• No results found

Bevordering van contact met vluchtelingen : de rol van waargenomen dreiging en empathie op de relatie tussen vicarious contact en de attitude en intentie tot hulpgedrag ten opzichte van Christelijke en Islamitische vluc

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bevordering van contact met vluchtelingen : de rol van waargenomen dreiging en empathie op de relatie tussen vicarious contact en de attitude en intentie tot hulpgedrag ten opzichte van Christelijke en Islamitische vluc"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bevordering van contact met vluchtelingen:

De rol van waargenomen dreiging en empathie op de relatie tussen vicarious contact

en de attitude en intentie tot hulpgedrag ten opzichte van Christelijke en Islamitische

vluchtelingen

Laurien J. Freulings 14 april 2016

Studentnummer: 10782680 Masterthese Sociale Psychologie Universiteit van Amsterdam

(2)

2 Abstract

De vicarious contact hypothese, gebaseerd op de extended contact hypothese, stelt dat intergroepsattitudes verbeteren en hulpintenties ten opzichte van de andere groep verhogen door de kennis van positief intergroepscontact. Het doel van dit onderzoek is om te bepalen of vicarious contact positief gerelateerd is aan de attitude en intentie tot hulpgedrag ten opzichte van Christelijke en Islamitische vluchtelingen. Hierbij wordt gesteld dat waargenomen dreiging en empathie deze relaties mediëren. Vicarious contact, geoperationaliseerd als descriptieve norm, wordt bij 154 hoger opgeleide Nederlanders gemanipuleerd door middel van een krantenartikel. De resultaten laten zien dat vicarious contact, anders dan verwacht, negatief gerelateerd is aan attitude en hulpintentie. Er wordt geen mediatie-effect van waargenomen dreiging of empathie gevonden. Er werd verwacht dat de soort en mate van waargenomen dreiging, in relatie met attitude en intentie tot hulpgedrag verschilt voor Christelijke en Islamitische vluchtelingen. De resultaten laten zien dat Nederlanders zich meer symbolisch en terroristisch bedreigd voelen door Moslims dan door Christenen. Tegelijkertijd blijkt empathie zoals verwacht een sterke voorspeller van attitude en hulpintentie voor beide groepen. De resultaten wijzen uit dat een hoge mate van waargenomen dreiging negatief gerelateerd is aan hulpintentie en attitude en een hoge mate van empathie juist positief. Economische dreiging speelt geen rol.

Trefwoorden: Vicarious contact, intentie tot hulpgedrag, pro-sociaal gedrag, empathie, waargenomen dreiging, sociale normen, Christelijke vluchtelingen, Islamitische vluchtelingen

(3)

3

INHOUDSOPGAVE

1. INTRODUCTIE ... 4

2. METHODE ... 10

3. RESULTATEN... 12

4. DISCUSSIE... 16

5. CONCLUSIE ... 19

6. REFERENTIELIJST... 20

7. BIJLAGEN ... 26

(4)

4 1. INTRODUCTIE

Op dit moment is er in Europa sprake van een vluchtelingencrisis (UNHCR, 2015). In 2015 zijn ruim 1,2 miljoen vluchtelingen de grenzen van Europa gepasseerd (Eurostat, 2016). Volgens Staatssecretaris Dijkhoff van Veiligheid en Justitie vragen wekelijks 3.000 mensen asiel aan in Nederland (VluchtelingenWerk Nederland, 2015). Van de 43.093 vluchtelingen die in 2015 in Nederland aankwamen, was de vluchtelingenstroom uit Syrië met 18.667 mensen het grootst, gevolgd door 7.359 vluchtelingen uit Eritrea (NOS, 15 oktober 2015). Negentig procent van de Syriërs is Moslim en 63 procent van de Eritreeërs is Christelijk (VluchtelingenWerk Nederland2, 2015).

De Nederlandse overheid en bevolking reageren zeer wisselend op de golf van vluchtelingen. Enerzijds anticipeert de overheid zo goed mogelijk om de vluchtelingen op te vangen en worden er massaal burgerinitiatieven opgestart (Volkskrant, 2015). Daartegenover ontstaat er zowel bij de Europese Unie als de Nederlandse overheid en bevolking een gevoel van onrust, waarbij de vluchtelingen gezien worden als een bedreiging voor de Westerse cultuur, welvaart en fysieke veiligheid (Europa Nu, 2015; Quekel, 2015). Er is angst voor economische nadelen, toename van criminaliteit en Islamisering (Bakker & Obbema, 2015; Rosman & van Mersbergen, 2015; van Reisen, 2015). In de media verschijnen berichten over respectloos gedrag van Islamitische vluchtelingen tegenover hulpverleners, vrouwen en andere Christelijke vluchtelingen (Halkes, 2015; Omroep Gelderland, 2015). Uit een peiling onder 19.000 Nederlanders bleek dat 88 procent tegen de toelating van economische vluchtelingen is, maar 57 procent wel voor de toelating van politieke vluchtelingen (Klapwijk, 2015).

Deze wisselende reacties zijn in overeenstemming met de huidige literatuur. Wanneer immigranten met verschillende achtergronden gemengd worden in een maatschappij, ontstaat er een nieuwe gemixte cultuur waarbij zowel immigranten als mensen uit het gastland zich moeten aanpassen (Berry, Phinney, Sam, & Vedder, 2006; Bourhis, Moise, Perreault, & Senecal, 1997; Verkuyten & Martinovic, 2006). Immigranten kunnen voor mensen uit het gastland voelen als een bedreiging voor cultuur en maatschappij (Rohmann, Florack, & Piontkowski, 2006), waardoor er negatieve attitudes en vooroordelen ontstaan (Ward & Masgoret, 2006; Simon & Lynch, 1999; Stephan, Ybarra, & Bachman 1999; Stephan, Diaz-Loving, & Duran, 2000). Omdat vluchtelingen afkomstig zijn uit levensbedreigende situaties roept dit daarnaast ook empathie en een gevoel de vluchtelingen te willen helpen op (Louis, Duck, Terry, Schuller, & Lalonde, 2007; Verkuyten, 2004). Dit wordt bevestigd door onderzoek van Verkuyten (2004) en Louis en collega’s (2007). Er is bewezen dat intergroepscontact vooroordelen en intergroepsangst kan verminderen en pro-sociaal gedrag kan bevorderen (Mazziotta, Mummendey, & Wright, 2011; Stephan, 2014; Wright, Aron, McLaughlin-Volpe, & Ropp, 1997).

Het doel van dit onderzoek is het beschrijven van de mediërende rol van waargenomen dreiging en empathie bij het vormen van de attitude ten opzichte van vluchtelingen door intergroepscontact. Ook wordt onderzocht of dreiging en empathie van invloed zijn op de bereidheid van mensen uit het gastland om vluchtelingen te helpen. In het onderzoeksmodel in Figuur 1 is te zien hoe vicarious contact, een speciale vorm van intergroepscontact, attitudes en hulpintenties kan verbeteren. Er wordt eerst dieper in gegaan op de

(5)

5 totstandkoming van attitudes en pro-sociaal gedrag. Vervolgens wordt beschreven hoe verschillende soorten dreiging en empathie een andere rol spelen bij Islamitische dan bij Christelijke vluchtelingen en hoe dit van invloed is op het ontstaan van attitudes en hulpintenties. Ten slotte wordt beschreven hoe vicarious contact kan leiden tot verbetering van attitudes en hulpintenties ten opzichte van vluchtelingen.

Theorie over hulpgedrag en attitude vorming

De drang om mensen in nood te helpen komt voort uit verschillende motivaties, namelijk empathie (Batson, 1991), de basisbehoefte om te conformeren aan sociale normen (Baumeister & Leary 1995; Warburton & Terry, 2000) en de wens van hulpaanbieders om zich beter te voelen over zichzelf (Yinon & Landau, 1987). Volgens het empathie-altruïsme model van Batson (1991) leidt het verplaatsen in de situatie van de vluchtelingen tot twee mogelijke emoties: empathische bezorgdheid, wat leidt tot altruïstisch helpen, of ‘persoonlijke ellende’, wat zorgt voor egoïstisch hulpgedrag. Daarnaast vertonen mensen pro-sociaal gedrag, omdat dit in veel situaties conform de sociale norm is (Cialdini, Kallgren, & Reno, 1990; Warburton & Terry, 2000). Volgens Baumeister en Leary (1995) conformeren mensen aan sociale normen vanwege de basisbehoefte om geaccepteerd te worden door anderen en ergens bij te horen. Tot slot geeft het vertonen van pro-sociaal gedrag volgens het Negative State Relief-model mensen een goed gevoel over zichzelf en draagt het bij aan het verminderen van negatieve emoties zoals schuldgevoel of een lage eigenwaarde (Cialdini, Darby, & Vincent, 1973; Yinon & Landau, 1987).

Het ontstaan van negatieve reacties en attitudes ten opzichte van de vluchtelingen is volgens literatuur over intergroepsrelaties een normaal verschijnsel (Allport, 1979; Turner, 2000; Brown &

Symbolische dreiging Economische dreiging Terroristische dreiging Vicarious contact Empathie + - Attitude Intentie tot hulpgedrag + - + -

Figuur 1: Het onderzoeksmodel met vicarious contact, empathie, symbolische-, economische- en terroristische dreiging, attitude en intentie tot hulpgedrag bij Christelijke en Islamitische vluchtelingen. Economische dreiging speelt in de huidige vluchtelingencontext mogelijk geen rol.

(6)

6 Hewstone, 2005). Volgens Allport (1979) zijn attitudes, of vooroordelen, evaluaties over een persoon gebaseerd op stereotype kenmerken. Turner (2000) stelt dat deze ontstaan bij sociale categorisatie. Dit is het indelen van mensen in een mentale sociale categorie op basis van kenmerken of stereotyperingen, met als functie om snel te kunnen oordelen over een persoon of groep. Hoewel dit in de meeste gevallen een nuttig mechanisme is, zorgt het tegelijkertijd voor overgeneralisatie van negatieve vooroordelen. Dit kan een goede verstandhouding tussen mensen in de weg staan (Stephan & Stephan, 1985). Het ontstaan van negatieve attitudes en pro-sociaal gedrag kan verklaard worden door verschillende factoren, zoals waargenomen dreiging en empathie (Davis, 1983; Stephan, 2014).

De rol van waargenomen dreiging

De waargenomen dreiging die uitgaat van vluchtelingen kan ontstaan door angst voor mensen uit andere groepen (Stephan & Stephan, 1985; Rohmann, Anette, Florack, Arnd, & Piontkowski, 2006; Stephan, Renfro, Esses, Stephan, & Martin, 2005). Volgens de geïntegreerde dreiging theorie zijn er vier soorten dreiging die vooroordelen tussen groepen veroorzaken (Stephan & Stephan, 1996; Stephan, 2014). Dit zijn realistische dreiging, symbolische dreiging, intergroepsangst en negatieve stereotypering. Realistische dreiging is waargenomen dreiging voor het fysieke welzijn van mensen uit eigen groep of land, zoals dreiging voor de economie, politieke macht of fysieke veiligheid door terrorisme en criminaliteit. Symbolische dreiging speelt zich af op cultureel niveau en ontstaat als er verschillen in normen, waarden of morele overtuigingen worden waargenomen tussen de eigen en de andere groep. Intergroepsangst is angst voor de interactie met mensen van een andere groep, waarbij men bang is voor negatieve consequenties voor zichzelf. Negatieve stereotyperingen zijn beoordelingen over de andere groep in zijn geheel en zorgen voor generalisatie van angst voor een individu uit die groep.

De vluchtelingen vormen mogelijk een symbolische bedreiging, omdat de meesten een andere culturele standaard hanteren dan in Nederland. Hierbij is de symbolische dreiging van Islamitische vluchtelingen wellicht groter dan van Christelijke, omdat er niet alleen verschil is in cultuur maar ook in geloofsovertuiging. Hoe groter de verschillen tussen groepen, hoe meer de andere groep als een bedreiging wordt gezien (Stephan, 2014). Daarnaast vormen de Islamitische vluchtelingen mogelijk een terroristische bedreiging. Dit is in lijn is met onderzoek van Bijl, Boelhouwer en Pommer (2007), wat liet zien dat Nederlanders zich door de komst van Moslims symbolisch en terroristisch bedreigd voelden. Hierbij is er angst voor fysieke veiligheid en culturele verandering. De afgelopen decennia is deze algemene angst voor Moslims in de Westerse maatschappij ontstaan door Islamitische terroristische aanslagen zoals ‘9/11’ en de opkomst van de terroristische groepering Islamitische Staat (Doosje, 2009; Doosje, 2011; González, Verkuyten, Weesie, & Poppe, 2008; Gould & Klor, 2015). Bij zowel de Christelijke als Islamitische vluchtelingen zal er minder sprake zijn van waargenomen economische dreiging, omdat het merendeel politieke vluchteling is. Daarnaast zal economische dreiging alleen een rol spelen voor Nederlanders uit lagere sociale klassen, omdat vluchtelingen voornamelijk in aanmerking zullen komen voor banen en huizen uit deze klasse. Hogere sociale klassen voelen zich om die reden eerder bedreigd in cultuur en fysieke veiligheid.

(7)

7 Wanneer mensen zich bedreigd voelen door mensen met een andere cultuur is dit gerelateerd aan het ontstaan van negatieve attitudes tussen groepen (Haddock, Zanna & Esses, 1993; González et al., 2008; Stephan et al. 2000; Stephan, Boniecki, Ybarra, Bettencourt, Ervin, Jackson & Renfro, 2002; Stephan et al; 2005). Bij autochtone Duitsers werden attitudes ten opzichte van immigranten van Turkse of Italiaanse afkomst negatiever naarmate er meer intergroepsdreiging gevoeld werd (Rohmann et al., 2006). De autochtonen voelden zich meer bedreigd door Turkse immigranten dan door Italiaanse, wat verklaard werd door de grotere cultuurverschillen tussen Turken en Duitsers. Mensen zijn voorgeprogrammeerd om dreiging te vermijden (Stephan & Stephan, 1996). Dit gaat gepaard met negatieve emoties ten opzichte van de bedreiging en in dit geval de andere groep, waardoor negatieve attitudes ontstaan. Daarnaast speelt de media een belangrijke rol in het ontstaan van negatieve attitudes ten opzichte van Moslims en dus de meeste vluchtelingen (Morey & Yaqin, 2011). Door de negatieve berichtgeving wordt de waargenomen intergroepsdreiging vergroot en heeft dit invloed op de attitude van Nederlanders ten opzichte van de vluchtelingen.

De waargenomen dreiging heeft aannemelijk ook een negatieve invloed op pro-sociaal gedrag ten opzichte van de vluchtelingen (González et al., 2008). Waargenomen intergroepsdreiging zorgt ervoor dat men intergroepscontact liever uit de weg gaat en dat er daarnaast een grotere sociale afstand tussen de groepen ontstaat (Stephan & Stephan, 1985; Stephan et al., 2005). Dit verkleint de kans op pro-sociaal gedrag ten opzichte van de andere groep. Daarnaast ontstaat er binnen de groep een sociale norm die het helpen van de andere groep juist afkeurt, omdat dit de eigen groep kan schaden (De Tezanos-Pinto, Bratt, & Brown, 2010).

De rol van empathie

Naast dreiging speelt ook empathie een mogelijke rol in het vormen van attitudes en het ontstaan van hulpgedrag ten opzichte van vluchtelingen. Empathie wordt door Davis (1983) gedefinieerd als “de reacties van een individu op het waarnemen van andermans ervaringen”. Een onderdeel van empathie is het innemen van iemands perspectief, wat leidt tot begrip van diens interne staat van welzijn en cognitie. Dit kan leiden tot meer sympathie en een nauwere emotionele verbondenheid met de ander, waardoor men deze persoon positiever beoordeelt en graag wil helpen (Davis, 1983; Eisenberg, Zhou, & Koller, 2001; Vescio, Paolucci, & Hewstone, 2004). Veel onderzoek wees uit dat empathie gerelateerd is aan het verbeteren van attitudes ten opzichte van een gestigmatiseerde groep (Álvarez Castillo, Equizábal, Cámara, & González, 2014; Batson, Early, & Salvarani, 1979; Galinsky, Moskowitz, & Insko, 2000). Het is één van de belangrijkste motivatoren voor pro-sociaal gedrag (Batson, 1991; Sierksma, Thijs, & Verkuyten, 2014). Onderzoek naar discriminatie tegen homo’s van Vescio en collega’s (2004) liet zien dat wanneer een heteroseksuele proefpersoon het perspectief van het homoseksuele target innam, de proefpersoon meer empathie voelde voor de man en tevens een positievere attitude ten opzichte van homo’s in het algemeen kreeg. In lijn hiermee wordt verwacht dat wanneer Nederlanders meer empathie voelen voor vluchtelingen, de attitude ten opzichte van de vluchtelingen positiever wordt en er meer intentie is om te helpen. Om inzicht te krijgen in methodes die attitudes en hulpintenties kunnen verbeteren is het belangrijk om de rol van intergroepscontact te begrijpen.

(8)

8 Verbeteren van attitudes en pro-sociaal gedrag: de rol van intergroepscontact

Volgens de ‘intergroepscontact hypothese’ zorgt het met elkaar in contact brengen van verschillende groepen ervoor dat negatieve vooroordelen tussen groepen verminderen (Allport, 1979; Brown, & Hewstone, 2005; Pettigrew & Tropp, 2006). Met name vriendschappelijk intergroepscontact zorgt voor het ontkrachten van negatieve vooroordelen door het ontstaan van sterk positief affect en empathie (Cameron, Rutland, Hossain, & Petley, 2011; Turner, Hewstone & Voci, 2007; Feddes, Noack, & Rutland, 2009). Pettigrew (1997) liet met een steekproef van bijna 4000 West-Europeanen zien dat het hebben van een vriend uit een andere groep, in tegenstelling tot het hebben van een collega of buurtbewoner uit een andere groep, attitudes ten opzichte van die gehele groep verbetert. Wanneer intergroepscontact oppervlakkig is kunnen vooroordelen door zelfvervullende voorspellingen juist bevestigd worden (Snyder, 2001; Stephan, 2014).

Om vooroordelen te verminderen en hulpintenties te vergroten moet het contact tussen Nederlanders en vluchtelingen ‘succesvol’ en van ‘hoge kwaliteit’ zijn. Mensen met negatieve vooroordelen over vluchtelingen kunnen echter intergroepsangst ervaren en daarom minder open staan voor contact (Stephan & Stephan, 1985; Stephan & Stephan, 1996; Pettigrew, 1998). Om deze reden is de ‘extended contact hypothese’ ontstaan die zegt dat als direct groepscontact niet mogelijk is, indirect contact ook vooroordelen kan verminderen (Wright et al., 1997). De kennis dat iemand uit eigen groep een hechte relatie heeft met iemand van een andere groep kan al leiden tot positievere intergroepsattitudes. De observator voelt zich verbonden met diens groepsgenoot en leidt uit de waargenomen vriendschap af dat de persoon uit de andere groep te vertrouwen is. Hierdoor neemt de waargenomen dreiging af en ontstaat er meer empathie. Voor deze hypothese is door de jaren heen veel bewijs gevonden bij volwassenen (Turner et al., 2007; Turner, Hewstone, Voci, & Vonofakou, 2008), adolescenten (De Tezanos-Pinto et al., 2010; Turner, et al., 2008) en kinderen (Cameron, Rutland, Brown, & Douch, 2006; Turner et al., 2007).

Het hierboven beschreven effect van extended contact werkt mogelijk anders voor groepen die dreiging uitstralen. Feddes, Harth, Kessier en White (2012) deden een onderzoek waarbij extended contact gemanipuleerd werd bij Duitse studenten met als targetgroep Neo-Nazi’s, waar een grote mate van dreiging vanuit gaat. Hieruit bleek dat de wetenschap dat iemand bevriend is met een Neo-Nazi, de negatieve attitude ten opzichte van Neo-Nazi’s echter niet verbeterde, maar juist de attitude ten opzichte van de persoon uit eigen groep verslechterde. Verklaard werd dat attitudes ten opzichte van Neo-Nazi’s uitzonderlijk negatief zijn, omdat de sociale norm in de maatschappij deze groep collectief afkeurt. Dit is een verschil met vluchtelingen, omdat de sociale norm hierover juist zegt dat deze groep geholpen dient te worden. Dit onderzoek zal moeten uitwijzen in welk opzicht extended contact de attitude ten opzichte van vluchtelingen zal beïnvloeden.

Vicarious contact

Omdat de vluchtelingencrisis recentelijk is, zullen er relatief weinig vriendschappelijke banden zijn ontstaan tussen vluchtelingen en Nederlanders en is er derhalve weinig extended contact mogelijk. Een andere vorm van extended contact is ‘vicarious contact’, waarbij het gaat om het observeren van een positieve interactie tussen iemand van de eigen en de andere groep (Mazziotta et al., 2011). Hierbij is het niet noodzakelijk dat dit ‘succesvolle contact’, zoals bij extended contact, van vriendschappelijke aard is.

(9)

9 Vicarious contact is gebaseerd op de sociaal-cognitieve-leer theorie van Bandura (1986), die zegt dat mensen door het observeren van relevante anderen leren wat geschikte emotionele reacties, attitudes, normen en waarden zijn. Wanneer een groepsgenoot succesvol contact heeft met iemand van de andere groep, fungeert deze persoon als rolmodel en leert het mensen dat positief intergroepscontact mogelijk is en hoe dit tot stand komt. Omdat de observator zich identificeert met de groepsgenoot worden diens gedrag, emoties en attitudes als informatief gezien en daarom overgenomen. De observator leert zo hoe zelf met de andere groep om te gaan. Volgens Mazziotta en collega’s kan vicarious contact op die manier niet alleen intergroepsattitudes verbeteren, maar weerspiegelt het ook een sociale norm die intenties tot direct intergroepscontact kan verhogen.

Sociale normen bepalen hoe mensen zich zullen gedragen in intergroepsrelaties (Tezanos-Pinto et al., 2010) en zijn daarmee van invloed op de attitude en de intentie tot hulpgedrag ten opzichte van vluchtelingen. Descriptieve normen laten zien welk gedrag de meeste mensen vertonen in een bepaalde situatie en injunctieve normen welk gedrag goed- of afgekeurd wordt (Cialdini et al., 1990). Descriptieve normen kunnen krachtiger zijn in het stimuleren van pro-sociaal gedrag dan injunctieve normen (Cialdini et al., 1990; Gneezy & Rustichini, 2000; Mellstrom & Johannesson, 2008). Dit wordt veroorzaakt doordat mensen zich in gedrag willen conformeren aan de meerderheid, om zo de kans op sociale acceptatie te vergroten. Wanneer het helpen van vluchtelingen de descriptieve norm is, zal dit anderen ook kunnen aanzetten om te helpen.

In dit onderzoek wordt gekeken naar hoe vicarious contact, geoperationaliseerd als descriptieve norm, de attitude en intentie tot pro-sociaal gedrag ten opzichte van Islamitische en Christelijke vluchtelingen kan beïnvloeden. Wanneer het helpen van Islamitische en Christelijke vluchtelingen de sociale norm is en mensen daarbij positief intergroepscontact waarnemen, is er sprake van positief vicarious contact. Conform Mazziotta en collega’s (2011) leert men zo van andere Nederlanders dat het sociaal wenselijk is om vluchtelingen te helpen en het positieve contact laat zien dat geen angst voor vluchtelingen gevoeld hoeft te worden. Zo kan dit zorgen voor meer empathie en minder waargenomen dreiging, zonder dat de twee groepen met elkaar in aanraking hoeven te komen. Hierdoor ontstaan vervolgens positievere attitudes en meer hulpintentie. Vicarious contact leidde bij Amerikanen ook tot positievere attitudes over immigranten (Joyce & Harwood, 2014). De immigrant ‘leuk vinden’, wat sterk correleert met empathie, medieerde deze relatie. Ook Stephan en collega’s (2005) toonden aan dat attitudes positiever werden wanneer men empathie voelde voor immigranten en attitudes negatiever werden wanneer men realistische of symbolisch dreiging voelde. Ander onderzoek liet zien dat empathie en waargenomen dreiging de relatie tussen intergroepscontact, attitude en intentie tot hulpgedrag medieerde (Louis et al., 2007; Mazziotta et al., 2011; Pettigrew et al., 1997; Stephan et al., 2000; Stephan et al., 2002; Tam, Hewstone, Harwood, & Voci, 2004). Het huidige onderzoek

Gebaseerd op bovenstaand literatuuroverzicht zijn de hypothesen van dit onderzoek als volgt. Vicarious contact is positief gerelateerd is aan attitude en intentie tot hulpgedrag (H1). Daarnaast wordt verwacht dat symbolische dreiging bij beide groepen vluchtelingen de relaties tussen vicarious contact en attitude, en vicarious contact en intentie tot hulpgedrag medieert (H2). Vicarious contact zal de

(10)

10 waargenomen symbolische dreiging verminderen, waardoor de attitude positiever wordt en de hulpintentie groter. Waargenomen symbolische dreiging zal bij Islamitische vluchtelingen een sterkere voorspeller zijn van attitude en intentie tot hulpgedrag dan bij Christelijke vluchtelingen (H3). Terroristische dreiging zal alleen bij Islamitische vluchtelingen de relatie tussen vicarious contact en attitude, en vicarious contact en intentie tot hulpgedrag mediëren (H4). Economische dreiging zal de relaties tussen vicarious contact en attitude, en vicarious contact en hulpintentie bij beide groepen vluchtelingen niet mediëren (H5). Verder wordt verwacht dat de attitude en hulpintentie ten opzichte van Islamitische vluchtelingen worden voorspeld door symbolische en terroristische dreiging en niet door economische dreiging (H6). De attitude en hulpintentie ten opzichte van Christelijke vluchtelingen wordt alleen voorspeld door symbolische dreiging (H7). Tot slot wordt verwacht dat empathie bij beide groepen vluchtelingen de relatie tussen vicarious contact en attitude, en vicarious contact en intentie tot hulpgedrag zal mediëren (H8). Vicarious contact zal gevoelens van empathie verhogen, waardoor de attitude positiever wordt en de hulpintentie groter. Uit een pilotstudie, zie Bijlage 1, bleek dat hoger opgeleide Nederlanders negatiever waren over Islamitische vluchtelingen in vergelijking met Christelijke en er meer dreiging werd gevoeld van deze groep.

2. METHODE Onderzoeksdeelnemers

De online vragenlijst werd ingevuld door 203 Nederlanders, waarvan 49 deelnemers werden uitgesloten wegens allochtone afkomst of het niet volledig afronden van de vragenlijst. De steekproef van 154 autochtone deelnemers (73% vrouw, M leeftijd = 29.6, SD = 11.7), verworven via social media en de Universiteit van Amsterdam, bestond uit 96 deelnemers van universitair opleidingsniveau (62.3%), 46 deelnemers van hbo-niveau (29.9%) en 12 deelnemers van mbo-niveau of lager (7.8%).

Vragenlijst en procedure

Er werd een vragenlijst in Qualtrics afgenomen welke werd verspreid via een link op social media en email. Het onderzoek had een 3(Contact: vicarious contact controle, laag, hoog) x2 (Groep: Islamitische vluchtelingen vs. Christelijke vluchtelingen) between-subjects design voor contact en groep met als mediatoren empathie, waargenomen symbolische-, economische- en terroristische dreiging en als uitkomstvariabelen intentie tot hulpgedrag en attitude. De deelnemers werden willekeurig in één van de zes condities ingedeeld. Voorafgaand aan de vragenlijst kregen alle groepen een krantenartikel te lezen, zie Bijlage 2, waarin werd beschreven dat het aantal Islamitische of Christelijke vluchtelingen toeneemt (controle condities). Vicarious contact werd in het krantenartikel gemanipuleerd door beschrijving van de sociale norm die het huidige aantal Nederlandse gastgezinnen voor vluchtelingen weergeeft, namelijk 200 of 26.000 (vicarious contact laag/hoog). Dit is gebaseerd op het aantal aanmeldingen bij organisatie Gastgezinvoorvluchteling. Dit werd verteld door een expert, namelijk de directeur van vluchtelingenorganisatie UNHCR. Daarnaast beschreef een onderdak biedende Nederlander dat het contact met de vluchtelingen goed verloopt, zodat het duidelijk werd dat er sprake is van ‘succesvol’ contact. Alle variabelen werden gemeten door middel van zelf-rapportage op een 5-punts Likertschaal van 1

(11)

11 (nooit/helemaal niet; mee eens) tot 5 (vaak/helemaal wel; mee eens), in onderstaande volgorde. Tot slot werd er een manipulatiecheck gedaan en werden de demografische variabelen gemeten.

Terroristische dreiging. Gemeten door de schaal ‘Perceived Terrorist Threat’, ontwikkeld door Oswald (2005) en aangepast door Doosje (2009). De items zijn “Ik ben bang dat (Islamitische) terrorisme/terroristische aanslagen dichterbij Nederland komt” en ‘Ik ben bang om een slachtoffer te worden van (Islamitische) terroristische aanslagen” (r = .62, p < .001).

Symbolische dreiging. Gemeten door vier items van de subschaal “Symbolic Threat” van Doosje, Loseman, & van den Bos, (2013), gebaseerd op het model van Stephan et al. (1999). Wegens een lage betrouwbaarheid werden twee items weggelaten. De meegenomen items zijn “In Nederland zien [type vluchtelingen] zichzelf als beter dan Nederlanders” en “[type vluchtelingen] zullen nooit begrijpen hoe Nederlanders zijn” (r = .36, p < .001).

Economische dreiging. Economische dreiging werd gemeten door de subschaal “Realistic Threat” van Doosje et al. (2013), gebaseerd op Stephan et al. (1999). De vier items (α = .67) zijn “In Nederland hebben [type vluchtelingen] te veel machtsposities”, “In Nederland nemen [type vluchtelingen] banen in van Nederlanders”, “In Nederland verdienen [type vluchtelingen] meer geld dan Nederlanders” en “In Nederland zullen sommige bedrijven sneller een [type vluchteling] aannemen dan een Nederlander”. Een hoge score geeft bij alle drie een hoge mate van waargenomen dreiging weer.

Empathie. Gemeten door de vier meest betrouwbare items (α = .83) van de subschaal ‘Empatic

concern’ afkomstig uit de ‘Interpersonal Reactivity Index’ (IRI, Davis, 1983). De items zijn “Ik zou [type vluchtelingen] in bescherming nemen wanneer dit nodig is”, “Ik heb met [type vluchtelingen] te doen door de problemen waar ze in zitten”, “Ik ben bezorgd als [type vluchtelingen] iets ergs overkomt” en “Als [type vluchtelingen] niet eerlijk behandeld worden, leef ik met ze mee”. Een hoge score betekent een hoge mate van empathie.

Attitude. Attitudes ten opzichte van vluchtelingen werden gemeten door een samengestelde schaal van Wright en collega’s (1997), ‘The Affective Prejudice Scale’, en Pettigrew en Meertens (1995), de “General Evaluation Scale” (α = .90). De eerste schaal bestaat uit twee items, namelijk “Heeft u wel eens onderstaande gevoelens (sympathie en bewondering) gehad voor [type vluchtelingen]”. De schaal meet positieve emoties, omdat de afwezigheid hiervan de beste indicator is voor het meten van negatieve attitudes (Dovidio, Mann, & Gaertner, 1989). Het tweede deel bestaat uit de vraag “Beschrijf hoe u zich over het algemeen voelt over [type vluchtelingen]” en heeft zes bipolaire items, namelijk “warm-koud”, “positief-negatief”, “vriendschappelijk-vijandig”, “vol van vertrouwen-wantrouwend”, “respectvol-minachtend”, “vol bewondering-vol walging”. Na hercodering wijst een hoge score op een positieve attitude.

Intentie tot hulpgedrag. Werd gemeten door de twee items “Hoe vaak heb je het de neiging/het verlangen om [type vluchtelingen] te helpen” en “Hoe vaak heb je de neiging/het verlangen om [type vluchtelingen] te steunen?” (Christ et al., 2010). Daarnaast werd de proefpersonen gevraagd of ze van plan zijn om geld te doneren aan vluchtelingenorganisaties om [type vluchtelingen] te helpen” (Vollhardt & Straub, 2011). Een hoge score betekent een hoge intentie tot hulpgedrag (α = .79).

(12)

12 3. RESULTATEN

De hypothesen werden apart getest door middel van lineaire regressies voor de hoofdeffecten en onafhankelijke t-toetsen voor de verschillen tussen de groepen. Alle mediatie-analyses werden uitgevoerd door middel van een Sobel-test. De assumpties van Baron en Kenny (1986) werden gecontroleerd, namelijk op een significant verband tussen de onafhankelijke variabele (OV) en afhankelijke variabele (AV), de OV en mediator (M) en een niet significant verband tussen de OV en AV, na toevoeging van M. De correlaties, gemiddelden en standaarddeviaties zijn gegeven in Tabel 1 en 2. Geslacht werd in de analyses meegenomen als covariaat, wegens significante correlatie met verschillende uitkomstvariabelen. Na een multivariate variantie analyse met alle variabelen bleek er geen significant verschil te zijn tussen de controle en lage contact conditie, waardoor deze werden samengevoegd tot één conditie, namelijk de controle conditie. De steekproef van 154 proefpersonen bestond daardoor uit twee contactgroepen (Controle n = 106, Hoog n = 48), welke zijn gecodeerd in Controle = 0 en Hoog = 1.

Verschillen in gemiddelden tussen groepen

De meeste symbolische dreiging werd gevoeld voor Islamitische vluchtelingen in de hoge contact conditie, de minste in de Christelijke controle groep, zie Tabel 2, t(152) = -2.18, p = .034. Tegelijkertijd werd er voor Islamitische vluchtelingen meer empathie, t(152) = -2.38, p = .019, en meer terroristische dreiging, t(152) = -3.06, p = .003, gevoeld dan voor Christelijke. Er werd bij Moslims in de hoge contact conditie meer terroristische dreiging gevoeld dan in de controle conditie, t(81) = -1.82, p = .073. De hulpintentie is bij Islamitische vluchtelingen hoger dan bij Christelijke, t(152) = -2.42, p = .017.

Effect van vicarious contact op attitude en hulpintentie

Er was een significant verband tussen vicarious contact en attitude, echter was deze relatie negatief, β = -.23, p = .003, R2

adj = .10. Attitudes waren in de hoge contact conditie negatiever dan in de controle conditie, zie Tabel 2, t(152) = 3.27, p = .001. Er was geen verband met intentie tot hulpgedrag, β = -.12, ns1. Samengenomen werd er dus geen ondersteuning gevonden voor Hypothese 1.

Mediatie-effect van Symbolische dreiging

Het effect van vicarious contact op attitude was significant, β = -.26, p < .001. Er was een marginaal significant verband tussen vicarious contact en intentie tot hulpgedrag1. Er was geen effect van vicarious contact op symbolische dreiging, β = .11, ns. Hierdoor werd een mediatie-effect van symbolische dreiging uitgesloten in de relaties tussen vicarious contact en attitude, z = 1.37, ns, en intentie tot hulpgedrag, z = -1.35, ns. Er werd geen ondersteuning gevonden voor Hypothese 2. Symbolische dreiging was voor de Christelijke en Islamitische groep apart ook geen mediator.

Voorspellende waarde van symbolische dreiging bij Christelijke vs. Islamitische vluchtelingen

In lijn met Hypothese 3 was symbolische dreiging bij Islamitische vluchtelingen sterker gerelateerd aan attitude, β = -.58, p < .001, dan bij Christelijke vluchtelingen, β = -.24, p = .033. Dit werd bevestigd door een Fisher Z-test, z = 2.53, p = .011. Hoe meer waargenomen symbolische dreiging, hoe negatiever de

1

Zonder geslacht als covariaat was het verband tussen vicarious contact en hulpintentie marginaal significant, β = -.15, p = .061. In de controle conditie werd hoger gescoord op hulpintentie dan in de hoge contact conditie, zie tabel 2, t(152) = 1.89, p = .06.

(13)

13 attitude. Het effect van symbolische dreiging op hulpintentie was even sterk voor Christelijke, β = -.40 p < .001, als Islamitische vluchtelingen, β = -.45, p < .001; z = .37, ns. Een hoge mate van waargenomen symbolische dreiging is gerelateerd aan een lage hulpintentie. Samengenomen werd Hypothese 3 ten delen bevestigd.

Mediatie-effect van terroristische dreiging

Er werd bij Islamitische vluchtelingen geen mediatie-effect van terroristische dreiging gevonden in de relaties tussen vicarious contact en attitude, z = -1.60, ns, en intentie tot hulpgedrag, z = -.70, ns. Vicarious contact is gerelateerd aan attitude, β = -.40, p =.016. Het effect van vicarious contact op terroristische dreiging was marginaal significant, β = .20, p = .073, waardoor een mediatie-effect uitgesloten werd. Bij Christelijke vluchtelingen bestond er geen relatie tussen vicarious contact en terroristische dreiging, β = .08, ns, waardoor mediatie-effecten zoals verwacht werden uitgesloten. Hypothese 4 werd dus ten delen bevestigd.

Mediatie-effect van economische dreiging

In lijn met Hypothese 5 bleek economische dreiging de relaties tussen vicarious contact en attitude, z = -.01, ns, en intentie tot hulpgedrag, z = -.01, ns, ten opzichte van beide groepen vluchtelingen niet te mediëren. Er was geen significant verband tussen vicarious contact en economische dreiging bij Islamitische, β = -.08, ns, en Christelijke vluchtelingen, β = -.10, ns, waardoor mediatie-effecten werden uitgesloten. Effect van drie soorten dreiging op attitude en hulpintentie per geloofsovertuiging

De negatieve attitude bij Islamitische vluchtelingen werd naast mannen, β = -.28, p = .002, alleen werd voorspeld door een hoge mate van symbolische dreiging, β = -.45, p < .001, R2adj = .42, p < .001. Een lage hulpintentie bij Islamitische vluchtelingen werd ook voorspeld door mannen, β = .27, p = .009, en een hoge mate van symbolische dreiging: β = -.39, p = .003, R2adj = .27, p < .001. Hypothese 6 werd hierdoor ten dele bevestigd. Bij Christelijke vluchtelingen werd een negatieve attitude alleen voorspeld door een hoge mate van symbolische dreiging, β = -.35, p = .004, R2adj = .11, p = .015. Ook een lage hulpintentie werd alleen voorspeld door een hoge mate van waargenomen symbolische dreiging: β = -.42, p < .001, R2adj = .13, p = .006. Hypothese 7 werd bevestigd.

Mediatie-effect van empathie

In tegenstelling tot Hypothese 8 bleek empathie de relatie tussen vicarious contact en attitude en intentie tot hulpgedrag niet te mediëren, z = -1.56, ns2. Naast de eerdergenoemde effecten van vicarious contact op attitude en hulpintentie werd er geen hoofdeffect gevonden van empathie voor de groepen samen, β = -.13, ns. Empathie was voor de Christelijke en Islamitische groep apart ook geen mediator3

.

2

(14)

14

3

3

Er werd een exploratieve analyse gedaan met alle drie de soorten dreiging en empathie samen in een regressiemodel als voorspellers van attitude en intentie tot hulpgedrag. Geslacht werd meegenomen als covariaat. In dit regressiemodel bleek attitude ten opzichte vluchtelingen het sterkst gerelateerd aan empathie, β = .48, p < .001, gevolgd door symbolische, β = -.27, p < .001, en terroristische dreiging, β = -.14, p = .05, R2

adj = .44, p < .001. Geslacht was marginaal significant, β = .11, p = .079. Bij Christelijke vluchtelingen was de attitude alleen gerelateerd aan empathie, β = .55, p < .001, R2adj = .34, p < .001. Bij Islamitische vluchtelingen was de attitude gerelateerd aan empathie, β = .39, p < .001, symbolische dreiging, β = -.35, p = .001, en geslacht, β = .20, p = .02, R2adj = .51, p < .001.

De hulpintentie ten aanzien van alle vluchtelingen samen was het sterkst gerelateerd aan empathie, β = .55, p < .001, gevolgd door symbolische dreiging, β = -.22, p = .003, R2adj = .42, p < .001. Geslacht

was marginaal significant: β = .11, p = .083. Bij Islamitische vluchtelingen was hulpintentie ook het sterkst gerelateerd aan empathie, β = .43, p < .001, gevolgd door symbolische dreiging, β = -.28, p = .022, R2adj = .37, p < .001. Geslacht was marginaal significant, β = .18, p = .063. Bij Christelijke vluchtelingen werd hulpintentie ook voorspeld door empathie, β = .59, p < .001 en symbolische

dreiging, β = -.18, p = .074, R2adj = .43, p < .001.

Tabel 1: Correlaties tussen de variabelen en gemiddelden en standaard deviaties voor alle condities samen

Variabele 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1. Economische dreiging 1.00 .43*** .41*** -.39*** -.26*** -.18* .00 -.02 -.02 -.09 2. Terroristische dreiging .43*** 1.00 .39*** -.16* -.27** -.04* .14 -.08 -.00 -.15 3. Symbolische dreiging .41*** .39*** 1.00 -.42*** -.50*** -.40*** .11 -.17* .08 -.06 4. Empathie -.39*** -.17* -.42*** 1.00 .60*** .62*** -.13 .23** .05 -.03 5. Attitude -.26** -.27** -.50*** .60*** 1.00 .68*** -.26*** .25** -.08 .02 6. Intentie tot hulpgedrag -.18* -.04 -.40*** .62*** .68*** 1.00 -.15 .28*** -.10 .08 7. Vicarious contact .00 .14 .11 -.13 -.26*** -.15 1.00 -.12 -.00 -.12 8. Geslacht -.02 .08 -.17* .23** .25** .28*** -.12 1.00 -.21* -.12 9. Leeftijd -.02 -.00 .08 .05 -.08 -.10 -.00 -.21* 1.00 -.32** 10. Opleidingsniveau -.09 -.15 -.06 -.03 .02 .08 -.12 -.12 -.32** 1.00 Note. N = 154, alle condities samen. Significantieniveau: * p < .05. ** p < .01. *** p < .001.

(15)

15 Tabel 2: Gemiddelden en standaard deviaties per groep en conditie

Religie conditie

Variabele Beide religies samen Islamitische vluchtelingen Christelijke vluchtelingen

Vicarious contact conditie Controle Hoog Totaal Controle Hoog Totaal Controle Hoog Totaal

(n=106) M (SD) (n=48) M (SD) (N=154) M (SD) (n=57) M (SD) (n=26) M (SD) (n=83) M (SD) (n=49) M (SD) (n=22) M (SD) (n=71) M (SD) Economische dreiging 1.74 (.67) 1.74 (.67) 1.74 (.67) 1.73 (.69) 1.85 (.67) 1.77 (.69) 1.75 (.64) 1.61 (.67) 1.71 (.64) Terroristische dreiging 2.42 (1.12) 2.75 (1.04) 2.52 (1.11) 2.62 (1.12) 3.08 (.90) 2.77 (1.07) 2.17 (1.09) 2.36 (1.08) 2.23 (1.09) Symbolische dreiging 2.08 (.81) 2.28 (.87) 2.14 (.83) 2.14 (.88) 2.46 (.92) 2.24 (.90) 2.01 (.71) 2.07 (.79) 2.03 (.73) Empathie 4.02 (.71) 3.83 (.68) 3.96 (.71) 4.17 (.65) 3.89 (.74) 4.08 (.69) 3.85 (.74) 3.75 (.61) 3.82 (.70) Attitude 3.23 (.67) 2.86 (.57) 3.11 (.66) 3.27 (.72) 2.87 (.63) 3.15 (.72) 3.17 (.61) 2.85 (51) 3.07 (.59) Intentie tot hulpgedrag 2.19 (.78) 1.93 (.82) 2.11 (.80) 2.34 (.73) 2.06 (.87) 2.25 (.78) 2.02 (.82) 1.77 (.74) 1.94 (.80)

(16)

16 4. DISCUSSIE

Interpretatie en implicatie

Bovenstaande resultaten laten zien vicarious contact de attitude en hulpintentie ten opzichte van Christelijke en Islamitische vluchtelingen negatief beïnvloedt. In tegenstelling tot de verwachting mediëren waargenomen dreiging en empathie deze relaties niet. Ook werd er verwacht dat de waargenomen dreiging in relatie met attitude en intentie tot hulpgedrag zou verschillen voor Christelijke en Islamitische vluchtelingen. In lijn hiermee bevestigt dit onderzoek dat Nederlanders zich door Moslims symbolisch en terroristisch bedreigd voelen. Door Christelijke vluchtelingen voelt men zich alleen symbolisch bedreigd, maar in mindere mate dan door Islamitische. Ook conform de verwachting laat dit onderzoek zien dat de hulpintentie en attitude negatief worden beïnvloedt door waargenomen dreiging en juist positief door empathie. Tot slot bevestigd dit onderzoek dat hoger opgeleide Nederlanders zich niet economisch bedreigd voelen door de vluchtelingen, waardoor deze dreiging niet gerelateerd is aan de attitude en hulpintentie en tevens geen mediator is in de relatie tussen vicarious contact en deze twee variabelen.

De resultaten laten zien dat veel vicarious contact gepaard gaat met minder intentie tot hulpgedrag en een negatieve attitude ten opzichte van vluchtelingen. Dit komt niet overeen met de literatuur die veelvuldig beschrijft dat vicarious contact en descriptieve normen, krachtige voorspellers zijn van pro-sociaal en normatief groepsgedrag (Baumeister & Leary, 1995; Cialdini et al., 1991; Joyce & Harwood, 2014; Tezanos-Pinto et al., 2010). Dit betekent dat vicarious contact niet altijd werkt als het goede voorbeeld, waaruit men leert hoe zelf met de andere groep om te gaan. Wellicht spelen andere factoren hierbij een rol, zoals de context waarin iemand blootgesteld wordt aan vicarious contact. Uit het onderzoek van Sierksma en collega’s (2014) bleek ook dat mensen vooral conformeren aan de pro-sociale norm om iemand uit een andere groep in nood te helpen, wanneer dit in publiekelijke context was en de nood om hulp hoog was. Wanneer het helpen anoniem blijft, zoals in dit onderzoek het geval was, zal men ondanks de pro-sociale norm minder geneigd zijn om mensen uit een andere groep te helpen, omdat er geen directe nadelige gevolgen of sancties van eigen groep zullen zijn. Mensen conformeren aan sociale normen uit angst om niet sociaal geaccepteerd te worden en de anonieme context van het onderzoek, waarbij anti-normatief gedrag onopgemerkt bleef, is de sociale norm dus minder krachtig geweest in het aanzetten van pro-sociaal gedrag. Het willen helpen van vluchtelingen is dus mogelijk eerder uit eigenbelang, dan een altruïstische daad naar de hulpbehoevende vluchtelingen. Dit is in overeenstemming met de literatuur volgens Batson (1991) en betekent dat Nederlanders wellicht weinig interne motivatie hebben om vluchtelingen te helpen. Ook heeft de lage urgentie voor hulp in de hoge contact conditie mogelijk een rol gespeeld bij het ontstaan van de lage intentie tot pro-sociaal gedrag (Sierksma et al., 2014; Zagefka, Noor, Brown, Hopthrow & Moura; 2012). Zagefka en collega’s (2012) toonden ook aan dat waargenomen noodzaak een voorspeller was van de intentie om te doneren. De informatie dat veel andere Nederlanders helpen, laat mogelijk zien dat er al genoeg hulp geboden wordt en dit verkleint de waargenomen noodzaak om zelf te helpen.

Daarnaast gaat de kennis dat mensen helpen en er positief contact plaatsvindt tussen vluchtelingen en andere Nederlanders in dit onderzoek gepaard met negatieve attitudes. Dit is anders dan verwacht en in

(17)

17 tegenstrijd met de literatuur (Allport, 1979; Mazziotta et al., 2011; Wright et al., 1997). Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de wetenschap dat veel Nederlanders onderdak bieden aan vluchtelingen, het idee heeft gegeven dit ook van de deelnemers wordt verwacht. Dit kan de attitude ten opzichte van de vluchtelingen negatiever hebben gemaakt, omdat men deze vluchtelingen die een bedreiging vormen voor de Nederlandse cultuur wellicht niet in huis wil. Het krantenbericht heeft bij de deelnemers mogelijk de waargenomen sociale afstand tot de vluchtelingen verkleind, waardoor de vluchtelingencrisis dichterbij komt en de waargenomen persoonlijke risico’s daarmee ook groter worden (So & Nabi, 2013). Eerder onderzoek naar immigranten had een minder extreme context, waarbij er geen sprake was van een crisis waarbij de landen ‘overspoeld’ werden met vluchtelingen (Joyce & Harwood, 2014; Louis et al., 2007). Vicarious contact kan attitudes mogelijk wel positiever maken wanneer de crisissituatie gestabiliseerd is en wanneer duidelijk is dat Nederlanders geen persoonlijke nadelen zullen ondervinden door de komst van vluchtelingen. In lijn met deze verklaring gaven mensen in de hoge contact conditie ook aan meer terroristische dreiging en minder empathie te voelen voor Islamitische vluchtelingen. Omdat de psychologische afstand tot de Islamitische vluchtelingen door het krantenartikel mogelijk verkleind werd, werd de dreiging persoonlijk relevanter, konden de deelnemers zich minder in de vluchtelingen verplaatsen en waren de attitudes ook negatiever. Dit kan ook de reden zijn dat de intenties om te willen helpen minder werden. De rol van waargenomen sociale afstand of persoonlijke relevantie dient verder onderzocht te worden.

Ook anders dan verwacht werden bovenstaande relaties niet verklaard door empathie of waargenomen dreiging, wat betekent dat andere mediatoren hierbij mogelijk een rol spelen. Symbolische dreiging en empathie bleken de intentie tot hulpgedrag en attitude conform de verwachting wel te voorspellen, waarbij mensen de meeste intentie hebben om te helpen en de positiefste attitudes hebben bij weinig waargenomen symbolische dreiging en veel gevoel van empathie voor de vluchtelingen. Uit eerder onderzoek bleek ook dat empathie en dreiging voorspellers zijn van pro-sociaal gedrag (Batson, 1991; Eisenberg et al., 2001; González et al., 2008, Sierkema et al., 2014). Dit onderzoek bevestigt de hypothese dat Nederlanders dubbele gevoelens ervaren door de komst van vluchtelingen en dit geeft inzicht in huidige de wisselende reacties. In lijn met de verwachtingen gaat er meer symbolische- en terroristische dreiging uit van Islamitische vluchtelingen dan van Christelijke vluchtelingen, omdat er grotere verschillen zitten in culturele achtergrond en geloofsovertuiging tussen Nederlanders en Islamitische vluchtelingen en de angst van de Westerse maatschappij voor Islamitische extremisten met terroristische ideeën (Rohmann et al., 2006). De huidige data wijst er in lijn met de theorie op dat terroristische dreiging geen rol speelt bij Christelijke vluchtelingen. Bij Islamitische vluchtelingen is symbolische dreiging de beste voorspeller voor hulpgedrag en attitude, wat ook in lijn is met voorgaande literatuur. In de praktijk betekent dit dat het verkleinen van de waargenomen symbolische dreiging ervoor kan zorgen dat Nederlanders Islamitische vluchtelingen meer willen helpen en dat er positiever tegen deze groep aangekeken wordt. Of vermindering van symbolische dreiging daadwerkelijk leidt tot positievere attitudes en meer hulpgedrag zal verder onderzoek moeten uitwijzen. Bij Christelijke vluchtelingen speelt empathie de sterkste rol bij het voorspellen van attitude en intentie tot hulpgedrag, dus dit geeft inzicht dat het vergroten van empathiegevoel bij mensen mogelijk kan leiden tot verbetering van attitudes en intenties om te helpen. Ook dit dient verder onderzocht

(18)

18 te worden. De vluchtelingen worden niet als een economische dreiging gezien, wat in lijn is met de verwachting. Dit komt waarschijnlijk doordat deze steekproef, hoogopgeleiden, minder persoonlijke risico’s lopen om economisch benadeeld te worden door de vluchtelingen. Hoogopgeleiden voelen zich meer bedreigd in fysieke veiligheid en cultuur, omdat deze dreiging voor hen wel persoonlijk relevant is.

Limitaties

Een limitatie is dat de vragenlijsten zijn afgenomen door middel van zelfrapportage, waardoor het mogelijk is dat de antwoorden sociaal wenselijk zijn ingevuld. Dit heeft de resultaten mogelijk beïnvloedt en kan de reden zijn waarom Islamitische vluchtelingen in de controle groepen hoger scoorden op attitude, empathie en intentie tot hulpgedrag, ondanks dat ze ook als meest bedreigend werden gezien. Omdat veel mensen intern of extern gemotiveerd zijn om onbevooroordeeld te reageren op mensen van een andere etnische achtergrond of cultuur (Plant & Devine, 1998), kan het zijn dat de vragenlijst niet geheel waarheidsgetrouw is ingevuld. Mensen uit een meerderheidsgroep zijn geneigd om mensen van een minderheidsgroep waar veel vooroordelen over bestaan juist extremer in de tegenovergestelde richting te beoordelen, ter compensatie van de eerste negatieve gedachte of reactie (Butz & Plants, 2009). Om deze reden is het mogelijk dat men Islamitische vluchtelingen positiever beoordeelde dan Christelijke en er voor beide groepen geen extreem negatieve attitudes gemeten werden.

Vicarious contact werd in dit onderzoek gemanipuleerd door middel van een krantenbericht, maar liet geen verschil zien tussen de controle groep en lage contact conditie. Het zou kunnen dat weinig vicarious contact dezelfde effecten geeft als geen vicarious contact, maar het kan ook zijn dat de manipulatie niet sterk genoeg was in het krantenartikel. Wellicht gaf het krantenartikel wel de informatie dat andere Nederlanders goed contact hebben met vluchtelingen, maar gaf het verder geen inzicht in hoe de deelnemer zelf op een positieve manier met vluchtelingen zou kunnen omgaan. Dit zou ook meegespeeld kunnen hebben bij de negatievere attitudes en lagere intentie tot hulpgedrag in de hoge vicarious contact conditie.

De experimentele manipulatie maakt het onderzoek sterk, omdat dit inzicht geeft in de causaliteit van de verbanden. Een limitatie van hiervan is echter dat het onbekend is of de resultaten generaliseerbaar zijn naar de situatie in de praktijk. Anderzijds wordt de generaliseerbaarheid van het onderzoek vergroot doordat de vluchtelingencrisis op dit moment in de realiteit gaande is. Een nadeel hieraan is dat de proefpersonen wellicht al veel wisten over de vluchtelingen, waardoor dit de resultaten kan hebben beïnvloedt. Ook bestond de huidige steekproef voornamelijk uit hoogopgeleiden, waardoor dit niet representatief is voor alle Nederlanders. Echter, hoogopgeleiden zijn eerder dan laagopgeleiden geneigd om zichzelf te corrigeren op vooroordelen en sociaal wenselijke antwoorden, waardoor het aannemelijk is dat de gevonden effecten bij de overige Nederlandse bevolking alleen maar sterker zullen zijn (Wagner & Zick, 1995). Om verder uit te wijzen of de resultaten generaliseerbaar zijn dient er een gerepliceerd onderzoek in de praktijk te worden gedaan met een grotere en representatievere steekproef.

(19)

19 5. CONCLUSIE

Uit dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat de komst van vluchtelingen zowel gevoelens van empathie als waargenomen dreiging losmaakt. De dreiging die door hoger opgeleiden in Nederland voor vluchtelingen gevoeld wordt is vooral symbolisch en voor Islamitische vluchtelingen worden ook dreigingsgevoelens gerelateerd aan terrorisme ervaren. Op basis van dit onderzoek lijkt vicarious contact in de huidige vluchtelingencontext geen effectieve manier om attitudes te verbeteren en hulpgedrag ten opzichte van de vluchtelingen te stimuleren. Vicarious contact heeft ervoor gezorgd dat attitudes negatiever werden en de intentie om te helpen kleiner. Mogelijke verklaringen hiervoor zijn de anonieme context van het onderzoek waardoor mensen niet hoeven te conformeren aan de pro-sociale norm, de lage waargenomen noodzaak om zelf te helpen en de verkleining van psychologische afstand tot de vluchtelingen waardoor persoonlijke risico’s groter werden. Toekomstig onderzoek dient dit verder uit te wijzen. Het onderzoek laat zien dat de focus voor het verbeteren van attitudes en het stimuleren van hulpgedrag voor vluchtelingen in Nederland, moet liggen op het verminderen van symbolische dreiging en het vergroten van empathie. Ook laat huidig onderzoek zien dat er verschillend tegen vluchtelingen wordt aangekeken met Christelijke of Islamitische geloofsovertuiging. In de praktijk dient hier rekening mee gehouden te worden, wanneer men intergroepsattitudes wil verbeteren en pro-sociaal gedrag wil stimuleren.

(20)

20 6. REFERENTIELIJST

Allport, G. W. (1979). The nature of prejudice (Unabridged, 25th anniversary ed. / introd. by Kenneth Clark; forew. by Thomas Pettigrew ed.). Reading, Mass. etc: Addison-Wesley Pub. Co.

Álvarez Castillo, Equizábal, Cámara, & González. (2014). The fight against prejudice in older adults: Perspective taking effectiveness. Revista Latinoamericana De Psicología, 46(3), 137-147.

Bakker, M. & Obbema, F. (2015, 15 augustus). Geen draagvlak voor 'meer vluchtelingen'. Verkregen op 16 november 2015 van: http://www.volkskrant.nl/buitenland/geen-draagvlak-voor-meer-vluchtelingen~ a4121474/

Bandura, A. (1986). Social foundations of thought and action: A social cognitive theory (Prentice-Hall series in social learning theory). Englewood Cliffs, N.J: Prentice-Hall.

Baron, R. M., & Kenny, D. A. (1986). The moderator-mediator variable distinction in social psychological research: Conceptual, strategic and statistical considerations. Journal of Personality and Social Psychology, 51, 1173–1182.

Batson, C. D., Early, S., & Salvarani, D. (1997). Perspective talking: Imagining how another feels versus imagining how you would feel. Personality and Social Psychology Bulletin, 23, 751–758.

Batson, C. D. (1991). The altruism question: Toward a social-psychological answer. Hillsdale, NJ: Erlbaum Baumeister, R., & Leary, M. (1995). The Need to Belong: Desire for Interpersonal Attachments as a

Fundamental Human Motivation. Psychological Bulletin, 117(3), 497-529.

Berry, J., Phinney, J., Sam, D., & Vedder, P. (2006). Immigrant Youth: Acculturation, Identity, and Adaptation. Applied Psychology, 55(3), 303-332.

Bijl, R., Boelhouwer, J., & Pommer, E. (2007). (The social state of the Netherlands) De sociale staat van Nederland. Den Haag: SCP.

Bourhis, R. Y., Moise, L. C., Perreault, S., & Senecal, S. (1997). Towards an interactive acculturation model: A social psychological approach. International Journal of Psychology, 32(6), 369-386. doi: 10.1080/002075997400629

Brown, R., & Hewstone, M. (2005). An integrative theory of intergroup contact. Advances in Experimental Social Psychology, 37, 255-343. doi:10.1016/S0065-2601(05)37005-5

Butz, D., & Plant, E. (2009). Prejudice Control and Interracial Relations: The Role of Motivation to Respond Without Prejudice. Journal of Personality, 77(5), 1311-1342.

Cameron, L., Rutland, A., Brown, R., & Douch, R. (2006). Changing children's intergroup attitudes toward refugees: Testing different models of extended contact. Child Development, 77(5), 1208-1219. doi: 10.1111/j.1467-8624.2006.00929.x

Cameron, L., Rutland, A., Hossain, R., & Petley, R. (2011). When and why does extended contact work? The role of high quality direct contact and group norms in the development of positive ethnic intergroup attitudes amongst children. Group Processes & Intergroup Relations, 14(2), 193-sfsdfsd 206. doi:10.1177/1368430210390535

(21)

21 Cialdini, Robert B., Darby, Betty Lee, & Vincent, Joyce E. (1973). Transgression and altruism: A case for

hedonism. Journal of Experimental Social Psychology,9(6), 502-516.

Cialdini, R., Reno, R., Kallgren, C., & Reis, Harry T. (1990). A Focus Theory of Normative Conduct: Recycling the Concept of Norms to Reduce Littering in Public Places. Journal of Personality and Social Psychology, 58(6), 1015-1026.

Christ, O., Hewstone, M., Tausch, N., Wagner, U., Voci, A., Hughes, J., & Cairns, E. (2010). Direct Contact as a Moderator of Extended Contact Effects: Cross-Sectional and Longitudinal Impact on Outgroup Attitudes, Behavioral Intentions, and Attitude Certainty. Personality and Social Psychology Bulletin, 36(12), 1662-1674.

Davis, M. H. (1983). Measuring individual differences in empathy: Evidence for a multidimensional approach. Journal of Personality and Social Psychology, 44(1), 113-126. doi:10.1037/0022-3514.44.1.113

Doosje, B. (2009). Terrorist Threat and Perceived Islamic Support for Terrorist Attacks as Predictors of Personal and Institutional Out-Group Discrimination and Support for Anti-Immigration Policies – Evidence from 9 European Countries. Revue Internationale De Psychologie Sociale, (3), 203.

Doosje, B., Loseman, A., & Bos, K. (2013). Determinants of radicalization of islamic youth in the Netherlands: Personal uncertainty, perceived injustice, and perceived group threat. Journal of Social Issues, 69(3), 586-604. doi:10.1111/josi.12030

Dovidio, J. E, & Gaertner, S.L. (1993). Stereotypes and evaluative intergroup bias. In D. M. Mackie & D. L. Hamilton (Eds.), Affect, cognition, and stereotyping: Interactive processes in group perception (pp. 167-193). San Diego, CA: Academic Press.

Duk, W. (2015, 28 september). Christenen leven niet zeker in Duitse azc's. Algemeen Dagblad. Verkregen op 20 november 2015 van: http://www.ad.nl/ad/nl/36281/Vluchtelingenstroom-West-Europa/article/ detail/4151279/2015/09/28/Christenen-leven-niet-zeker-in-Duitse-azc-s.dhtml

Eisenberg, N., Zhou, Q., & Koller, S. (2001). Brazilian adolescents' prosocial moral judgment and behavior: Relations to sympathy, perspective taking, gender‐ role orientation, and demographic characteristics. Child Development, 72(2), 518-534. doi:10.1111/1467-8624.00294

Europa Nu. (2015). Europese aanpak migrantenstromen. Verkregen op 20 november 2015 van: http://www.europa-nu.nl/id/vhcmelu5xgfm/europese_aanpak_migrantenstromen

Eurostat (2016, 4 maart). Asylum in the EU Member States. Record Number of over 1.2 Million First Time Asylum Seekers Registered in 2015. Syrians, Afghans and Iraqis: Top Citizenships. Verkregen op 14 november van: http://ec.europa.eu/eurostat/documents/2995521/7203832/3-04032016-AP-EN.pdf/-790eba01-381c-4163-bcd2-a54959b99ed6

Feddes, A. R., Harth, N. S., Kessler, T., & White, M. P. (2012). How could you be friends with them? Boundary conditions for the extended contact hypothesis. Unpublished manuscript.

Feddes, A. R., Noack, P., & Rutland, A. (2009). Direct and extended friendship effects on minority and majority Children’s interethnic attitudes: A longitudinal study. Child Development, 80(2), 377-390. doi:10.1111/j.1467-8624.2009.01266.x

(22)

22 Fiske, S., Cuddy, A., Glick, P., Xu, J., & Devine, P. (2002). A Model of (Often Mixed) Stereotype Content:

Competence and Warmth Respectively Follow From Perceived Status and Competition. Journal of Personality and Social Psychology, 82(6), 878-902.

Gneezy, U., & Rustichini, A. (2000). Pay enough or don’t pay at all. Quarterly Journal of Economics, 791- 810.

Galinsky, A., Moskowitz, G., & Insko, Chester A. (2000). Perspective-Taking: Decreasing Stereotype Expression, Stereotype Accessibility, and In-Group Favoritism. Journal of Personality and Social Psychology, 78(4), 708-724.

González, K., Verkuyten, M., Weesie, J., & Poppe, E. (2008). Prejudice towards muslims in the

netherlands: Testing integrated threat theory. British Journal of Social Psychology, 47(4), 667-685. doi:10.1348/014466608X284443

Gould, E. D., & Klor, E. F. (2015). The long-run effect of 9/11: Terrorism, backlash, and the assimilation of muslim immigrants in the West. The Economic Journal, n/a-n/a. doi:10.1111/ecoj.12219

Haddock, G., Zanna, M. P., & Esses, V. M. (1993). Assessing the structure of prejudicial attitudes: The case of attitudes toward homosexuals. Journal of Personality and Social Psychology, 65, 1105–1118. Halkes, J. (2015, 25 september). Christelijke vluchtelingen bedreigd in opvang EUR. Metro. Verkregen op

20 november 2015 van: http://www.metronieuws.nl/binnenland/rotterdam/2015/09/christelijke-vluchtelingen-bedreigd-in-opvang-eur

Joyce, N., & Harwood, J. (2014). Improving Intergroup Attitudes through Televised Vicarious Intergroup Contact. Communication Research,41(5), 627-643.

Klapwijk, P. (2015). Aanpak vluchtelingen problematiek. (Opiniepeiling).EenVandaag. Verkregen op 20 november 2015 van: http://www.eenvandaag.nl/uploads/doc/Vluchtelingen_problematiek_def.pdf Louis, W. R., Duck, J. M., Terry, D. J., Schuller, R. A., & Lalonde, R. N. (2007). Why do citizens want to

keep refugees out? Threats, fairness and hostile norms in the treatment of asylum seekers. European Journal of Social Psychology, 37(1), 53-73. doi:10.1002/ejsp.329

Mellstrom, C., & Johannesson, M. (2008). Crowding out in blood donation: Was Titmuss right? Journal of the European Economic Association, 6, 845-863

Mazziotta, A., Mummendey, A., & Wright, S. (2011). vicarious intergroup contact effects: Applying social-cognitive theory to intergroup contact research. Group Processes & Intergroup Relations, 14(2), 255-274.

Morey, P., & Yaqin, A. (2011). Framing Muslims Cambridge, Massachusetts; London, England: Harvard University Press.

NOS. (2015, 15 oktober). De vluchtelingencrisis in vijf grafieken. Verkregen op 17 oktober 2015 van: http://nos.nl/artikel/2063227-de-vluchtelingencrisis-in-vijf-grafieken.html

NOS. (2015, 4 september). Hoeveel vluchtelingen komen er nou echt bij in Europa? Verkregen op 12 oktober 2015 van: http://nos.nl/op3/artikel/2055928-hoeveel-vluchtelingen-komen-er-nou-echt-bij-in-europa.html

(23)

23 Omroep Gelderland. (2015, 20 oktober). Zorgen bij SGP over spanningen tussen christelijke en islamitische

vluchtelingen. Verkregen op 16 november 2015 van: http://www.omroepgelderland.nl/nieuws/ 2100292/Zorgen-bij-SGP-over-spanningen-tussen-christelijke-en-islamitische-vluchtelingen

Oswald, D. (2005). Understanding anti-Arab reactions post-9/11: The role of threats, social categories, and personal ideologies. Journal Of Applied Social Psychology, 35(9), 1775-1799.

Pettigrew, T. F. (1997). Generalized intergroup contact effects on prejudice. Personality & Social Psychology Bulletin, 23(2), 173.

Pettigrew, T. F. (1998). Intergroup contact theory. Annual Review of Psychology, 49, 65.

Pettigrew, T., & Meertens, R. (1995). Subtle and blatant prejudice in western Europe. European Journal of Social Psychology, 25(1), 57-75.

Pettigrew, T. F., & Tropp, L. R. (2006). A meta-analytic test of intergroup contact theory. Journal of Personality and Social Psychology, 90(5), 751-783. doi:10.1037/0022-3514.90.5.751

Plant, E., Devine, P., & Diener, Ed. (1998). Internal and External Motivation to Respond Without Prejudice. Journal of Personality and Social Psychology, 75(3), 811-832.

Quekel, S. (2015, 10 oktober). VVD-fractievoorzitter Halbe Zijlstra: 'vluchtelingen acute dreiging voor onze welvaart'. De Stentor. Verkregen op 12 oktober 2015 van: http://www.destentor.nl/algemeen/binnen-land/halbe-zijlstra-vluchtelingen-acute-dreiging-voor-onze-welvaart-1.5322462

Reisen, M., van. (2015, 19 mei). Laat IS-infiltranten niet winnen. Oneworld. Verkregen op 20 november 2015 van: http://www.standaard.be/cnt/dmf20150910_01859992

Rohmann, A., Florack, A., & Piontkowski, U. (2006). The role of discordant acculturation attitudes in perceived threat: An analysis of host and immigrant attitudes in Germany. International Journal of Intercultural Relations, 30(6), 683-702. doi:10.1016/j.ijintrel.2006.06.006

Rosman, S. & Mersbergen, van S. (2015, 25 september). Vluchtelingenvrees, maar waar zijn we bang voor? Algemeen Dagblad. Verkregen op 20 november 2015 van: http://www.ad.nl/ad/nl/1012/-

Nederland/article/detail/4149584/2015/09/25/Vluchtelingenvrees-maar-waar-zijn-we-bang-voor.dhtml

Sierksma, J., Thijs, J., & Verkuyten, M. (2014). Children's intergroup helping: The role of empathy and peer group norms. Journal of Experimental Child Psychology, 126, 369-83.

Simon, R. J., & Lynch, J. P. (1999). A comparative assessment of public opinion toward immigrants and immigration policies. International Migration Review, 33(2), 455-467. doi:10.2307/2547704

Snyder, M. (2001). Self-fulfilling stereotypes. In A. Branaman (Ed.), Self and society (pp. 30-35). Malden, MA: Blackwell.

So, J., & Nabi, R. (2013). Reduction of Perceived Social Distance as an Explanation for Media's Influence on Personal Risk Perceptions: A Test of the Risk Convergence Model. Human Communication

Research, 39(3), 317-338.

Stephan, W. G. (2014). Intergroup anxiety: Theory, research, and practice. Personality and Social Psychology Review, 18(3), 239-255. doi:10.1177/1088868314530518

(24)

24 Stephan, W. G., Boniecki, K. A., Ybarra, O., Bettencourt, A., Ervin, K. S., Jackson, L. A., Renfro, C. L.,

(2002). The role of threats in the racial attitudes of Blacks and Whites.(Abstract). Personality & Social Psychology Bulletin, 28(9), 1242.

Stephan, W. G., Diaz-Loving, R., & Duran, A. (2000). Integrated threat theory and intercultural attitudes: Mexico and the United States. Journal of Cross-Cultural Psychology, 31(2), 240.

Stephan, W. G., Lausanne Renfro, C., Esses, V. M., White Stephan, C., & Martin, T. (2005). The effects of feeling threatened on attitudes toward immigrants. International Journal of Intercultural Relations, 29(1), 1-19. doi:10.1016/j.ijintrel.2005.04.011

Stephan, W., & Stephan, C. W. (1985). Intergroup anxiety. Journal of Social Issues, 41, 157–176.

Stephan, Wg, & Stephan, CW. (1996). An integrated threat theory of prejudice. International Journal Of Psychology, 31(3-4), 1635.

Stephan, W. G., Ybarra, O., & Bachman, G. (1999). Prejudice toward immigrants Journal of Applied Social Psychology, 29(11), 2221-2237. doi:10.1111/j.1559-1816.1999.tb00107.x

Tam, T., Hewstone, M., Harwood, J., & Voci, A. (2004). Intergroup contact and grandparent- grandchild communication: Do self-disclosure, empathy, and reduced anxiety improve implicit and explicit attitudes toward older people? Manuscript under review.

Tezanos‐pinto, P., Bratt, C., & Brown, R. (2010). What will the others think? Ingroup norms as a mediator of the effects of intergroup contact. British Journal of Social Psychology, 49(3), 507-523. doi:10.1348/014466609X471020

Turner, J. C. (2000). Social identity American Psychological Association Oxford University Press. doi:10.1037/10522-147

Turner, R. N., Hewstone, M., & Voci, A. (2007). Reducing explicit and implicit outgroup prejudice via direct and extended contact: The mediating role of self-disclosure and intergroup anxiety. Journal of Personality and Social Psychology, 93(3), 369-388. doi:10.1037/0022-3514.93.3.369

Turner, R. N., Hewstone, M., Voci, A., & Vonofakou, C. (2008). A test of the extended intergroup contact hypothesis: The mediating role of intergroup anxiety, perceived ingroup and outgroup norms, and inclusion of the outgroup in the self. Journal of Personality and Social Psychology, 95(4), 843-860. doi:10.1037/a0011434

United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR). (2015). Global trends rapport 2015. Verkregen op 20 november 2015 van: http://www.unhcr.nl/home/artikel/1cc1385fbd54b5e585d8a12cbdcbe9c1-/unhcr-waarschuwt-dat-de-wereld-afgli.html

Verkuyten, M. (2004). Emotional reactions to and support for immigrant policies: Attributed responsibilities to categories of asylum seekers. Social Justice Research, 17(3), 293-314. doi:10.1023/B:SORE.0000041295.83611.dc

Verkuyten, M., & Martinovic, B. (2006). Understanding multicultural attitudes: The role of group status, identification, friendships, and justifying ideologies. International Journal of Intercultural Relations, 30(1)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The perceptions and experiences of virtual talented workers (working in the home country and abroad) with regard to their work and employer will be investigated, as well as

In gold mining the focus, of the energy management services provided, is on company en- ergy managers with between 50 and 100 sites or projects under their supervision that

As our main result, we quantitatively measured the ISB point cloud accuracy using a reference point cloud obtained with a tripod-mounted FARO Focus 3D laser scanner.. The accuracy

Abstract: Background: The Dietary Approach to Stop Hypertension (DASH) and potassium sup- plementation have been shown to reduce the risk of death with a functioning graft (DWFG)

Mense moet dus gemotiveer word om hulle status bekend te maak terwyl die gemeenskap onderrig moet word rakende MlVNlGS sodat hulle persone wat met die virus leef, kan

Beskikbaar byhttp://wwwJinestquotes.com/select_quote- category-Globalization-page-O.htm (oopgemaak op 2010-09-13). 1998.New strategies in emerging markets.5loan Management

Communication about environmental problems and of potential sol- utions require multi-disciplinary, interactive and two-way communication (consultation and dia- log) to

Arrested at Liliesleaf, along with key leaders of the liberation movements, Rusty Bernstein stood trial in the Rivonia Trial, together with his comrades.. Bernstein experienced