange tijd vrijkomende

veehoudersbe-drijven, alsmede de bedrijven waarvoor binnenkort geen moderne bedrijfs-voering op goed ingerichte kavels meer mogelijk zal zijn wegens hun te geringe omvang, te doen beëindigen en de grond aan tuinders ten goede te laten komen. Dit laatste kan uiteraard bij de overdracht van vader op zoon geregeld worden, zoals in de praktijk ook soms reeds geschiedt. In dat geval doen zich natuurlijk niet zulke grote problemen voor als bij de veehouders van 4-0 à 50 jaar (de helft van alle veehouders is 1) Ir. P.D. Krijger en dr. J.T.P. de Regt; "De invloed van ruilverkaveling

op de inkomenspositie in Westfriese tuinbouwvaargebieden", Landbouwkun-dig Tijdschrift, 74,6, p. 218-230 (1962).

(22)

22

-nog geen 50 jaar), die met een "te klein" bedrijf zitten. Omschakeling zou voor deze groep een te drastische verandering "betekenen. Wanneer over-plaatsing naar de IJsselmeerpolders onder gelijktijdige vergroting van het bedrijf voor deze veehouders niet mogelijk is (en de kans daarop lijkt vooralsnog helaas klein) zullen er voor deze mensen weinig mogelijkheden zijn in Obdam een bedrijf met perspectief uit te oefenen, wanneer ze al-thans in de veehouderij willen blijven.

Het zal aanbeveling verdienen met alle ten dienste staande middelen, waaronder vooral te noemen de economisch-sociale voorlichtingsdienst van de standsorganisatie, ernaar te streven dat de veehouders met deze moge-lijkheden en moeimoge-lijkheden geconfronteerd worden, opdat in het kader van de ruilverkaveling zoveel mogelijk hunner op verantwoorde wijze "plaats kunnen maken" voor tuinders. Aangezien tot dusver van aanmeldingen bij het 0.- en S.-fonds nog niet veel gebleken is, zal wellicht op andere, vrijwillige, basis deze ontwikkeling moeten worden bevorderd. In het voorgaande lag de suggestie opgesloten in het kader van de ruil-verkaveling tuindersbedrijven van een bepaalde oppervlakte te vormen, die de tulpenteelt op eigen bedrijf zouden kunnen "rond"krijgen 1). Een grote praktische moeilijkheid bij het realiseren van deze gedachte is ge-legen in het feit, dat de huurprijzen van grasland, dat voor de bollen-teelt wordt gescheurd, zeer hoog liggen, terwijl de verkoopprijs in ver-houding tot de huurprijzen laag is. Het is dus voor de veehouder-eigenaar vooralsnog financieel zeer aantrekkelijk zijn voor de bollenteelt

geschik-te graslandpercelen geschik-te verhuren in plaats van geschik-te verkopen. Uit geschik-teeltgeschik-tech- teelttech-nische overwegingen zal er trouwens ook bij de tuinders een neiging be-staan om steeds over ander, d.i. "vers" bollenland te beschikken.

Ten einde aan deze moeilijkheden tegemoet te komen kan een alterna-tieve oplossing voor de ruilverkavelingsopzet in overweging worden ge-nomen. Deze komt in het kort weergegeven neer op het in ruilverkavelings-verband bestendigen van de thans ook reeds bestaande "samenwerking"

tus-sen veehouders en tuinders. Bij de toedeling van de veehouderijbedrijven zou ermee rekening moeten worden gehouden, dat de veehouder jaarlijks een bepaalde oppervlakte (steeds een ander perceel) aan tuinders ver-huurt voor de bollenteelt. Bij het begroten van de gewenste bedrij

fs-grootte voor de veehouderijbedrijven zou deze mogelijkheid moeten worden ingecalculeerd. Het bezwaar van dit alternatief is vermoedelijk dat het uit een oogpunt van technisch-optimale landinrichting moeilijk te reali-seren zal zijn, daar immers de eisen wat betreft ontsluiting en kavelin-richting aan tuinlandpercelen te stellen af kunnen wijken van die voor het grasland. Hoe het een en ander bij de bepaling van de bijdrage der eigenaren in de ruilverkavelingskosten moet worden opgelost (tweede schatting) is ook nog niet duidelijk.

1) De oppervlakte die per bedrijf met tulpen "kan" worden beteeld, is tevens afhankelijk van de mate waarin de teelt kan worden gemecha-niseerd. Op dit gebied worden de perspectieven de laatste tijd rui-mer.

(23)

23

-Ten einde de keuze tussen de beide alternatieven te vergemakkelijken zal het gewenst zijn meer inzicht te nethen in de huidige situatie met hetrekking tot de verhuur van grasland voor de bollenteelt. Het zal daarom wellicht gewenst zijn gedurende enige jaren tijdens de voorhereidingsperiode een waarnemingssysteem van de verschillende .

grondgehruiksrechten en de daarin optredende mutaties te scheppen. De oppervlakte bollenland van de tuindersbedrijven werd in het voor-gaande een van de grootste knelpunten van dit hedrijfstype genoemd, uiteraard behalve de ontsluiting, waterbeheersing en versnippering. Om de consequenties hiervan te laten zien zullen enkele alternatieve be-cijferingen worden gegeven, waaraan expliciet en impliciet de'ond;ßi»>-punt 5

gesuggereerde omschakeling ten grondslag ligt.

Nagegaan is dat er bij de Obdammer tuindersbedrijven 14 zijn die een tulpenkraam van minstens 50 are hebben en een totale bedrijfsopper-vlakte die niet groot genoeg is om met deze tulpen op "eigen" bedrijf

"rond" te komen. Aangezien 50 are tulpen voor dit hedrijfstype wel een minimum genoemd moet worden voor een winstgevende exploitatie, zouden zeker deze 14 bedrijven (wier kraam dus al groter is dan 50 are!) ver-groot moeten worden tot een oppervlakte van ten minste 4 x de oppervlak-te tulpen van nu. Dit zou voor deze 14 bedrijven ongeveer 15 ha grond vereisen. De omvang van de tulpenteelt breidt zich volgens deze

gedach-tengang niet uit.

Een andere benadering is die waarbij nagegaan wordt hoeveel grond de huidige tuinbouwbedrijven "te kort" komen om een tulpenkraam •. •.. van resp.. 5©* 75 e n 100 a r e °P eigen bedrijf rond te krijgen. De

bedrij-ven zouden dan derhalve resp. 2, 3 en 4 ba groot moeten zijn. Berekend kan worden dat resp. 33, 99 en 149 ba nodig zijn om de in de onderschei-den gevallen te klein te achten bedrijven te vergroten. Bij deze bereke-ning is dus de suggestie ingebouwd om de totale oppervlakte tulpenland

op de bestaande bedrijven te vergroten en wel met +_ 8,5 ba bij vergro-ting tot 2 ha en met +_ 52 ha bij vergrovergro-ting tot 4 ha.

Tenslotte kan men ook stellen dat het bij de vergroting van de

tuindersbedrijven in Obdam vooral aankomt op de vergroting van de winst-gevende tulpenoppervlakte, omdat het bijgoed en de groenteteelten in het algemeen wel voldoende plaats op het bedrijf hebben. De gemiddelde opper-vlakte tulpen op de bedrijven is thans 57 are. Om alle tulpentelers ten minste 75 are tulpen te kunnen laten telen is +_ 16 ha nodig. Vergroting van alle aanwezige tulpenkramen tot 100 are zou +_ 44 ba vergen. Het is waarschijnlijk dat dit zich zal voordoen wanneer de ontwikkeling geheel vrijgelaten zou worden. Door buiten het eigen bedrijf los land van vee-houders bij te huren kan de tuinder nl. meer dan 25/° van zijn eigen

oppervlakte met bollen betelen, waarbij dan nog het voordeel van "vers" land komt. In feite komt deze becijfering neer op hetgeen onder punt 6

als alternatieve oplossing voor de ruilverkavelingsopzet is voorgesteld. Deze oplossing zou dus betrekkelijk weinig grond vereisen.

Bezien wij al deze cijfers, aangevende de hoeveelheid grond die voor het op een of andere manier verbeteren van de tuindersbedrijven nodig zou zijn in het licht van de ruim 500 ha die bij de veehouders in gebruik is,

(24)

24

-dan lijken de gesuggereerde oplossingen niet onmogelijk. Dit spreekt nog meer wanneer de cijfers afgezet worden tegen de _+ 75 ha die "bij de veehouders met zeer kleine "bedrijven (< 10 ha) in gebruik is of tegen de +_ 100 ha in gebruik bij die oudere veehouders die geen opvolger op hun bedrijf hebben.

Er zij echter nogmaal op gewezen dat het aan de hand van cijfers uiteraard erg gemakkelijk is bepaalde suggesties te wekken. De overgang van grond van veehouders naar tuinders blijft altijd, hetzij in ruilver-kavelingsverband, hetzij bij een vrije ontwikkeling, een moeilijke aan-gelegenheid. Dit alles vanzelfsprekend onder het voorbehoud dat de be-doelde gronden geschikt gemaakt kunnen worden voor de tulpenteelt, het-geen de uitvoering ongetwijfeld duur zal maken.

De mogelijkheden tot uitbreiding van het aantal tuindersbedrijven, waarover in deze slotbeschouwing eveneens is gesproken, lopen in zekere zin parallel met de vergroting van de oppervlakten. Bovendien is hierbij nog een andere richting te voorzien? het opsplitsen van de thans nog

aanwezige 10 gemengde bedrijven en de enkele grotere tuindersbedrijven. Ook deze oplossing zal zich pas na veel overleg met betrokkenen laten verwezenlijken.

(25)

25 'où cd r-i •O •H m o H M o x i Ö Cd 1—1 1—1 O Xi • Ö fH o o CD • H O G • H > O u p-, a ^ r û o 0 - p s o eu S CD es - p Ö t ö cd M 0 ) x i G • H - P Ö cd cd H CD -rf G •H to p CD S o s Ö • H r H cd - p £ cd cd ra fn CD G o £ G • H r H CÖ - P S3 cd cd fH cd cd f-5 .- .. O o T — II o T — O N v— s —-m U o s o > £ • H O O \— II O T — O N T— V _ ^ ai U CD £ o > S • H o o • s — C O r O V O 9 LTN • * — • c — « r~ o o T -CM L T \ O i — O •s— O N L O i rn TT-co L O l \D e CM O m « ,— ^ f r— r -0 -0 CM C O T— O r O o \ ^— O N L T \ *— 0 0 • s — co O N '-X) r— r~' O CM CM V O • s — r O CM r— <tf-O N ^ co ^-CM CM rn r— L O O « CM O N Ln CM T — CM r— CM o NO O N m » o o CM CM

(26)

CD cd • H eu o « £73 O H O « P i E H H ~i> M c i ! a 0 o fH tuD CO P H CD O M 0 pq M Cd HH CO T - 3 • H - H O SH CD T J P 4 0 ) W r Q P o C CD Q) rpl > - ~ ^ J(û -i-j pq Û -H CD M + S *d CD CD < 3 QD ,£1 v _ ^ ta U CD T 3 ^ 3 pq o A + <D CD <cj >•—' CQ m-~-CD m T3 a + • H 0 -^ P — -S CD nd rH U a a> - p CD G H cd -P cô « i-H -H cd f«) cd Q) - P U O CD ÇH i*0 nd 0 • H P> CD r H CD CD P - 26 i n o i n i n ^ j -VO CM CM CO PO ON rn 00 o rn CO ON CM O cd cd ON m o C M C M M •r-3 • H • r j u a> • H P ( GU 1 c CD > u CD 3= T f G cd M M o H I ,-a m QO a • H r H Cl) > cd M U m > r H • H S *3-VD ON Ö CD U CD P S U o HH ä CD - P O r Û Td S3 cd t 4 P3 PI O pq C M (M

(27)

- 27 C D U D CT» Ol CO CID CO _ i £ o - Q O _sr> c z .,_ c z CD n ^ i £_ CD CD CO C n CD s_ CD c n I — CO -t—* c ; 0 5 - = £ C t -o o L -c n CO c a . CD o s_ o CD co ro o CD Q . 07 C Z l C D O D CD CD - a c n c : CD e CD C n -M—» CD E CO c a H -1 O - + - * H ~ • i — , L. " O CD - O c z CD :> .^~ S_ - a CD _ o CO £_ CD - o Z3 O j e : . CD CD > CO t -CD - a c z 3 "^ C M , L T ) • C D ; C M ' C \ i CO C D .,— - o £_ CD CD C_ 0 0 O l a > t _ CD C D - t - " =3 C D i _ o C D ^— CO - o e r C O £_ c a c a cz c z c a CD C n CD CT £_ CD > C D £ -CD - a c z *^-Z3 -+-< CD - a t _ c a c a c z - o Z3 O -CZ CD CD > CD ' O s_ c a c a c z - o c n c : CD e CD c n CD - o £_ CO c a c z o . CD O £_ c n i C D CD TZ» £_ c a c a c r Q -CD O £_ c n i Q CD - o c_ c a c a c z o !

(28)

- 28 S c o c o C D OC G O C O oc L U C O c = CD * o £_ eu CD c o • r -cn CD S -CD C n CO -+-* £Z CO ^=c CO c a -t—' o -+-* a . CD O £_ e n CO C L CD O 1 _ CD _ a CD - o e r en c_> C D c z CD -=C CD - o e n c : c : CD CD E > CD " — * C n — S_ -+-- -o CD CD E _ 0 CO CD r s o . x r CD CD > CO S -CD -a c; Z3 l u c o i ^ r o C O CXJ c a ^ x i . — . — - o c z co ca _ a C D co -+-* « o - a N I c o r - a o u o c o l T — r 4 -c a • •• _ d co c o c o ca CD - C - £ = - C I - C CO c o P O - c : co -W O r - C M - t O O CD V t I H - " C O o O C D T CNJ > ^ -£_ CJD ï /Il C O O D C \ J o •-—« o -o " O O i " C J a c o r~--+-1 m - t - ' - Q - o o - n s= en Ï - _*: c : e n . — e n H ~ c : _ * : • — " O CD - o •—» a> CD C L C * — r a o _ o ca • — e n c o e n c : c_ Z3 — c r • — CD CD £_ " a CD " O CD . en c o - o - a ••—» CD CD CD CD OC > _ Q CT N CO INI to e n co CD CO CD CO r - c o . e n L O 4 -- J -- CNJ -- 3 " T — C D O D O O) CD i -O -d" * ~ - » - I v O CM CD u n ' ' C D CD ». C-4 r - c o O J uz> L O r s l x — C D * - 4 " S c o co " o - a _*: c s - x : en en "—» •—» " - — " O o • — — CD s - L CD a j - H E > " O " O - O £ - C E - H - CD CD CD t_> CD .— . o _ o c e n *— CD - » - ' " O T D CD CO CO CO C n CD _ c t _ -+-< - + - " s_ e n O CD CO CO CD C CO i CD CD > c a • — C D _ o _ o o c a Q ) L - F CO C 0 C O C 0 - — o e n o c a c a c a c a _ o > co co a> t t - - o - a - o - o -*: en -+-» -+-< e n en en en .r-4 — C D C C D C D C D C D Z 3 CD CD CD CD CD t_ en en czn en en J c a CD CD CD CD

(29)

29 -c o e n c o CD CD CO 03 i i i T 3 ra CÖ x i o ra + ^ «o o - o N O J c o c o ro ra ra ro ra a j > - c . e : _£z _c= j r _ c : c o o r - CNJ 4 - o o V ( t i c /Il m T - -J- ~4- o j l t t c o i i I t t t T ~ - 3 ~ CO l ( U L O C " O J D -•—« oo ra ••— CD - F O " O a Q i - L e n ra ra CD ra er _ o CD CO CO " O CO CO S -+-> -+-' CD H-- O =3 . _ . _ L- .— , Q . CU CD Q . CO-CO CO-CO e n CO-CO O e n e n ra o . - o e n - j * : ~ a - o H - " o co c n i

(30)

30 -C D co E a i _ CD > O H -S_ TD CD O CU -*-• ca - o CD TD SL-CD CU £_ - t -1 CO I f -CT CU £_ CU CT , co -f-< c: 03 - = t C l -CU o s_ CT co C l -CU o £_ CU - O CU TZ5 CZ • r -C Q CD CU - o en £Z O < = i CU CT CU e ca ca o - ( - ' en CJ> t = CU •> .<—; É ^ — t _ - o QJ - O CO £_ CD -o ; ZJ O CD CU > co £_ CU " O e: 3 " • " " ' CM LO OO -^J- UD ' LO U 3 CO T—! CM C M r o — CO CD • - CT t . co e n _ a ca .^—. CL S- £= « ^ •.— co en o ••— _C: d f C_ •— o •<—. O CT CU , rt ca ca ca cai CU co o *•— ca cc _ a cu ca H-' CO O " O N CVI **• O O ï l /!!< o ~o s - ca o e H - ca x : o co o ] £ 2 - 0 - 0 - 0 - 0 - 0 • .— CL CD " - - o " O CT S_ " O O) " O CD " O - O O l CT CT

(31)

- 31 r~- t CD u o i o o l rn CO ! t C N J C O L O CNJ L O CO co LO CO C N J CD \— CD O» CO CO r— L O L O CNJ CNJ C O C O C O C O T -C O en c\j n CNj C O s f CNJ C O T— C O C O CNJ C/5 CD CD ï_ - o "O CD t v -L O CDO C N I r~ CD E r - i co C O t O L O C O C O C D U O L O LO u o -=t- -3-^ — C D L O co co r -C O L O r - - * • r— C O CNJ CNJ L O U O o O en r— LO CNJ v — r— r - co co r - co co L O CNJ v — C D - d - CNJ C O Q CO

(32)

32 -co <D cti m > M « m o o PM co O o K I •=u «1 «al O O CD i -•XS a u Ü CD CD CD ,i*j ft > r H M •<-> CÖ 0 M - H £ Ö r l CD O T i CÖ 0 O 0 <aj 6 tsl , Q - p CD x i Ö CD r H r l CÖ CD 03 £ Ö CD o cö © O - P I 0 r H CÖ - P 0 0 TH a G 0 a M 0 M > 0 ra -p - o > ö ü -H 0 o CÖ £ H 0 O < l t ) S N r H CÖ - P Ö cö 0 >m -n O cvi m CM - ^ C M i n O <=!-• O -r-ra ^ 0 3 o ,3 0 0 > r Q 0

U

Ö 0

a

0 CÖ ra 0 T i ö • H 3 En a CÖ O O T - | •^t-^- I r n ro I CO r O CM U T3 0 ra rQ u 0 0 <r( TH 0 0 > e> to cö CÖ CM «^f-^ I ^ I ^ i " 0 \ C M ra u ra 0 U -ö 0 $ Ti o •H 0 3 0 En > • n •H T H U 0 •H ft C/2 I « 0 0 TH Ö CÖ CA. O O ^ r-Q CM O - CM CM m T - >=H--vo O O T ^ T -r l TH 0 ra ^Q r i w 0 0 fH 'T) TH s "" o C .3 0 •H 0 g 3 m 0 En > • CÖ M O r H ,£> 03 ÓO 0 > .M U 0 >

s

ON c 0 r l 0 •H r H a o I«) c •H 0 - p Ja O TH CÖ ö o u PH CM CM

(33)

- 33 CD cd • H fH cd T l r H CÖ CD Jl T! •H - P s s 0) cd Ci cd e -a o H cd HH T i i - t VO ON (1) o VO ON Ci Î2« H EH E H K l P=i m Pi M fH - H a i g t a q j T ! • - H r O • H - p d) ß ä ^ 3 h CD cd fH CD c i cd cd ft rH fH Ö > l Ö ta • -H -P 0 S3 , Q cd fH -ai cd f n - ^ CD r û -p ä cd «al <u rn CM L T \ r O C O t — T - ON 0 \ V D CM CO VO O O M O O CM oo co To CM v -CM T - m i -CM CM ;co LP\ iTA. n c o i ( M O CM <=3-CM <=3-CM O N "vt" v - CM m co O i -CQ f H CD -d o CD CD . > c i cd T i o O N ( M C O i - O N O * \ « \ t v - f— CM o - O -co V O r O O ON O L T N V O O P O CO CM fO rn-^t u T i CD ca , Û fn CD CD •Xj T i p" 40 o ö -a CD CD s CD CD > c i cd cd co ^t ON; o o VD co vo • 5 t CM CM ro; o ON o CM co o m m o C O . C O T - CM CM 0 0 LTNCM irsco ON ON «{> * \ »S «»* O f - O N r O « r -C\J CM O r o • ^ f C O <M CM LfN ON • V D O N CM ra fH m CD fH T i CD 3 T ! o • H CD • o • H T i fH CD • H P H ra I o CD 5= X l Ö cd N v - O N LXN r O ^ t ON 00 r o m CM ON V D r O co co O ON VO ON VD O O f ^ T -a \ i~ CM Cvl =3" i -fH T i CD W r Q fH m CD CD fH T i T i 3 £ & O Ü CD Ti CD 0 CD CD • H EH > e i r i t ! O r H ra 0 > cd M U CD > r H • H ö CD fH CD • H r H S fH O MH QD Ö • H CD - P 5= O T i Ö cd r H l-H o fn P H CM <M

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het veldwerk voor de zevende Nederlandse Bosinventarisatie is nu halverwege. Deze meerjarige inventarisatie levert belangrijke gegevens op om te kunnen voldoen aan nationale

Naar oppervlakteklassen bezien doet zich het feit voor dat de arbeids- kern op de bedrijven kleiner dan 5 ha en ook nog (maar in veel mindere mate) op die van 5 tot 10 ha voor

Bewerkte oppervlakte per maaidorser met een werkbreedte van 1+ m of minder in % van het aantal machines in eigendom of mede-eigendom.. Deze oppervlakte is voor een groot

Deze brochure wordt u aangeboden door de eigenaar van dit object en door WESTFRIES GOED Makelaars..

Wanneer ouders daadwerkelijk gebruik gaan maken van de opvang bij Olleke Bolleke voor hun kind, hebben ouders nog een wengesprek met de pedagogisch medewerkers van de groep voordat

gebruikt, terwijl de zwakkere partij 51,4 kg zaad per are op- bracht. Bij Servo waren deze cijfers resp. door het zaaien van zaaizaad, afkomstig van een betere partij, wordt bij

Uiteraard mogen wij uw persoonsgegevens enkel gebruiken voor de wetenschappelijke onderzoeksdoeleinden die beschreven staan in het formulier voor

berekenen en dus de dalbodem nog een tijd lang te vervolgen« In onze figuur zien we, dat ook (f 2) niet de goede schatting van het indexcijfer geeft, indien we het pakket