• No results found

De rol van emotioneel redeneren bij het instandhouden van depressieve klachten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De rol van emotioneel redeneren bij het instandhouden van depressieve klachten"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Rol van Emotioneel Redeneren bij het Instandhouden

van Depressieve Klachten

Charlotte den Hartog

Studentnummer: 10554203 Universiteit van Amsterdam Begeleid door: J.R.L. Verwoerd Aantal woorden abstract: 120

(2)

Inhoudsopgave Abstract p. 6 Inleiding p. 7 Methode p.13 Resultaten p.17 Discussie p.19 Literatuurlijst p.24 Bijlage p.27

(3)

Abstract

Emotioneel redeneren is een vorm van redeneren waarbij iemand zijn subjectieve ervaringen worden gebruikt als bewijs voor het trekken van conclusies over zichzelf en de wereld. Huidige studie vergeleek de neiging tot emotioneel redeneren op basis van

somberheidsgevoelens bij deelnemers met hoge (N=32;BDI>14) en lage depressieklacht (N=16;BDI=0). Daarnaast werden deelnemers die veel (N=35;RRS>61) en weinig

(N=41;RRS<31) rumineren vergeleken op emotioneel redeneren. Deelnemers moesten hun mate van incompetentie beoordelen aan de hand van scenario’s die alledaagse situaties beschreven en de Beck Depression Inventory en Ruminative Response Scale invullen. Deze resultaten suggereren dat redeneren op basis van somberheid geen rol speelt bij

stemmingsklachten. Aanvullend onderzoek is nodig naar de relatie tussen emotioneel redeneren en depressie waarbij gebruik gemaakt wordt van een patiëntengroep.

(4)

Inleiding

Depressie is een veelvoorkomende stoornis met ernstige gevolgen. De DSM diagnose major depressive disorder (MDD) kent veel uiteenlopende emotionele, cognitieve en

gedragssymptomen. MDD wordt onder andere gekenmerkt door een persistent somber

humeur, interesseverlies, psychomotorische agitatie, afname en toename in gewicht, insomnie en hypersomnie, vermoeidheid, concentratieproblemen, schuldgevoelens en gedachtes aan suicide (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, 5th ed.,; American Psychiatric Association, 2013, aangehaald in Kircanski, Joormann, & Gotlib, 2012). Een depressieve episode wordt gekenmerkt door een minstens twee weken durende periode waarin de symptomen voorkomen. Geschat wordt dat ongeveer 20% van de bevolking ooit te maken krijgt met een depressieve episode in zijn/haar leven (Kircanski et al., 2012). Depressie is dus een veelvoorkomend verschijnsel. Bovendien zijn de gevolgen van depressie ernstig, zowel op individueel als maatschappelijk niveau. Door de World Health Organization is aangetoond dat depressie leidt tot een verminderde kwaliteit van het leven (World Health Organization, z.j., aangehaald in Kircanski et al., 2012). Veelvoorkomende gevolgen zijn verminderde werkprestaties, relatieproblemen en scheidingen (Gotlib & Hammen, 2009). Comorbiditeit is eerder regel dan uitzondering: ongeveer 75% van de mensen die voldoen aan de criteria van MDD, voldoen ook aan de criteria van een andere DSM stoornis (Gotlib & Hammen, 2009). Een ander mogelijk ernstig gevolg van depressie is zelfmoord, waarbij de kans hierop sterk wordt onderschat (Harris & Baraclough, 1997). Uit onderzoek van Harris en Baraclough (1997) kwam naar voren dat de kans op zelfmoord vaak zelfs 20 keer lager wordt geschat dan hij daadwerkelijk is. Op maatschappelijk niveau brengt depressie ook hoge kosten met zich mee. Geschat wordt dat de kosten aan depressie gerelateerd werkverzuim rond de 36 miljard liggen in Amerika alleen (Gotlib & Hammen, 2009). Daarnaast gebruiken mensen die leiden aan ongediagnosticeerde MDD vaak veel gebruik van medische diensten voor hun

(5)

lichamelijke klachten. Ook dit brengt hoge kosten met zich mee (Gotlib & Hammen, 2009). De terugval bij MDD is hoog: geschat wordt dat het aantal patiënten dat later terugvalt in een episode, rond de 75% ligt (Kircanski et al., 2012). Deze hoge mate van terugval suggereert dat er bepaalde factoren zijn die ertoe leiden dat men terugvalt in de stoornis. Welke factoren er echter toe leiden dat somberheid bij de ene persoon weer overgaat maar bij de ander doorzet in MDD, is nog onduidelijk. Tot op heden zijn er slechts een aantal verschillen ontdekt tussen mensen met en zonder depressie, die dit wellicht zouden kunnen verklaren.

Zowel gedachten, gevolgtrekkingen, attitudes en interpretaties spelen allen een rol bij het instandhouden van depressie. Deze beïnvloeden hoe situaties worden bekeken en

onthouden en verhogen hierbij het risico op de ontwikkeling en voortzetting van depressieve episodes (Gotlib & Joorman, 2010). Uit voorgaand onderzoek is al gebleken dat depressie zich kenmerkt door negatieve overtuigingen. Een vastgesteld verschijnsel is dat van de cognitieve triade: men heeft een negatief beeld over zichzelf, de wereld en de toekomst, waarbij men zichzelf ziet als incompetent en waardeloos en de toekomst als uitzichtloos (Gotlib & Joorman, 2010). Niet alleen blijken mensen met depressie vervormde overtuigingen te hebben: ook lijken zij verstoringen te hebben in de informatieverwerking. Negatieve

informatie wordt makkelijker geïntegreerd en men kan hier de aandacht minder goed van weghalen. Informatie met een negatieve lading wordt ook beter onthouden (Gotlib &

Joorman, 2010). Een verschijnsel gerelateerd aan informatieverwerking veelvoorkomend bij depressie is ruminatie. Rumineren is het herhaaldelijk denken aan de huidige negatieve levensomstandigheden en de mogelijke oorzaken en gevolgen hiervan, zonder tot een

concrete oplossing te komen om deze omstandigheden te verbeteren of te veranderen (Nolen-Hoeksema, Wisco & Lyubomirsky, 2008). Men blijft hierbij gefixeerd op dezelfde gevoelens en problemen en houdt hierdoor de symptomen van depressie in stand (Nolen-Hoeksema et al., 2008). Daarnaast voorspelt ruminatie het begin, het aantal en de duur van de depressieve

(6)

episodes (McLaughlin & Nolen-Hoeksema, 2011). Ruminatie leidt tot meer negatieve gedachtes, beperkingen in het probleemoplossend vermogen en het onvermogen oplossingen te implementeren (McLaughlin & Nolen-Hoeksema, 2011). Er wordt hierbij een vicieuze cirkel gecreëerd tussen het depressieve humeur en de depressieve gedachten. Hierbij leidt het sombere humeur tot de negatieve gedachtes, waarbij ruminatie de aandacht naar deze

gedachten toetrekt en deze het gedrag en oordelen gaan beïnvloeden. Deze negatieve oordelen en het onvermogen problemen op te lossen versterken weer het sombere humeur

(Lyubomirsky, Tucker, Caldwell, & Berg, 1999). Het voortdurend herhalen van deze negatieve gevoelens en gedachtes zou ertoe kunnen leiden dat men deze gedachtes als

waarheid gaat zien en als bewijsstuk gaat gebruiken voor de negatieve levensomstandigheden. Dit zou men kunnen koppelen aan het verschijnsel emotioneel redeneren, een ander mogelijke factor in het ontstaan van depressie. Emotioneel redeneren is een vorm van redeneren waarbij iemand zijn subjectieve ervaringen, in tegenstelling tot objectief bewijs, worden gebruikt als bewijs voor het trekken van conclusies over zichzelf en de wereld. Men bevestigt hierbij zijn negatieve overtuigingen op basis van emoties (Berle & Moulds, 2013a). Emotioneel

redeneren is al aangetoond bij verschillende angststoornissen waaronder paniekstoornis, spinnenfobie (Arntz, Rauner, & Van Den Hout, 1995), posttraumatische stressstoornis (Engelhard, Macklin, McNally, Van den Hout, & Arntz, 2001) en bij smetvrees (Verwoerd, De Jong, Wessel, & Van Hout, 2013). Hierbij ziet men de subjectief ervaren angst onterecht als bewijs dat er daadwerkelijk gevaar dreigt (Arntz et al., 1995). Arntz et al. (1995)

onderzochten emotioneel redeneren bij angstpatiënten aan de hand van het deelnemers laten inbeelden van zowel veilige als onveilige situaties. De situaties verschilden verder in de afloop: met of zonder toegevoegde angstreactie. Uit de resultaten kwam naar voren dat angstpatiënten beïnvloed werden in het beoordelen van gevaar van situaties aan de hand van de ervaren emotionele angstreactie. Deelnemers in de controleconditie lieten zich alleen

(7)

leiden door objectieve informatie uit de omgeving. Angststoornissen en depressie hebben veel overeenkomsten, zoals negatieve affectiviteit, welke een variatie aan negatief geladen emoties bevat, zoals angst, vijandigheid en walging (Watson, Clark, & Carey, 1988). Daarnaast komen angststoornissen en depressie vaak comorbide voor (Berle & Moulds, 2013a). Hierbij wordt ruminatie gezien als een transdiagnostische factor (Ehring & Watkins, 2008,

aangehaald in McLaughlin & Nolen-Hoeksema, 2011). Er lijken zelfs aanwijzingen te zijn dat zij beiden variaties zijn van één onderliggend construct (Eysenck, 1970, aangehaald in

Watson et al., 1988). Door deze overeenkomsten tussen angststoornissen en depressie is het aannemelijk dat mensen met depressieve gedachten meer gebruikmaken van emotioneel redeneren dan mensen zonder deze gedachten. Hiernaast is het aannemelijk dat emotioneel redeneren ruminatie voorspelt en dat sterker rumineren weer depressieve symptomen voorspelt. Daarnaast zouden beiden processen onafhankelijk van elkaar hun invloed kunnen uitwerken op depressieve symptomen, maar ook door middel van een interactieeffect, waarbij beide processen elkaar versterken. Er is echter meer onderzoek nodig naar de richting en sterkte van dit verband.

De relatie tussen emotioneel redeneren en depressie is aldus tot op heden niet helder. Recent onderzoek door Berle en Moulds (2013a) heeft echter aangetoond dat emotioneel redeneren wellicht een rol speelt bij depressie. Berle en Moulds (2013a) baseerden hun onderzoek op dat van Arntz et al. (1995) waarbij zij emotioneel redeneren bij dysforie onderzochten aan de hand van twee studies. In de eerste studie kregen deelnemers een aantal scenario’s aangeboden. Deze scenario’s beschreven alledaagse situaties en konden zijn gekoppeld aan een neutrale afloop zonder emotie, een negatieve afloop zonder emotie, een neutrale afloop met emotie (‘je voelt je somber’), of een negatieve afloop met emotie. Vervolgens moesten deelnemers beoordelen hoe ongelukkig, negatief, controleerbaar en hopeloos de situatie was en in hoeverre deze aangaf dat zij incompetent of waardeloos waren.

(8)

Deze self-referant ratings werden verwacht hoger te zijn voor deelnemers die dysforischer waren als ze informatie met betrekking tot somber voelen in de scenario’s tegen kwamen en dus meer gebruik maakten van emotioneel redeneren. Echter kwam uit de resultaten naar voren dat alle deelnemers gebruik maakten van emotioneel redeneren, zonder verschil tussen de hoog en laag dysforische deelnemers. In de tweede studie kregen deelnemers wederom een aantal scenario’s aangeboden. Hierbij vond ook een follow-up meting plaats na acht weken om te controleren of emotioneel redeneren depressieve symptomen voorspelt. Uit de

resultaten kwam naar voren dat deelnemers die depressiever waren een lichte trend lieten zien in de richting van emotioneel redeneren. Dit effect was echter niet significant. Er lijken dus voorzichtig aanwijzingen te zijn voor emotioneel redeneren bij depressie. Echter laat het onderzoek van Berle en Moulds (2013a) een aantal tekortkomingen zien, waardoor het trekken van conclusies nog voortijdig is. Meer onderzoek is nodig naar de relatie tussen emotioneel redeneren en depressie.

Het huidige onderzoek bouwt aldus voort op deze eerder gevonden resultaten van Berle en Moulds (2013a) met aandacht voor de diverse limitaties in de opzet van de eerdere studie. Het onderzoek van Berle en Moulds (2013a) maakte maar beperkt gebruik van self-referant ratings en er was maar weinig variatie in het aangeboden materiaal, met een beperkt aantal scenario’s. Hierbij kwamen dezelfde scenario’s vier maal terug, waardoor er sprake kan zijn van carry-over effects bij het beoordelen van deze scenario’s. Wanneer een scenario bijvoorbeeld eerst is ingebeeld en beoordeeld met toegevoegde emotie en twee scenario’s later terugkomt zonder toegevoegde emotie, kan een eerder gegeven score op bijvoorbeeld incompetentie de latere score ongewenst beïnvloeden. Het aantal proefpersonen dat meedeed aan het onderzoek was zeer beperkt, met maar weinig deelnemers die hoog scoorden op de depressiemaat. Met een grotere steekproef is het mogelijk om een groter aantal deelnemers te vinden met een hoge score op de depressiemaat, waardoor het vinden van een effect

(9)

waarschijnlijker is. Deze genoemde beperkingen maken het lastig om vast te stellen of emotioneel redeneren betrokken is bij het voortbestaan van depressieve klachten.

Het huidige onderzoek bouwt voort op deze eerder gevonden resultaten van Berle en Moulds (2013a). Scenario’s worden in sets van twee aangeboden met vergelijkbare, maar geen identieke, beschreven situaties. Deze scenario’s hebben betrekking op alledaagse situaties zoals het vergeten van afspraken en het laten vallen van voorwerpen. Dit vermindert naar verwachting de kans op carry-over effects en is bevorderlijk voor de interne validiteit van het onderzoek. Verder is het aantal proefpersonen in het huidige onderzoek vele malen groter, waarbij de kans op personen met daadwerkelijk hoge scores op depressieve

symptomen toeneemt. Deze toename in proefpersonen is bevorderlijk voor de externe validiteit van het onderzoek. Tenslotte vormt het gebruik van een ruminatieschaal een

belangrijke toevoeging. Deze is mogelijk een geschiktere maat om emotioneel redeneren aan te relateren dan depressie. Er is namelijk een mogelijkheid dat emotioneel redeneren alleen indirect met depressieve symptomen samenhangt via ruminatie.

De rol van emotioneel redeneren bij het instandhouden van depressieve klachten wordt in dit onderzoek dan ook nader onderzocht. Daarnaast wordt bekeken in hoeverre dit effect beïnvloed wordt door de mate van ruminatie. Hierbij worden hoog-scoorders en laag-scoorders op depressieve klachten en rumineren vergeleken op emotioneel redeneren. Verwacht wordt dat mensen die hoger scoren op depressieve klachten ook hoger scoren op emotioneel redeneren. Daarnaast wordt verwacht dat een hoge score op ruminatie ook zal leiden tot een hogere score op emotioneel redeneren.

(10)

Methode Deelnemers

Aan dit onderzoek deden 218 deelnemers mee, 154 vrouwen, 59 mannen en vijf waarvan het geslacht niet was gerapporteerd, tussen de leeftijden 13 en 64 (M = 24,43, SD = 10,31). Een groot deel van de deelnemers was student Psychologie. Deze deelnemers waren verworven door middel van de testzitting van de Universiteit van Amsterdam. Hiernaast waren zij ook vrienden en kennissen van de onderzoekers. De vragenlijst was in het Nederlands en aldus waren deelnemers vereist om de Nederlandse taal te beheersen.

Materialen

Ruminative Response Scale.

Er werd gebruik gemaakt van de Nederlandse vertaling van de Ruminative Response Scale (RSS). Deze vragenlijst mat de mate van rumineren. Deze vragenlijst bestond uit 26 vragen. De betrouwbaarheid van de RRS is α=0.87 (Raes, Hermans & Eelen, 2003). Het scoren van de vragenlijst verliep aan de hand van een vier punts Likert schaal (1= bijna nooit, 2=soms, 3=vaak, 4=bijna altijd). De minimale score was 26 en de maximale score 104. Hogere scores indiceerden een hogere mate van rumineren. Een voorbeeldvraag hierbij is ‘Ik denk na over hoe alleen ik me voel’.

Beck Depression Inventory.

Er werd gebruik gemaakt van de Nederlandse vertaling van de Beck Depression Inventory (BDI). Deze vragenlijst bestond uit 21 vragen, gericht op depressieve klachten. De betrouwbaarheid van de Nederlandse BDI is α=0.92 (Van der Does, 2002, aangehaald in Nederlands Jeugdinstituut, z.j.). Het scoren van de vragenlijst verliep aan de hand van een vier punts schaal (0= niet, 1=een beetje, 2=voortdurend, 3=altijd). De minimale score was 0

(11)

en de maximale score 63. Hogere scores indiceerden een hogere mate van depressie

(<13=minimaal, 14-19=licht, 20-28=matig ernstig, >29=ernstig) (Roelofs et al., 2012). Een voorbeeldvraag hierbij is ‘Ik voel me verdrietig.’

Emotioneel redeneren.

De emotioneel redeneren taak bestond uit acht scenario’s welke deelnemers moesten lezen en zich in moest inleven. Aan de hand van de beschreven situaties moesten deelnemers beoordelen in hoeverre het beschreven scenario aangaf dat zij incompetent of waardeloos waren op een schaal van 0 tot 100 (0=niet, 100=volledig). Elk scenario werd gekoppeld aan een ander scenario, waarbij de helft van de scenario’s een emotie bevatte en de andere helft niet. De toegewezen emoties waren ‘somber’ en ‘neerslachtig’. Een voorbeeldscenario hierbij is: ‘Op een festival sta je te praten met vrienden. Je wilt even wat te drinken halen. Op het moment dat je je omdraait bots je tegen iemand aan. Zijn telefoon valt op de grond.’ Dit scenario werd dan gekoppeld aan een vergelijkbaar scenario: ‘Op een feestje sta je te praten met vrienden. Je wilt even wat te drinken halen. Op het moment dat je je omdraait, bots je tegen iemand met een dienblad aan. Alle drankjes vallen op de grond.’ Deelnemers werden willekeurig toegewezen aan één van de in totaal twee versies met elk acht scenario’s die qua inhoud volledig gelijk waren. Voor het aanbieden van de scenario’s via de versies werd gebruik gemaakt van counterbalancing, waarbij bij elke deelnemer voor andere scenario’s een emotie kregen toegewezen. Dit was om de invloed van de inhoud van de scenario’s op de beoordeling te ondervangen. Emotioneel redeneren werd in kaart gebracht aan de hand van verschilscores tussen de acht gekoppelde scenario’s. Deze vier sets van gecombineerde scenario’s werden samengevoegd tot één gemiddelde totaalscore.

(12)

Procedure

Het onderzoek werd in zijn geheel online afgenomen en verliep in een vaste volgorde. Alle instructies werden ook online gegeven. Het gehele onderzoek nam 10 minuten in beslag. Deelnemers kwamen allereerst in het ‘Algemene instructie’ scherm. Hier werd kort het doel en de procedure van het onderzoek beschreven. Vervolgens kwamen deelnemers op het ‘Informed consent’ scherm. Hierbij moesten zij toestemming geven voor deelname aan het onderzoek. Het aangeboden materiaal was niet intrinsiek stressvol en het risico op schadelijke effecten was verwaarloosbaar klein. Het onderzoek had goedkeuring ontvangen door de ethische commissie van de Universiteit van Amsterdam. Nadat deelnemers dit hadden gedaan, werd hun gevraagd naar hun geslacht en leeftijd. Deelnemers werden vervolgens willekeurig toegewezen aan één van de twee versies van het onderzoek en kregen zij acht scenario’s te zien. Vervolgens werden deelnemers verzocht de RRS in te vullen. Als laatste dienden zij de BDI in te vullen. Indien deelnemers geïnteresseerd waren naar de resultaten van het

onderzoek, konden zij hun e-mailadres invullen voor een uitgebreide debriefing.

Onderzoeksdesign

Het huidige onderzoek maakte gebruik van een quasi-experimenteel design waarbij hoog en laag scorende deelnemers op depressie en ruminatie aan een emotioneel redeneren manipulatie werden blootgesteld, waarbij scenario’s met en zonder emotie werden

vergeleken.

Deelnemers werden geselecteerd aan de hand van hun scores op de BDI en RRS en opgedeeld in een hoog en laagscorende groep op beide variabelen. De laagscorende groep bestond uit deelnemers met een score van 0 op de BDI. Voor de hoogscorende groep op de BDI werd een kritieke grens toegepast van gelijk aan of groter dan 14. Dit om te garanderen dat deelnemers helemaal niet depressief waren of net voldeden aan de criteria van de BDI

(13)

voor een lichte depressie. Voor de laagsscorende groep op de RRS werd een kritieke ondergrens toegepast van gelijk aan of kleiner dan 35 en voor de hoogscorende groep een bovengrens van gelijk aan of groter dan 61. Dit waren beide de 20% laagste en hoogste scores op de RRS. Na opdeling bestond de laagscorende BDI groep uit 16 deelnemers (10 vrouwen, 6 mannen) en de hoogscorende BDI groep uit 32 deelnemers (22 vrouwen, 10 mannen). De laagscorende RRS bestond groep uit 41 deelnemers (29 vrouwen, 12 mannen) en de

hoogscorende RRS groep uit 35 deelnemers (26 vrouwen, 9 mannen).

Data Reductie en Statistische Analyses

Om opgenomen te worden in de data-analyse dienden deelnemers alle vragenlijsten volledig te hebben ingevuld. Door niet voldaan te hebben aan deze eis, werden 24 deelnemers uitgesloten van de data-analyse (10 vrouwen, negen mannen, vijf waarvan het geslacht niet was gerapporteerd). Daarnaast dienden deelnemers langer dan vier minuten over het invullen van de volledige vragenlijst te hebben gedaan om de betrouwbaarheid van de resultaten te garanderen. Door niet voldaan te hebben aan deze eis, werden nogmaals acht deelnemers uitgesloten van de data-analyse (acht vrouwen). Dit bracht het uiteindelijke aantal deelnemers op 186.

In dit onderzoek is gebruik gemaakt van twee onafhankelijke t-toetsen. Er is hier sprake van één afhankelijke variabele, de verschilscore voor emotioneel redeneren en twee onafhankelijke variabelen, de totaalscores op de BDI en de RRS. De onafhankelijke

variabelen werden gemeten op ordinaal niveau. De afhankelijke variabele werd gemeten op interval niveau. De data werd gecontroleerd op outliers en de assumpties normaliteit en homogeniteit.

(14)

Resultaten

Deelnemers in de Hoog BDI groep (N=32) scoorden een gemiddelde van 21.16 met een standaarddeviatie van 5.47 op de BDI. De scores hadden een range van 17, met een minimum van 14 en een maximum van 31. Alle deelnemers in de Laag BDI groep (N=16) hadden een score van 0 op de BDI.

Deelnemers in de Hoog RRS groep (N=35) scoorden een gemiddelde van 69.63 met een standaarddeviatie van 7.05 op de RRS. De scores hadden een range van 31, met een minimum van 61 en een maximum van 92. Deelnemers in de Laag RRS groep (N=41)

scoorden een gemiddelde 32.17 van met een standaarddeviatie van 1.97 op de RRS. De scores hadden een range van 8, met een minimum van 27 en een maximum van 35.

Er werd een significante relatie gevonden tussen de scores op de BDI en de RRS, r = .58, p < 0.001. Deze resultaten bevestigen het al vaker aangetoonde verband tussen ruminatie en depressie.

Emotioneel Redeneren en Depressie

Voor de hoog en laagscorende BDI groep werd de gemiddelde score op emotioneel redeneren en de gemiddelde scores op de scenario’s met en zonder emoties en de

(15)

Tabel 1

Gemiddelde Scores op Emotioneel Redeneren en Scores op de Scenario’s Met en Zonder Emotie en Standaarddeviaties (tussen Haakjes) voor de Hoogscorende BDI Groep en de Laagscorende BDI Groep.

Groep Totaal Zonder Emotie Met Emotie

Hoog BDI (N = 32) -,43 (9,33) 38.74 (21.16) 40.44 (18.92) Laag BDI (N = 16) 1,84 (7,71) 22.20 (14.95) 21.61 (14.56)

De assumptie voor normaliteit voor de variabele conditie is getest met behulp van de Shapiro-Wilk test. Deze bleek niet significant, waaruit men kan concluderen dat de scores binnen en tussen de groepen normaal verdeeld waren (zie bijlage b voor details).

De assumptie voor homogeniteit van variantie werd getest door middel van Levene’s test. Deze bleek niet significant, waaruit men kan concluderen dat de variantie tussen de groepen gelijk zijn (zie bijlage c voor details).

Het gevonden verschil in emotioneel redeneren tussen deelnemers in de Hoog BDI groep en Laag BDI groep, 2.70, 95% CI [-3.17, 7.72] was niet significant t (46) = .84, p = .40; dit is een klein effect, d = 0.2. Deze resultaten ondersteunen niet de verwachting dat personen met hoge scores op depressieovertuigingen gerelateerd aan waardeloos en incompetent op basis van gevoelens van somberheid hoger inschatten ten opzichte van deelnemers met lage scores op depressie.

Emotioneel Redeneren en Ruminatie

Voor de hoog en laagscorende RRS groep werd de gemiddelde score op emotioneel redeneren en de gemiddelde scores op de scenario’s met en zonder emoties en de

(16)

Tabel 2

Gemiddelde Scores op Emotioneel Redeneren en Scores op de Scenario’s Met en Zonder Emotie en Standaarddeviaties (tussen Haakjes) voor de Hoogscorende RRS Groep en de Laagscorende RRS Groep.

Groep Totaal Zonder Emotie Met Emotie

Hoog RRS (N = 35) -,46 (8,07) 37.16 (20.81) 38.00 (19.60) Laag RRS (N = 41) -1.29 (7,79) 25.33 (17.58) 25.10 (17.29)

De assumptie voor normaliteit voor de variabele conditie is getest met behulp van de Shapiro-Wilk test. Deze bleek niet significant, waaruit men kan concluderen dat de scores binnen en tussen de groepen normaal verdeeld waren (zie bijlage e voor details).

De assumptie voor homogeniteit van variantie werd getest door middel van Levene’s test. Deze bleek niet significant, waaruit men kan concluderen dat de variantie tussen de groepen gelijk zijn (zie bijlage f voor details).

Het gevonden verschil tussen deelnemers in de Hoog RRS groep en Laag RRS groep, -.83, 95% CI [-4.46, 2.80] was niet significant t (74) = -.46, p = .65; dit is een klein effect, d = 0.1. Deze resultaten ondersteunen niet de verwachting dat personen met hoge scores op ruminatie meer gebruikmaken van emotioneel redeneren dan deelnemers met lage scores op ruminatie.

Discussie

In de huidige studie werd de rol van emotioneel redeneren bij het instandhouden van depressieve klachten en ruminatie onderzocht. Hierbij werd de mate van emotioneel

redeneren vergeleken bij deelnemers met hoge en lage depressieklachten. Ook werden deelnemers die veel en weinig rumineren vergeleken op emotioneel redeneren. Verwacht werd dat emotioneel redeneren op basis van gevoelens van somberheid in versterkte mate op

(17)

zou treden bij deelnemers met veel depressieve klachten en een hoge mate van ruminatie. In tegenstelling tot deze verwachtingen, lieten de resultaten geen evidentie zien voor een verband tussen emotioneel redeneren en de hierboven genoemde symptomen. In lijn met eerder onderzoek werd het verband tussen ruminatie en depressie wel gevonden.

Deze verwachting was gebaseerd op het gegeven dat foutieve informatieverwerking en negatieve overtuigingen al vastgestelde verschijnselen zijn bij depressie (Gotlib & Joorman, 2010). Een gerelateerd verschijnsel is ruminatie, welke het begin, het aantal en de duur van de depressieve episodes voorspelt (McLaughlin & Nolen-Hoeksema, 2011). Deze relatie tussen ruminatie en depressie werd ook in huidig onderzoek aangetoond. Emotioneel redeneren was al een vastgesteld verschijnsel bij diverse angststoornissen (Arntz et al., 1995).

Angststoornissen en depressie hebben veel overeenkomsten, zoals negatieve affectiviteit (Watson et al., 1988). Op basis van dit eerder aangetoonde verband tussen angst en depressie stelde huidig onderzoek dat emotioneel redeneren op basis van somberheid een rol kunnen spelen bij instandhouden van depressieve klachten en neiging tot rumineren. Dit kwam echter niet uit de resultaten naar voren. Eerder onderzoek van Berle en Moulds (2013a) liet

wisselende resultaten zien, wat met methodische tekortkomingen, waaronder de selectie van scenario’s en gering aantal proefpersonen, te maken zou kunnen hebben. Huidige onderzoek heeft deze tekortkomingen zo goed mogelijk proberen op te lossen, maar vond nog steeds geen evidentie voor een rol van emotioneel redeneren bij depressie en ruminatie.

Men kan voor de gevonden resultaten verscheidene aannemelijke verklaringen opperen. Allereerst was de groep onderzochte deelnemers niet representatief voor de

doelgroep waarin huidig onderzoek daadwerkelijk geïnteresseerd was. Deelnemers aan huidig onderzoek waren grotendeels eerstejaars Psychologie studenten en vrienden en kennissen van de onderzoekers. In hoeverre zij momenteel voldoen of in het verleden hebben voldaan aan de DSM-V criteria van MDD, is niet bekend. Huidig onderzoek maakte gebruik van een hoog en

(18)

laagscorende groep op depressie. De hoogscorende groep (N=32) bevatte een groot aantal deelnemers die slechts voldeden aan de criteria voor een lichte depressie (score 14-19) (N=17) (Roelofs et al., 2012). Hier werd voor gekozen omdat een selectiecriterium dat bij matige depressie (score > 20) zou liggen, bijna geen proefpersonen in de hoge groep zou opleveren (N=15). Uiteindelijk voldeed maar een heel klein deel van de deelnemers (N=5) aan de criteria voor ernstige depressie. De onderzoeksbevindingen zijn aldus niet goed te generaliseren naar de populatie omdat de onderzochte steekproef te veel afwijkt van de populatie waarin de onderzoekers daadwerkelijk in geïnteresseerd waren. Voor

vervolgonderzoek is het onderzoeken van een groep waarin deelnemers voldoen aan de criteria van de DSM-V diagnose MDD dan ook een pré. Echter werd in een onderzoek van Berle en Moulds (2013b) emotioneel redeneren onderzocht bij patiënten met een MDD diagnose, maar werden er nog geen aanwijzingen gevonden voor het in versterkte mate optreden van emotioneel redeneren. In dit onderzoek werden patiënten met een MDD diagnose vergeleken met een controlegroep op een emotioneel redeneren taak. Hierbij moesten deelnemers scenario’s lezen, waarbij de helft van de scenario’s een neutrale emotie kreeg toegewezen en de andere helft een negatieve emotie. Hierna moesten deelnemers beoordelen in hoeverre de situatie betekende dat zij waardeloos, incompetent, zielig en inadequaat waren. Alle deelnemers maakten gebruik van emotioneel redeneren, waarbij de gemiddelde scores op emotioneel redeneren hoger waren bij de depressieve dan bij de niet-depressieve deelnemers. Echter waren deze verschillen niet significant. Ook bij patiënten met een MDD diagnose kon emotioneel redeneren niet worden vastgesteld.

Een andere verklaring voor de bevindingen is de lage ecologische validiteit van huidig onderzoek. Deelnemers moesten zich emoties in bepaalde situaties inbeelden en bevonden zich niet daadwerkelijk in de genoemde situatie of beleefden de genoemde emotie niet direct. Dit zou zeker moeilijkheden hebben kunnen opleveren bij een complexe emotie zoals

(19)

somberheid, die mogelijk lastiger in te beelden is dan een angst- of walgingsreactie zoals in eerder onderzoek naar emotioneel redeneren werd gevraagd (zie Arntz et al., 1995; Verwoerd et al., 2013). In vervolgonderzoeken kan dit worden opgevangen door deelnemers

bijvoorbeeld in een rollenspel de situatie na te laten spelen na afloop van het induceren van sombere gevoelens via bijvoorbeeld het vertonen van een film of door middel van het nabootsen van de situatie met virtual reality. Virtual reality is al effectief gebleken voor het behandelen van diverse fobieën (Eichenberg, 2007) en zou een meer valide methode kunnen zijn om emotioneel redeneren in kaart te brengen in situaties waar falen of mislukken centraal staat.

Verder is er nog een ander opmerkelijk punt dat wellicht de betrouwbaarheid van huidig onderzoek in het gedrang brengt. Huidig onderzoek werd online afgenomen en deelnemers konden de vragenlijst waar zij zich op dat moment bevonden, invullen.

Deelnemers konden bovendien halverwege het onderzoek stoppen en op een later moment verdergaan. Er was dus geen controle op de omgeving van de deelnemer, wat tot ruis kan leiden in de resultaten. Deelnemers konden bijvoorbeeld afgeleid worden door

achtergrondgeluiden of het onderzoek samen maken, zonder dat de onderzoeker zich hiervan bewust was. In totaal zijn bovendien 34 deelnemers verwijderd van de data omdat zij de vragenlijst niet volledig of zorgvuldig hadden ingevuld. Dit betreft 16% van de totale oorspronkelijke steekproef. Mogelijkerwijs was huidig onderzoek te ingewikkeld om af te leggen zonder begeleiding. Voor toekomstig onderzoek zou het handig zijn om de vragenlijst in een gecontroleerde, rustige omgeving af te nemen. Dit bevordert de betrouwbaarheid, validiteit en dus generaliseerbaarheid van de resultaten.

Echter zou het gebrek aan evidentie voor het in versterkte mate voorkomen van emotioneel redeneren bij depressie kunnen worden verklaard aan de hand van het idee dat emotioneel redeneren op basis van somberheid, in tegenstelling tot angst en walging, een

(20)

kleine of geen rol speelt bij het instandhouden van psychopathologie. Berle en Moulds hebben tot tweemaal toe onderzoek gedaan naar emotioneel redeneren bij dysforie zonder bewijs te vinden voor het plaatsvinden van emotioneel redeneren. Huidig onderzoek maakt het de derde studie die geen overtuigend bewijs heeft opgeleverd voor de rol van emotioneel redeneren bij depressie. Ook aandacht voor methodische tekortkomingen zorgen er niet voor dat het

veronderstelde effect werd gevonden. Er is dus eventueel een mogelijkheid dat emotioneel redeneren simpelweg geen speelt rol bij stemmingsstoornissen.

Voorlopig is de rol van emotioneel redeneren bij het instandhouden van depressieve klachten dus nog twijfelachtig. Het ontdekken van een nieuwe factor in het

informatieverwerkingsproces bij depressie zou echter een doorbraak mee kunnen brengen voor het doeltreffend behandelen van depressie. Bij andere stoornissen heeft emotioneel redeneren al interessante klinische implicaties teweeg gebracht. Lommen, Engelhard, Van den Hout en Arntz (2013) verwerkten emotioneel redeneren in een computertaak voor het

behandelen van spinnenfobie. Hierbij leidde de afname in emotioneel redeneren tot een afname in angst voor spinnen. Emotioneel redeneren is dus een component gebleken bij het instandhouden van fobieën. Indien in vervolgonderzoek emotioneel redeneren ook bij depressie kan worden vastgesteld, zal dit een zeer interessante vervolgstap kunnen zijn. Om de relatie tussen emotioneel redeneren en depressie vast te kunnen stellen, is nog aanvullend onderzoek vereist. Toekomstig onderzoek is nodig waarbij men bijvoorbeeld gebruik maakt van een patiëntengroep, rollenspellen of virtual reality. Door meer inzicht te krijgen in fouten in de informatieverwerking bij depressie kan men meer doelgerichte, effectievere interventies ontwikkelen voor het behandelen van depressie. Wellicht kan zo de hoge prevalentie en mate van terugval worden teruggedrongen. Het voortzetten van

(21)

Literatuurlijst

Arntz, A., Rauner, M. & Van den Hout, M. (1995). “If I feel anxious, there must be danger”: Ex-consequentia reasoning in inferring danger in anxiety disorders. Behavior Reponse Therapy, 33(8), 917-925.

Berle, D. & Moulds, M.L. (2013a). Emotional Reasoning Processes and Dysphoric Mood: Cross-Sectional and Prospective Relationships. PLoS ONE, 8(6), 1-9.

Berle, D. & Moulds, M.L. (2013b). An experimental investigation of emotional reasoning processes in depression. British Journal of Clinical Psychology, 52, 316-329.

Berle, D. & Moulds, M.L. (2014). Intrusion-based reasoning and depression: Cross-sectional and prospective relationships. Memory, 22(7), 770-783.

Butler, A.C., Chapman, J.E., Forman, E.M. & Beck, A.T. (2006). The empirical status of cognitive-behavioral therapy: A review of meta-analyses. Clinical Psychology Review, 26, 17-31.

Eichenberg, C. (2007). Einsatz von „Virtuellen Realitäten“ in der Psychotherapie. Überblick zum Stand der Forschung. Psychotherapeut, 52, 362–367.

Engelhard, I.M., Macklin, M.L., MnCally, R.J., Van den Hout, M.A. & Arntz, A. (2001). Emotion- and intrusion-based reasoning in Vietnam veterans with and without chronic posttraumatic stress disorder. Behavior Research and Therapy, 39, 1339-1348.

(22)

Gasper, K. & Clore, G.L. (2000). Do You Have to Pay Attention to Your Feelings to Be Influenced by Them? Personality and Social Psychology Bulletin, 26(6), 698-711.

Gotlib, I.H., Joormann, J. (2010). Cognition and Depression: Current Status and Future Directions. Annual Review of Clinical Psychology, 6, 285-312.

Harris, E.C., Barraclough, B. (1997). Suicide as an outcome for mental disorders. A meta- analysis. The British Journal of Psychiatry, 170, 205-228.

Jung, N., Wranke, C., Hamburger, K. & Knauff, M. (2014). How emotions affect logical reasoning: evidence from experiments with mood-manipulated participants, spider phobics and people with exam anxiety. Experimental Psychology and Cognitive Science, 5, 1-12.

Kircanski, K., Joormann, J. & Gotlib, I.H. (2002). Cognitive aspects of Depression. WIREs Cognitive Science 3, 301-313.

Lommen, M.J.J., Engelhard, I.M., Van den Hout, M.A. & Arntz, A. (2013). Reducing emotional reasoning: An experimental manipulation in individuals with fear of spiders. Cognition and Emotion, 27(8), 1504-1512.

Lyubomirsky, S., Tucker, K.L., Caldwell, N.D. & Berg, K. (1999). Why Ruminators Are Poor Problem Solvers: Clues From the Phenomenology of Dysphoric Rumination. Journal of Personality and Social Psychology, 77(5), 1041-1060.

(23)

McLaughlin, K.A. & Nolen-Hoeksema, S. (2011). Rumination as a transdiagnostic factor in depression and anxiety. Behaviour Research and Therapy, 49, 186-193.

Nederlands Jeugdinstituut z.j. Beck Depression Inventory-II (BDI-II-NL). Opgehaald van http://www.nji.nl

Nolen-Hoeksema, S., Wisco, B.E. & Lyubomirsky, S. (2008). Rethinking Rumination. Perspectives on Psychological Science, 3(5), 400-424.

Raes, F., Hermans, D., & Eelen, P. (2003). De Nederlandstalige versie van de Ruminative Response Scale (RRS-NL) en de Rumination on Sadness Scale (RSS-NL) [The Dutch version of the Ruminative Response Scale (RRS-NL) and the Rumination on Sadness Scale (RSS-NL)]. Gedragstherapie, 36, 97–104.

Roelofs, J., Van Breukelen, G., De Graaf, E.L., Beck, A.T., Arntz, A. & Huibers, M.J.H. (2012). Norms for the Beck Depression Inventory (BDI-II) in a Large Dutch Community Sample. Psychopathology Behavioral Assessment, 35, 93-98.

Verwoerd, J., De Jong, P.J., Wessel, I. & Van Hout, W.J.P.J. (2013) “If I feel disgusted, I must be getting ill”: Emotional reasoning in the context of contamination fear. Behaviour Research and Therapy, 51, 122-127.

Watson, D., Clark, L.A. & Carey, G. (1988). Positive and Negative Affectivity and Their Relation to Anxiety and Depressive Disorders. Journal of Abnormal Psychology, 97(3), 346-353.

(24)

Bijlage a.

Zonder Emotie Met Emotie

Hoog BDI (N=32) 48,25 21,25 76,75 4,00 24,00 36,00 20,00 31,50 15,75 63,25 84,00 70,00 49,75 38,75 13,50 23,50 30,25 13,25 39,75 43,00 20,25 52,00 51,25 10,00 73,75 26,50 62,75 20,25 35,50 60,50 35,75 44,75 60,75 15,75 69,25 6,75 28,75 21,00 37,50 31,25 17,75 77,75 66,25 71,25 49,25 41,75 30,50 57,50 44,75 25,25 45,25 40,50 5,75 47,00 48,75 10,00 55,50 37,50 29,50 37,50 43,00 61,75 48,75 30,25 Laag BDI (N=16) 32,25 10,00 47,25 1,25 12,75 22,00 3,50 10,50 36,50 27,75 39,00 23,00 19,50 45,75 21,50 2,75 26,00 19,75 49,50 2,25 6,50 17,75 6,25 13,75 19,75 28,25 33,25 37,75 33,75 40,00 9,00 2,25

(25)

b.

(26)

d.

Zonder Emotie Met Emotie

Hoog RRS (N=35) 48,25 21,25 76,75 4,00 24,00 36,00 20,00 31,50 15,75 63,25 84,00 70,00 49,75 38,75 13,50 23,50 30,25 13,25 39,75 32,25 10,00 39,00 14,75 47,50 10,50 48,50 76,50 31,00 47,25 18,75 51,00 27,50 31,50 55,75 55,25 60,75 15,75 69,25 6,75 28,75 21,00 37,50 31,25 17,75 77,75 66,25 71,25 49,25 41,75 30,50 57,50 44,75 25,25 45,25 26,00 19,75 33,50 8,75 35,00 11,00 23,50 71,50 25,50 60,50 26,00 43,00 27,50 25,00 37,00 58,25 Laag RRS (N=41) 47,25 1,25 12,75 22,00 3,50 32,75 65,50 20,75 28,75 62,50 35,00 9,75 26,75 67,25 49,50 2,25 6,50 17,75 6,25 24,25 57,50 24,75 48,50 52,50 33,75 13,50 19,00 55,25

(27)

30,00 13,25 6,50 9,00 14,75 34,25 34,75 3,25 12,25 33,50 21,75 3,75 49,50 15,75 7,25 47,50 32,75 16,25 36,25 46,00 28,00 29,75 12,25 23,75 4,50 6,25 30,25 15,00 16,50 13,75 24,00 17,50 13,75 31,75 1,00 16,00 45,75 35,25 4,75 24,50 11,00 12,25 32,50 23,00 13,75 64,75 55,50 33,75 41,00 27,75 23,75 6,25 8,00 5,00 e.

(28)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The next chapter will concentrate on a review of the literature relevant to: boxing in Northern Ireland; Conflict Transformation literature in Northern Ireland; Sport for

Indien de gedraging van de dochteronderneming of ketenpartner toegerekend kan worden aan de Nederlandse onderneming, dient het opzet nog vastgesteld te worden

In particular, the focus is on the perception and realisation of fricatives and non-r-coloured vowel- containing words, and how this has changed over the years due to factors such as

Five-year-olds’ systematic errors in second-order false belief tasks are due to first-order theory of mind strategy selection: A computational modeling study.. Frontiers

The UTP Directive raises funda- mental issues of competition law and market regulation, such as exploitative and exclusionary practices in the context of economic dependence,

Such energy flexible manufacturing systems can achieve different development levels of energy flexibility: energy demand flexibility, balanced energy self-sufficiency and real

The present study addresses the effects of transformational leadership, professional learning communities and teacher learning on changes in teaching practices towards a

SANS South African National Standards SMPS Switch Mode Power Supply SVC Static VAR Compensator TDD Total Distortion Demand THD Total Harmonic Distortion VSD Variable