• No results found

Minder belonen, meer motivatie? : het effect van de integratie van Taakspel en Schoolwide Positive Behaviour Support op de motivatie van leerkrachten en leerlingen in het basisonderwijs

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Minder belonen, meer motivatie? : het effect van de integratie van Taakspel en Schoolwide Positive Behaviour Support op de motivatie van leerkrachten en leerlingen in het basisonderwijs"

Copied!
59
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Minder belonen, meer motivatie?

Het effect van de integratie van Taakspel en Schoolwide Positive Behaviour Support op de

motivatie van leerkrachten en leerlingen in het basisonderwijs

Laura Heistek

25 juni 2017

ULP G: Bachelorscriptie

Begeleider: Marjolein Zee

Aantal woorden: 10.074

(2)

2 Abstract

In deze studie is het effect van de integratie van Taakspel en PBS op aspecten van de

motivatie van leerkrachten (i.e. self-efficacy, toewijding en attitude) en leerlingen (i.e.

bekwaming, prestatie- en sociale doelen en extrinsieke motivatie) op de Admiraal de

Ruyterschool onderzocht. Deelnemende leerkrachten (N = 12) en leerlingen (N = 71) hebben

zowel voor als na de integratie (december 2016 en april/mei 2017) vragenlijsten ingevuld over

bovengenoemde motivationele aspecten. Middels beschrijvende statistiek en t-toetsen kon

geconcludeerd worden dat leerkrachten na de integratie meer self-efficacy ervoeren voor het

geven van instructie en ze waren toegewijder voor het werken met Taakspel dan daarvoor.

Leerlingen waren na de integratie minder extrinsiek gemotiveerd. Deze resultaten suggereren

dat de leerkrachten zich na de integratie effectiever voelden in het geven van instructie en

duiden op een hernieuwde interesse in Taakspel. Het lijkt erop dat leerlingen na de integratie

(3)

3

Inhoudsopgave

Inleiding ... 5

Theoretisch kader ... 7

Taakspel ... 7

Positive Behaviour Support ... 11

PBS op de Admiraal de Ruyterschool... 13

Overeenkomsten en verschillen tussen Taakspel en PBS ... 16

Integratie van Taakspel en PBS ... 17

Huidig onderzoek ... 18 Methode ... 20 Participanten ... 20 Instrumenten ... 20 Procedure ... 25 Analyse ... 25 Resultaten ... 26

Self-efficacy, Toewijding en Attitude van de leerkrachten ... 26

Gepercipieerd nut van de interventies. ... 29

Motivatie van de leerlingen ... 30

Discussie ... 32

Motivatie van leerkrachten voor het werken met Taakspel en PBS ... 33

Motivatie van de leerlingen ... 34

(4)

4

Conclusies ... 39

Advies aan de school ... 40

Literatuur ... 41

Bijlage 1: Leerkrachtvragenlijst ... 49

(5)

5 Inleiding

Kinderen in Nederland brengen gedurende de basisschoolperiode minimaal 7520 uren door op

school (Rijksoverheid, z.j.). Van oudsher heeft de school het overbrengen van kennis, inzicht

en vaardigheden als kerntaak, maar ook socialisatie en opvoeding behoren tot de taken van de

school (Bronneman-Helmers & Taes, 1999). Volgens Bronneman-Helmers en Taes (1999)

worden de overdracht van kennis en de vorming van kinderen door elkaar versterkt, waarbij

het schoolklimaat en de omgangsvormen op school van groot belang zijn. Zeker sinds de

invoering van passend onderwijs in 2014 is te zien dat competenties en vaardigheden van

leerkrachten die betrekking hebben op het creëren van een veilig klimaat en het omgaan met

verschillen tussen kinderen steeds belangrijker worden (Smeets, Ledoux, Regtvoort, Felix, &

Mol Lous, 2015). Sinds 2014 zijn scholen verplicht om onderwijs te bieden aan alle kinderen,

ook aan kinderen met specifieke onderwijsbehoeften (Smeets et al, 2013). Dit zijn kinderen

met problemen (leerproblemen, sociaal-emotionele problemen en gedragsproblemen) of

beperkingen (van lichamelijke, zintuiglijke of psychische aard) die het volgen van onderwijs

bemoeilijken en voor wie aanpassingen in het onderwijsaanbod en/of speciale zorg nodig zijn

(Smeets et al., 2013). Het feit dat steeds meer kinderen met verschillende onderwijsbehoeften

in een reguliere klas zitten, doet volgens Smeets et al. (2013) een beroep op het

pedagogisch-didactisch handelen van de leerkracht. Sociale gedragsinterventies kunnen hierbij een

belangrijke rol vervullen (Korpershoek, Harms, De Boer, van Kuijk, & Doolaard, 2014).

Sociale gedragsinterventies zijn erop gericht om gewenst gedrag van kinderen te

stimuleren en ongewenst gedrag in de klas te voorkomen (Ruiterkamp & van Tuijl, 2013).

Daarmee hebben sociale gedragsinterventies volgens Ruiterkamp en van Tuijl (2013) met

name tot doel het creëren en bevorderen van een veilig pedagogisch klimaat. Kinderen zijn

gevoelig voor het aanleren van nieuwe gedragingen, waardoor het mogelijk is om hun gedrag

(6)

6

Ruyterschool in Amsterdam, waar dit onderzoek is uitgevoerd, wordt gewerkt met

verschillende gedragsinterventies, zoals de methodes KiVa (Salmivalli, Kärnä, & Poskiparta,

2010), Goed gedaan! (Malmberg, z.j.) en Taakspel (CED-groep, 2014), en de methodiek

Schoolwide Positive Behaviour Support (SWPBS, kortweg PBS; Walker et al., 1996). Op de laatste twee interventies ligt in dit onderzoek de focus.

Taakspel en PBS zijn beide gericht op het stimuleren van gewenst gedrag en het

creëren van een sociale omgeving waarin het leren wordt bevorderd (Sugai & Horner, 2009;

van der Sar & Goudswaard, 2013). Hoewel Taakspel en PBS in focus en aanpak enigszins van

elkaar verschillen, is er een aantal belangrijke overeenkomsten tussen de twee interventies.

Eén van de opvallendste is het geven van beloningen (Nijboer, 2014; Sugai & Horner, 2009).

De leerkrachten op de Admiraal de Ruyterschool ervaren dat Taakspel en PBS hierdoor soms

hun doel voorbij schieten; ze vinden dat er te veel beloningen verdiend kunnen worden.

Hoewel beloningen in essentie effectief zijn en motiverend werken (Deci, Koestner, & Ryan,

1999), kan een teveel aan beloningen ertoe leiden dat kinderen de interesse verliezen in de

taak waarvoor zij de beloningen kunnen verdienen (Kohn, 1993).

Ook de leerkrachten zelf geven aan minder gemotiveerd te zijn voor het werken met

de interventies. Dit is onwenselijk: een verminderde motivatie kan negatief van invloed zijn

op de bevlogenheid van een leerkracht (Nijhuis, van Beek, Taris, & Schaufeli, 2012).

Bevlogen leerkrachten presteren beter op hun werk dan niet-bevlogen leerkrachten (Nijhuis et

al., 2012). Daarnaast stellen Nijhuis et al. (2012) dat motivatie het werkgerelateerd welzijn

van leerkrachten zou kunnen beïnvloeden. Motivatie stimuleert namelijk optimaal

functioneren en gaat samen met een goede geestelijke en fysieke gezondheid (Deci & Ryan,

2000). De extra belasting die het werken met beide interventies met zich meebrengt kan

daarentegen leiden tot verminderd welzijn van de leerkrachten, wat daarop stress tot gevolg

(7)

7

De school heeft daarom een manier bedacht om Taakspel en PBS met elkaar te

integreren, met als doel de motivatie voor het werken met de interventies van zowel

leerkrachten als leerlingen te verhogen. Dit wordt binnen deze studie onderzocht aan de hand

van verschillende motivationele concepten: ‘self-efficacy’, ‘toewijding’ en ‘attitude’ van de

leerkrachten, en ‘bekwaming’, ‘prestatiegerichtheid’, ‘sociale motivatie’ en ‘intrinsieke en

extrinsieke motivatie’ van de leerlingen. Deze concepten worden nader toegelicht in het

Theoretisch kader en de Methode. De uit dit onderzoek verkregen resultaten en inzichten

zouden mogelijk ook tot inzichten kunnen leiden voor andere scholen die werken met

gedragsinterventies en zouden kunnen bijdragen aan de literatuur op dit gebied. De volgende

onderzoeksvraag staat centraal: In hoeverre heeft de integratie van Taakspel en PBS op de

Admiraal de Ruyterschool een effect op aspecten van de motivatie van zowel de leerkrachten als de leerlingen?

Theoretisch kader

Taakspel

In de loop der jaren zijn verschillende interventies ontwikkeld gericht op het bevorderen van

gewenst gedrag bij kinderen, waaronder Taakspel. Dit is een methode met als doel het

preventief aanpakken van gedragsproblemen door de bevordering van taakgericht gedrag en

de vermindering van regelovertredend gedrag binnen de klas (Spilt, Koot, & van Lier, 2013).

Taakspel is een bewerking van The Good Behaviour Game (GBG), een methodiek voor

gedragsmanagement afkomstig uit de Verenigde Staten (Spilt et al., 2013). Het spel wordt

gespeeld in groepjes, waarbinnen kinderen die storend gedrag vertonen samenwerken met

kinderen die dit gedrag niet vertonen. Onder storend gedrag wordt onder andere verstaan dat

een kind voor zijn beurt praat, niet taakgericht bezig is of anderen afleidt (Korpershoek et al.,

(8)

8

op welke klassenregel(s) hij in die les zal letten. De kinderen helpen de anderen binnen hun

groepje zich aan de klassenregels te houden en worden hiervoor als team beloond. Elk groepje

krijgt punten toegekend, die het bij ongewenst gedrag kan verliezen. De groepjes die genoeg

punten overhouden komen in aanmerking voor een beloning (Nijboer, 2014).

Taakspel is gebaseerd op principes van het behaviorisme (van der Sar & Goudswaard,

2013). Binnen het behaviorisme ligt het accent op het waarneembare gedrag van lerende

mensen en wordt voornamelijk gekeken naar hoe dit gedrag beïnvloed kan worden door de

omgeving (Skinner, 1981). Aanhangers van het behaviorisme veronderstellen dat er twee

opvattingen zijn over leren: klassieke conditionering en operante conditionering (Pavlov,

1927; Skinner, 1984). Klassieke conditionering omvat de relatie tussen prikkels (stimuli) en

een reactie (respons) die op de stimulus volgt (Pavlov, 1927). Dit houdt in dat twee

gebeurtenissen dezelfde functie voor gedrag kunnen krijgen wanneer beide gebeurtenissen

vaak tegelijkertijd of snel achtereenvolgend plaatsvinden (Boekaerts & Simons, 2003). Het

welbekende voorbeeld van Pavlov illustreert dit: wanneer een hond een aantal keren tijdens

het zien van voedsel een belletje te horen krijgt, krijgt het belletje op den duur dezelfde

functie als het zien van voedsel, namelijk trek krijgen, wat als respons speekselafscheiding tot

gevolg heeft.

Volgens operante conditionering wordt leren bepaald door de gevolgen van gedrag

(Skinner, 1981). Allereerst wordt vastgesteld welk gedrag als wenselijk wordt beschouwd en

dus welk gedrag gevormd of gewijzigd moet worden. Dit gedrag wordt vervolgens, indien het

wordt getoond, positief bekrachtigd (reinforcement) door middel van een beloning (Skinner,

1981). Op den duur zal de betreffende persoon een bepaalde gedraging associëren met een

beloning en zal hij begrijpen dat het gedrag herhaald moet worden om vaker een beloning te

krijgen. Op basis van bovenstaande kan gesuggereerd worden dat bij het spelen van Taakspel

(9)

9

wanneer de kinderen gewenst gedrag laten zien, verdienen zij een beloning. Uit het vertonen

van dit gewenste gedrag kan geconcludeerd worden dat het gedrag is aangeleerd.

Taakspel op de Admiraal de Ruyterschool. Op de Admiraal de Ruyterschool wordt drie keer per week Taakspel gespeeld. Voordat het spel begint, herhaalt de leerkracht de

regels waarop hij in die les zal gaan letten. Herhaling is vanuit het behaviorisme een

belangrijk aspect voor het aanleren van gedrag (Ertmer & Newby, 2013). De respons op een

bepaalde stimulus wordt volgens Ertmer en Newby (2013) namelijk gevormd en bijgeschaafd

totdat de kinderen de gewenste respons tonen. Op de Admiraal de Ruyterschool bestaan

pictogrammen waarop het gewenste gedrag is afgebeeld en die pictogrammen worden

opgehangen in de klas. Elk groepje heeft een stapel kaartjes op tafel. Tijdens Taakspel

complimenteert de leerkracht groepjes en kinderen die het gewenste gedrag laten zien en

neemt de leerkracht kaartjes weg bij groepjes waarin een regel wordt overtreden. Ongewenst

gedrag wordt verder zoveel mogelijk genegeerd: er wordt niets van het gedrag gezegd, er

wordt enkel een kaartje bij het betreffende groepje weggehaald. Aan het einde van de les

worden er complimenten uitgedeeld aan groepjes en leerlingen die zich in voldoende mate aan

de regels en afspraken hebben gehouden. Ook de beloningen worden dan uitgedeeld (S.

Huitema, persoonlijke communicatie, 29 november 2016). Er is bij Taakspel dus sprake van

reinforcement door complimenten en beloningen. Reinforcement draagt bij aan de totstandkoming van de gewenste respons (Ertmer & Newby, 2013).

Effecten van Taakspel. Uit onderzoek van van Lier, Vuijk en Crijnen (2005) is gebleken dat het werken in groepjes waarbij kinderen die storend gedrag vertonen

samenwerken met kinderen die dit gedrag niet vertonen, een positief effect heeft op de

peerrelaties in de klas. Daarnaast blijken leerkrachten door Taakspel minder corrigerend te

hoeven optreden in hun klas, waardoor er in de klas minder tegendraads gedrag voorkomt en

(10)

10

internationale perspectieven zijn er verschillende onderzoeken gedaan naar de korte- en

langetermijneffecten van The Good Behaviour Game (GBG), de originele versie van

Taakspel. Zo beschrijven Barrish, Saunders en Wolf (1969) dat de GBG het risico op

verschillende internaliserende problemen (naar binnen gerichte gedragsproblemen, zoals

faalangst) en externaliserende problemen (naar buiten gerichte gedragsproblemen, zoals

agressief gedrag) kan verkleinen. Ook drugs- en alcoholmisbruik kunnen door de GBG

worden teruggebracht (Kellam et al., 2011). Bovengenoemde effecten van de GBG zijn

gevonden in de Verenigde Staten, maar ook in Nederland zijn effecten gevonden van de

GBG, ofwel Taakspel. Zo blijkt uit onderzoek van Kellam et al. (2007) dat bij leerlingen die

vaak storend gedrag vertonen na drie jaar Taakspel aanzienlijk minder antisociaal gedrag

voorkomt. Op de leeftijd van dertien jaar blijken depressies en angststoornissen minder vaak

voor te komen bij kinderen die op de basisschool met Taakspel hebben gewerkt. Ook wordt er

onder die kinderen minder gerookt tussen de leeftijd van tien en dertien jaar (Kellam et al.,

2007).

Uit bovengenoemde onderzoeken kan geconcludeerd worden dat Taakspel effectief is,

vooral op gedragsniveau. Of de interventie ook bijdraagt aan de betrokkenheid en motivatie

van leerlingen, is niet bekend. Wat wel bekend is, is dat leerlingen door Taakspel meer

taakgericht gedrag vertonen (Leflot et al., 2010). Fredricks, Blumenfeld en Paris (2004) en

Skinner, Kindermann en Furrer (2009) beschrijven dat wanneer kinderen taakgerichter zijn, ze

ook gemotiveerder zijn voor hun leertaken. Daarnaast zou ook het feit dat de kinderen

Taakspel spelen in groepjes kunnen bijdragen aan de (sociale) motivatie. Samenwerking blijkt

tevens een positief effect te hebben op de motivatie van kinderen (Fredricks et al., 2004).

Tot slot heeft Taakspel ook een positief effect op leerkrachten. Onderzoek van Tick,

Hopman, van Lier en Breeman (2016) veronderstelt dat Taakspel in staat is om de

(11)

11

kunnen betrekken en motiveren van leerlingen te vergroten. Self-efficacy is ‘de persoonlijke

overtuiging dat iemand zichzelf in staat acht te doen wat nodig is om een bepaalde taak te

volbrengen’ (Bandura, 1977). Een hoge mate van self-efficacy leidt tot een hogere motivatie

(Robbins & Judge, 2015). Iemand met een groot gevoel van self-effiacy zal zich volgens

Robbins en Judge (2015) meer inspannen om een bepaalde uitdaging onder de knie te krijgen

en een doel te behalen. Het behalen van een doel leidt vervolgens weer tot hogere mate van

self-efficacy (Bandura, 1997). Kortom, op basis van deze resultaten zou verondersteld kunnen worden dat Taakspel een belangrijke rol kan spelen in de motivatie van leerkrachten en

leerlingen.

Positive Behaviour Support

Naast Taakspel wordt op de Admiraal de Ruyterschool ook gewerkt met een andere

interventie gericht op het verbeteren van gedrag: Positive Behaviour Support (PBS). PBS is

een van oorsprong Amerikaanse aanpak met als doel het aanbieden van gedragsregels om

gewenst gedrag direct te stimuleren en ongewenst gedrag indirect te reduceren (Ruijterkamp

& van Tuijl, 2013). Dit proces begint bij het gezamenlijk formuleren van waarden die door de

school belangrijk worden gevonden. Het team van de school benoemt vervolgens welk gedrag

past bij die waarden, waarna dat gedrag de kinderen actief wordt aangeleerd. Gewenst gedrag

wordt consequent positief bekrachtigd, waardoor een veilig en positief schoolklimaat

gecreëerd kan worden (Sugai & Horner, 2009).

Evenals Taakspel is ook PBS gebaseerd op principes van het behaviorisme. Ook bij

PBS is sprake van operante conditionering (Broks, 2011): er wordt vastgesteld welk gedrag

wenselijk is, waaraan vervolgens een beloning wordt gekoppeld. Indien getoond wordt dit

gedrag beloond. Behavioristen gaan echter enkel af op het waarneembare gedrag (Bandura,

1999). Interne processen zijn immers niet zichtbaar en spelen zich af in de zogenaamde black

(12)

12

leertheorie van Bandura (1986) is daarentegen weldegelijk een rol voor de omgeving

weggelegd. Bandura stelt, evenals behaviorsiten, dat positieve bekrachtiging helpt om mensen

gedragspatronen aan te leren, maar beschrijft in zijn theorie dat mensen ook leren door directe

ervaringen in de omgeving en door gedrag van anderen te observeren (modelleren; Bandura,

1971). Onder modelleren wordt verstaan dat een handeling of gedrag wordt gedemonstreerd,

waarna anderen de handeling of het gedrag op de gewenste manier kunnen imiteren en

overnemen. Binnen PBS modelleert de leerkracht of een kind dat het gedrag al beheerst het

gewenste gedrag voor de kinderen die hiermee nog moeite hebben. Na verloop van tijd wordt

gedrag niet meer geïmiteerd, maar heeft het kind zich het gedrag eigen gemaakt (Bandura,

1986; Horner & Crone, 2013).

Om gewenst gedrag aan te leren en te stimuleren, wordt bij PBS gebruik gemaakt van

drie strategieën: de primaire, de secundaire en de tertiaire preventie (Lewis, Beckner, &

Stormont, 2009). De primaire preventie omvat de universele ondersteuning aan alle kinderen

en bestaat uit lessen over gewenst gedrag in diverse schoolsituaties. Regels en verwachtingen

worden regelmatig herhaald en geoefend, waarbij wordt gemodelleerd. Van belang hierbij is

dat expliciet wordt benoemd welk gedrag gewenst is en bij welke waarde dat gedrag past

(Lewis et al., 2009). Uit onderzoek van Lewis et al. (2009) is gebleken dat de primaire

preventie bij zo’n 80% van de kinderen leidt tot de gewenste gedragsvertoning of

gedragsverandering (zie Figuur 1). Echter hebben Lewis et al. (2009) ook aangetoond dat

voor twintig procent van de kinderen de primaire preventie niet voldoende is; zij hebben extra

instructie nodig om tot gewenst gedrag te komen. Vijftien procent van het totaal aantal

kinderen blijkt baat te hebben bij de secundaire preventie. Die preventie omvat extra instructie

en inoefening van gewenst gedrag, waarbij kinderen die hetzelfde ongewenste gedrag

vertonen in groepjes bij elkaar komen. Na de secundaire preventie zijn ook deze kinderen

(13)

13

vijf procent van het totaal aantal kinderen ook de secundaire preventie er niet in voldoende

gedragsondersteuning te bieden. Dit betreft kinderen die chronisch en intensief ongewenst

gedrag vertonen. Zij krijgen gedragsondersteuning in de vorm van de tertiaire preventie, wat

inhoudt dat er een individueel plan wordt opgesteld dat hen kan helpen zich aan de regels te

houden. Eventueel kan de school hierbij externe ondersteuning inschakelen. Het streven van

PBS is dat uiteindelijk ook de laatste groep kinderen gedrag laat zien dat aansluit bij de regels

en verwachtingen die op de school gelden (Lewis et al., 2009).

Figuur 1. De drie vormen van gedragsondersteuning met bijbehorende leerlingpercentages (Lewis et al., 2009).

PBS op de Admiraal de Ruyterschool. Sinds schooljaar 2014/2015 wordt op de Admiraal de Ruyterschool gewerkt met PBS. Op de school zijn regels geformuleerd rondom

de volgende waarden: veiligheid, verantwoordelijkheid en betrokkenheid. Deze waarden acht

de school van belang binnen haar eigen onderwijs. Per ruimte in de school is benoemd welk

gedrag de kinderen daar behoren te laten zien. Zo geldt op het schoolplein bijvoorbeeld de

regel ‘Voetbal met een zachte bal op de voetbalplek’, behorend bij de waarde ‘veiligheid’. Op

(14)

14

‘verantwoordelijkheid’. Een voorbeeld van een regel die geldt binnen het klaslokaal,

behorende bij de waarde ‘betrokkenheid’, is ‘Geef de leerkracht een hand als je binnenkomt

en voordat je naar huis gaat’. Op de Admiraal de Ruyterschool ligt de focus iedere week bij

een bepaalde ruimte en staat het daarbij gewenste gedrag centraal. Dit gedrag wordt, conform

de leertheorie van Bandura (1986), aangeleerd door modelleren: de leerkracht of een leerling

laat zien welk gedrag gewenst is en de kinderen nemen dit gedrag op den duur over. Volgens

Ertmer en Newby (2013) is het, om gedragsverandering te realiseren, van belang om het

modelleren regelmatig te herhalen. Deze auteurs stellen dat door herhaling en oefening de

gewenste respons uiteindelijk tot stand kan komen.

Voor gewenst gedrag kunnen kinderen op de Admiraal de Ruyterschool tokens

verdienen. Dit zijn grote houten munten, die worden verzameld in een schatkist. Per dag

kunnen er per klas maximaal drie tokens uitgedeeld worden. Vanuit het behaviorisme gezien

is hier sprake van reinforcement door middel van tokens. Wanneer gedrag eenmaal wordt

beheerst, wordt het niet meer beloond. Op de Admiraal de Ruyterschool worden groeps- en

schoolbeloningen gehanteerd. Wanneer een groep 100 tokens heeft verdiend, krijgt die groep

een high tea als beloning. Bij 80 tokens mogen ze een film kijken en bij 50 tokens mag iedere

klas zelf een beloning bedenken. Met de kinderen die moeite hebben om een token te

verdienen, gaat de leerkracht in gesprek over hoe zij kunnen bewerkstelligen dat het

betreffende kind tóch tokens kan verdienen. Een voorbeeld is dat zij een extra token kunnen

verdienen met Taakspel of dat zij ervoor kunnen kiezen om tokens te krijgen als

weekbeloning.

Effecten van PBS. Over de effecten van PBS op de motivatie van leerkrachten en leerlingen is tot nog toe weinig bekend. Deze studie zou om deze reden een bijdrage kunnen

leveren aan de literatuur en kennis op het gebied van PBS en motivatie. Het meeste onderzoek

(15)

15

vooral op leerlingen. Met name de schoolprestaties en de afname van probleemgedrag zijn

veelvuldig onderzocht. Onderzoek van Putnam, Handler, Ramirez-Platt en Luiselli (2004)

heeft aangetoond dat PBS een afname in probleemgedrag in verschillende schoolse settingen

bewerkstelligt. Onder probleemgedrag verstaan Putnam et al. (2004) ‘gedrag dat de lessen

extreem verstoort, een bedreiging vormt voor anderen en gedrag dat zorgt voor een onveilige

leeromgeving’. Voorbeelden van zulk gedrag zijn continu door de lessen heen roepen, pesten

en vandalisme. Uit onderzoek van Luiselli, Putnam, Handler en Feinberg (2005) blijken

schoolprestaties, zoals gemeten door gestandaardiseerde toetsen voor lezen en rekenen, te

verbeteren door PBS. Naast een afname in probleemgedrag en verbetering van

schoolprestaties, zijn er ook positieve effecten gevonden voor het gevoel van veiligheid bij

leerlingen, betrokkenheid van leerlingen en het aantal sociaalvaardige leerlingen (Horner et

al., 2009).

Ook voor leerkrachten zijn positieve effecten van PBS gevonden. Ross en Horner

(2007) stellen dat leerkrachten zich door PBS meer competent voelen om effectief les te

geven en om probleemgedrag aan te pakken. De definitie van Bandura (1977) in acht nemend,

zou gesuggereerd kunnen worden dat PBS leidt tot een hogere mate van self-efficacy.

Leerkrachten geven daarbij aan dat zij door PBS beter in staat zijn om kinderen te motiveren

en dat zij een verbetering merken in hun eigen didactisch handelen (van Kuijk & van Rens,

2013). Tot slot beschrijven Ross en Horner (2007) dat leerkrachten door PBS gemotiveerder

zijn, ze zijn tevredener over hun werk en hebben minder last van stress. In het onderzoek van

Nijhuis et al. (2012) worden deze drie begrippen beschreven als karakteriserend voor

bevlogenheid van de werknemer. Er kan op basis van deze resultaten verondersteld worden

dat PBS een rol speelt bij de motivatie van leerkrachten en leerlingen, en bij de bevlogenheid,

(16)

16

Overeenkomsten en verschillen tussen Taakspel en PBS

Tussen Taakspel en PBS bestaan uiteraard verschillen, maar belangrijker: de interventies

overlappen op bepaalde gebieden. De voornaamste verschillen en overeenkomsten zijn

weergegeven in Figuur 2. Ten eerste blijken Taakspel en PBS hetzelfde doel voor ogen te

hebben, namelijk het creëren van een positief schoolklimaat door middel van systematische

positieve bekrachtiging (Nederlands Jeugdinstituut, 2014). Dit is het gebied waarop de

interventies voornamelijk overlappen. Taakspel en PBS hebben gemeenschappelijk dat de

focus ligt op positieve bekrachtiging van gewenst gedrag middels beloningen. Er is wat

betreft beloningen slechts één duidelijk verschil: bij PBS zijn beloningen onvoorwaardelijk;

een verdiende beloning wordt niet meer afgenomen. Bij Taakspel is dit wel het geval;

wanneer een kind zich niet aan de afspraken houdt, wordt er een kaartje weggenomen en heeft

het kind minder kans op de uiteindelijke beloning (Nederlands Jeugdinstituut, 2014).

Ten tweede krijgen leerkrachten voor beide interventies scholing over de manier van

werken en de effecten van de interventies (Nederlands Jeugdinstituut, 2014). Voor PBS krijgt

ook het niet-lesgevend personeel op school training, zodat alle volwassenen die met de

kinderen in aanraking komen op eenzelfde manier kunnen handelen (Nederlands

Jeugdinstituut, 2014). Onder niet-lesgevend personeel kunnen onder anderen de directie,

onderwijsassistenten en overblijfbegeleiders worden verstaan.

Tot slot verschillen Taakspel en PBS van elkaar in de zin dat Taakspel een methode en

het wordt in de klas wordt gespeeld voor een bepaalde tijd. PBS is een schoolbrede aanpak,

die ook buiten de klassen wordt ingezet en vormt de schoolcultuur. Bij PBS vervult daarnaast

ook ouderbetrokkenheid een belangrijke rol (S. Huitema, persoonlijke communicatie, 29

(17)

17

Figuur 2. Overeenkomsten en verschillen tussen Taakspel en PBS.

Hoewel Taakspel en PBS beide als doel hebben om een positief schoolklimaat te creëren door

middel van positieve bekrachtiging, en de interventies mogelijk bijdragen aan de motivatie

van leerkrachten en leerlingen (Leflot et al., 2010; Nijhuis et al., 2012; Ross & Horner, 2007),

is het mogelijk dat het gelijktijdig uitvoeren van de interventies juist averechts werkt voor de

motivatie van leerkrachten en leerlingen. Het feit dat beide interventies werken met

beloningen kan hierin meespelen, aangezien kinderen door een groot aantal beloningen juist

de interesse verliezen in de taak waarvoor zij de beloningen kunnen verdienen (Kohn, 1993).

Op den duur hebben de beloningen niet meer het gewenste effect. De Admiraal de

Ruyterschool heeft er daarom voor gekozen Taakspel en PBS met elkaar te integreren.

Integratie van Taakspel en PBS

Sinds januari 2017 werkt de Admiraal de Ruyterschool op een nieuwe manier met Taakspel

en PBS, waarvoor verschillende aspecten van beide interventies met elkaar geïntegreerd zijn.

De school heeft nieuwe pictogrammen gemaakt waarop de regels en afspraken zijn

gevisualiseerd. In elke klas worden deze regels herhaald en gemodelleerd, en worden ze

gekoppeld aan de waarden van de school: veiligheid, verantwoordelijkheid en betrokkenheid.

Per dag mag de leerkracht twee tokens uitdelen voor gedrag dat aansluit op de regels en één

(18)

18

verdienen met Taakspel, in plaats van een beloning in een andere vorm, zoals buitenspelen.

Hiermee beoogt de school van Taakspel en PBS meer één geheel te creëren en daarmee het

aantal beloningen te beperken.

Het is aannemelijk dat de leerkrachten na de integratie minder tijd kwijt zullen zijn aan

de interventies en bijbehorende beloningen en zich minder belast voelen. Een mogelijk gevolg

van een lagere werkdruk en verminderde tijdsdruk is een hogere motivatie (Houkes, Janssen,

De Jonge, & Bakker, 2003). Een gemotiveerde leerkracht straalt dit uit naar zijn leerlingen en

kan hierdoor motivatie op hen overdragen (Atkinson, 2000). Daarnaast kan een vermindering

in het aantal beloningen de motivatie van de leerlingen verhogen: door te veel beloningen

verliezen kinderen de interesse in een taak, maar een beloning op zijn tijd kan kinderen

weldegelijk motiveren (Kohn, 1993). Mocht de integratie van Taakspel en PBS

motivatieverhogend blijken, kan deze studie bijdragen aan de literatuur over

gedragsinterventies en motivatie. Mocht bijvoorbeeld blijken dat Taakspel en PBS samen

leiden tot meer sociale motivatie bij de leerlingen, dan zou deze studie kunnen aansluiten bij

de bestaande theorieën over sociaalvaardig gedrag en samenwerking.

Huidig onderzoek

Deze studie heeft als doel inzicht te krijgen in de mate waarin de integratie van Taakspel en

PBS op de Admiraal de Ruyterschool een rol speelt in de motivatie van leerkrachten en

leerlingen. In deze studie staat de volgende onderzoeksvraag centraal: In hoeverre heeft de

integratie van Taakspel en PBS op de Admiraal de Ruyterschool een effect op aspecten van de motivatie van zowel de leerkrachten als de leerlingen?

De motivatie van de leerkrachten wordt onderzocht aan de hand van de vraag: In

hoeverre heeft de integratie van Taakspel en PBS invloed op de self-efficacy, toewijding en attitude van de leerkrachten van de Admiraal de Ruyterschool? Zoals beschreven in de

(19)

19

Bandura (1977) definieert self-efficacy als ‘de persoonlijke overtuiging dat iemand zichzelf in

staat acht te doen wat nodig is om een bepaalde taak te volbrengen’. Een hoge mate van

self-efficacy leidt volgens Robbins en Judge (2015) tot een hogere motivatie. Toewijding is een kenmerk van bevlogenheid, een ander begrip dat verband houdt met motivatie. Toewijding

wordt volgens Schaufeli & Bakker (2004) gekenmerkt door een sterke betrokkenheid bij het

werk; het werk wordt ervaren als nuttig en zinvol, en is inspirerend en uitdagend. Aan de hand

van deze begrippen wordt beoogd de motivatie van leerkrachten voor en na de integratie van

de interventies in kaart te brengen. Aangezien de integratie van Taakspel en PBS er door de

vermindering van het aantal beloningen op gericht is om de werk- en tijdsdruk bij de

leerkrachten te verlagen, wordt verwacht dat leerkrachten na de integratie van de interventies

hogere scores rapporteren voor self-efficacy, toewijding en attitude, wat kan wijzen op een

hogere motivatie. Een lagere werk- en tijdsdruk kan leiden tot een hogere motivatie (Houkes

et al., 2003).

De motivatie van leerlingen wordt onderzocht aan de hand van de volgende deelvraag:

In hoeverre verschilt de motivatie van de leerlingen vóór de integratie van Taakspel en PBS van de motivatie na de integratie van de interventies? Omdat in voorgaande studies vooral onderzoek is gedaan naar taakgericht gedrag, prestaties en de betrokkenheid van kinderen

(Leflot et al., 2010; Spilt et al., 2013), wordt in dit onderzoek daarnaast ook gekeken naar

andere aspecten van motivatie, zoals intrinsieke motivatie, extrinsieke motivatie en sociale

aspecten. Intrinsieke en extrinsieke motivatie worden onderzocht om inzicht te krijgen in de

mate waarin kinderen handelen vanuit eigen belang of interesse, of dat zij op een bepaalde

manier handelen omdat dit van hen verwacht wordt of er een beloning aan gekoppeld is.

Sociale aspecten van motivatie worden bij dit onderzoek betrokken, omdat bij Taakspel en

PBS veel wordt samengewerkt. Ook van de leerlingen wordt verwacht dat zij na de integratie

(20)

20

wordt verlaagd, kan verondersteld worden dat de motivatie stijgt. Beloningen werken in

essentie immers motiverend (Deci et al., 1999), maar verliezen hun waarde bij een te veel aan

beloningen (Kohn, 1993).

Methode

Participanten

Aan dit onderzoek hebben alle leerkrachten van de Admiraal de Ruyterschool en alle

leerlingen uit groep 6, 7 en 8 deelgenomen. Op de Admiraal de Ruyterschool werken 12

leerkrachten, onder wie twee leerkrachten in opleiding (LiO’s). Onder de leerkrachten waren

tien vrouwen en twee mannen. De leeftijd van de leerkrachten varieerde van 20 tot 64 jaar (M

= 36.92; SD = 16.02). Gemiddeld werkten de leerkrachten 13.50 jaar in het onderwijs (SD =

16.87), waarvan gemiddeld 5.79 jaar op de Admiraal de Ruyterschool (SD = 8.83). De

leerkrachten werkten gemiddeld genomen 3.79 jaar met Taakspel (SD = 2.84) en 1.79 jaar met

PBS (SD = 1.03).

In totaal hebben 71 leerlingen uit de groepen 6, 7 en 8 aan het onderzoek

deelgenomen. Hiervan kwamen 32leerlingen uit groep 6, 20 leerlingen uit groep 7 en 19

leerlingen uit groep 8. Het betrof 35jongens en 36 meisjes. De leeftijd van de leerlingen

varieerde van 9 tot 12 jaar (M = 9.93; SD = 0.94). Van het totaal aantal leerlingen had 52.2%

de Nederlandse etniciteit, gebaseerd op het geboorteland van de moeder. De overige 47.8%

van de leerlingen rapporteerde een andere etniciteit, waaronder de Marokkaanse en de

Russische.

Instrumenten

Leerkrachtvragenlijst. Leerkrachten werd gevraagd een vragenlijst in te vullen bestaande uit vragen over self-efficacy, toewijding voor het werken met Taakspel en PBS en

(21)

21

over hun attitude ten aanzien van het werken met Taakspel en PBS.

Self-efficacy van de leerkrachten. De mate van ervaren self-efficacy werd gemeten

middels de verkorte versie van de Student-Specific Teacher Self-Efficacy Scale

(Student-Specific TSES; Zee, Koomen, Jellesma, Geerlings, & de Jong, 2016) Voor deze studie zijn alle individuele items bewerkt, zodat deze betrekking hadden op de hele klas. Een voorbeeld van

een origineel item is: ‘Hoe goed lukt het u om deze leerling de klassenregels te laten volgen?’.

De bewerking van dit item ziet eruit als volgt: ‘Hoe goed lukt het u om de leerlingen in uw

klas de klassenregels te laten volgen?’. De vragenlijst weerspiegelde vier dimensies, namelijk

Instructiestrategieën, Gedragsmanagement, Leerlingbetrokkenheid en Emotionele

Ondersteuning. Voorbeelditems zijn: ‘In hoeverre kunt u de leerlingen in uw klas uitdagen

door prikkelende vragen te stellen?’ (Instructiestrategieën), ‘Hoe goed lukt het u om storend

gedrag bij de leerlingen in uw klas te beperken?’ (Gedragsmanagement), ‘In hoeverre lukt het

u om de leerlingen in uw klas te motiveren voor schoolwerk?’ (Leerlingbetrokkenheid), en

‘Hoe goed lukt het u een veilige en geborgen omgeving te creëren voor de leerlingen in uw

klas?’ (Emotionele Ondersteuning). Elk item werd door de deelnemende leerkrachten

gescoord op een zevenpuntsschaal, variërend van 1 (helemaal niet) tot 7 (helemaal wel).

In onderzoek van Zee et al. (2016) is aangetoond dat de psychometrische kwaliteit van

de Student-Specific TSES adequaat is en beter dan de psychometrische kwaliteit van de

originele versie van Tschannen-Moran en Woolfolk Hoy (2001). Bovendien is de TSES in

onderzoek van Klassen et al. (2009) betrouwbaar gebleken en liet de TSES meetinvariantie

zien over vijf verschillende landen. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het instrument

valide is in verschillende settingen. Cronbach’s alfa was in dit onderzoek bij de voormeting

.58 voor Instructiestrategieën, .84 voor Gedragsmanagement, .85 voor Leerlingbetrokkenheid

en .68 voor Emotionele Ondersteuning. Bij de nameting was Cronbach’s alfa .80 voor

(22)

22 voor Emotionele Ondersteuning.

Toewijding voor het werken met Taakspel en PBS. Om de mate van toewijding van

de leerkrachten te meten, is gebruik gemaakt van de Utrechtse Bevlogenheid Schaal (UBES;

Schaufeli & Bakker, 2004). Bevlogenheid bestaat van origine uit drie schalen: Vitaliteit,

Toewijding en Absorptie. Echter, omdat Vitaliteit en Absorptie lastiger specifiek te maken

waren voor Taakspel en PBS, is alleen de schaal Toewijding meegenomen in deze studie.

Deze schaal meet in hoeverre iemand zijn werk, in dit geval het werken met Taakspel en PBS,

ervaart als zinvol, nuttig, uitdagend en inspirerend (Schaufeli & Bakker, 2004). Er zijn twee

keer vijf items over Toewijding uit de UBES bewerkt tot vragen die de mate van Toewijding

wat betreft het werken met Taakspel en PBS beoogden te meten. Een voorbeeld van een

origineel item is: ‘Ik ben enthousiast over mijn baan’. Dit item is bewerkt tot: ‘Ik ben

enthousiast over Taakspel’. Het betrof hier twee maal dezelfde set items. Waar in de eerste set

het woord ‘Taakspel’ werd gebruikt, is dit in de tweede set vervangen door ‘PBS’. Elk item

werd gescoord op een zevenpuntsschaal, lopend van 1 (helemaal niet) tot 7 (helemaal wel).

Uit analyses die zijn uitgevoerd op een database van bijna 10.000 Nederlandse en

Vlaamse werknemers, bleek dat de drie schalen van de UBES (Vitaliteit, Toewijding en

Absorptie) ruim voldoende intern consistent en redelijk stabiel zijn (Schaufeli & Bakker,

2004). Dit betekent dat de items uit de vragenlijst onderling samenhangen en dat de

vragenlijst betrouwbaar is. Daarnaast is door Schaufeli en Bakker (2004) beschreven dat de

factoriële validiteit van de UBES voldoende blijkt, wat wil zeggen dat de UBES inderdaad uit

de drie eerder genoemde schalen blijkt te bestaan. Ook beschreven zij dat de UBES

soortgelijke psychometrische eigenschappen vertoonde in steekproeven uit verschillende

landen. In dit onderzoek was Cronbach’s alfa bij de voormeting .80 voor Toewijding voor het

werken met Taakspel en .94 voor Toewijding voor het werken met PBS. Bij de nameting was

(23)

23 Toewijding voor het werken met PBS.

Attitude ten aanzien van Taakspel en PBS. Tot slot zijn er twee keer vier vragen

opgesteld die betrekking hadden op de attitude van leerkrachten ten aanzien van Taakspel en

PBS. Dit betrof twee keer dezelfde set items; één set items voor attitude ten aanzien van

Taakspel en één set voor attitude ten aanzien van PBS. Een voorbeelditem is ‘Ik sta achter de

manier waarop momenteel wordt gewerkt met Taakspel/PBS’. Deze items werden gescoord

op een vijfpuntsschaal, lopend van 1 (helemaal mee oneens) tot 5 (helemaal mee eens). Na

elke set vragen werd tevens gevraagd om de antwoorden toe te lichten. De items over attitude

zijn door de onderzoeker zelf ontwikkeld. Er is daardoor nog niets bekend over de validiteit

van deze schaal. Cronbach’s alfa was in dit onderzoek bij de voormeting .86 voor Attitude ten

aanzien van Taakspel en .70 voor Attitude ten aanzien van PBS. Bij de nameting was

Cronbach’s alfa .78 voor zowel Attitude ten aanzien van Taakspel als Attitude ten aanzien van

PBS.

Leerlingvragenlijst. Leerlingen werd gevraagd een vragenlijst in te vullen bestaande uit zeven achtergrondvragen en vragen over hun schoolmotivatie.

Schoolmotivatie van de leerlingen. Bij de leerlingen is een bestaande vragenlijst

afgenomen, namelijk de Inventory of School Motivation (ISM; Driessen, Mulder, Ledoux,

Roeleveld, & van der Veen, 2009). De ISM bestaat uit 33 items die betrekking hebben op de

schoolmotivatie van leerlingen. De vragenlijst bestond uit de volgende vier dimensies:

Bekwaming, Prestatie, Sociaal en Extrinsiek. De schaal ‘Bekwaming’ mat in hoeverre een

leerling werkt vanuit interesse voor en plezier in het uitvoeren van een taak en daarmee in

hoeverre een leerling intrinsiek gemotiveerd is voor schoolwerk (Hornstra, Weijers, van der

Veen, & Peetsma, 2016). ‘Prestatie’ bestond uit items over behoren tot de beste leerlingen uit

de klas. Hier ging het om motivatie vanuit persoonlijk belang of motivatie vanuit interne

(24)

24

schaal ‘Sociaal’ reflecteren de mate waarin een leerling sociaal gemotiveerd is; de mate

waarin een leerling samenwerking belangrijk vindt en graag anderen helpt. Met de schaal

‘Extrinsiek’ werd de extrinsieke motivatie van een leerling gemeten. Van extrinsieke

motivatie is sprake wanneer leerlingen leren voor een beloning, een voldoende of omdat

anderen dit van hen verwachten (Hornstra et al., 2016). In Tabel 1 is per dimensie een

voorbeelditem weergegeven. Elk item werd gescoord op een vijfpuntsschaal, variërend van 1

(helemaal mee oneens) tot 5 (helemaal mee eens). Uit cross-culturele analyses van McInerney

en Sinclair (1991) bleek de ISM valide te zijn voor gebruik in verschillende culturele en

sociale settingen. In Tabel 1 is Cronbach’s alfa per schaal weergegeven, voor zowel de voor-

als de nameting. Uit de schaal ‘Sociaal’ is één item verwijderd. Dit om de betrouwbaarheid

van deze schaal te kunnen verhogen. Die was eerst .54 bij de voormeting en .71 bij de

nameting. Na verwijdering van één item was de betrouwbaarheid .67 bij de voormeting en .78

bij de nameting.

Tabel 1

Voorbeelditems per dimensie uit de Inventory of School Motivation en betrouwbaarheid (α) van de schaal bij de voor- en nameting.

Betrouwbaarheid schaal (α)

Dimensie Voorbeelditem Voormeting Nameting

Bekwaming ‘Ik doe mijn best om nieuwe dingen op school te begrijpen.’

.59 .73

Prestatie ‘Ik wil op school beter presteren dan mijn klasgenoten.’

.86 .84

Sociaal ‘Ik vind het belangrijk dat kinderen elkaar helpen op school.’

.67 .78

Extrinsiek ‘Ik werk op school het beste als ik complimentjes krijg.’

(25)

25

Met de integratie van Taakspel en PBS is het aantal te verdienen munten teruggebracht tot

drie per dag, waarbij er twee worden uitgedeeld voor gedrag conform de regels en één voor

iets anders. Met Taakspel kunnen geen beloningen meer verdiend worden, maar net als bij

PBS alleen een munt, die uiteindelijk voor een beloning kan worden ingewisseld.

Procedure

Zowel de leerkracht- als de leerlingvragenlijst is tweemaal afgenomen tijdens geplande

schoolbezoeken. Het eerste meetmoment was medio december 2016, voordat er met de

integratie van Taakspel en PBS was gestart. Het tweede meetmoment was voor de

leerkrachten eind april en voor de leerlingen begin mei 2017. De school werkte toen zo’n vier

maanden volgens de nieuwe werkwijze.

De leerkrachtvragenlijst is voor zowel de voor- als de nameting gemaild naar de

onderzoeksbegeleider vanuit de school. Hij heeft de vragenlijsten vervolgens verspreid en na

het invullen weer verzameld. De leerkrachten kregen twee weken de tijd om de vragenlijsten

in te vullen, waarna ze zijn opgehaald door de onderzoeker. Het invullen van de vragenlijsten

kostte per leerkracht ongeveer 15 minuten.

Bij de eerste afname van de leerlingvragenlijst, in december 2016, was de onderzoeker

zelf aanwezig. Zij gaf een korte instructie, waarna de leerlingen individueel de vragenlijsten

invulden. De afname vond plaats in de middag en gebeurde klassikaal. De leerlingen kregen

een half uur de tijd om de vragenlijst in te vullen. Bij de tweede afname van de

leerlingvragenlijst was de onderzoeker niet aanwezig. Deze afname is gedaan door de

groepsleerkracht, waarna de onderzoeker de vragenlijsten heeft opgehaald. Er was voor geen

van de participanten sprake van een beloning.

Analyse

Om inzicht te krijgen in de self-efficacy, toewijding en attitude van de leerkrachten, is

(26)

26

voor- en nameting vergeleken. Wegens het kleine aantal leerkrachten op de school kon er

geen gebruik worden gemaakt van toetsende statistiek. Daarom zijn de gemiddeldes,

standaarddeviaties en ranges door middel van visuele inspectie met elkaar vergeleken. De

antwoorden op de toelichtingsvragen zijn per vraag in een schema verdeeld in positieve en

negatieve reacties. Vervolgens is relevante informatie uit dit schema verwerkt, waarbij is

gekeken naar sterke en zwakke punten van Taakspel en PBS en naar de wensen en

aanbevelingen van leerkrachten voor het werken met de interventies.

Om inzicht te krijgen in de schoolmotivatie van de leerlingen is allereerst gebruik

gemaakt van beschrijvende statistieken (gemiddeldes, standaarddeviaties en ranges).

Vervolgens is de schoolmotivatie van de leerlingen op de twee verschillende meetmomenten

met elkaar vergeleken middels een t-toets. Om volledige vertrouwelijkheid en anonimiteit van

de leerlingen te garanderen en de groepsleerkracht bij de afname aanwezig was, is geen

gebruik gemaakt van identificatienummers. Het was daarom niet mogelijk om de data van de

voor- en nameting aan elkaar te koppelen. Daarom is gebruik gemaakt van een onafhankelijke

t-toets (groep 1 = voormeting, groep 2 = nameting).

Resultaten

Self-efficacy, Toewijding en Attitude van de leerkrachten

Bij aanvang van de studie waren er 12 leerkrachten. Er is echter één leerkracht uitgevallen,

waardoor aan de nameting 11 leerkrachten deelnamen. Enkele leerkrachten hadden een enkel

item niet ingevuld, waardoor sprake was van ≤ 1% missing data. Na het berekenen van gemiddelde scores was er geen sprake meer van missing data. Wel hebben veel leerkrachten

geen toelichting bij hun antwoorden geschreven, waardoor er kwalitatieve data mist.

In Tabellen 1, 2 en 3 zijn de gemiddeldes, standaarddeviaties en het antwoordbereik

(27)

27

de leerkrachten weergegeven. In Tabel 1 is te zien dat de gemiddelde mate van self-efficacy

van de leerkrachten wat betreft Instructievaardigheden licht is gestegen. Voor

Gedragsmanagement en Leerlingbetrokkenheid is sprake van een zeer lichte tot

verwaarloosbare afname in self-efficacy. De self-efficacy wat betreft Emotionele

Ondersteuning is gemiddeld gezien vrijwel gelijk gebleven. Daarnaast is in Tabel 1 te zien dat

er een verschil bestaat tussen de standaarddeviaties van de voor- en nameting: de

standaarddeviaties van de nameting zijn hoger. Dit houdt in dat de leerkrachten bij de

voormeting vrij eensgezind waren over hun self-efficacy. Dit blijkt ook uit het antwoordbereik

(range), dat bij de voormeting een stuk kleiner was dan bij de nameting. Bij de nameting

hebben de leerkrachten de antwoordschaal meer benut; de meningen van de leerkrachten

liepen meer uiteen, wat te zien is aan de hogere standaarddeviaties. In Figuur 3 is de

gemiddelde groei in self-efficacy per schaal uit de Student Specific TSES weergegeven in een

grafiek.

Tabel 1

Gemiddeldes, standaarddeviaties en ranges per schaal uit de Student Specific Teacher Self-Efficacy Scale van de voor- en nameting.

Voormeting (December 2016, N = 12)

Nameting (April 2017, N = 11)

Schaal M SD Range M SD Range

Instructiestrategieën 5.22 0.49 4.50-5.75 5.52 0.87 3.50-6.50

Gedragsmanagement 5.50 0.69 4.25-6.50 5.39 1.28 2.75-6.75

Leerlingbetrokkenheid 5.60 0.62 4.50-6.50 5.51 1.06 3.25-7.00

(28)

28

Figuur 3. Gemiddelde groei in self-efficacy per schaal uit de Student Specific Teacher Self-Efficacy Scale.

In Tabel 2 is te zien dat de gemiddelde toewijding voor het werken met Taakspel is gestegen en de toewijding voor het weken met PBS is afgenomen.

Tabel 2

Gemiddeldes, standaarddeviaties en ranges van de Toewijding voor het werken met Taakspel en PBS, weergegeven per schaal, van de voor- en nameting.

Voormeting (December 2016, N = 12)

Nameting (April 2017, N = 11)

Schaal M SD Range M SD Range

Toewijding Taakspel 4.28 0.87 3.00-6.40 4.62 0.86 3.00-6.00

Toewijding PBS 5.47 1.14 2.40-7.00 5.13 1.37 1.60-6.40

In Tabel 3 is te zien dat de attitude van de leerkrachten ten aanzien van Taakspel is toegenomen. De attitude ten aanzien van PBS is vrijwel gelijk gebleven.

5 5,1 5,2 5,3 5,4 5,5 5,6 5,7 5,8 5,9 6

Voormeting (December 2016) Nameting (April 2017)

Instructiestrategieën Gedragsmanagement

(29)

29 Tabel 3

Gemiddeldes, standaarddeviaties en ranges van de Attitude ten aanzien van Taakspel en PBS, weergegeven per schaal, van de voor- en nameting.

Voormeting (December 2016, N = 12)

Nameting (April 2017, N = 11)

Schaal M SD Range M SD Range

Attitude Taakspel 2.90 0.77 1.75-4.00 3.11 0.70 2.00-4.00

Attitude PBS 3.56 0.61 2.50-4.50 3.57 0.58 2.00-4.00

Gepercipieerd nut van de interventies. Alle leerkrachten die de toelichtingsvragen hadden beantwoord vermeldden het nut van Taakspel en PBS in te zien en gaven aan te

merken dat de interventies effect hebben. Over het algemeen waren de leerkrachten positiever

over PBS dan over Taakspel. Slechts één leerkracht zei, bij de nameting, liever niet meer te

werken met PBS. Een precieze reden hiervoor werd niet gegeven. De leerkracht gaf wel aan

het niet prettig te vinden dat leerkrachten verantwoordelijk worden gesteld voor het

ontwerpen van de ‘goed gedrag-lesjes’ en dat er meer zicht moet komen op beloningen

schoolbreed. Daarnaast had de leerkracht graag meer keuzemogelijkheid in beloningen gehad.

Meerdere leerkrachten gaven aan PBS preventief te willen blijven inzetten, en

Taakspel alleen wanneer de groep dit nodig heeft: “Elke groep heeft er natuurlijk baat bij,

maar het heeft niet bij elke groep de prioriteit.” Voornamelijk de kleuterleerkrachten

rapporteerden Taakspel niet nodig te vinden. Leerkrachten gaven diverse redenen waarom zij

Taakspel liever niet meer zouden willen inzetten. Veelgenoemde sterke punten van de

interventies waren de doorgaande lijn, de schoolbrede afspraken, de positieve insteek van de

interventies en de bewustwording van eigen gedrag en dat van anderen. Als zwakkere punten

kwam naar voren dat niet iedereen op de school volgens dezelfde manier werkt, de

interventies brengen volgens de leerkrachten te veel administratieve taken met zich mee en

(30)

30

dat er te veel beloningen waren, maar bij de nameting was hiervan geen sprake meer. Wat

betreft Taakspel kwam veelvuldig naar voren dat leerkrachten het lastig vinden om

consequent in te zetten: zij ervaren het als een verplichting.

Motivatie van de leerlingen

In totaal hebben 71 leerlingen aan de voormeting deelgenomen. Vier van deze leerlingen

bleken de vragenlijst niet serieus te hebben ingevuld en zijn daarom niet meegenomen in de

analyse. Aan de nameting hebben in totaal 73 leerlingen deelgenomen. Uit de data bleek dat

na de voormeting twee nieuwe leerlingen zijn ingestroomd in groep 7. Deze leerlingen zijn

wel meegenomen in de analyse. Bij zowel de voor- als de nameting was er ≤ 1% missing data. Bij het berekenen van de gemiddelde scores was echter geen sprake meer van missing data.

In Tabellen 4 en 5 zijn gemiddeldes en standaarddeviaties, en de correlaties tussen de

leerlingkenmerken ‘leeftijd’, ‘sekse’ en ‘etniciteit’ en de motivatiedimensies weergegeven.

Hieruit is op te maken dat er positieve, lage tot middelmatige correlaties zijn gevonden tussen

‘Extrinsiek’ en de overige motivatiedimensies. Uit de resultaten blijkt dat extrinsieke

motivatie positief is gecorreleerd aan Bekwaming, Prestatie en Sociaal. Dat betekent dat

wanneer leerlingen een hogere mate van extrinsieke motivatie ervaren, zij ook geneigd zijn

om hoger te scoren op de overige dimensies. De hoogste correlatie is gevonden tussen

Prestatie en Extrinsiek, wat verklaard zou kunnen worden door het feit dat beide dimensies

vallen binnen het spectrum van extrinsieke motivatie: leerlingen willen hoog presteren

vanwege de beloningen. De correlaties tussen sekse en de dimensies Prestatie en Extrinsiek

suggereren dat jongens een hogere mate van prestatiegerichtheid en van extrinsieke motivatie

bezitten dan meisjes, en dat zij gevoeliger zijn voor beloningen dan meisjes. Deze correlatie is

bij de nameting verdwenen, wat verklaard zou kunnen worden door het feit dat er toen minder

(31)

31 Tabel 4

Gemiddeldes, standaarddeviaties en correlaties (voormeting).

Variabele 1 2 3 4 5 6 7 1. Leeftijd leerling 1.00 2. Sekse leerling .11 1.00 3. Etniciteit leerling -.30* -.07 1.00 4. Bekwaming .23 -.15 -.23 1.00 5. Prestatie .07 .35** -.11 -.05 1.00 6. Sociaal -.14 -.07 -.03 .14 -.14 1.00 7. Extrinsiek .12 .25* -.12 .12 .46** .01 1.00 M 9.9 - - 4.25 2.30 2.87 4.07 SD 0.94 - - 0.48 1.06 0.91 0.72

* p < .05; ** p < .01. Meetmoment: 1 = voormeting, 0 = nameting. Sekse: 1 = jongen, 0 = meisje. Etniciteit: 1 = Nederlandse, 0 = overig.

Tabel 5

Gemiddeldes, standaarddeviaties en correlaties (nameting).

Variabele 1 2 3 4 5 6 7 1. Leeftijd leerling 1.00 2. Sekse leerling .02 1.00 3. Etniciteit leerling -.31** -.07 1.00 4. Bekwaming .13 -.17 .03 1.00 5. Prestatie .12 .25* -.13 .08 1.00 6. Sociaal -.08 -.03 .12 .14 -.03 1.00 7. Extrinsiek .12 .11 .03 .28* .43** .32** 1.00 M 10.38 - - 4.12 2.20 3.83 2.49 SD 1.02 - - 0.61 0.95 0.78 0.98

* p < .05; ** p < .01. Meetmoment: 1 = voormeting, 0 = nameting. Sekse: 1 = jongen, 0 = meisje. Etniciteit: 1 = Nederlandse, 0 = overig.

In Tabel 6 zijn de resultaten van de onafhankelijke t-toets per motivatiedimensie

weergegeven. Hieruit bleek een statistisch significant verschil te bestaan tussen de

(32)

32

suggereert dat de leerlingen na de integratie van Taakspel en PBS minder extrinsiek

gemotiveerd waren. Daarnaast is de standaarddeviatie voor ‘Extrinsiek’ bij de nameting

aanzienlijk gedaald, namelijk van 2.87 naar .98, wat suggereert dat de leerlingen bij de

nameting meer gelijkgestemd waren wat betreft de dimensie ‘Extrinsiek. Voor de overige drie

dimensies zijn geen significante verschillen gevonden.

Tabel 6

Gemiddeldes (M) en standaarddeviaties (SD) van de items uit de Inventory of School Motivation van de voor- en nameting, en resultaten van de onafhankelijke t-toets.

Voormeting (December 2016, N = 67) Nameting (Mei 2017, N = 73) Schaal M SD M SD SE t Df p (tweezijdig) Bekwaming 4.25 0.48 4.12 0.61 .09 1.42 134.91 .159 Prestatie 2.30 1.06 2.20 0.95 .17 .61 138 .540 Sociaal 3.94 0.66 3.73 0.72 .12 1.83 134 .070 Extrinsiek 4.78 2.87 2.49 0.98 .16 2.33 138 .021*

* p < .05. Bekwaming = Taak + Inzet; Prestatie = Sociale macht + Competitie; Sociaal = Sociale betrokkenheid + Verwantschap; Extrinsiek = Lof + Beloning.

Discussie

In deze studie is onderzocht in hoeverre de integratie van Taakspel en PBS op de Admiraal de

Ruyterschool effect heeft gehad op aspecten van de motivatie van leerkrachten en leerlingen.

De onderzoeksvraag die centraal stond luidde: In hoeverre heeft de integratie van Taakspel en

PBS op de Admiraal de Ruyterschool een effect op aspecten van de motivatie van zowel de leerkrachten als de leerlingen? Uit de conclusies volgen mogelijke implicaties en adviezen voor de school.

(33)

33

Motivatie van leerkrachten voor het werken met Taakspel en PBS

Uit de verkregen resultaten kan geconcludeerd worden dat de self-efficacy van leerkrachten

voor Instructiestrategieën is gestegen na integratie van Taakspel en PBS. Een mogelijke

verklaring hiervoor is dat leerkrachten na de integratie van Taakspel en PBS ervaren meer tijd

te hebben voor het geven van instructie en zij zich daardoor competenter voelen op dit gebied.

Voor de overige drie domeinen (Gedragsmanagement, Leerlingbetrokkenheid en Emotionele

Ondersteuning) is vrijwel geen toe- of afname in self-efficacy gevonden. De gemiddelde

scores per domein geven aan dat zij zich in deze domeinen al relatief bekwaam voelen: op

geen van de domeinen werd lager gescoord dan 5.22, op een zevenpuntsschaal. Dit is

mogelijk te verklaren door het feit dat de leerkrachten op school veel werken met

verschillende interventies die zich richten op sociaal-emotionele aspecten. Volgens een

reviewstudie van Morris, Usher en Chen (2016) ervaren leerkrachten de meeste self-efficacy

wanneer zij worden voorzien van de training, kennis en vaardigheden die zij nodig hebben om

effectief te zijn: pedagogische strategieën, inzicht in het gebruik van leermiddelen en kennis

over de stof die zij onderwijzen. Door het werken met de interventies en de bijbehorende

gevolgde trainingen zijn de leerkrachten waarschijnlijk al goed toegerust met vaardigheden

als gedragsmanagement, emotionele steun en het kunnen motiveren van kinderen; dit zijn

vaardigheden die gericht zijn op de meer affectieve processen. Binnen de interventies is wat

minder aandacht voor het geven van instructie. Door de integratie van Taakspel en PBS is er

voor de leerkrachten mogelijk ruimte ontstaan om verder te groeien op het domein

Instructiestrategieën, wat ook de toename in self-efficacy op dit domein zou kunnen verklaren.

Als er meer ruimte is gekomen om te groeien op het domein Instructiestrategieën, betekent dit

dat leerkrachten meer ervaring kunnen opdoen binnen dit domein, en ervaringen kunnen sterk

bijdragen aan het verkrijgen van inhoudelijke kennis en pedagogische vaardigheden en

(34)

34

Conform de verwachtingen bleek de mate van Toewijding en Attitude van

leerkrachten ten aanzien van Taakspel te zijn gestegen. Dit suggereert dat leerkrachten door

de integratie van de interventies positiever zijn gaan denken over deze methode. Voor PBS is

dit effect echter niet gevonden. Dit is een opvallend resultaat, maar is wel te verklaren op

basis van de kwalitatieve resultaten. De leerkrachten bleken bij de voormeting al relatief

positief over PBS en relatief negatief over Taakspel. Leerkrachten gaven aan dat zij Taakspel

ervaren als een plicht, dat Taakspel meer tijd kost dan PBS en leerkrachten vinden het

moeilijk om Taakspel consequent in te zetten. Toch lijkt door de integratie van Taakspel en

PBS en daarmee het reduceren van de beloningen een hernieuwde interesse in Taakspel te zijn

ontstaan. Desalniettemin zou het wellicht aan te raden zijn Taakspel langzamerhand af te

bouwen. Leerkrachten gaven zelf aan liever te zien dat Taakspel enkel wordt ingezet wanneer

een klas dit nodig heeft, in plaats van preventief. PBS zouden zij wel graag preventief blijven

inzetten. Door gehoor te geven aan dit verzoek van de leerkrachten, zullen zij het gevoel

hebben meer inspraak te hebben in de gang van zaken op hun werk. Het hebben van inspraak

kan volgens Schaufeli en Bakker (2013) positief bijdragen aan het werkgerelateerd welzijn

van leerkrachten, en daarmee kan inspraak de kans op een burn-out reduceren (Schaufeli &

Bakker, 2013).

Motivatie van de leerlingen

Tegen de verwachtingen in bleken de niveaus van de motivatiedimensies Bekwaming,

Prestatie en Sociaal niet significant toe of af te nemen na de integratie van Taakspel en PBS.

Er zijn enkel niet-significante afnames gevonden. Dit zou mogelijk verklaard kunnen worden

door het feit dat de nameting plaatsvond aan het einde van het schooljaar. Uit onderzoek is

bekend dat de motivatie van leerlingen gedurende het schooljaar afneemt (Meece & Miller,

2001; Pajares & Graham, 1999), wat een verklaring zou kunnen zijn voor de afname in

(35)

35

waren met de vragenlijst, waardoor zij beter op de vragen konden reflecteren en zij wat

kritischer waren dan bij de voormeting.

Een andere mogelijke verklaring voor het uitblijven van effecten, is dat deze dimensies

zich voornamelijk richten op cognitieve aspecten. De interventies zijn daarentegen juist meer

gericht op affectieve processen, namelijk het verbeteren van gedrag, wat ervoor zou kunnen

zorgen dat de drie bovengenoemde motivatiedimensies minder raakvlakken hebben met het

effect van de interventies en er daarom geen verschillen zijn gevonden.

De vierde onderzochte motivatiedimensie, Extrinsiek, heeft die raakvlakken wel: er is

sprake van extrinsieke motivatie wanneer leerlingen leren voor een beloning, een voldoende

of omdat anderen dit van hen verwachten (Hornstra et al., 2016), en beloningen spelen een

belangrijke rol bij zowel Taakspel als PBS. Wat betreft de extrinsieke motivatie van de

leerlingen bleek er wel een verschil te zijn opgetreden: na de integratie van Taakspel en PBS

rapporteerden de leerlingen een lagere mate van extrinsieke motivatie. Dit was niet conform

de verwachtingen, maar kan bij nader inzien wel verklaard worden. Bij een hoge mate van

extrinsieke motivatie leren en werken leerlingen voornamelijk voor de beloning die zij

kunnen verdienen. De afname in extrinsieke motivatie suggereert dat de leerlingen na de

integratie van Taakspel en PBS, wanneer er minder beloningen verdiend konden worden,

minder waarde hechtten aan beloningen. Wellicht komt er hierdoor meer ruimte voor de

ontwikkeling van intrinsieke motivatie, wat volgens Hornstra et al. (2016) betekent dat een

leerling leert vanuit eigen interesse of plezier in een activiteit. Mocht dit inderdaad het geval

zijn, is dit een positieve ontwikkeling voor de school. Intrinsieke motivatie en het inzien van

het belang van een opdracht zorgen ervoor dat leerlingen willen leren, dat zij het voor zichzelf

doen in plaats van enkel voor een beloning of de goedkeuring van de leerkracht (Hornstra et

al., 2016).

(36)

36

leerlingen wellicht meer geprikkeld om te werken aan persoonlijke doelen. Het stellen van

doelen is een belangrijk aspect van zelfregulatie (Zimmerman, 2002), een concept dat verwijst

naar een actief en constructief proces waarbij leerlingen hun gedrag, cognities en motivatie

monitoren, reguleren en hierop reflecteren (Pintrich, 2000). Leerlingen met een hoge mate van

zelfregulatie zijn zich volgens Zimmerman (2002) bewust van hun sterkere en zwakkere

punten en leren effectief doordat zij reflecteren op hun gestelde doelen en hun eigen gedrag.

Zelfregulatie is een belangrijke voorspeller van onder andere schoolse vaardigheden, sociale

competenties en omgaan met emoties op zowel korte als lange termijn (Blair & Diamond,

2008). Zelfregulatie is belangrijk, omdat leerlingen op school leervaardigheden ontwikkelen

die zij hun hele leven nodig zullen hebben: na de schoolperiode zullen zij, onder andere op

hun werk, nog veel moeten leren op een informele manier en zullen zij zich aan taken moeten

kunnen houden. Het vermogen tot zelfregulatie is hierbij van groot belang (Zimmerman,

2002).

Bij het stellen van doelen kan onderscheid gemaakt worden tussen twee soorten

doelen: leerdoelen en prestatiedoelen (Hornstra et al, 2016; Maehr & Zusho, 2009).

Leerdoelen zijn verwant aan intrinsieke motivatie en zijn gericht op het leren zelf, op doelen

inherent aan de taak (Hornstra et al., 2016). Leerlingen met leerdoelen richten zich op het

ontwikkelen van hun competenties. Een voorbeeld van een leerdoel is: ‘Ik wil een hoog cijfer

halen voor dit vak, omdat ik de lesstof graag wil begrijpen’; een goed cijfer is dan een

indicatie van bekwaamheid (Maehr & Zusho, 2009). Prestatiedoelen sluiten meer aan bij

extrinsieke motivatie en hebben betrekking op presteren in vergelijking met anderen (Hornstra

et al., 2016). Een voorbeeld van een prestatiedoel is: ‘Ik wil een hoog cijfer halen voor dit

vak, omdat ik anderen (voornamelijk leerkrachten, ouders of klasgenoten) wil laten zien dat ik

slimmer ben dan de rest’ (Maehr & Zusho, 2009). Leerlingen met leerdoelen zijn meer

(37)

37

prestatiedoelen (Hornstra et al., 2016). Dit geeft het belang van intrinsieke motivatie weer en

ondersteunt de conclusie dat een afname in extrinsieke motivatie een positieve ontwikkeling

voor de school is.

Beperkingen en vervolgstappen

Er is voor dit onderzoek een aantal beperkingen te noemen. Ten eerste was de steekproef van

de leerkrachten met 12 personen erg klein. Daardoor was het niet mogelijk gebruik te maken

van toetsende statistiek en is het enkel mogelijk geweest om gemiddeldes, standaarddeviaties

en ranges visueel te inspecteren en met elkaar te vergelijken. Hoewel er een lichte toename is

gevonden voor self-efficacy wat betreft Instructiestrategieën, en Toewijding en Attitude ten

aanzien van Taakspel, kan niet met zekerheid gezegd worden of deze resultaten berusten op

toeval of dat ze er daadwerkelijk zijn (Schünemann et al., 2011). Over de effecten van de

integratie van Taakspel en PBS op aspecten van de motivatie van leerkrachten kunnen daarom

slechts veronderstellingen worden gedaan. Een mogelijke vervolgstap is om de resultaten van

deze studie te repliceren in een onderzoek met een grotere steekproef.

Ten tweede is in dit onderzoek geen gebruik gemaakt van een controlegroep, waardoor

het moeilijk is vast te stellen of de gevonden effecten daadwerkelijk aan de integratie van

Taakspel en PBS zijn toe te schrijven. In een vervolgstudie zou geprobeerd moeten worden

om een gecontroleerde setting te creëren, bijvoorbeeld door meerdere scholen te includeren

die al dan niet werken met Taakspel en PBS. Op die manier kan gekeken worden naar een

groep waar de interventies geïntegreerd worden ingezet, een groep waar wordt gewerkt met

beide interventies afzonderlijk van elkaar, en een groep waar helemaal niet wordt gewerkt met

Taakspel en PBS. De experimentele groep, waar wordt gewerkt met de geïntegreerde

interventies, en de controlegroepen kunnen dan met elkaar vergeleken worden.

Daarnaast zou de afwezigheid van de onderzoeker bij de nameting als beperking

(38)

38

identificatienummers voor de leerlingen niet mogelijk. Dit vanwege het feit dat

vertrouwelijkheid en anonimiteit van de leerlingen gegarandeerd moest kunnen worden.

Hierdoor was het niet mogelijk om de data van de voor- en nameting aan elkaar te koppelen

en is getoetst door middel van een onafhankelijke t-toets, in plaats van een gepaarde t-toets.

Voor een vervolgonderzoek is het aan te raden om de leerlingen wel identificatienummers te

geven. Om de anonimiteit van de kinderen te kunnen garanderen, zal de onderzoeker bij de

afname aanwezig moeten zijn.

Tot slot was de tijd tussen de voor- en de nameting wat kort. De school heeft ongeveer

vier maanden volgens de nieuwe werkwijze kunnen werken. Het zou hierdoor mogelijk

kunnen zijn dat eventuele effecten op aspecten van de motivatie nog niet naar boven zijn

gekomen, omdat hiervoor langer nodig is. Aanbeveling voor vervolgonderzoek is daarom het

onderzoeken van de motivatie van zowel de leerkrachten als leerlingen na een langere

periode, bijvoorbeeld één schooljaar, waarbij ook een controlegroep wordt onderzocht. Op die

manier zou er meer kans kunnen zijn op het vinden van meer effecten. Daarnaastlag de focus

in dit onderzoek op aspecten van de motivatie, maar mogelijk zijn er ook effecten terug te

zien op andere gebieden, zoals leerlinggedrag of stress bij leerkrachten. Voor

vervolgonderzoek zou het ook interessant kunnen zijn om bijvoorbeeld te onderzoeken of de

integratie van de interventies op de lange termijn het welzijn van de leerkrachten verbetert.

Een laatste mogelijke stap voor vervolgonderzoek komt voort uit de bevinding dat

leerlingen na de integratie van Taakspel en PBS minder extrinsiek gemotiveerd waren, waarna

is gesuggereerd dat dit zou kunnen duiden op meer ruimte voor de ontwikkeling van

intrinsieke motivatie. Aangezien de intrinsieke motivatie in deze studie minder expliciet is

onderzocht, zou onderzoek naar de intrinsieke motivatie van de leerlingen een logische

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor 'prestatie-evaluatie' en 'interessant zijn van de taak' is een trendmatig effect vastgesteld, gegeven de rangcorrelatie-coëfficiënt: hoe hoger de intrinsieke en

Dit onderzoek wil het inzicht vergroten in factoren die van invloed zijn op intrinsieke motivatie en hoe een organisatie een beweging kan maken van extrinsieke

De elementen voor intrinsieke motivatie zijn deels aanwezig, maar lijken zich nog niet te vertalen naar het daadwerkelijk intrinsiek handelen (maken van de opgaven) door

Hackman &amp; Oldham(1980) kwamen met een aangepaste variant, ook zij zagen het belang in van baantevredenheid, alleen zochten zij dat in de karakteristieken van een baan. Autonomie,

• In het huidige project wordt onderzocht: of verdere teeltversnelling mogelijk is door na beworteling snel te enten of in het najaar stekken en enten te combineren stenten..

However, upon glutamate treatment, aggregates form in SCA3 neurons but not in SCA3-derived iPSCs or iPSC-derived neural stem cells (NSCs).. Analysis of chaperone proteins expression

Daarmee is er geen noodzaak meer voor de overheid om nog langer onder zoek te financieren naar de effecten van middelen, alternatieven en vermindering van de milieubelasting....

In conclusion, we have presented a mi- cro-mechanical vacuum based broad- band spectrometer using proprietary high resolution transmission gratings for monitoring the