• No results found

Een analyse van veeljarige afvoerreeksen van het gemaal "Groenewege" te Hoedekenskerke

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een analyse van veeljarige afvoerreeksen van het gemaal "Groenewege" te Hoedekenskerke"

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

IN31545.0339

liNDAiTUUT VOOR CULTUURTECHNIEK EN WATERHUISHOUDING

NOTA 339, d. d. 24 mei 1966

/

E e n analyse van v e e l j a r i g e a f v o e r r e e k s e n

van h e t g e m a a l "Groenewege"

t e Hoedekenskerke

ir. Ph.Th. stol BIBLIOTHEEK

STARINGGEBOUW

Nota's v a n het Instituut zijn in principe i n t e r n e c o m m u n i c a t i e m i d

-delen, dus geen officiële p u b l i k a t i e s .

Hun inhoud v a r i e e r t s t e r k en kan zowel betrekking hebben op een

eenvoudige w e e r g a v e van c i j f e r r e e k s e n , als op een concluderende

d i s c u s s i e van o n d e r z o e k s r e s u l t a t e n . In de m e e s t e gevallen zullen

de c o n c l u s i e s e c h t e r v a n voorlopige a a r d zijn omdat het o n d e r

-zoek nog niet i s afgesloten.

Aan g e b r u i k e r s buiten het Instituut wordt v e r z o c h t ze niet in p u

-b l i k a t i e s te v e r m e l d e n .

Bepaalde n o t a ' s komen niet voor v e r s p r e i d i n g buiten het Instituut

in a a n m e r k i n g .

«r o

U - ;

(2)

INSTITUUT VOOR CULTUURTECHNIEK EN WATERHUISHOUDING

NOTA 339, d . d . 24 mei 1966

Een analyse van v e e l j a r i g e a f v o e r r e e k s e n

van het g e m a a l " G r o e n e w e g e "

te Hoedekenskerke

i r . Ph. Th. Stol

Nota's van het Instituut zijn in principe i n t e r n e c o mrnunicati e m i d

-delen, dus geen officiële publikaties.

Hun inhoud v a r i e e r t s t e r k en kan zowel betrekking hebben op een

eenvoudige w e e r g a v e van c i j f e r r e e k s e n , als op een concluderende

d i s c u s s i e van o n d e r z o e k s r e s u l t a t e n . In de m e e s t e gevallen zullen

de c o n c l u s i e s e c h t e r van voorlopige a a r d zijn omdat het o n d e r

-zoek nog niet i s afgesloten.

Aan g e b r u i k e r s buiten het Instituut wordt v e r z o c h t ze niet in

pu-b l i k a t i e s te v e r m e l d e n .

Bepaalde n o t a ' s komen niet voor v e r s p r e i d i n g buiten het Instituut

in a a n m e r k i n g .

(3)

Inhoud Pag.

1. Inleiding en Probleemstelling 1

2. Situatie en basisgegevens 5

3. De Q-H-kromme 7

k.

Het ponsdocument 10

5. Toelichting pp de uitverking 10

6. Jaarsommen van Neerslag en Afvoer 13

7. Frequenties van neerslag en afvoer 1o

8. De capaciteit van Groenewege 17

9. Analyse van afvoerperioden van

2h

uur en langer 19

10. Overschrijdingsfrequenties van grote neerslaghoeveelheden 22

11. De waterbalans 23

12. Conclusies 26

Literatuur en verwijzingen 28

Bijlage 1 29

Bijlage 2 30

Bijlage 3 . 31

Bijlage

k

32

13 Figuren

(4)

1. Inleiding

Op het moment dat in het Deltagebied de afsluitdammen worden gesloten treedt een verandering op in het afvoerregiem van vele polders. De buiten-waterstand die tot dan toe de getijbeweging van de Noordzee volgde wordt dan min of meer constant en zal vermoedelijk op peilen tussen 1,00 m - N.A.P. en 0,5P m + N.A.P. worden ingesteld. Het gevolg zal zijn dat vele polders die gewoonlijk bij laag tij op het buitenwater hun water lozen nu bij- een hog-er buitenpeil het water moeten uitslaan en dus bij een hogere opvoerhoogte moe-ten werken.

3

Dit alles heeft tot gevolg dat het aantal m water.dat per. minuut zal worden uitgeslagen gemiddeld minder zal zijn en dus dat, voor het afvoeren van eenzelfde waterbezwaar, de benodigde tijd langer zal zijn.

Met betrekking tot deze situatie doen zich nu een tweetal van belang zijnde problemen voor.

In de eerste plaats kan de vraag gesteld worden of de capaciteit van de afvoermiddelen, waarvan in deze nota alleen de gemalen ter sprake zullen komen, voldoende is om ook bij een gemiddeld hogere opvoerhoogte het achter-gelegen gebied van eenzelfde goede drooglegging te verzekeren. Een gemaal dat vaak de volle vier-en-twintig uur in werking is zal, gebruik makend van het lage getij, een goede drooglegging van een polder kunnen verzekeren. Zal ditzelfde gemaal bij een gemiddeld hogere opvoerhoogte moeten werken, dan zal de drooglegging te wensen overlaten.

Zelfs kan een vaak achterelkaar voorkomende maalperiode van minder dan 2k uur per etmaal al kritiek zijn wanneer in rekening moet worden gebracht . dat tijd nodig zal zijn voor onderhoud en een reserve moet bestaan voor even-tuele reparaties.

In de tweede plaats doet de vraag zich voor wat, ook bij voldoende capa-citeit, de meerkosten van exploitatie zullen zijn van een gemaal dat bij

hogere opvoerhoogte dezelfde hoeveelheid water moet .. uitslaan. Afgaande van gelijkblijvende situaties met betrekking tot polderinrichting, polderpeil enz. zullen de meerkosten voornamelijk veroorzaakt worden door een hoger energie-verbruik tengevolge van een langere werktijd van de motoren.

Uit het bovenstaande moge duidelijk worden dat het beantwoorden van de gestelde vragen slechts kan plaatsvinden door kennis te nemen van de huidige

(5)

2

-situatie, dat wil zeggen door over de afgelopen jaren het bemalingsbeleid te analyseren en daarna een prognose te doen over wat bij een gewijzigde situa-tie van buitenwaterstanden verwacht kan worden.

Analyse van de huidige situatie kan plaatsvinden door de bemalingsregls-ters van verschillende gemalen aan een onderzoek te onderwerpen. Eerder is gerapporteerd (STOL, 19^0 welke gemalen voldoende en voldoend nauwkeurige gegevens opleveren om met enige kans op succes het omvangrijke werk van inter-preteren van de bemalingsregisters en overnemen van de belangrijkste daggege-vens voor een groot aantal jaren op ponsdocument, ter hand te nemen. Hoever de vorderingen hiermee staan wordt in een volgende nota vastgelegd (STOL,

1966).

Probleemstelling

Hoewel oorspronkelijk gedacht werd met behulp van frequentie-verdelingen de gegevens te analyseren en tot een antwoord op de gestelde vragen te komen,

blijkt het dat de van interesse zijnde gevallen slechts zo zelden voorkomen dat een bespreking van de individuele gegevens vaak de voorkeur verdient. In deze nota zullen daarom enkele perioden van groot waterbezwaar apart aan--dacht verkrijgen.

De probleemstelling zoals deze bij het bestuderen van de capaciteiten van gemalen werd gesteld kan op de volgende wijze in een aantal vraagpunten wor-den opgesplitst.

1) Welke duur van maalperioden komt voor en hoe vaak

Aan de hand van de opgegeven tijden waarop het gemaal in werking is ge-steld kan een indruk omtrent de meest voorkomende duur van de maalperioden worden verkregen. Speciaal van belang is dit .gegeven in verband met

électri-cité it star ie ven met andere woorden of de capaciteit zodanig is dat alleen

de uren met goedkoop nachttarief in de regel voldoende zijn voor het reali-seren van een goede drooglegging.

2) Welke hoeveelheden water worden per maalperiode uitgeslagen

Door gebruik te maken van de QH-kromme kunnen opvoerhoogten in hoeveel-heden uitgeslagen water worden uitgedrukt. Dit gegeven, per maalperiode,.en in verband gebracht met 1, kan dienen om nader het bemalingsbeleid te

(6)

ana-lyseren, waarbij gedacht wordt aan de mogelijkheid die de machinist heeft om de neerslag te volgen, of slechts periodiek grotere hoeveelheden uit te slaan.

3) Hoe vaak wordt 2k uur, of langer, achtereen gemalen

Voor het kunnen verwerken van een groot waterbezwaar kan het noodzake-lijk zijn dat een gemaal de volle 2k uur per dag in werking is. Onafhanke-lijk van de uitgeslagen hoeveelheid water wordt hiermede een indruk verkre-gen van die perioden met een neerslagoverschot die aanleiding zijn tot onge-wenst hoge waterstanden en wateroverlast.

h ) Hoeveel water xvordt per 2k uur uitgeslagen

Een absolute maat voor de wateroverlast die men wil bestrijden wordt gevonden in het aantal mm water dat een gemaal in vol bedrijf (2*+ uur) kan verzetten. Hiermede wordt de intensiteit in mm/dag gevonden waarmede bere-kend kan worden binnen hoeveel dagen een extreem neerslagoverschot kan worden afgevoerd.

5 ) Hoe hangt de afvoer samen met de neerslag

Vooral in de wintermaanden, wanneer de grond geheel met water gevuld is, eist men dat alle neerslagboeveelieden binnen enkele dagen weer worden afge-voerd. Uiteindelijk zal men een zeker risico moeten aanvaarden; met behulp van het gegeven uit punt k en de neerslaggegevens kan een indruk hierover verkregen worden hoe in de praktijk aan deze eis tegemoet wordt gekomen.

6) Hoe groot is de kans op een dagneerslaghoeveelheid gelijk aan of groter dan de maximale dagafvoer

Wanneer bekend is welke neerslaghoeveelheid per dag maximaal kan worden afgevoerd, zal men tevens willen weten hoe vaak een overschrijding van deze hoeveelheid verwacht kan worden. Het is hierbij dan noodzakelijk de benodig-de informatie te putten uit langjarige neerslagreeksen.

In het volgende zullen de resultaten die met het gemaal 'Groenewege' verkregen zijn besproken worden en zal tevens, waar nodig, een vergelijking met het gemaal 'De Moer' plaatsvinden. In deze nota wordt speciaal de hydro-logische situatie in de beschouwingen betrokken. Nagegaan zal nog worden in

(7)

k

-hoeverre een op het financiële aspect gericht onderzoek met de beschikbare gegevens uitgevoerd kan worden. De mogelijkheid wordt tevens onderzocht of met de gegevens van 'Groenewege' andere technische situaties kunnen worden gesimuleerd die tot de oplossing van het gestelde probleem kunnen bijdragen (STOL, 1966).

(8)

5

-2. Situatie en basisgegevens

Het gemaal 'GROENEWEGE' te Hoedekenskerke van het vaterschap 'De Brede Watering van Zuid-Beveland' bemaalt een oppervlakte van ongeveer 1000 ha. Het gemaal, dat gesticht werd in 1953, slaat met een horizontale centrifu-gaalpomp, aangedreven door een electro-motor, uit op de Westerschelde. Het gewenste.polderpeil is gesteld op 1,75 m - N.A.P., terwijl het buitenwater

onder invloed staat van de getijde-beweging (Provinciale Almanak, Waterschaps-kaart, R'wstaatskaart). In het volgende is met de door het waterschap

ver-strekte opgave van de afwaterende oppervlakte van 103*+ ha gerekend.

Een aaneensluitende reeks gegevens is beschikbaar van 17 juli 1953 tot en met 29 april 1965. De basisgegevens in de maalstaten hebben betrekking op

1. De maalperiode (tijdstip van begin en einde) 2. Het verbruik in K.W.H.

3. Het binnenpeil aan begin en eind van de maalperiode.

Over het buitenpeil waren op de maalstaten geen gegevens vermeld. De gegevens werden als volgt gebruikt :

Ad.1. De maalperiode. Van de maalperiode werden begin en einde genoteerd en de totale tijd dat het gemaal gewerkt heeft vastgesteld. Veelal komt per

2h uur een maalperiode voor, in een aantal gevallen twee en slechts zelden

meer. In deze laatste gevallen wordt door het een 'of enkele uren stoppen van het gemaal een bemalingsperiode in een aantal kleinere perioden opgedeeld. Maalperioden beginnend op een bepaalde dag werden alle gerekend tot die dag te behoren en gemakshalve wordt de totaaltijd het aantal maaluren per etmaal genoemd, respectievelijk wordt gesproken over uitgeslagen hoeveelheid per et-maal enz.

Ad 3. Het binnenpeil. Van het binnenpeil werden begin- en eindpeil per aan-eengesloten maalperiode gemiddeld en als (gemiddeld) binnenpeil voor die maalperiode gebruikt.

Het buitenpeil

Van het buitenpeil waren geen gegevens beschikbaar uit de maalstaten zodat voor het bepalen van de opvoerhoogte op andere wijze te werk moest worden gegaan.

(9)

6

-Er werd uitgegaan van de registratiestroken, van de zelfregistrcrende peilschrijver te Hansweert, terwijl voorts ter beschikking stond een door de

», Rijkswaterstaat uit een grafische middeling vervaardigde gemiddelde curve voor het gemiddeld getij en voor spring- en doodtij (Rijkswaterstaat, 1952). Eenzelfde serie gemiddelde curven was vervaardigd voor Hoedekenskerke, waar-van de vorm was afgeleid uit gegevens afkomstig waar-van Terneuzen en Hansweert

(Rijkswaterstaat, 1952).

Uit een vergelijking van beide reeksen figuren bleek dat te Hoedekens-kerke de hoogste respectievelijk de laagste waterstand gemiddeld 20 minuten eerder bereikt wordt. Daar de vorm va*' de gemiddelde curven van Hoedekens-kerke en Hansweert voor het gestelde doel voldoende nauwkeurig aan elkaar gelijk waren werd aangenomen dat ook voor andere amplituden de vorm van de

curven overeenkomstig moet zijn.Teneinde is het cijfermateriaal voldoende dif-ferentiatie te behouden werd dus niet van de gemiddelde curven van Hoedekens-kerke gebruik gemaakt doch werden de aflezingen van de benodigde buitenpeilen verricht op de originele registratiestroken van Hansweert. Wel werd de ver-schuiving van 20 min. in rekening gebracht.

Met behulp van het binnen en buitenpeil kan de opvoerhoogte vastgesteld worden, waaruit, onder toepassing van de QH-kromme, de hoeveelheid uitgesla-gen water kan worden berekend.

(10)

7

-3. De Q - H - kromme

De uitmonding van de persbuis van het genaal heeft een niveau van ruim 30 en - N>A.P. zodat bij buitenwaterstanden lager dan 35 cm - de hevelwerking in de pomp onderbroken werd en de capaciteit sterk terugliep. Deze :komt dan overeen met een buitenwaterstand van 3,70 + en een opvoerhodgte van ruim 5 meter. In verband hiermee vond op 7 en 8 mei 1962 een ijking plaats, uitgevoerd door de Dienst van de Zuiderzeeverken (WEEDA, 19^2). Van de Q H -kromme werden hierbij de volgende punten bepaald.

(Q m3/min ; H m) = (101,5 ; 1,00)

( 84,5 ; 3,00) ( 54,0 ; 5,00) ( 55,5 ; < -,30)

Teneinde blijvend van de hevelwerking gebruik te kunnen maken werd op 15 juni 1962 buitendijks een drempel op 35 cm - N.A.P. aangebracht. In ver-band met het hier gerapporteerde onderzoek werden op 7 en 16 september 1964

peilschaalwaarnemingen gedaan bij respectievelijk opkomend en afgaand water. Uit deze metingen werd het effect van de drempel op het in rekening te

brengen buitenpeil nagegaan. De overstorthoogte boven de drempel bleek 30 cm te bedragen. De waterspiegel tussen gemaal en drempel kan dus op 5 cm - N.A.P. gesteld worden, terwijl bij hogere buitenwaterstanden in de door de drempel gevormde uitstroombak de standen 1 a 2 cm hierboven bleven (DEK, 1964). Dit laatste gegeven werd buiten beschouwing gelaten.

Aan de hand van de uitkomsten van de ijkingen werd door Rijkswaterstaat een Q - H - kromme gegeven waaraan figuur 1 ontleend is.

Voor het mechanisch verwerken van de gegevens is het van voordeel over een formule te beschikken die het verband tussen Q en H weergeeft. Aan de hand van de gegevens hierover, ontleend aan figuur 1, werd een benaderings-functie bepaald van de volgende gedaante

Q = 108.047 - 6.758 H + O.594 H2 - 0.373 H3 + 0.-018 H

3 waarin H in meters is uitgedrukt en Q in m /min.

Het vaststellen van deze betrekking werd uitgevoerd met 14 punten over

(11)

-8

-het traject H = 0,5; 1,0; . . .; 6,5; 7,0 (STOL, 1963).

Met behulp van deze formule konden de opvoerhoogten in debieten worden

omgerekend terwijl verder geldt:

maalperiode x debiet . min x m~Vmin

—-, • -; rr

77T~

i n

— ;

77,

*

" afvoer m mm

gebiedsgrootte x 10 ha x 10

De berekende afvoer wordt gesommeerd over alle tot een dag behorende

maalperioden zodat hiermee een afvoer in mm/etmaal kan worden gedefinieerd.

Hiermee is de afvoer in dezelfde eenheden uitgedrukt als de neerslag.

Opvoerhoogte (fig. 2)

De in de formule voor het debiet te substitueren waarde van H, de

ge-middelde opvoerhoogte, werd op de volgende wijze verkregen uit het verschil

tussen gemiddeld binnenpeil (B.) en gemiddeld buitenpeil (5 )

a

) Voor de aanleg van de drempel op 15 juni 1962

De getijbeweging veroorzaakt buitenwaterstanden die hoger

respectieve-lijk lager dan de hoogte van de mond van de pesbuis kunnen zijn. Nu de

ge-tijbeweging uit de reconstructie van het buitenpeil bekend is kan steeds

nagegaan worden wanneer en hoelang tijdens een maalperiode het buitenwater

lager dan 35 cm - N.A.P. heeft gestaan. Deze periode werd aangeduid met het

symbool T (zie fig.2). Veelal valt een maalperiode uiteen in drie

gedeel-ten en wel een periode waarbij van de hsvelwerking gebruik gemaakt kon

wor-den (T-j- , B >.35-N.A.P.) een periode waarbij de hevelwerking verbroken

is (T , Buitenpeil niet van invloed) en tenslotte weer een periode

waar-bij de hevelwerking hersteld is (T' , ,35-N.A.P. < B ).

>35 u

Het debiet bij verbroken hevelwerking is constant en bedraagt 55,5 m /

min (zie vorige paragraaf kus waarbij geen buitenpeil berekend hoeft te worden.

Voor het overige gedeelte van de maalperiode werd een gemiddeld buitenpeil

berekend als rekenkundig gemiddelde van (zie fig.2) 1) het buitenpeil op het

moment dat het gemaal aangezet wordt 2) het buitenpeil op het moment dat het

gemaal afgezet wordt of de waarde -0,35 indien het buitenpeil onder deze

waarde daalt 3) het buitenpeil op een tijdstip midden tussen 1) en 2) en,

indien een vloed tijdens een maalperiode optreedt

h)

het buiten-peil ten

(12)

9

-tijde van de vloed. Dit werd op analoge wijze gedaan voor de periode T' _ waarna de aldus verkregen gemiddelde buitenrieilen met de tijden

>35-T en >35-T" gewogen werden gemiddeld. Aldus werd het gemiddeld buitenpeil B verkregen (zie fig. 2)waaruit dan weer met behulp van -de QH-kromne een

u

waarde voor Q volgt. Vervolgens werden berekend

a1

ÏOIUÖ

en a2

ÏÖ~3ÏÏÖ

waarna de afvoer in mm/etmaal volgt uit sommatie van a en a_.

b. Na de aanleg van de drempel op 15 juni 1962'

Na de aanleg van de drempel en de vorming van een uitstroombak moet bovenstaande procedure gewijzigd worden.. Zoals gemeld heeft de 'bak het ge-volg dat het 'afgesneden' gedeelte van de golfbeweging nu hoger komt te lig-gen dan 35 cm - N.A.P. en wel op 5 cm - N.A.P. Dit houdt in dat dit

gedeel-te van de maalperiode wat langer is dan in het eersgedeel-te geval en bijgevolg (T < T c ) terwijl de capaciteit van het gemaal voor de periode T = M - T>c. , waarin M de totale maalperiode voorstelt}nu niet meer op

3 .

55 s 5 m /min gesteld kan worden doch eveneens uit de Q - H - kromme via de opvoerhoogte berekend moet worden (zie fig. 2).

Door het vergelijken van een groot aantal situaties uitgerekend voor een drempelpeil van 35 cm - N.A.P. respectievelijk 5 ca - N.A.P. bleek de volgende betrekking te kunnen worden opgesteld:

T _ = 0.919e (T „ + T' ) - 0.110 (decimale uren) >?-

>35-Voor het gemiddeld buitenpeil B" in de periode T ,_ zal nu een wat

grote-u x

>5-re waarde gevonden worden. Deze bleek te kunnen worden afgeleid uit het ge-middeld buitenpeil B berekend volgens methode a) met de vergelijking

36

De met « aangeduide paragrafen behandelen in het kort de bewerkingstechnie-ken die ontwikkeld moesten worden alvorens uit het basismateriaal de beno-digde informatie kon worden verkregen.

(13)

10

-B .. = 0.990 -B + 0.129 ( n e t e r s ) u u

(B « 12.9) u

Waarna dan in dit geval, onder gebruikmaking van de Q - H - kromme

_ 1

T

>

5

J

x

Q . i

T

<

5

J

x

^

en 8« = .,o"o).n— ( ™ )

p1 10 3^0 e i I p2 ÏÖ3ÏÏÖ

waarna de afvoer i n n n / e t m a a l v o l g t u i t sommatie van ß en B?.

4 . Het ponsdocument

De gegevens van maalperiode, gesplitst in tijden boven respectievelijk onder de drempelwaarde, verbruik (KWH), gemiddeld binnenpeil,gemiddeld

bui-3 tenpeil en de daaruit afgeleide gegevens, te weten het debiet in m /min en

de afvoer in mm/etmaal, werden met neerslaggegevens aangevuld. Neerslagge-gevens kwamen op de maalstaten niet voor. Er werd gebruik gemaakt van geNeerslagge-gevens ontleend aan het K.N.M.I.-station Ovezande (75^), respectievelijk 's-Heeren-' hoek (760) en Kapelle (735) voor zover gegevens van 75^ ontbraken.

Alle gegevens en afgeleide gegevens werden op ponskaarten samengebracht.

5. Toelichting op de uitwerking

In nota 299 (STOL, 1965) werd een overzicht gegeven van de resultaten van het frequentie-onderzoek, naar afvoeren van het gemaal 'DE MOER'. Dit ge-maal, gelegen aan het kanaal door Zuid-Beveland, slaat uit op een ongeveer constant buitenpeil waarvan de peilen in de maalstaten gegeven zijn. Voor het onderzoek betekende dit een grote winst aan betrouwbaarheid, daar nu met

de opvoer hoogte als direct gegeven kon wortden gewerkt.

In het geval van het gemaal 'GROENEWEGE' moet het buitenpeil via een

meer gecompliceerde bewerking gereconstrueerd worden. Daar de bewerking boven-dien tijdrovend is boven-dient een zo eenvoudig mogelijke methode gevolgd te

wor-den. De gevolgde werkwijze is in de vorige paragrafen omschreven en werd als zijnde een goede middenweg tussen nauwkeurigheid en snelheid van werken uit een aantal alternatieven gekozen.

(14)

uitma-- 11

ling in een uitstroombak bracht noodzakelijkerwijs net zich dat een andere bewerking op dit deel van het materiaal noest worden toegepast (zie vorige paragrafen). Dit betekent dat systematische verschillen in uitkomsten ver-wacht kunnen worden. Uiteindelijk zal nagegaan noeten worden of het materi-aal, op deze wijze verkregen, voldoende homogeen is om er frequentie-bewer-kingen op uit te voeren.

Het algehele niveau van de afvoerhoeveelheden kan op systematische af-wijkingen bovendien getoetst worden met de uitkonsten van het gemaal 'DE MOER'. Hierbij moet echter met de nodige voorzichtigheid te werk worden ge-gaan omdat elke reeks uitkomsten een aantal specifieke eigenschappen kan hebben die bewaard moeten blijven en hun eigen interpretatie vragen. Boven- . dien kan de situatie ontstaan dat, bij eventuele onderlinge afwijkingen, niet bekend is aan welk van de twee gebieden deze moeten v/orden toegeschreven.

Te denken valt nu aan het vergelijken van

a) de uitkomsten van voor de aanleg van de drempel met die van nâ deze aanleg

b) het neerslagpatroon (totalen en frequenties) tussen beide bemalings-gebieden ('De Moer' resp. 'Groenewege')

c) de totaalafvoeren van 'Groenewege' met die van 'De Moer'

d) het bemalingsbeleid zoals dat in beide polders gevoerd is (maaluren, uitgeslagen hoeveelheden)

e) de afvoerfrequenties tussen beide bemalingsgebieden.

Alvorens tot vergelijking van de uitkomsten over te gaan kan het nuttig zijn de algehele hydrologische situatie tussen beide bemalingsgebieden te vergelijken. In het onderhavige geval zal het vooral belangrijk zijn te con-stateren of het neerslagpatroon in beide gebieden gelijk is (b). In dat ge-val kan een gelijkvormig afvoerpatroon verwacht worden.

Gelijkvormigheid van het afvoerpatroon kan uit de gegevens worden afge-leid indien blijkt dat de afvoerberekeningen van Groenewege onderling geen systematische verschillen hebben opgeleverd (a) en vergelijking net De Moer uitwijst dat de verhouding van de totaal-afvoeren over de verschillende jaren bij benadering constant is (c).

De veronderstellingen kunnen nog verder gaan en onderzocht kan worden of, onder overigens gelijke omstandigheden ook het bemalingsbeleid op gelijke wijze gevoerd is (d). Gedacht wordt onder andere aan tijden van inschakelen

(15)

1

-van het gemaal en het aantal naaiuren onder situaties waarin grote neerslag-hoeveelheden.de polder bezvaren.

Tenslotte kan dan verwacht worden dat de frequentie-verdeling van de afvoer tussen beide gebieden gelijk respectievelijk gelijkvornig zullen zijn (e).

Daar het niet het doel van deze studie is tot een diepgaande bespreking van al deze facetten afzonderlijk te konen, zullen slechts de van belang zijnde punten voor zover nodig uitgewerkt en toegelicht worden.

(16)

._ 1 '-:

o. Jaarsommen van Neerslag_en /^fvoer

Wanneer nagegaan dient te worden of de afvoer- respectievelijk de nee':•>• slag-totalen over een zekere periode uit twee gebieden met elkaar overeen-komen, kan geschikt gebruik worden gemaakt van gesommeerde gegevens die tegen elkaar uitgezet worden (sonvergelijkingscurven,, Sng.Double - mass - curven}. Het is hierbij voldoende van "bijvoorbeeld jaartotalen uit. te gaan. Onderver-deling van deze jaarsomnatie-curver: heeft tot gevolg dat toch weer dezelfde deelpunten bereikt worden namelijk steeds wanneer weer over een cyclus van een jaar gesommeerd is terwijl bet in eerste instantie voornamelijk van 'be-laag is te weten of op de lange duur de niveaus gelijk blijven, waarvoor-jaarcijfers zich geschikt lenen.

In het onderhavige geval werd steeds gesommeerd over de periode van eren jaar (12 aaanden) net als beginpunt 1 mei van elk jaar. Treden er <?y,v;t e::-... sehe afwijkingen in niveau op dan zal dit effect na elk jaar steeds ch* likker te Kien zijn en zich manifesteren als een afwijking van een 1 ; • • .••>

vuig (il3° lijn),

iOgoriacii werd met de gesoixiesrde afvoeren (jaartotalen vanaf 1 mei ü.i.s uijlage 1) van beide genalen tegen elkaar uit te zetten. De periode waarover gegevens beschikbaar waren liepen van 1.9^9 196*1 (De Moer) en van '953

-1965 (Groenewege) zodat som-vergelijkingscurvcn getekend kunnen worden van 953 196U (zie fig. 3 )

-Uit de nu verkregen curve valt op te maken dat de afvoer van Groenewege «•••reeds minder bedraagt dan van De Moer. Verder blijkt dat van 1958 tot en net ÏS6k de afvoer van Groenewege 8j% van die van De Moer is geweest, terwijl in de periode van 1953 tot en met 1957 dit percentage slechts 37 bedroeg.

Verschillen tussen 1962/1953 en 1963/196U en de jaren ervoor zijn niet aanwezig. De overgang van de berekeningsmethode zonder drempel op die waarbij .'.'-:•:. effect van de drempel in rekening moet worden gebracht blijkt zonder

dis-. m . . . s) . . . .

i.Vitmuiteiten te zijn verlopen Daarentegen vereist het verschil m uitge-slagen hoeveelheden tussen de jaren voSr -1957 en die nä 1957 een nadere vor— '•il ar ing.

In eerste instantie is gedacht aan verschillen in neerslaghoeveèlheàun

a 1

Dat 196U links van de lijn ligt wordt verklaard, door het feit dat de som-matie voor De Moer slecht.s liep tot 31 naart 19'51+

(17)

- -lit

-zodat ook voor de neerslag de som-vergelijkingscurven werden getekend (fig.

k). Het blijkt dat slechts geringe afwijkingen van een i+5 lijn door de

oorsprong te constateren zijn, zodat de neerslagtotalen vcor 1957 en na 1957 voor beide gevallen praktisch identiek zijn geweest. De curve gaat ech-ter niet precies door de oorsprong hetgeen verband houdt met het feit dat het beginpunt voor 'Groenewege' op 17 juli in plaats van op 1 mei ligt zoals voor 'De Moer' het geval is. Het niveauverschil is 1U0 mm (bijlage 1) over-eenkomend met het op de as afgesneden lijnstuk.

Onder de hypothese dat in 1957 een verschil in trend zou opgetreden zijn werd met het cijfermateriaal nog getoetst of dit het geval kon zijn of dat verschillen in helling aan toevallige afwijkingen toegeschreven kan wor-den. Deze toets (WEISS and WILSON) viel negatief uit.

Vervolgens werden de som-vergelijkingscurven getekend voor neerslag tegen afvoer per gemaal (fig. 5 t/m 6). Achtereenvolgens werden nu de uit-komsten uit de volgende tabel gevonden.

AFVOER PER JAAR (1 MEI - 1 MEI) IN % VAN DE NEERSLAG

Fig. Gemaal Voor 1957 Na 1957

Betrouwbaarheid verschil

95 % 99 %

5 De Moer h5 5h wel niet

6 Groenewege 18 hk wel wel

HOEVEELHEDEN PER JAAR (1 MEI - 1 MEI) TE GROENEWEGE

d

IN % VAN DE MOER

3 Afvoer 37 82 wel wel

k Neerslag 100 100 niet niet

Verschillen tussen jaarafvoeren

Zoals uit figuur 6 ook al blijkt is het verschil in helling van de

curve voor de afvoer-neerslag betrekking van het genaal Groenewege zeer sig-nificant. In de jaren voor 1957 vond in dit gebied de herverkaveling plaats; werd het leidingstelsel vernieuwd en werd een nieuwe hydrologische situatie

(18)

i n

-schatting te naken van hetgeen in hydrologisch opzicht veranderd is. In paragraaf 11 zal hierop nog iets nader ingegaan worden.

Voor de verdere bewerkingen van het materiaal was het nu noodzakelijk het gedeelte van voor 1957 apart te behandelen gezien de aanwezige systema-tische verschillen. Tevens zal steeds nagegaan worden in hoeverre het aan-leggen van de drempel in 19^2 effect op de uitkomsten heeft. Samengevat in een schema wordt de indeling aldus:

Situatie _. Beëindiging Aanleg uit- _ , ,

. . . . Eerste gegeven , to. . , , , Laatste gegeven

wijziging ° ° herverkaveling stroombak

van 17 juli 1953 1957 juni 1962 29 april 1965

Gebied <— invloed herverkaveling —*• -< huidige situatie

Gemaal «— verbroken hevel werking bij 0,30-NAP —* -<— huidige situatie

Bij het zoeken naar een verklaring van het feit dat in de eerste jaren van de waarnemingsreeks naar verhouding minder afvoer is geregistreerd dan in later jaren wordt wel gedacht aan het polderpeil. Voor 1957 zou dit hoger

geweest zijn (ongeveer 1,k0- N.A.P.) waardoor de suatie sluis naast het

ge-maal in werking zou zijn getreden. De vloer van de sluis ligt op 1,60 - N.A.P. doch de sluis heeft 20 cm waterhoogte nodig om open te gaan. Bij deze hoge peilen wordt dan water afgevoerd wat niet geregistreerd wordt. Dit zou dan de onderschatting van de afgevoerde hoeveelheid water verklaren. Uit de ge-gevens kan echter niet tot een storende invloed van de sluis geconcludeerd worden. Het hogere peil heeft vermoedelijk gegolden voor de herverkaveling. Een overzicht van de voorgekomen polderpeilen wordt gegeven in figuur 7.

In totaal zijn weliswaar in de periode 17 juli 1953 - 1 mei 1956 een

12-tal gevallen genoteerd met binnenpeilen hoger dan ikQ cm - N.A.P. doch

in feite zijn de peilen ingesteld geweest op waarden tussen 170 en 18O cm -N.A.P. In recente jaren is een geringe verlaging opgetreden zodat thans de gemeten gemiddelde polderpeilen voornamelijk liggen tussen 175 en 185 cm -N.A.P.

Opgemerkt wordt hierbij dat in bijna alle gevallen dat het gemaal in werking werd gesteld van de goedkope uren gebruik gemaakt werd. Dit betekent dat praktisch alle maalperioden om 21.00 u beginnen, ongeacht het heersend getij. In die gevallen waarin het buitenpeil in deze periode hoger dan 1,60 m ~ N.A.P. is geweest kan geen afvoer door de sluis zijn opgetreden en van het

(19)

16

-aantal gevallen dat vermeld is zullen er dus slechts enkele met vrije afvoer naar zee. zijn voorgekomen.

Niet nagegaan kan worden wanneer water door de sluis werd afgevoerd buiten de geregistreerde maalperioden, Doch dit is evenmin het geval in het tijdvak tussen 1957 en 1962 zodat hieruit geen onderlinge verschillen tussen de jaarafvoeren verklaard kunnen worden.

In paragraaf 11 zal een .benadering gegeven worden door gebruik te maken van de waterbalans.

T« Frequenties van neerslag en afvoer

De frequentie-curven van de afvoer, voorgesteld in figuur 8 tonen aan dat de afvoerhoeveelheden voor zover deze meer dan 1,5 mm bedragen bij goe-de benagoe-dering log-normaal vergoe-deeld zijn.. Afvoeren van mingoe-der dan 1,5 mm/ etmaal komen naar verhouding slechts zelden voor en het gemaal wordt dus in het werk gesteld wanneer meer dan deze hoeveelheid af te voeren valt.

De frequentie-curven zijn opgesteld voor de jaren na 1957 zodat het ma-teriaal waaruit ze zijn opgebouwd homogeen is. Omrekening naar de naalperio-den in uren kan slechts plaatsvinnaalperio-den door de capaciteit van het gemaal in rekening te brengen. Deze is echter in 1962 door technische voorzieningen gewijzigd (vergroot) zodat dezelfde hoeveelheden in kortartijd konden worden afgevoerd. Een overzicht over de verdeling van de maalperioden wordt gegeven in figuur 9.

De gegeven histogrammen laten zien dat de verdeling van het aantal maal-perioden van 1953 - 1956 overeenkomt oet die in de jaren 1958 - 1962. Aange-zien praktisch steeds op 21.00 u het gemaal in werking wordt gesteld, kan uit het histogram worden afgeleid dat voor het grootste deel wordt gebruik gemaakt van de 9 goedkope nachturen. Na de verbeteringen aan het gemaal is het zelfs mogelijk de afvoer voornamelijk met maalperioden van minder dan 6 u. te verwezenlijken, doch uitzonderingen komen voor en soms zijn maalperioden

van 2k uur noodzakelijk.

Een analyse van de frequenties van de neerslag bij het gemaal gemeten wordt hier niet gegeven. Deze wijken slechts op geringe punten af van die van De Moer en leveren geen directe bijdrage tot het beantwoorden van de ge-stelde vragen.

(20)

17

-die de volle 2k uur bestrijken gebruik te naken kan nagegaan worden met

be-hulp van langjarige neerslagverdelingen zoals die van Vlissingen door het K.N.M.I. gegeven worden (FREQUENTIES, etc. 1957). In paragraaf 10 zal hieraan speciaal aandacht worden geschonken.

8. De capaciteit van Groenewege

Voor het gemaal De Moer werd berekend dat gemiddeld over alle

voorge-komen toestanden het gemaal kan verken net een capaciteit van ik,8 mm/etmaal

(STOL,. 1965).

Eenzelfde berekening kan opgezet worden voor-het genaal Groenewege. Hierbij is rekening gehouden net de verschillende situaties in het afwate-ringsgebied en de technische voorzieningen aan het gemaal zodat de verschil-lende van belang zijnde tijdvakken onderling vergeleken kunnen worden.

De resultaten zijn weergegeven in de figuren 10 tot en net 12.

Allereerst is tegen elkaar uitgezet de naalperiode in uren tegen de daarbij berekende mm afvoer van de gegevens voor 1957 (fig. 10). Het grote aantal gegevens werd hanteerbaar gemaakt door in de figuur uit te zetten.

bij afvoeren > 5 mm alle gegevens bij afvoeren <_ 1 mm alle gegevens bij afvoeren > 1 en < 5 om een steekproef uit de gegevens

De gemiddelde verhouding, voor verschillende afvoersituaties tussen het aantal mm uitgeslagen water en de maalperiode uitgedrukt in mm/etmaal blijkt

11,2 te bedragen.

De beide andere figuren hebben betrekking op de situatie van nâ 1957» en wel voor hoeveelheden > 5 mn alle gegevens in figuur 11 en voor die ge-vallen waarin van neer dan één naalperiode per dag sprake is in figuur 12. Het blijkt dat een duidelijk onderscheid te maken valt tussen de situatie van voó*r juni 1962 en die van daarna. De conclusie kan getrokken worden dat de capaciteit van het gemaal heeft bedragen:

(21)

13

-Periode: Voor 1957 Van 1958 tot 1962 M 1962

Capaciteit

in mn/etnaal: 10,6 10,7 13,0

in m3/min.100 ha 7,36 7,^3 9,02

Zoals te verwachten was worden voor de jaren voor respectievelijk nâ 1957 dezelfde gemiddelde capaciteiten gevonden. Gedurende leze tijd is aan de technische installatie van het gemaal niets veranderd en de uitkomsten tonen aan dat in dit opzicht betrouwbare uitkomsten zijn verkregen.

Verder blijkt het dat door de aanleg van de drenpel de afvoercapaciteit net ruim 22$ is toegenomen zodat voor de huidige situatie een afvoercapaciteit wordt gevonden van 13,0 mm/etmaal, een waarde die geheel vergelijkbaar is met die van 'De Moer». (1^,8 mm/etm of 10,27 m /min. 100 ha).

(22)

- 19

9. Analyse van afvoerperioden van 2^ uur on langer

Nu vastgesteld is dat de huidige capaciteit van het gemaal 13,0 mm/et-maal bedraagt, kan nagegaan worden of deze capaciteit voldoende geacht moet worden. Waar de polder als goed ontwaterd gebied bekend staat moet geconclu-deerd worden dat de capaciteit over het algemeen groot genoeg is. Verder bleek uit de frequentie-verdelingen dat geen duidelijke aanwijzing wordt verkregen dat voor dsgafvoeren de maximus capaciteit vaker dan 'normaal' voorkont. Het voorgaande houdt in dat alleen nog in enkele incidentele ge-vallen moeilijkheden met de afvoer zouden kunnen voorkomen. Deze gege-vallen zullen nu nader bekeken worden.

In de tabel van bijlage 2 staan de gevallen aangegeven waarbij het

gemaal 2k uur achtereen in werking is geweest. De gedurende deze tijden

uitgeslagen hoeveelheden water kunnen vergeleken worden met de neerslag. Het is echter duidelijk dat hierbij tevens de voorafgegane dagen van belang zijn, deze zijn dan ook in de tabel vermeld. De volgende opmerkingen zijn nog van belang.

De op een bepaalde dag vernielde hoeveelheid neerslag is de hoeveelheid die 's ochtends om 8 uur werd afgetapt. De op een bepaalde dag vermelde hoe-veelheid afvoer is de hoehoe-veelheid die voornamelijk in een aaneengesloten periode, beginnend om 21.00 (het begin van de goedkope uren), is afgevoerd. Men mag dus veronderstellen dat de vergelijkbare cijfers betrekking hebben op een hoeveelheid water die ongeveer een dag vertraagd ten opzichte van de neerslag in rekening is gebracht. Voor het interpreteren van de resultaten is dit geen groot bezwaar aangezien dit de orde van grootte van de tijd kan zijn die de gevallen hoeveelheid water nodig heeft om tot afvoer te komen.

i - 1 j dag i | i + 1 ~1 ! !—? i 1 1 8 0 8 12 21 2k 6 neerslag dag i afvoer dag i (goedkope ui'en)

Behalve de op de genoemde dagen genoteerde hoeveelheden neerslag en af-voer zijn in bijlage 2 tevens de gesommeerde hoeveelheden over 1, 3, 5 en 10

(23)

20

-voorafgaande dagen vermeld. Het beginpunt van de periode waarover de

somma-tie zich uitstrekt is overigens tamelijk arbitrair or> deze wijze.

Worden nu hoeveelheden beschouwd van over zelfde aantallen dagen ge-sommeerde neerslag en afvoer dan blijkt over het algemeen dat bij benadering dezelfde cijfers worden gevonden. De twee belangrijkste uitzonderingen zijn:

1. 10 en 11 oktober I960. Voor de 10-daagse sommen is de hoeveelheid afvoer belangrijk minder dan de hoeveelheid neerslag. Dit is goed verklaarbaar daar in deze tijd van het jaar de aanvulling van vocht in het profiel nog moet

plaatsvinden. De daarop, volgende perioden november en december i960 brengen aan het licht dat in de natte perioden, met verzadigd profiel, de afvoer de neerslag kan bijhouden.

2. k en 5 december 1964. Voor deze twee dagen is de afvoer belangrijk minder

dan de neerslag geweest. Een nader inzicht in de hydrologische situatie om-streeks deze tijd volgt uit het overzicht gegeven in bijlage 3..

De hoeveelheid neerslag, gevallen in oktober, is gebruikt voor

aanvul-ling in het profiel. Slechts 62 mm van de 1 i+5 werd afgevoerd terwijl in de

maand november een totale afvoersom werd gemeten van 58 en, overeenkomend met de totale hoeveelheid neerslag. Daarna is in de maand december op verschil-lende dagen neerslag gevallen doch uit een sommatie-reeks blijkt dat na enke-le dagen de afvoer en neerslagreeksen praktisch gelijke waarden bevatten, na een korte tijd waarin de afvoer is achtergebleven. Overigens bleek het niet

noodzakelijk het gemaal vaker dan vermelde 2 x 2k uur achtereen in het werk

te zetten.

Uit de gegevens van het binnenpeil blijkt dat na deze twee dagen het polderpeil steeds laag genoeg gehouden kon worden.

Ook voor dit gemaal moet geconcludeerd worden dat het steeds mogelijk geweest is ook grote hoeveelheden neerslag binnen 2 a 3 dagen nadat deze gevallen was,, tot afvoer te brengen (zie tabel bijlage 2). Tevens bleek het hierbij mogelijk hot .polderpeil binnen die tijd weer op voldoende laag peil te brengen.

Zoals gezegd is het beginpunt van de somnatie zoals deze in de tabel van bijlage 2 is uitgevoerd vrij arbitrair. Beter is het een afvoerjaar als geheel te beschouwen.

(24)

21

-tegen elkaar uit te zetten, zoals in figuur 13 gedaan is, Vanaf mei (196U) neemt in de figuur de neerslagsom toe terwijl geen grote afvoer plaatsvindt. Echter vanaf 1 november begint de afvoer een steeds groter deel van de neer-slag te bedragen on vanaf 1 december de neerneer-slagfcoename bij te houden (zie ook bijlage 3 ) • Vanaf dat moment wordt gemiddeld evenveel afgevoerd als de neerslag bedraagt. Tegen het volgend voorjaar, in de loop van april, begint de curve weer vlakker te lopen daar vanaf dat moment van de gevallen hoe-veelheid neerslag een steeds groter deel verdampt.

Tenslotte kan de vraag opgeworpen worden hoe vaak het over een lange reeks van jaren, zal voorkomen dat de intensiteit waarmee het gemaal water kan afvoeren, door de neerslag zal worden overschreden. Hiervoor dienen de frequenties van de neerslag beschouwd te worden. In de volgende paragraaf zal hier nader op teruggekomen worden.

(25)

- 22

10. Overschrijdingsfrequenties van grote neerslaghoeveelheden

Nu gebleken is dat de capaciteit van het genaal 13,0 om per etmaal be-draagt ( eerder 10 ram) en over de jaren waarover de gegevens zich uitstrekken

(1953 - 1965) voldoende groot geweest is on alle voorgekomen grote neerslag-hoeveelheden tot afvoer te brengen, kan de vraag gesteld worden of dit ook over een langere reeks van jaren verwacht kan worden.

De neerslaggegevens van de bij het gebied van onderzoek aanwezige neer-slagstation Ovezande werden verzameld over de jaren waarin afvoergegevens berekend konden worden. Vergelijking kan nu plaatsvinden met het station Vlissingen waarvan de neerslagfrequenties voorkonen in de K.N.M.I.-boeken

(FREQUENTIES ... 1957).

In bijlage k is deze vergelijking gemaakt en er blijkt uit dat

bijvoor-beeld voor de maand oktober bij Groenewege een hoeveelheid van 13 mm op 1

dag in de maand oktober in 6,2 % van het aantal gevallen overschreden werd.

Voor 31 oktoberdagen kunnen dus gemiddeld

fc5ö

x

5'

2

overschrijdingen verwacht worden, overeenkomend met 2 x per jaar gemiddeld voor 31 dagen.

Worden deze percentages vergeleken met die van Vlissingen dan blijken die over het algemeen niet veel anders dan voor 'Groenewege' werd vastge-steld. Onder de aanname dat de verdeling van de neerslag voor de komende jaren dezelfde zal zijn als voor voorgaande jaren vastgesteld is kan ver-wacht worden dat het aantal malen dat grotere waterbezwaren zullen optreden, niet groter zal zijn dan tot nu toe het geval geweest is.

Behalve de overschrijdingskans is nog van belang de grootte van de

overschrijding. Een frequentie-verdeling geeft hierover geen verdere infor-"

matie zodat genoteerd werd (bijlage h) wat de twee grootste hoeveelheden

geweest zijn die respectievelijk voor Vlissingen en 'Groenewege' zijn geme-ten. Worden deze uitgedrukt in intensiteiten dan ontstaat het volgende overzicht

(26)

23

-TWEE GROOTSTE HOEVEELHEDEN NEERSLAG OP n DAGEN, UITGEDRUKT IN INTENSITEITEN (I IM/ETMAAL) Groenewege Vlissingen n 1 2 3 1 2 3 okt. 3U 30 28 37 2k 19 G r o nov. 20 17 12 57 37 27 0 t s dec. 28 23 16 21» 22 15 t e jan. 23 16 11 27 16 13 fear. 20 12 12 23 15 10 n 1 2 3 1 2 3 1 N okt. 33 28 23 35 23 19 a g nov. 20 15 11 37 33 26 r o o dec. 22 18 16 22 18 15 t s t jan. 18 1k 11 22 15 13 c febr. 17 11 8 20 12

9

Vergeleken met neerslagreekscn die zich over een groter aantal jaren uit-strekken, i.e. Vlissingen, blijkt dat, behalve voor november, de orde van grootte ongeveer gelijk is aan de maxima van de kortere reeksen van 'Groene-wege'. Verder blijkt uit het overzicht dat het in de maanden november, decem-ber, januari en februari steeds mogelijk geweest is de extreme neerslaghoe-veelheden binnen 2 à 3 dagen tot afvoer te brengen. Minder gunstig v/as de situatie in oktober doch zoals eerder uiteengezet is kan van neerslagover-schotten in deze maand een groot deel nog in de berging worden opgenomen.

In november staan voor Vlissingen hoge neerslagintensiteiten vermeld, hoger dan elders voorkomen. De herhalingsperiode van deze hoeveelheid moet met dit materiaal op 1 x in UT jaar worden geschat. Met deze zeldzame gebeur-' tenis behoeft verder geen rekening gehouden te worden.

11. De waterbalans

Tot slot van de ^e^even beschouwingen kan getracht worden aan de hand van de verkregen uitkomsten tot een schatting te komen van de gemiddelde waar-den van de diverse posten van de waterbalans.

De in bijlage 1 vermelde totalen van -neerslag en afvoer van beide gema-len, 'De Moer' en 'Groenewege', kunnen zonder meer gebruikt worden om hier-uit een gemiddelde waarde over een aantal jaren hier-uit te rekenen.. Gezien het verschil in verhoudingen tussen neerslag en afvoer van de jaren voor 1957 respectievelijk van de jaren daarna werden de berekeningen voor deze twee perioden afzonderlijk opgezet.

Om een getalswaarde te vinden voor de verdamping die in genoemde jaren is opgetreden werd als volgt te werk gegaan:

(27)

-

A

-Over de jaren waarover afvoergegevens beschikbaar zijn werd de maande-lijkse verdamping zoals deze in de maandemaande-lijkse overzichten van het K.N.M.I. voor Vlissingen wordt opgegeven genoteerd en per maand gemiddeld over de jaren voor en de jaren na 1957. Met behulp van de door RIJTEMA en RYHLNER

(1966) gegeven betrekkingen werden de verdanpingscijfers voor verschillende gewassen omgerekend waarna over de oppervlakte van voorkomen gewogen werd gemiddeld.

Voor deze bewerking werden de gemiddelde oppervlakten aangehouden zoals die voor het Zeeuws zeekleigebied in de verslagen over de Landbouw staat ver-meld (VERSLAG ...., 1965). Van de chrono-topografische kaart 1:50.000 werd afgeleid dat voor zover het 'De Moer' betreft een oppervlakte aan grasland van 50$ van de polder in rekening gebracht moet worden.

Samengevat volgt het bewerkingsschema uit onderstaand overzicht:

In rekening gebracht opp.in % van totaal

Gewassen De Moer

0

ko

20 r kO Groenewege 50 20 10 20 Gras Granen, handelsgewassen Knol- en wortelgewassen

Groenvoedergevassen, gras,. tuinbouw

100 100

Toegepaste verdampingsformules

E (R) = 0,83 E (K.N.M.I.) (Gras groenvoedergewassen e n z . ) (R.-RIJTEMA, RY-° RY-° HINER, 1966)

E(tarwe ) = 1,1+5 E (R) + 0,60 (granen en groenvoedergewassen, a p r i l t o t en met a u g u s t u s )

E ( a a r d ) = 1,1U E (R) + 1,50 (Knol en w o r t e l g e w a s s e n , mei t o t en met s e p -tember )

EQ = f£ E (K.N.M.I.) met f = 0,6 ( i = 1, ? , 1 1 , 1 2 ) , 0,7 ( i = 3', kt 9 , 1 0 ) ,

0,8 ( i = 5 t/m 8) ( o v e r i g e maanden)

Met behulp van deze schema's werd de verdamping berekend en in de f o r -mule van de w a t e r b a l a n s i n g e p a s t . Samengevat a l s gemiddelde p e r j a a r werd

(28)

• - 25--:

WATERBAI^S

>

;VOÖïM£&^^^^^

'

rerr

'

v

"

t

"'•' '"pERÏÛDERl GEMIDDELD

sr

H5M^ÊÊèM'ïN Se ^

; ; i

' ~

i;

-'!*'*-v"r. • i'

^

M

;•:':•; ' •"•'-•• • '-".'pirMOtefe

1

'' '

, , ,

-

,

-'

L

itë'A

, ! t

'-

, , !

; ' ' ' - ' ^ ' ' ^ ( M ! ^ ^ ^ ;

v

, VerscMjnàel ^9 - '51 »53 - '57 '§8 - '64

J

»53"-

V

57 " »58 - '65

r-r.ii ;»»• ••!_ "'•^••,i;.^1-.'»,.'r.à'AT>, ,''Ti^-.iKm-'.i.!"- J ^ '; " u f e r s . :\\l '-^"! •'•''•-?;.'.i.x Î ^ ' I L * i > *?. ff-i«."-'i-y •'•

ïïeerslag ..' 7 5 5 , . - . 6 8 7 ' - ," 7#f - , 655 -

r

. . 7 7 1 . r

.Verdamping' —— 44©—-»--——4é3—- - • •• 6j6 ••-——èé8—,-• - • ". y6$Q~

ipn. r^i, A-zu •,-jzut

r

^,iuc'^s '•\e\,..'j,xU%,?£\n

v

^i-"'fi^ ,wcr:!^

;

'-cv/^fi;t (^aiidçX^en

A w x s i '-••' • o è h tme' ": ' -' > »>A'~, >-""' fiyi '•>'-••'• 3"5>>

Afvoëf . ' i ' . 35Ö •-'•' 305.

:

" -

J

'382 ' - ' " 12

:

f

v

-

;

332

jvc'i" een aantm j a r c n ; , Uo'-: .ic • orenonirr- va" de YOV Ic^vi^i" ' ~i.:xe"t rec r •-

1

•"

.Rest TkwëXT 235 . . .- . Hsffl.. - J>W - .129 - ',2.11

.,r*l >'Â-c«3iP.fcjn ->y.;^ r .' 1, •nriy.r^ ,y • ;. •• .-.-..ci ';r;t- ^ 5<fk >yhci,_, l-J^^Ver ,;

tf

-Totaal 990 990 968 968 1018 1018 784 784 982 982

" , t" * ' ' " •* ' " — " i M i n w i ^ w w i W M i w » N " W i • • • • • — I — I I M • » • i f ••'•?•• p w i M ^ n ' i »i M • y W * w ' • • — «• • — • • — — ^ i — ^ w . i — « — • — • • ^ a—

Kwel in mn/dag 0,64 0,77 0 j 8 . 0,35 .0,-58

Uit het resultaat blijkt dat de gemiddelde hoeveelheid kvel voor beide

gemalen na 1957 iets is toegenomen. Een relatief sterke toename valt te

con-stateren voor Groenevege» waar de kvel van 1/3 m op meer dan 1/2 mm is

ge-komen .

Wordt ook voor 'De Moer' de berekening over overeenkomstige perioden

uitgevoerd, dan blijkt het verschil in gedrag tussen beide polders nog

duidelijker. 'De Moer' levert nu voor de kvel eenzelfde waarde op van ruim

3/4 mm/dag. _.'

_

_ _

_

_

_

_

_

_

_

_

_

_ _ _«..._,...._.,.„

De uitkomst en_..wi.J^en_erop„da£.„net.. de.' nieuwe situâtie„yopr,...'Groenewese.'^

verkregen na uitvoering'van dé herverkavelingj- een toestand is ontstaan die

ee-n vergroting-van'•d^

>

kveè-tc^-jg«voig"^eMdr'iiecft~--Special kan-hierbij- ge<*

dacht worden aan verdieping van leidingen en aanleg van drainage.

Met bovenbesproken berekening werd getracht tot een indruk te komen

hoe de verkregen resultaten in een waterbalans zouden passen.- Uiteindelij-k

kon met deze opzet slechts net orden van grootte worden gewerkt "(gemiddelden

over_ een aantal jaren_)_.__ 0ok_ de berjkening_yan_.de verdamping noest, zeer

glo-baal geschieden er* bevat dientengevolge ean grote onzekerheid. Een meer

ge-detailleerde studie- door bi j-voorbeel-d-alleen - die- maanden te • bewerken • waarin

de verdamping te verwaarlozen is valt buiten het kader van dit onderzoek.

(29)

26

-12. Conclusies

De berekeningen uitgevoerd net de gegevens van het gemaal 'Groenewege' wijzen uit dat de capaciteit van het genaal thans( d.w.z. na 1962) 13,0 on/ etnaal bedraagt en dat van de 376 x dat het genaal tussen juni 1962 en april 1965 in werking is geweest de naalperiode in 93/5 van deze gevallen minder dan 10 uur heeft bedragen.

De vraag of, door instellen van een geniddeld vast peil, de naalperio-den verlengd kunnen zonder tot een slechtere hydrologische situatie te

ver-vallen is ov> 'Groenewege' zelf niet van toepassing daar dit genaal niet aan

een van de af te sluiten zeearnen is gelegen. Toch is de ervaring bij 'Groe-newege' opgedaan van. belang voor het verdere onderzoek.

Door een praktijkoordeel aan de afvoersituatie in het benialingsgebied van 'Groenewege' te hechten kan nagegaan worden of de huidige situatie aan optimale nomen voldoet. Voor overeenkonstige polders kan dan nagegaan worden of daar eenzelfde beoordeling gegeven kan worden, welke beoordeling dan net de benalingscapaciteit in verband gebracht kan worden.

De bijzondere omstandigheid dat 'Groenewege' voor 1962 een afvoercapa-citeit van slechts 10 mn/etnaal had geeft aan het bovenstaande een interes-sant aspect. Zou namelijk het praktijkoordeel zijn dat de hydrologische si-tuatie voor 1962 niet slechter geweest is dan de huidige sisi-tuatie, dan zouden van andere overeenkonstige gemalen situatie-veranderingen die tot een geringe capaciteitsverlaging aanleiding zijn niet zonder meer onaanvaardbaar zijn.

Opgemerkt wordt nog dat de verbetering- aan het gemaal 'Groenewege' zijn uitgevoerd on het rendement te verhogen doch niet omdat zich klachten met betrekking tot de afvoercapaciteit voordeden.

Een ander punt waar de aandacht op gevestigd dient te worden hangt sa-men met het economische aspect. In de huidige situatie is het laagste bui-tenpeil dat gerealiseerd kan worden een waterstand van 5 cm - N.A.P. Het ge-maal wordt steeds om 21.00 uur in werking gesteld zodat het gemiddeld bui-tenpeil hoger geweest is. Uit de gegevens blijkt dat dit gemiddelde nog bo-ven 50 cm + N.A.P. is geweest. Een hoger rendement van het gemaal zou ver-kregen zijn door steeds bij een zo laag mogelijk buitenpeil te bemalen.'Dat steeds een groot aantal uren bij peilen .van.05 a - N.A.P. gemalen kan worden werd nagegaan door voor verschillende anplituden uit Je registratiestroken na te gaan hoe lang het getij lager dan 0,50 - N.A.P. geweest is. Dit lever-de het volgenlever-de overzicht op

(30)

27

-Amplitude in m. Tijd dat "buitenpeil lager dan

(Hoedekenskerke) 5 cm - N.A.P. geweest is

2,65

h

uur UO min

3,65 5 30

i+,30

'

8 15

5,00 6 15

5,20 T 30

Toch wordt over het algemeen liever van de goedkope nachturen gebruik

gemaakt dan van het lage peil. In 298 van de 376 gevallen (bijna 77$) dat na

1962 een bemalingsperiode werd geregistreerd, werd bij standen boven de

drem-pelhoogte gemalen. Het gemiddelde buitenpeil tijdens elke maalperiode lag

tussen 0 en 1,50 m + N.A.P. Opgemerkt wordt dan nog dat het dag- en

nachtta-rief een factor 2-verschillen momenteel.Zou voor een gemaal als 'Groenewege'

het buitenpeil op een constant peil van bijvoorbeeld 50 cm + N.A.P. gebracht

worden dan zou het economisch rendement van het gemaal zelfs gunstiger

wor-den.

In het algemeen kunnen vragen met betrekking tot te verwachten verschil

len in de bemalingskosten van voor en van na afsluiting, met de gegevens van

•Groenewege' dus niet opgelost worden.

Wel is het mogelijk met behulp van wat aan gegevens van 'Groenewege'

beschikbaar is andere situaties te simuleren. Hiervoor moet bekend zijn

wel-ke situaties in andere polders optreden, zoals bemaling op buitenpeilen,

aan-wezigheid van drempels en dergelijke. Op enkele van deze mogelijkheden wordt

in een volgende nota nader ingegaan (STOL, 1966).

Voor 'Groenewege' kan tenslotte geconcludeerd worden dat, voor zover

de gegevens zich uitstrekken alleen de periode van december

"\9&^

het gemaal

met enige vertraging de gevallen hoeveelheid neerslag tot afvoer kon brengen.

Echter is toch slechts gedurende twee dagen een hoog polderpeil voorgekomen

(bijlage 3 ) , namelijk op 't en 5 december doch daarna konden de gemiddelde

peilen weer op de normale waarde worden gehouden.

Dat uiteindelijk minder dan de oorspronkelijke opzet was, gebruik

ge-maakt is van de afvoer- en neerslagfrequentie-curven afzonderlijk wordt

ver-klaard uit het feit dat de capaciteit van het gemaal zo groot is dat slechts

in extreme omstandigheden afvoermoeilijkneden te verwachten zijn. Deze

extre-men koextre-men slechts een enkele naai in het materiaal voor en lenen zich dus

E inder voor statistische behandeling. Op een aantal punten noest de analyse

dan ook net de individuele waarnemingen worden uitgevoerd.

(31)

L i t e r a t u u r en v e r w i j z i n g e n

1. DEK, W.J. 1964. V e r s l a g van een p r o e f net ing in de u i t s t r o o n b a ? Van het g e -maal Groenewege t e Hoedekenskerke. R i j k s w a t e r s t a a t . D e l t a d i e n s t

S c h r i j v e n 553 d . d . 19-10-'6i+.Goes

2 . FEQUENTIES van kdaagse n e e r s l a g s o n n e n , 1957. K.N.M.I.De B i l t . . Dl 7 V l i s -s i n g e n , 1905 - 1953.

3 . GILS, J.B.H.M. VAN, 1963. Het g e b r u i k van een b e t r o u w b a a r h e i d s i n t e r v a l b i j cumulatieve f r e q u e n t i e - v e r d e l i n g e n . I.C.W. Nota 228.

k. 1964. R e c o n s t r u c t i e van een g e t i j k r o n m e . Technisch v e r s l a g van een

i n l e i d i n g gehouden op 13 nover.ber 19éU. T . A . - v e r g a d e r i n g I.C.W. 5 . PROVINCIALE ALMANAK VAN ZEELAND. Diverse j a a r g a n g e n .

6 . RIJKSWATERSTAAT, 1952. D i r . Waterhuishouding en Waterbeweging. H y d r o n e t r i s c h e a f d e l i n g . Hansweert. Spring en Doodtij Tek. A2, Nr 6 1 . 1 6 2 .

7 . 1952. I d e n . Hansweert, Geniddeld g e t i j Tek. A2, N r . 6 l , l 6 l . 8. 1952. Idem, Hoedekenskerke, Spring en Doodtij Tek. A2, 5 2 . 4 4 4 . 9 . ' 1952. I d e n , Hoedekenskerke, Geniddeld g e t i j Tek. A2. 52.443.' 10. 1965. D e l t a d i e n s t . Afwatering Zeeland. Kaart B3, Nr 65 .'2343.'

1 1 . RIJTEMA, P . E . en A.H.RYHINER, 1966. L y s i n e t e r o n d e r z o e k i n Nederland. R e s u l -t a -t e n van de bewerking van J e gegevens. Concep-t r a p p o r -t van de Werkgroep L y s i n e t e r s T.N.O. aan de Cie voor Hydrologisch Onderzoek T.N.O.

12. STOL, PH.TH. 1963. Orthogonale polynomia en de b i j b e h o r e n d e v a r i a n t i e - a n a l y s e voor h e t numeriek weergeven van o n d e r z o e k s r e s u l t a t e n . I.C.W. Nota n r . 230.

13. 1963. Een b e t r o u w b a a r h e i d s i n t e r v a l voor f r e q u e n t i e - v e r d e l i n g e n en f r e q u e n t i e - q u o t i ë n t e n . I.C.W. Nota

187-11+' 196*1. Het afvoeranderzoek i n het D e l t a g e b i e d . I.C.W. Nota 245.'

15. 1965. Enkele r e s u l t a t e n van het onderzoek naar de a f v o e r f r e q u e n -t i e s van he-t g e n a a l 'DE MOER' I.C.W. No-ta n r . 299.

16. 1966. E n k e l e . a a n t e k e n i n g e n met b e t r e k k i n g t o t de mogelijkheden van b e d r i j f s k o s t e n berekening van genalen a l s onderdeel van h e t a f v o e r -onderzoek in h e t D e l t a - g e b i e d I.C.W. Nota 340.

17. VERSLAG over de Landbouw - Nederland over 1963. M i n i s t e r i e van Landbouw en V i s s e r i j Den Haag 1965.

18. WATERSCHAP DE BREDE WVTERING VAN ZUID-BEVELAND 1965. Kaart A.65.O6.

19. WEEDA, J . J . 1962. Beproevingsrapport genaal Hoedekenskerke. D i e n s t 1er Z u i -derzeewerken Nr. 229-2E/41.Den Haag

20. WEISS, L.L. and W.T. WILSON, 1953. E v a l u a t i o n jf S i g n i f i c a n c e of s l o p e changes i n double-mass c u r v e s . T r a n s a c t i o n s American Geophysical Union.

(32)

SS3

s

SP ESI CO - C C """ Q> *> J E CO > • u <u a. Û . o c - H <-, 01 O > S!-§ •S CC r H 10 u 01 '. 0 1 '• i

•s;

ai O : > . S a • H to a) » H (0 ai a i s= 01 bO 01 « c o h o <-. 0 ! • ~ v O * * ai a a> aO ai S ai c ai o t-, u L t 01 O ai a a i t>0 a i * a i c a i o O u ai o s ai o ai M ai ai c ai o u u t -a i o s o ai ta * a i c a i o Ol o m

a

~~ m v£> ^ CM SP CM CM *-o CM C0 CM t -r^ • H 01 ~ 9 m i f • ^ o > a i , - c ^ L A r-* S rv. -* r^ vO r

-1

CM * r-L A 1 • R -a PA T - rr -CO -a-ru v u 8 rv. o CO ! M L A 1 L A . O a i L A s-co <? P A r A v O r v - *-CO r A L A 1 ( M L A * O - a v O

s

v u CO [ V - r-^~. * l A - a r A L A L A V L A CO r A O

8

CM CJi L A -a-P A L A L A - a L A i r A i A < f r A :: O O T~ r v a o f A A J v O O v u vO =0 *-CM p A CM V CM r ^ r A T o r~ vO -a-g t

-8

-a-CO fc r j v < r CO l A l A 1 -a L A 8 K*\ ^ O co •X) r^ -a-C\J <JN ç - r- «-R n\ rPs LP\ 8 T "

£

v O v C CX-PA v D * 1 LA L A v u C0 - a CTv T -CM \-f j v c r i rv-Cv) c^ * v u -a-Rî aj -o vO L A r-CM v u S L A r A r^ rv. L A i Ä A l C0 rv. o ( M '5 O c CM r A v O vD - a r A C } L A PA l~vr -co vO vO O -a-[ ^ -a-co te rv-S 1 r*. if\ f M O ^~ f O^ c? a~ rv. L A PA, « CM 3 -T CO CM -a-Ä .UN r^ 8 K > 15 P A

u

CM v O r^ O .W\ i C0 LA. < f J l -CM ^~ CM O ^ ( M CM fc PA co v O J -fc rv- -a-L A rv-o CO CM -a-T -PA o * v u o> -a-o v O 1 O v L A -a-CC f v p -•s. S L A CM - a j -S f v -L A r A J -CO L A rJ - r-crv O -a-L A f A l A v u -a-O r -vO vD O T -T * v û 1 O O ; A £ 0 r~ Cv^ CM T -PA PA CM vTv CCI - a l A L A vD O J -vO vO CO PA CTv en CT* r A rv-L A O CO rv-ff CM vD 1 r -v D v u A J <r CM ÜV r^ L A PA K T " L A CM C\J ' T r^

g

f^-r^ R o p A -a-CM r^-r^ vD S 1 A C A v O 1 C\i ^ o V * r-O £ ^ <M ^^ * O i c> 0 0 N > OJ t ^ - ƒ m C0 pi * * v£> r^--d" CO r* ( \ j & tes R o ^> vO 1 PA vO J j -rA O CM -a T -| A v O co rt CO -a -a L A CM CJv l A , vD 1 - a v D r ^

s

T * r A L A J f -L A CJV - r t 3 r-i 'P-D t . rv. a . r-(0 1 r A - H a i ~5 6 • P TT r A U i n ai - o • H r-H 0) 3 a r- - H m a; a) ÜD O S) > T 3 ( M 4) E e o # G-\ c - r<^ 3 -•et %

t ^

t 0 i—i ta - H a . r- co 0) 4-> t « (V « . o t * • H O a> S -Sä ' O f t ÛJ <Ü OD > U o a> > I S o L i OJ S—v. * * C 'OJ ( H cC -«-5 r - t CD U > CÖ - C o ^~ v u a . o VI 0J rv o c * #

(33)

tez

c 01 -a o •a o m <u S 3 u Of o > 4 - , (0 • a • H 31 J C >H 01 O > 01

s

2

' i

o * j O» w SP 01 t « 01 a •a • H o 8» O O X c t e ai •o a>

1

.-o t e u S *• m ID 3 r4 a. e a *> 0 •a Q . o 10 a o c ai n a i

1

a ) 6D O O > c w 3 a § *> a •O i* ' *> a •a a. o r H • H 0 ) O . « C 0 . a> » c < •Ss? 1 • o A a o> o s ai c» o t , <Ö 01 S a » H • » » c •s. S r - i " 0 CO

s.s

s s *> I ffl ! ' o l A K l T -O m K l \— C C w o o > I I — r-* <d 8 + J a i ( > Ov i A a ^ ff> t û N K l -o* K l -3- -3- t f i \ D m m o o (v o œ n i m i l l M w « i * \ N l / l N I f<\ \ 0 l / l N I r* CM ' U CU r - eu K l ^ W I A (Tl OJ f \ l Ci' r eu r r ^ " OJ ( i l r " i— r- r- r- v~ v— \— r" r~ s- ^- r- <-O K l -3" <JN CU K l cp I A «0 -J- -3- -d- vO vO r-. o - -» « N 4 r-K l J m ( V CV M K l CO ÇJ1 CJl CU -3" C--r - «S eu C--r- CU K l l CM M / I M « m m r « i r r W K l 1 r i û o * O W K l i - CU r - r- c i l r - l v u | A v u K l o O i i / l

-a- & i Co co o cil co i

V— T v~ C" 1— f V cv vC o o m g o> eu 3 r BS - 5 r- 5 eu i <r c- c- r - \— v— <r •J- « vO C-- O l Cil Q 1 r i - <v 25 I A co N- o \ - r - CU r- r - r- r- l i A*j ' A ' S eu Ä evi eu i ' VÛ 0 5 vO i î 5 VD v u v 0 . - p *-l > > O O O Ä JH O 0 01 CU 01 1 . O O C C T3 X) -Ö O v- r ^ K l • * t A T- T- CU 1 VU K l 1 ÎA vu CU v p t -3- CU r- CJN 1 K l r-Cv- -3" — r~ K l O ^~ *~ <o rv, vO vD - T (N-K l *~ C\l v -K l c-vD rv-vO rv. m co r r -3>£ , r t -CD CO c - r- | *-(N i C0 - * C\J CM 1 ü O (U 0> 1 •O T3 -a- r--v~ 1 1 r^v O 1 f A CC 1 '.^ t O K > r * C 0 t — Ó J tC\ <r , CO r

-s !

K l 1 vO > O 1 c « v- 1 m « i 1 K l -3--3- iTN 1 CJ K l o eu 1 (VI K l t O vD T - eu K\ K l r- T-r ^ i T-r , K l 'vu CO T rj I A CU r-CU l A eu -3- 1 cû co v eu i r- K l K l fv- 1 •7- r~ K l r-r - K l i 1~ v -CO K l 1 r* r- i -3-eu -3-eu i -3- -3- 1 vD vO O O 01 01 1 -1 JT U l vD l A 1 vO K l K l O 1 K l K l CTN ' A 1 r j e-j ^r eu e j r j K l -3-\ ~ r-A T-K l T-K l . ^ CU eu eu K l c r i K ! vO eu ïp T- K l r t --3" K l r-eu CU I A I A vD vO C C c w 'CJ ' ^ r- CU

(34)

::"iV.

v^iwmvwww

31

-#.S, •»*'•«. > n . « | • ri

* ,

Bijlage 3 . Neerslag en afvo

Maand Dag .iuli, '64 1 — 31 aug. ' 1 - 3 1 . s e p t . 1 - 3 0 o k t . 1 - 31 nov. 1 - 3 0 d e c . '64 1 ? 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 ...._._._. ..1.8 20* 22 24 25 27 50 31 d e c . '64 1 - 51 >r in 1964 van Groenenege Neerslag Afvoer ' • • • ' • ! • •'•• ! I 2^ 11 I 1 5 15 * 145 62 58 58 0 1 0 0 3 6 18 13 28 13 2 5 0 4 1 2 0 2 9 4 2 3 1 3 4 7 9 4 5_ 6 _ : 9 6 2 4 , 5 . 2 . . _ 0 4 0 2 0 2 2 1 1 2 1 1 12 8 109 105 Neerslag

i

! Afvoer 0 0 3 21 49 51 51 52 52 61 63 64 68 77 82 _ 91 ' 93 Si. 93 93 93 95 96 97 109 1 1 7 20 33 38 42 44 46 50 53 56 63 67 ; 73 : •• . • i 79 83 • . . „ S 5 - . . , 89 91 93 94 96 97 ' O '•'•••'it P o l d e r p e i l in cn-NAP 17-1 179 177 1,75 174 188 183 178 113 131 173 176 180 182 175 179 180 155 175 172 168 180 ... 1J82...._ 174 182 184 187 182 182 127 172 'A Maaluren ?0 10 7 115 110

3

0 11 24 24 9 7 4 4 7 5 6J 1 # 8 11 12 ;8 . & . _ 6 4 3 3 3 2* 14 194

(35)

-

32

-Bijlage 4. Overschrijdingspercentages van neerslaghoeveelheden op 1, 2 en 3 dagen overeenkomend met de maximum capaciteit van het gemaal Groenewege

Groonewege (per maand ongeveer 360 gegevens) (1953 - 1965) overschrijdingspercentages (respectievelijk gemiddeld aantal overschrijdingen per jaar voor 30 of 31 gevallen) van

Maand oktober november december j a n u a r i f e b r u a r i winter Vlissingen ( p e r mat oktober november december j a n u a r i f e b r u a r i winter 13 mm 6 , 2 2 , 8 2,4 3,0 1,2 md ongeveer 4 , 2 4 , 0 2,1 1,2 1,1 in 1 dag ( 1 , 9 ) ( 0 , 8 ) ( 0 , 7 ) ( 0 , 9 ) ( 0 , 3 ) ( 4 , 6 ) 1400 gegevens) ( l ( 1 , 3 ) ( 1 , 2 ) ( 0 , 7 ) ( 0 , 4 ) ( 0 , 3 ) ( 3 , 9 ) 26 mm in 2 dagen 4 , 6 0 , 8 1,1 0 , 5 0,0 305 - 1953) 2 , 2 2 , 5 0,4 0,4 0 , 1 ( 1 , 4 ) ( 0 , 2 ) ( 0 , 5 ) ( 0 , 2 ) ( 0 , 0 ) ( 2 , 1 ) ( 0 , 7 ) ( 0 , 8 ) ( 0 , 1 ) ( 0 , 1 ) ( 0 , 0 ) ( 1 , 7 ) 39 mm 2 , 7 0 , 0 0 , 5 0 , 0 0 , 0 1,1 1,8 0 , 2 0 , 1 0 , 0 in 3 dagen ( 0 , 8 ) ( 0 , 0 ) ( 0 , 2 ) ( 0 , 0 ) ( 0 , 0 ) ( 1 , 0 ) (C,3) ( 0 , 5 ) ( 0 , 1 ) ( 0 , 0 ) (o,o) ( 0 , 9 ) Twee g r o o t s t e n S t a t i o n 1 Groonewege V l i s s i n g e n . Groenewege Vlissingen 3 Groenewege Vlissingen hoeveelheden n e e r s oktober 33 34 35 37 55 60 46 48 70 84 57 58

Lag op n dagen garnet november 20 20 37 57 30 33 66 73 34 35 77 82 -n d 22 22 35 35 48 44 'c ember 28 24 46 43 49 46 j a n u a r i 18 22 27 30 33 38 23 27 31 31 34 40 f e b r u a r i 17 20 20 23 2-j 24 24 29 25 35 29 30 255

(36)

en

UJ

P

LU UJ

z

LU O cc O < < LU

O

h-LU I Cd

O

O

> LU O cc x: i I

O

(37)

fig 2

SCHEMA VAN DE INDELING VAN DE MAALPERIODEN I.V.M. DE

DREMPEL-WAARDE. VOORBEELD VAN BEREKENING VAN HET G E M . B U I T E N P E I L

get ij beweg ing

maalperiode = M

B

u

is gemiddelde van

Bi B

2

en B

3

B'

u

is gemiddelde van

B

4

t / m B7

R 7 -

( T

> 3 5 -

) B

u

+ ( T

> 3 5 - ^

B

u

T

> 3 5 - +

T

> 3 5

-'u

gemiddeld

buitenpeil

By'

gemiddeld

buitenpeil

B'

u

,

-T>5-de betrekkingen met het voorgaan-T>5-de zijn

T

> 5

_ =0.9196 (T>35_ + T >

3 5

_ )_0.110 (decimale uren)

(38)

fig 3

VERGELIJKING GESOMMEERDE JAARAFVOEREN VAN DEMOER EN

GROENEWEGE

2 afvoer in mm,voor Groenewege

4 0 0 0

3 5 0 0

3 0 0 0

2 5 0 0

-2 0 0 0

1500

1000

5 0 0

• 6 0 som van 1 mei '53 t o t 1 mei '60

500 1000 1500 2000 2500 3000 3500 4000

Z a f v o e r in mm,voor de Moer

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Therefore, the main purpose of our research was to investigate whether daily supplementation with high doses of oral cobalamin alone or in combination with folic acid has

Veel van dit materiaal is heden ten dage voor de bouw in- teressant; tras, gemalen tuf is zeer geschikt als specie voor waterdicht metselwerk.. Bims, puimsteenkorrels tot

Ga naar buiten en maak samen op de tegels een tekening met de kwast en het water. Wat

Gebleken is dat bij de verdeling van het deelbudget voor ‘Te goeder trouw’ (in de definitieve vaststel- ling 2017) de Aanwijzingen besteedbare middelen beheerskosten Wlz 2017 van

Ouders verwoorden verschillende essentiële aspecten in de grondhouding die zij verwachten van professionele hulpverleners: de vragen en wensen van ouders ernstig

De centrale vraagstelling van dit onderzoek was: ‘Welke ondersteuningsbehoeften hebben ouders van een kind met een handicap op vlak van opvoeding en op welke wijze kan daar zowel

Zo stelt de Hoge Raad dat – wanneer het binnen een VvE gebruikelijk is om bijvoorbeeld een besluitenlijst of notulen van een vergadering rond te sturen – uitgangspunt is

Omdat artikel 13 lid 4 Zvw niet toestaat dat de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg wordt gedifferentieerd naar de financiële draagkracht van de individuele verzekerde, zal