• No results found

Associaties tussen kwaliteit van hechting en stress bij fysieke nabijheid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Associaties tussen kwaliteit van hechting en stress bij fysieke nabijheid"

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Associaties tussen kwaliteit van hechting

en stress bij fysieke nabijheid

E. Herbrink

(6353479)

Juni 2014

Masterthesis

Afdeling Psychologie

Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen Universiteit van Amsterdam

(2)

Inhoudsopgave

Abstract 3 1. Inleiding 4 2. Methoden 2.1 Steekproefkarakteristieken 10 2.2 Materialen 10 2.3 Procedure 11

2.4 Datapreparatie en statistische analyses 12 3. Resultaten

3.1 Data-exploratie 13

3.2 Hoofd- en interactie-effecten voor de objectieve mate van stress 14 3.5 Hoofd- en interactie-effecten voor de mate van objectieve stress in 1e minuut 16 3.6 Hoofd- en interactie-effecten voor de mate van subjectieve stress

3.6.1. Negatief affect 20

3.6.2. Positief affect 22

4. Discussie en conlusie 23

(3)

Abstract

Regulatie van fysieke nabijheid is een belangrijk doel van hechting. Individuen gebruiken op basis van hun ‘kwaliteit van hechting’ verschillende hechtingsstrategieën en variëren daardoor

in de mate waarin ze (fysieke) nabijheid zoeken. Dit onderzoek richt zich op associaties tussen kwaliteit van hechting en stress onder verschillende condities van fysieke nabijheid met een partner. Bij 49 paren werd stress gemeten in een rust-conditie (zonder contact met de

partner) en in een conditie met intensief contact met de partner (doormiddel van de twee meest basale hechtingsgedragingen: vasthouden en aankijken van elkaar). Het niveau van stress werd gemeten met behulp van hartslag en scores op de Positive and Negative Affect

Scale (PANAS). De Experience in Close Relationships questionnaire (ECR) is gebruikt om

kwaliteit van hechting te meten op twee dimensies: ‘Angst voor Afwijzing en Verlating’ en ‘Vermijding van Intimiteit’. Over de hartslag data en scores op de PANAS zijn repeated measures ANOVA’s (GLM) uitgevoerd, met de hechtingsdimensies als covariaten. Onder mannen wordt een significant effect gevonden voor ‘Vermijding van Intimiteit’ en hartslag bij

fysieke nabijheid en onder vrouwen wordt een effect gevonden voor ‘Vermijding van Intimiteit’ en negatief affect. Deze resultaten zijn echter niet eenduidig te interpreteren. Er

worden geen effecten gevonden voor ‘Angst voor Afwijzing en Verlating’.

(4)

1. Inleiding

Mensen verschillen in de manier waarop zij (fysieke) nabijheid reguleren in relaties. Dit hangt onder meer samen met de ‘kwaliteit van hechting’. Regulatie van fysieke nabijheid is namelijk een belangrijk doel van hechting.

Bowlby’s hechtingstheorie is uitgangspunt in het begrijpen van het reguleren van nabijheid in hechtingsrelaties (1969, 1973, 1980). Volgens Bowlby heeft de mens een aangeboren biologisch systeem dat zorgt voor het zoeken naar nabijheid van een hechtingsfiguur in geval van stress of dreiging. Jonge kinderen zijn niet in staat om adequaat te handelen in een bedreigende situatie en daarom is het hechtingssysteem gericht op gedrag om nabijheid te bevorderen –zoals oogcontact, huilen, knuffelen, lachen– om zo de overlevingskans te vergroten (Ein-Dor, Mikulincer & Shaver, 2011). In hoeverre het hechtingsgedrag succesvol is hangt af van het interactiepatroon met de belangrijke ander. Dit interactiepatroon leidt tot verwachtingen omtrent de beschikbaarheid en responsiviteit van hechtingsfiguren, neergeslagen in interne werkmodellen (Kidd, Hamer, Steptoe, 2010). Hoewel Bowlby (1979) zich in zijn theorievorming vooral richtte op het hechtingssysteem in de kindertijd, stelde hij dat dit systeem het gehele leven in stand blijft. Hazan en Shaver (1987) breidden de oorspronkelijke kind-verzorger hechtingstheorie uit naar partnerrelaties bij volwassenen. De hechtingstheorie over volwassenen gaat er net als de oorspronkelijke theorie (Bowlby 1969; Ainsworth et al, 1978) vanuit, dat er individuele verschillen bestaan in hechtingsstrategieën, dat wil zeggen verschillen in de mate waarin volwassenen nabijheid zoeken. Er wordt onderscheid gemaakt in een primaire- en in twee secundaire hechtingstrategieën.

Wanneer er dreiging gedetecteerd wordt, dan moet eerst worden bepaald of nabijheid zoeken tot een hechtingsfiguur een optie is. Als de hechtingsfiguur beschikbaar, betrouwbaar en responsief is, volstaat de primaire hechtingsstrategie (Mikunlincer & Shaver 2007). Er wordt dan op een functionele manier hulp en bescherming gezocht. Het hechtingssysteem wordt geactiveerd in een bedreigende situatie, maar op ‘non-actief’ gezet wanneer er een veilig gevoel gecreëerd is. Personen die gebruik maken van de primaire strategie bezitten het vermogen om zich te hechten zonder hun autonomie te verliezen en zijn ‘veilig gehecht’. Wanneer het zoeken van nabijheid een onzekere, of zelfs geen optie is, wordt er overgegaan op een secundaire hechtingsstrategie. Dit kan zowel hyperactivatie als deactivatie van het hechtingssysteem inhouden. Is een hechtingsfiguur inconsistent in zijn beschikbaarheid en

(5)

responsiviteit, dan ontstaat hyperactivatie van het hechtingssysteem. De pogingen tot nabijheid zoeken worden slechts gedeeltelijk bekrachtigd; de ene keer slagen ze, maar de andere keer niet. Het hechtingssyteem wordt daarom extra geactiveerd. Hyperactivatie wordt gekenmerkt door een extreem verlangen naar nabijheid, gevoed door zorgen over verlating en zich uitend in pogingen om emotionele, cognitieve en fysieke afstand met de hechtingsfiguur te minimaliseren (Dewitte, Houwer, Buysse, Koster, 2008). Er wordt disfunctioneel gedrag vertoond om nabijheid van de hechtingsfiguur te verkrijgen, zoals ontroostbaar huilen, overmatig klampen, maar ook woede vanwege de inconsistente beschikbaarheid van de hechtingsfiguur en soms zelfs agressie. Dit zijn de angstig-ambivalente hechters (Ainsworth et al., 1978). Wanneer nabijheid zoeken helemaal niet als optie wordt beschouwd, omdat de ervaring geleerd heeft dat het zoeken naar nabijheid tot consistente afwijzing leidt, zoals bij de vermijdende hechters, ontstaat deactivatie van het hechtingssysteem. Hierdoor zal een vermijdende hechter minder snel proberen nabijheid te zoeken, om zichzelf te beschermen tegen teleurstellingen. Deactivatie wordt gekenmerkt door de neiging om niet op anderen te vertrouwen en intensief contact met de hechtingsfiguur te vermijden (Mikulincer & Shaver, 2007). Het hechtingssysteem, dat zorgt voor het zoeken naar nabijheid in geval van stress, wordt geïnhibeerd door emotionele en fysieke afstand te bewaren en nadruk te leggen op de eigen onafhankelijkheid/zelfredzaamheid. Gedachten over nabijheid, verlating en afwijzing worden onderdrukt in een poging intimiteit en afhankelijkheid te vermijden (Sroufe & Waters, 1977; Miculincer et al., 2000).

De hyper- en deactiverende hechtingsstrategie kunnen zowel afzonderlijk als afwisselend gebruikt worden en individuen variëren dimensioneel in de mate waarin ze beide strategieën toepassen. De secundaire hechtingstrategieën zijn geassocieerd met de dimensies ‘angst voor afwijzing en verlating’ en ‘vermijding van intimiteit’, die in factor-analytisch onderzoek naar voren komen als onderliggend aan de kwaliteit van hechting (Brennan et al., 1998; Mikulincer & Shaver, 2007). Hyperactivatie van het hechtingssysteem is primair gerelateerd aan angst voor afwijzing en verlating. Op vermijding van intimiteit geven angstige hechters blijk van ambivalentie; een toenaderingsimpuls vanwege de wens geaccepteerd te worden, die wordt afgewisseld met een vermijdingsimpuls om afwijzing te voorkomen (Mikulincer, Bar-On & Eind-Dor, 2010). Deactivatie is primair gerelateerd aan een vermijding van intimiteit. Wanneer er echter teveel negatieve emoties onderdrukt moeten worden, blijken meer vermijdend gehechte mensen vergelijkbaar gedrag te vertonen als angstig gehechte mensen (Mikulincer, Dolev & Shaver, 2004).

(6)

Ondersteuning voor verschillen in het zoeken naar nabijheid in combinatie met hechting, bestaat uit onderzoek dat gebruik maakt van gedragsobservaties, interviews en zelf rapportage studies. Uit observaties van paren op het vliegveld is gebleken dat stellen meer fysieke nabijheid zoeken wanneer één van hen vertrekt in vergelijking met koppels waarbij dit niet het geval was (Fraley, Shaver, 1998). Een studie naar gedrag beschreven in dagboeken wijst uit dat mensen gemiddeld meer nabijheid zoeken in perioden van stress of dreiging (Collins & Feeney, 2004). Met betrekking tot individuele verschillen, blijken veilig gehechte mensen meer nabijheid te zoeken (Fraley & Shaver, 1998), vooral in perioden van stress of dreiging (Collins & Feeney, 2000). Hiernaast voelen zij zich meer op hun gemak met interpersoonlijke nabijheid wanneer zij persoonlijke problemen moeten bespreken dan onveilig, vermijdend gehechten (Kaitz, Bar-Haim, Lehrer & Grossman, 2004). Bovendien communiceren veilig gehechten hun gevoelens en gedachten op een open manier (Mikulincer & Nachson, 1991). Het tegenovergestelde is vastgesteld bij mensen met een meer vermijdende hechting. Zij zoeken minder nabijheid in tijden van stress of dreiging en trekken zich terug van de hechtingsfiguur wanneer zij afscheid moeten nemen (Fraley & Shaver, 1998). Hiernaast prefereren zij een grotere interpersoonlijke afstand (Kaitz et al.,2004) en gebruiken ze een minder open communicatie (Gillath et al., 2006). Wat betreft angstig gehechten, in vergelijking tot veilig gehechten, zijn in deze onderzoeken geen effecten met betrekking tot (fysieke) nabijheid gevonden (Kaitz et al., 2004; Fraley & Shaver, 1998). Toch rapporteren zij zelf duidelijk behoefte te hebben aan meer nabijheid en afhankelijkheid (Collins & Allard, 2001; Mikunlincer & Nachson 1991).

Er zijn experimenten verricht die wijzen op een algemeen stress reducerend effect van fysieke nabijheid onder partners (Grewen, Anderson, Girdler, Light, 2003; Coan, Schaefer & Davidson, 2006). Uit het onderzoek van Grewen et al. (2003) bleek dat paren die voor aanvang van een stressvolle taak, fysieke intimiteit met hun partner hadden ervaren, zoals een omhelzing, een lagere cardiovasculaire respons lieten zien in vergelijking met koppels zonder fysieke intimiteit voor aanvang van een stressvolle taak. Daarnaast bleek uit fMRI onderzoek dat vrouwen onder dreiging van een schok minder dreiging gerelateerde hersenactiviteit lieten zien wanneer ze de hand van hun echtgenoot vasthielden (Coan, Schaefer & Davidson, 2006). Het stress reducerende effect van fysieke nabijheid hing in dit onderzoek echter samen met de kwaliteit van de relatie; hoe beter de relatie, hoe minder stress gerelateerde activiteit er op de fMRI werd waargenomen. In dit onderzoek werd niet gekeken naar de samenhang met kwaliteit van hechting, terwijl een effect aannemelijk lijkt. Relatiekwaliteit geeft op zich zelf namelijk geen informatie over de achterliggende mechanismen of persoonsgebonden

(7)

disposities die tot een bepaalde relatietevredenheid leiden. Hierin zijn hechtingsgebonden emotieregulatiestrategieën van belang. Op basis van de hechtingstheorie van Bowlby (1969, 1973, 1980) is het aannemelijk om te verwachten dat het stress reducerende effect van fysieke nabijheid ook samenhangt met kwaliteit van hechting, aangezien fysieke nabijheid voor sommigen wellicht een stressor vormt. Deze mensen zouden dan minder profiteren van het stress reducerende effect van fysieke nabijheid en zelfs een stress genererend effect kunnen ervaren.

Deze gedachte wordt deels ondersteund door experimenten die de samenhang tussen kwaliteit van hechting en de cardiovasculaire reactie op een experimentele stresstaak onderzochten onder verschillende condities van fysieke nabijheid van de partner (Feeney & Kirkpatrick, 1996; Carpenter & Kirkpatrick, 1996). Feeney en Kirkpatrick (1996) lieten vrouwen twee maal een stresstaak (rekentaak) uitvoeren; eenmaal in aanwezigheid van de partner en eenmaal zonder aanwezigheid van de partner. De angstig- en vermijdend gehechte vrouwen die de rekentaak eerst zonder nabijheid van de partner uitvoerden hadden een hogere hartslag dan de angstig- en vermijdende vrouwen die de rekentaak de eerste keer in aanwezigheid van de partner uitvoerden en dan de veilig gehechte vrouwen in beide condities. Bovendien bleef de hartslag significant hoger tijdens de uitvoering van de tweede rekentaak, waarbij de partner wel aanwezig was. In dit experiment leken angstig- en vermijdend gehechte vrouwen alleen te kunnen profiteren van steun door nabijheid van de partner, wanneer zij nog niet erg gestrest waren. Echter leken de verschillende condities niet goed vergelijkbaar en konden de resultaten niet eenduidig geïnterpreteerd worden. Carpenter en Kirkpatrick (1996) ontwierpen in reactie op dit onderzoek een experiment waarin zij aantoonden dat veilig gehechte vrouwen een lagere hartslag hadden in reactie op de anticipatie van een onbekende experimentele stresstaak wanneer de partner aanwezig was, dan wanneer de partner niet aanwezig was. Bij angstig- en vermijdend gehechte vrouwen werd daarentegen juist een significant hogere hartslag vastgesteld wanneer de partner aanwezig was bij de anticipatie van een stressvolle taak. In dit onderzoek leken de angstig- en vermijdend gehechte vrouwen juist extra gestrest te worden door de aanwezigheid van hun partner.

Bovenstaande onderzoeken naar kwaliteit van hechting en stress bij fysieke nabijheid, maken gebruik van een ‘externe stresstaak’ en zijn gericht op het stress reducerende effect van fysieke nabijheid. Onveilig gehechte mensen lijken minder te kunnen profiteren van het stress reducerende effect van fysieke nabijheid dan veilig gehechte mensen (Feeney & Kirkpatrick,

(8)

1996; Carpenter & Kirkpatrick, 1996). Het is niet geheel duidelijk waardoor dit wordt veroorzaakt. Zoals eerder besproken verschillen mensen op basis van hun kwaliteit van hechting in het reguleren van fysieke nabijheid met de partner. Wellicht vormt blootstelling aan fysieke nabijheid op zichzelf voor sommige mensen een stressor en kunnen zij daardoor minder profiteren van het stress reducerende effect van fysieke nabijheid of ervaren zij zelfs stress generatie. Er is echter niet eerder aangetoond of blootstelling aan fysieke nabijheid met de partner op zichzelf, afhankelijk van hechting, samenhangt met stress.

Het huidige onderzoek zal zich richten op associaties tussen kwaliteit van hechting en stress bij fysieke nabijheid onder partners en beoogt daarmee de hedendaagse kennis over kwaliteit van hechting en affectregulatie te vergroten. Wanneer (cardiovasculaire) stressreactiviteit bij fysieke nabijheid blijkt samen te hangen met kwaliteit van hechting, zal het tevens kunnen worden gebruikt als non-verbale procesindicator bij effect-onderzoek van relatietherapie.

In tegenstelling tot eerder onderzoek zal er in het huidige onderzoek geen gebruik worden gemaakt van een ‘externe’ stresstaak, maar wordt gekeken of ‘intimiteitsexposure’ met de partner wel of geen stress generende gebeurtenis is, afhankelijk van kwaliteit van hechting. Hartslag wordt gebruikt om de mate van objectieve stress te meten onder twee condities. In de eerste conditie zal geen nabijheid zijn, participanten zitten in rust zonder dat er contact is met de partner. In de tweede conditie zal intensieve nabijheid zijn door middel van de twee meest basale hechtingsgedragingen: vasthouden en aankijken van elkaar. Tevens zal na beide condities een subjectieve stressreactie gemeten worden. De verwachting is dat stress bij fysieke nabijheid zal samenhangen met kwaliteit van hechting.

Veilig gehechte personen maken gebruik van een primaire hechtingsstrategie. Ze voelen zich prettig bij fysieke nabijheid en zijn in staat zich te hechten zonder autonomie te verliezen. Omdat in het huidige onderzoek alleen de dimensies ‘Vermijding voor Intimiteit’ en ‘Angst voor Verlating en Afwijzing’ worden gemeten, wordt er geen hypothese opgesteld met betrekking tot veilig gehechte individuen.

Deactiveerders van het hechtingssysteem, oftewel meer vermijdend gehechten, leggen nadruk op autonomie en vermijden fysieke nabijheid het liefst om gehechtheid te voorkomen. Blootstelling aan intensieve nabijheid met de partner vormt voor deze mensen wellicht een stressor. Er wordt daarom verwacht dat mensen die hoger scoren op de dimensie ‘Vermijding van Intimiteit’ meer stress zullen ondervinden in de conditie met fysieke nabijheid, dan in de conditie zonder contact met de partner, wat resulteert in een verhoogde hartslag, meer negatieve- en minder positieve gevoelens.

(9)

Meer angstig gehechte mensen, oftewel hyperactiveerders van het hechtingssysteem, hebben juist een extreme behoefte aan nabijheid en proberen fysieke afstand met de hechtingsfiguur te minimaliseren, maar dit hoeft niet automatisch tot een veilig gevoel te leiden. Het is onduidelijk of intensieve nabijheid met de partner daardoor leidt tot een prettig gevoel of dat het juist een stressor vormt. Daarom is het onderzoek ten aanzien van de mensen die hoog scoren op de dimensie ‘Angst voor Verlating’ exploratief van karakter.

(10)

2. Methoden

2.1. Steekproefkarakteristieken

De participantengroep bevat 49 paren, bestaande uit 49 mannen en 49 vrouwen in de leeftijdscategorie 17-30 jaar. De deelnemers zijn geworven via het DPMS systeem van de Universiteit van Amsterdam. In elk geval een van de partners was eerstejaars student psychologie. Er is gescreend op relatieduur, gezondheid en medische variabelen. Een vereiste van de deelnemende paren was dat ze minimaal een half jaar een relatie met elkaar hadden. In verband met de hartslagmeting werden koppels uitgesloten van deelname wanneer er sprake was van een hartaandoening of gebruik van cardiovasculaire medicatie. De eerstejaars psychologiestudenten ontvingen drie proefpersoon-punten voor deelname of desgewenst een bedrag van 20 euro.

2.2 Materialen

Het experiment vond plaats aan een tafel met aan weerszijden een stoel. Tijdens het invullen van de vragenlijsten en in de conditie zonder fysieke nabijheid stond een houten schot op de tafel, zodat de deelnemers elkaar niet konden zien of aanraken.

De hartslag van de partners werd gemeten met behulp van een Polar CS600X. Dit is een hartslagmeter die bestaat uit een borstband met een zender. De borstband is voor bevestiging nat gemaakt in een bakje water om de geleiding te optimaliseren. Om de hartslag van beide proefpersonen tegelijk te registreren gedurende exact 4 minuten, is tevens gebruik gemaakt van een stopwatch.

Ter controle van confounding, is een algemene screeningslijst afgenomen. Deze vragenlijst bevat vragen over factoren die de hartslagmetingen kunnen beïnvloeden, zoals hartproblemen of het gebruik van hartmedicatie.

Kwaliteit van hechting is gemeten met de Experiences in Close Relationships Questionnaire (ECR; Brennan et al., 1998; Conradi et al., 2006). De ECR is een zelfrapportage vragenlijst, die de ‘Angst voor afwijzing of verlating’ door de partner en ‘Vermijding van intimiteit’ meet met een Cronbach’s alfa van respectievelijk 0.88 en 0.92 voor de Nederlandse versie. De externe en interne validiteit van de ECR is goed (Conradi et al., 2006). De vragenlijst bestaat uit 36 items. Elke vraag moet beantwoord worden op een 7-punts schaal, variërend van 1 (‘zeer oneens’) tot 7 (‘zeer eens’). Een voorbeelditem is: "ik toon liever niet mijn diepste gevoelens aan een partner".

(11)

Om de subjectief ervaren stress van de deelnemers vast te stellen is gevraagd de Positive and Negative Affect Scale (PANAS; Peeters, Ponds & Vermeeren, 1996) in te vullen. De PANAS bevat 20 items die uit emoties en gevoelens bestaan zoals ‘nerveus’ en ‘enthousiast’. Deelnemers moesten op een 5-punts schaal antwoorden in hoeverre de emoties en gevoelens op hen van toepassing waren, van 1 (‘helemaal oneens’) naar 5 (‘helemaal eens’). Positief affect en negatief affect zijn beide met behulp van 10 items gemeten en hebben een Cronbachs Alpha van respectievelijk α = .80 en α = .82.

Tot slot konden deelnemers een ‘debriefing’ aanvragen waarin het doel van het onderzoek wordt beschreven. De debriefing werd pas na de duur van het lopende onderzoek naar de betreffende participanten gemaild, om eventueel doorvertellen van de bedoelingen achter het experiment door studenten onderling te voorkomen.

2.3. Procedure

Voor aanvang van het experiment kregen beide partners de hartslagmeetapparatuur bevestigd. Daarna werd gevraagd plaats te nemen aan de tafel waar het schot op geplaatst was. Deelnemers vulden het Informed Consent en de algemene screeningslijst in. Vervolgens volgde een ‘rustperiode’ van ongeveer 10 minuten waarin de partners tijdschriften (over tuinieren, golfen, auto’s en royalty) mochten lezen en waarin gevraagd werd verder niet te bewegen of te praten. Dit werd gedaan zodat de hartslag meting in conditie 1 niet beïnvloed zou worden door beweging of spraak.

Het daadwerkelijke experiment viel in 2 condities van ieder 4 minuten uiteen. In conditie 1 zaten de partners aan weerszijden van de tafel met de gezichten naar elkaar toe. Op de tafel stond een schot zodat de deelnemers elkaar niet konden zien of aanraken. Ze moesten 4 minuten lang zo blijven zitten, zonder te bewegen of praten. Ondertussen werd de hartslag van beide personen 4 minuten lang continue gemeten. Op deze manier werd een ‘baseline meting’, zonder directe fysieke nabijheid, van de hartslag te verkregen. Na afloop werden de partners gevraagd een PANAS is te vullen, om de subjectief ervaren stress te kunnen vaststellen.

In de conditie met fysieke nabijheid werd het schot van de tafel verwijderd, zodat de partners elkaar konden zien en aanraken. Ze werden geïnstrueerd beide armen in een hoek van 90 graden tussen hen in op tafel te leggen, elkaars handen vast te houden en elkaar aan te blijven kijken gedurende 4 minuten. Ze mochten niet bewegen en niet praten. Wederom werd hartslag 4 minuten continue gemeten. Na afloop werden de partners gevraagd nogmaals een PANAS in te vullen.

(12)

Na het experiment werd het schot weer op de tafel geplaatst en werden de partners gevraagd de ECR vragenlijst in te vullen. Tot slot werd de mogelijkheid gegeven een emailadres achter te laten voor een debriefing van het onderzoek.

2.4. Datapreparatie en statistische analyses

De mate van objectieve stress is gemeten aan de hand van het aantal hartslagen per minuut. Deze zijn vanuit de software van de Polars CS600X in SPSS 19 geupload. Om de data vervolgens geschikt te maken voor een Repeated Measuares ANOVA, zijn er gemiddelde hartslagen per 10 seconden aangemaakt. Per conditie ontstonden er dus voor alle deelnemers 24 ‘meetmomenten’ voor hartslag. Met behulp van een Repeated Measures ANOVA zijn de 24 hartslagmetingen uit beide condities vergeleken, om te onderzoeken of er een effect van conditie (wel/geen nabijheid van de partner) was op het verloop van hartslag over tijd. Vervolgens is nog een Repeated Measures ANOVA uitgevoerd, met de dimensies ‘Angst voor Afwijzing of Verlating’ en ‘Vermijding van Intimiteit’ als covariaten toegevoegd, om te kijken of er een samenhang was tussen het effect van conditie op hartslag en kwaliteit van hechting. Dezelfde statistische analyses werden vervolgens gedaan met de PANAS (positief en negatief affect) als uitkomstmaat in plaats van hartslag. Hartslag data en scores op de PANAS zijn gecontroleerd op de assumptie voor sfericiteit, waar Repeated Measures Anova van uit gaat, met behulp van Mauchly’s test op sfericiteit. De test wees aan dat de assumptie van sfericiteit was geschonden (p < 0,01). Het aantal vrijheidsgraden is daarom gecorrigeerd door gebruik te maken van de Greenhouse-Geisser schatting van sfericiteit.

(13)

3. Resultaten

3.1. Steekproefkarakteristieken

De dataset van het huidig onderzoek bevatte 53 paren. Binnen paren is sprake van afhankelijkheid van metingen, omdat partners elkaar beïnvloeden. Er is daarom gekozen alleen deelnemers tussen paren te vergelijken. Omdat mannen en vrouwen fysiologisch van elkaar verschillen zijn de analyses gesplitst op geslacht. De homoseksuele stellen zijn uit de dataset verwijderd, zodat er gecorrigeerd is voor afhankelijkheid van metingen. Daarnaast is een paar verwijderd waarvan de data niet compleet bleek te zijn.

In totaal zijn de analyses voor de objectieve mate van stress gedaan over 49 mannen met een gemiddelde leeftijd van 21,10 jaar (SD= 2,30) en 49 vrouwen met een gemiddelde leeftijd van 19,82 jaar (SD= 1,68). Opleidingsniveau loopt van MBO t/m WO niveau. De gemiddelde duur van de relatie was 22 maanden.

Voor de subjectieve mate van stress zijn vervolgens nog twee paren verwijderd, vanwege een onvolledige- of niet ingevulde PANAS. Deze paren zijn wel gebruikt voor de analyse van de objectieve mate van stress. In totaal zijn de analyses voor de subjectieve mate van stress gedaan over 47 mannen met een gemiddelde leeftijd van 21,15 jaar (SD= 2,33) en 47 vrouwen met een gemiddelde leeftijd van 19,79 (SD= 1,71). Opleidingsniveau en gemiddelde duur van de relatie bleven onveranderd.

Op de dimensie ‘Angst voor Afwijzing of Verlating’ scoorden mannen gemiddeld 56,86 (SD= 17,18) en vrouwen 60,51 (SD= 16,22). De gemiddelde score op de dimensie ‘Vermijding van Intimiteit’ was voor mannen 37,36 (SD= 11,70) en voor vrouwen 36,60 (SD=16,67), wat vergeleken met een steekproef uit de algemene bevolking zeer onder het gemiddelde is (Conradi et al., 2006). De gemiddelde score op ‘Vermijding van Intimiteit’ onder de algemene bevolking is vastgesteld op 46,6 (SD= 17,7). Voor ‘ Angst voor Afwijzing of Verlating’ is dit 57,2 (SD= 17,4). In de huidige steekproef scoorden slechts 22,1% van de mannen en 23,9% van de vrouwen boven de cut-off voor een ‘suspect op de betreffende hechtingsproblematiek’ wat betreft Vermijding van Imtimiteit, zie Tabel 1.

Tabel 1

Percentage scores onder en boven ‘cut-off voor suspect op hechtingsproblematiek’

Normgroep ‘algemene bevolking’ Vermijding van Intimiteit Angst voor Afwijzing en Verlating

Mannen Vrouwen Mannen Vrouwen

Onder cut-off 77,9 76,1 57,5 50,2

Boven cut-off 22,1 23,9 42,5 49,8

(14)

3.2 Hoofd- en interactie-effecten voor de objectieve mate van stress

Bij de repeated measures ANOVA die werd uitgevoerd over de hartslagen, blijkt dat hartslag voor zowel mannen als vrouwen significant verschilde over de tijd. Alleen voor mannen was er een significant verschil in het beloop van hartslag over tijd tussen beide condities, F(8,151)= 2,700, p < ,01, zie Tabel 2. In Figuur 1 en Tabel 6 is te zien dat mannen in de conditie met intensieve nabijheid over het algemeen een lagere hartslag vertoonden dan in de conditie zonder fysieke nabijheid.

Tabel 2

Hoofd- en interactie-effecten van tijd en conditie voor hartslag 4 minuten

Df ∆ F p

Man

Conditie Greenhouse-Geisser 1 1,699 0,199

Tijd Greenhouse-Geisser 9,541 9,874 0,001

Tijd * Conditie Greenhouse-Geisser 8,523 2,700 0,005

Vrouw

Conditie Greenhouse-Geisser 1 0,970 0,330

Tijd Greenhouse-Geisser 4,399 4,536 0,001

Tijd * Conditie Greenhouse-Geisser 3,158 1,154 0,330

Figuur 1

Interactie-effect van tijd en conditie voor hartslag 4 minuten

Vervolgens is gekeken of het verschil in beloop van hartslag over tijd tussen beide condities, samenhangt met hechting. In de repeated measurements ANOVA zijn ‘Angst voor Afwijzing of Verlating’ en ‘Vermijding van Intimiteit’ meegenomen als covariaten. Voor mannen die hoger scoorden op de dimensie ‘Vermijding van Intimiteit’ is het effect van conditie op hartslag over tijd significant verschillend van dat van mannen die lager scoorden, F(8,389)= 2,057, p < ,05, zie Tabel 3. Het verschil van het beloop van hartslag in beide condities leek

(15)

niet samen te hangen met ‘Angst voor Afwijzing en Verlating’. Bij vrouwen werden geen significante interactie-effecten gevonden.

Om het significante interactie-effect onder mannen met betrekking tot ‘Vermijding van Intimiteit’ nader te onderzoeken, zijn participanten opgesplitst in ‘hoog-’ en ‘laag vermijdende’ mannen op basis van de mediaanscore. In Figuur 2 is te zien dat er, op basis van deze opsplitsing, bij ‘hoog vermijdende mannen’ over de tijd een constant verschil in hartslag was tussen beide condities, waarbij er in de conditie met intensieve nabijheid sprake was van een lagere hartslag. ‘Laag vermijdende mannen’ hadden ook een groot deel van de tijd een lagere hartslag in de conditie met intensieve nabijheid, maar dit verschil varieerde behoorlijk over de tijd en er zijn perioden waarop er een hogere hartslag in de conditie zonder fysieke nabijheid was. Echter, aangezien slechts 22,1% van de mannen boven de cut-off voor een suspect op Vermijding van Intimiteit scoort, zijn de ‘hoog vermijdende mannen’ bij hantering van de mediaanscore als grenswaarde, in feite ‘gemiddeld vermijdende mannen’. Het interactie-effect is daarom ook onderzocht door mannen op basis van de cut-off score voor een suspect op Vermijding van Intimiteit op te splitsen in ‘hoog-’ en ‘laag vermijdende mannen’. In Figuur 3 is te zien dat er op basis van deze opsplitsing bij ‘laag vermijdende mannen’ sprake was van een verlaagde hartslag in de conditie met intensieve nabijheid van de partner. Bij de ‘hoog vermijdende mannen’ was er, vergeleken met de conditie zonder fysieke nabijheid, geen stabiel hogere of lagere hartslag waarneembaar in de conditie met intensieve nabijheid. De gemiddelde hartslagen per conditie voor de verschillende groepen zijn weergegeven in Tabel 6.

Tabel 3

Drieweg interactie-effect van tijd, conditie en hechting voor hartslag 4 minuten.

Df ∆ F p

Man

Tijd * Conditie * ANX Greenhouse-Geisser 8,467 0,627 0,764

Tijd * Conditie * AVOI Greenhouse-Geisser 8,467 2,057 0,036

Vrouw

Tijd * Conditie * ANX Greenhouse-Geisser 3,073 0,460 0,715

Tijd * Conditie * AVOI Greenhouse-Geisser 3,073 0,220 0,886

ANX = Angst voor afwijzing en verlating, AVOI= Vermijding van intimiteit

(16)

Figuur 2

Drieweg interactie-effect voor tijd * conditie * AVOI voor man voor hartslag 4 minuten o.b.v. ‘mediaan-split’

Figuur 3

Drieweg interactie-effect voor tijd * conditie * AVOI voor man voor hartslag 4 minuten o.b.v. ‘normtabel-split’

3.5 Hoofd- en interactie-effecten voor de mate van objectieve stress in de 1e minuut

De voorgaande analyses zijn gedaan over de hartslagen van de gehele 4 minuten per conditie. In Figuur 1 zijn echter twee duidelijke dalingen te zien in de hartslag. Dit kan te maken hebben met interferentie van de bloeddrukmetingen op exact 1 minuut en 3 minuten (tijd 6 en 18), die voor een secundaire analyse tijdens het onderzoek zijn uitgevoerd. Om te onderzoeken of dezelfde resultaten worden gevonden wanneer er geen sprake is van een interferentie met bloeddrukmetingen, zijn alle analyses nogmaals uitgevoerd over slechts de eerste minuut van beide condities.

(17)

In Tabel 4 is te zien dat er, ook bij de repeated measures ANOVA over alleen de 1e minuut, voor mannen een significant verschil in hartslag over de tijd aanwezig was en een significant verschil in het beloop van hartslag over tijd tussen beide condities, F(3,152)= 2,957, p < ,05. In Figuur 4 en Tabel 6 is waarneembaar dat mannen in de conditie met intensieve nabijheid over de gehele eerste minuut een lagere hartslag vertoonden dan in de conditie zonder fysieke nabijheid. Voor vrouwen is het verschil in hartslag over de tijd marginaal significant en er was geen effect van intensieve nabijheid op het beloop van hartslag zichtbaar.

Tabel 4

Hoofdeffecten en interactie-effecten voor hartslag 1e minuut.

Df ∆ F p

Man

Conditie Greenhouse-Geisser 1 3,155 0,082

Tijd Greenhouse-Geisser 3,481 5,966 0,001

Tijd * Conditie Greenhouse-Geisser 3,180 2,957 0,032

Vrouw

Conditie Greenhouse-Geisser 1 0,012 0,912

Tijd Greenhouse-Geisser 1,876 3,417 0,052

Tijd * Conditie Greenhouse-Geisser 2,593 1,698 0,178

Figuur 4

Interactie-effect van tijd en conditie voor hartslag 1e minuut

Wanneer hechting wordt meegenomen in de analyse, wordt wederom een samenhang gevonden tussen het effect van conditie op hartslag over tijd met vermijdende hechting bij mannen. Voor mannen die hoger scoorden op de dimensie ‘Vermijding van Intimiteit’ verschilde het beloop van hartslag over tijd tussen beide condities significant van het beloop van hartslag over tijd voor mannen die lager scoren op vermijding van intimiteit, F(3,147)= 3,209, p < ,05, zie Tabel 5. Dit significante interactie-effect is nader onderzocht door de participanten op te splitsen in ‘hoog-‘ en ‘laag vermijdende mannen’, zowel op basis van de

(18)

mediaanscore, als op basis van de cut-off score uit de normtabel (Conradi et al., 2006). In Figuur 5 is te zien dat de conditie met intensieve nabijheid voor ‘hoog vermijdende mannen’ stabiel samengaat met een lagere hartslag, wanneer de mediaanscore als grenswaarde wordt gehanteerd. In de eerste minuut lijkt de conditie met fysieke nabijheid ook voor ‘laag vermijdende mannen’ een kalmerend effect te hebben. Wanneer echter in Figuur 2 naar de gehele 4 minuten gekeken wordt, lijkt dit effect vooral in de eerste periode te bestaan en daarna niet meer. Wanneer de mannen op basis van de cut-off voor een suspect op Vermijding van Intimiteit verdeeld worden in ‘hoog-‘ en ‘laag vermijdende mannen’, wordt bij ‘laag vermijdende mannen’ een stabiel verlaagde hartslag waargenomen in de conditie met intensieve nabijheid. Bij ‘hoog vermijdende mannen’ is in het begin een hogere hartslag zichtbaar in de conditie met intensieve nabijheid, zie Figuur 6. Wanneer echter in Figuur 3 naar de gehele 4 minuten gekeken wordt, lijkt dit effect slechts in twee korte perioden aanwezig te zijn en is er geen stabiel verhoogde- of verlaagde hartslag waarneembaar in de conditie met intensieve nabijheid van de partner. In Tabel 6 zijn de gemiddelde hartslagen in de 1e minuut van beide condities voor de verschillende groepen weergegeven.

Tabel 5

Drieweg interactie-effect van tijd, conditie en hechting voor hartslag 1e minuut.

Df ∆ F p

Man

Tijd * Conditie * ANX Greenhouse-Geisser 3,209 0,198 0,908

Tijd * Conditie * AVOI Greenhouse-Geisser 3,209 3,315 0,019

Vrouw

Tijd * Conditie * ANX Greenhouse-Geisser 2,418 1,498 0,224

Tijd * Conditie * AVOI Greenhouse-Geisser 2,481 0,366 0,739

ANX = Angst voor afwijzing en verlating, AVOI= Vermijding van intimiteit Figuur 5

Drieweg interactie-effect voor tijd * conditie * AVOI voor man voor hartslag 1e minuut o.b.v ‘mediaan-split

(19)

Figuur 6

Drieweg interactie-effect voor tijd * conditie * AVOI voor man voor hartslag 1e minuut o.b.v ‘normtabel-split

Tabel 6

Gemiddelden (M) en standaard afwijkingen (SD) voor hartslag

Man Allen Vermijding o.b.v.

‘mediaan-split’ Vermijding o.b.v. ‘normtabel-split’ Angst o.b.v. ‘mediaan-split’ (N= 49) Hoog (N= 24) Laag (N= 25) Hoog (N= 7) Laag (N= 42) Hoog (N= 24) Laag (N= 25) 4 minuten Conditie 1 M 73,851 71,236 76,362 70,268 74,448 75,134 72,619 SD 15,203 18,197 11,468 8,906 16,013 18,940 10,736 Conditie 2 M 71,109 67,250 74,814 71,986 70,963 72,153 70.107 SD 11,127 9,245 11,684 4,172 11,891 11,803 10,582 1e minuut Conditie 1 M 75,742 73,068 78,309 71,062 76,522 77,185 74,356 SD 15,947 18,832 12,438 9,303 16,754 19,401 11,992 Conditie 2 M 71,747 68,311 75,046 74,981 71,062 73,129 70,421 SD 12,365 10,383 13,390 4,866 13,169 12,750 12,093

Vrouw Allen Vermijding o.b.v. ‘mediaan-split’ Vermijding o.b.v. ‘normtabel-split’ Angst o.b.v. ‘mediaan-split’ (N= 49) Hoog (N= 24) Laag (N= 25) Hoog (N= 6) Laag (N= 43) Hoog (N= 25) Laag (N= 24) 4 minuten Conditie 1 M 78,250 74,230 82,110 77,034 78,420 76,016 80,578 SD 13,336 14,251 11,374 6,487 14,071 15,601 10,301 Conditie 2 M 77,229 74,566 79,785 77,292 77,220 75,055 79,494 SD 13,165 15,545 10,073 7,130 13,857 15,443 10,117 1e minuut Conditie 1 M 79,435 75,544 83,169 79,811 79,382 76,875 82,101 SD 13,645 14,337 12,072 6,874 14,392 15,952 10,415 Conditie 2 M 79,245 77,823 80,609 78,922 79,289 77,424 81,142 SD 13,681 16,130 11,002 10,352 14,182 15,455 11,576

Conditie 1= zonder fysieke nabijheid, Conditie 2= met intensieve nabijheid

(20)

3.6 Hoofd- en interactie-effecten voor de mate van subjectieve stress

3.6.1. Negatief affect

Bij een repeated measures ANOVA over de mate van subjectieve stress, werd zowel voor mannen als voor vrouwen geen significant verschil in negatief affect gevonden tussen beide condities, zie Tabel 7.

Tabel 7

Hoofdeffecten voor negatief affect

Df ∆ F P

Man

Conditie Greenhouse-Geisser 1 0,314 0,571

Vrouw

Conditie Greenhouse-Geisser 1 1,335 0,254

In Tabel 8 is wel een trend zichtbaar voor vrouwen die hoger scoorden op vermijding, wanneer ‘Angst voor Afwijzing en Verlating’ en ’Vermijding van Intimiteit’ aan de analyse zijn toegevoegd, F(1,44)= 3,574, p = 0,065. Bij mannen werd geen significant interactie-effect gevonden.

Om het significante interactie-effect onder vrouwen met betrekking tot ‘Vermijding van Intimiteit’ nader te onderzoeken, zijn participanten opgesplitst in ‘hoog-’ en ‘laag vermijdende’ vrouwen op basis van de mediaanscore en op basis van de cut-off voor een suspect op Vermijding van Intimiteit. Wanneer vrouwen op basis van de mediaanscore worden verdeeld in ‘hoog-‘ en ‘laag vermijdende vrouwen, leek er bij ‘laag vermijdende vrouwen’ sprake te zijn van een lichte daling in negatief affect na de conditie met intensieve nabijheid en bij ‘hoog vermijdende vrouwen’ niet, zie Figuur 7. Wanneer de vrouwen worden gesplitst op basis van de cut-off voor een suspect op Vermijding van Intimiteit, was er bij ‘hoog vermijdende vrouwen’ een duidelijke stijging te zien in negatief affect na de conditie met intensieve nabijheid, zie Figuur 8. De gemiddelde scores op negatief affect na beide condities zijn voor de verschillende groepen weergegeven in Tabel 9.

Tabel 8

Interactie-effect voor negatief affect

Df ∆ F P

Man

Conditie * ANX Greenhouse-Geisser 1 0,654 0,432

Conditie * AVOI Greenhouse-Geisser 1 0,035 0,852

Vrouw

Conditie * ANX Greenhouse-Geisser 1 1,705 0,198

Conditie * AVOI Greenhouse-Geisser 1 3,574 0,065

ANX = Angst voor afwijzing en verlating, AVOI= Vermijding van intimiteit

(21)

Figuur 7

Interactie-effect voor conditie * Vermijding van Intimiteit voor vrouw o.b.v. ‘mediaan-split’

Figuur 8

Interactie-effect voor conditie * Vermijding van Intimiteit voor vrouw o.b.v. ‘normtabel-split’

Tabel 9

Gemiddelden (M) en standaard afwijkingen (SD) voor negatief affect

Man Allen Vermijding o.b.v.

‘mediaan-split’ Vermijding o.b.v. ‘normtabel-split’ Angst o.b.v. ‘mediaan-split’ (N= 47) Hoog (N= 23) Laag (N= 24) Hoog (N= 3) Laag (N= 44) Hoog (N= 23) Laag (N=24) Conditie 1 M 13,38 13,30 13,46 15,00 13,27 14,00 12,79 SD 2,99 3,07 2,98 6,083 2,765 3,330 2,55 Conditie 2 M 13,66 13,91 13,42 14,33 13,61 15,09 12,29 SD 3,99 4,11 3,93 5,13 3,97 4,80 2,39

Vrouw Allen Vermijding o.b.v. ‘mediaan-split’ Vermijding o.b.v. ‘normtabel-split’ Angst o.b.v. ‘mediaan-split’ (N=47) Hoog (N= 24) Laag (N= 23) Hoog (N= 2) Laag (N= 45) Hoog (N= 24) Laag (N=23) Conditie 1 M 14,06 14,00 14,13 16,00 13,98 15,12 12,96 SD 3,28 3,13 3,48 5,66 3,22 3,51 2,67 Conditie 2 M 13,51 13,74 13,29 22,00 13,13 14,17 12,83 SD 3,32 3,43 3,28 4,24 2,78 3,10 3,47

Conditie 1= zonder fysieke nabijheid, Conditie 2= met intensieve nabijheid

(22)

3.3.2. Positief affect

Bij een repeated measurements ANOVA over de mate van subjectieve stress werd, zowel voor mannen als voor vrouwen, een significant verschil in positief affect gevonden tussen beide condities, respectievelijk F(1,46)= 17,809, p <,01 en F(1,46)= 21,860, p <,01, zie Tabel 10. In Figuur 9 is te zien dat de gemiddelde score op positief affect hoger was na de conditie met fysieke nabijheid.

Tabel 10

Hoofdeffecten voor positief affect

Df ∆ F p

Man

Conditie Greenhouse-Geisser 1 17,809 0,001

Vrouw

Conditie Greenhouse-Geisser 1 21,860 0,001

Het verschil in positief affect tussen beide condities niet leek samen te hangen met kwaliteit van hechting, want er zijn geen significante interactie-effecten gevonden, zie Tabel 11.

Tabel 11

Interactie-effect voor positief affect

Df ∆ F p

Man

Conditie * ANX Greenhouse-Geisser 1 0,381 0,540

Conditie * AVOI Greenhouse-Geisser 1 0,199 0,658

Vrouw

Conditie * ANX Greenhouse-Geisser 1 1,163 0,287

Conditie * AVOI Greenhouse-Geisser 1 0,058 0,811

ANX = Angst voor afwijzing en verlating, AVOI= Vermijding van intimiteit

Figuur 9

Hoofdeffect van conditie op positief affect

(23)

4. Discussie

Het huidige onderzoek richtte zich op associaties tussen kwaliteit van hechting en stress onder verschillende condities van fysieke nabijheid. Het doel was om vast te stellen in hoeverre blootstelling aan fysieke nabijheid leidt tot veranderingen in stress, samenhangend met kwaliteit van hechting. Op basis van de hechtingstheorie werd verwacht dat fysieke nabijheid voor de meer vermijdend gehechte individuen een stress genererende gebeurtenis zou zijn. Daarom werden bij een hogere ‘Vermijding van Intimiteit’ een hogere hartslag, meer negatieve- en minder positieve gevoelens verwacht in de conditie met intensieve nabijheid, dan in de conditie zonder nabijheid van de partner. Wat betreft de meer angstig gehechte individuen waren de verwachtingen onduidelijk en had het onderzoek een exploratief karakter. Bij mannen werd een significant effect gevonden tussen ‘Vermijding van Intimiteit’ en hartslag bij fysieke nabijheid, maar er was geen interactie-effect voor positief- of negatief affect. Bij vrouwen werd een trend gevonden tussen ‘Vermijding van Intimiteit’ en negatief affect bij fysieke nabijheid, maar er was geen interactie-effect voor positief affect of hartslag. Er werden geen effecten gevonden voor ‘Angst voor Afwijzing en Verlating’ en stress bij fysieke nabijheid.

In dit onderzoek is enkel onder mannen een significant verband gevonden tussen ‘Vermijding van Intimiteit’ en hartslag bij fysieke nabijheid. Wanneer de mannen op basis van de mediaanscore werden verdeeld in ‘hoog-’ en ‘laag vermijdende mannen’, leek een hogere mate van vermijding samen te hangen met een lagere hartslag in de conditie met intensieve nabijheid van de partner. Intimiteit leek geen stressvolle gebeurtenis voor de ‘hoog vermijdende mannen’. Dit resultaat komt niet overeen met de verwachting op basis van de bestaande theorie en onderzoeksbevindingen. Daaruit kwam naar voren dat meer vermijdend gehechte individuen een grotere afstand prefereren (Kaitz et al., 2004) en een verhoogde hartslag laten zien in nabijheid van de partner bij de anticipatie van een stressvolle taak (Carpenter & Kirkpatrick). Op basis daarvan werd er in het huidige onderzoek voor de meer vermijdende mensen een verhoogde hartslag verwacht bij blootstelling aan fysieke nabijheid. Wat betreft de onverwachte verlaagde hartslag voor ‘hoog vermijdende mannen’, moet een belangrijke kanttekening geplaatst worden. Aangezien slechts 22,1% van de mannen boven de cut-off voor een ‘suspect op Vermijding van Intimiteit’ scoorden, verwijzen de ‘hoog vermijdende mannen’ bij hantering van de mediaanscore als grenswaarde, in feite naar ‘gemiddeld vermijdende mannen’. Wanneer de mannen op basis van de cut-off voor een suspect op Vermijding van Intimiteit (Conradi et al., 2006) verdeeld werden in ‘hoog-’ en

(24)

‘laag vermijdende mannen’, leek een lagere vermijding van intimiteit samen te hangen met een verlaagde hartslag in de conditie met fysieke nabijheid. Intensieve nabijheid leek een kalmerend effect te hebben. Voor ‘hoog vermijdende mannen’ was er geen duidelijk verhoogde of verlaagde hartslag waarneembaar in de conditie met intensieve nabijheid.

Een mogelijke verklaring voor deze onderzoeksresultaten is dat er sprake is geweest van anticipatiestress in de conditie zonder fysieke nabijheid, waardoor deze niet geschikt was voor een ‘baseline-meting’ van de hartslag. De hartslag in de conditie met intensieve nabijheid was voor alle participanten gemiddeld lager dan de gemiddelde hartslag in de conditie zonder fysieke nabijheid van de partner. Bovendien rapporteerden zowel de mannen als vrouwen gemiddeld een significant hoger positief affect na de conditie met intensieve nabijheid. Een beperking van het onderzoek is dat er geen gebruik is gemaakt van counterbalancing. Alle paren hebben eerst de conditie zonder fysieke nabijheid doorlopen en daarna de conditie met intensieve nabijheid. Er kan daardoor niet worden uitgesloten dat er sprake is geweest van anticipatiestress in de conditie zonder fysieke nabijheid. Anticipatiestress kan de lagere hartslag van de laag vermijdende personen in de conditie met intensieve nabijheid verklaren; zij konden profiteren van het stress reducerende effect van fysieke nabijheid van hun partner, terwijl meer vermijdende mensen dat niet konden. Dit resultaat komt wel overeen met de theorie en eerdere onderzoeksbevindingen (Carpenter & Kirkpatrick, 1996). Er kan op basis van deze resultaten niet geconcludeerd worden dat fysieke nabijheid op zichzelf geen stress genererende gebeurtenis is voor vermijdend gehechte mensen, ook omdat er door het lage aantal participanten met een score boven de cut-off voor een suspect op ‘Vermijding van Intimiteit’ niet goed gedifferentieerd kan worden.

Wat betreft de subjectieve stressreactie, is er juist enkel onder vrouwen een trend zichtbaar tussen ‘Vermijding van Intimiteit’ en negatief affect bij fysieke nabijheid. Wanneer vrouwen werden verdeeld in ‘hoog-‘ en ‘laag vermijdende vrouwen’ op basis van de cut-off voor een suspect op ‘Vermijding van Intimiteit’, werd onder ‘hoog vermijdende vrouwen’ een duidelijke stijging in negatief affect waargenomen na de conditie met intensieve nabijheid met de partner. Dit effect komt overeen met de verwachtingen. Echter moet vermeld worden dat deze groep ‘hoog vermijdende vrouwen’ naar slechts twee proefpersonen verwijst, wat eigenlijk te weinig is om uitspraken over te kunnen doen.

De basis van het onderzoek is geschikt om nogmaals uit te voeren, maar suggestie voor vervolgonderzoek is om rekening te houden met de beperkingen van huidig onderzoek. Allereerst is het aan te bevelen de beide condities in een random volgorde te laten

(25)

plaatsvinden, om zo te controleren voor anticipatiestress. Eventueel kan tevens de ‘rustperiode’ voor het onderzoek wat verlengd worden. Daarnaast moet gestreefd worden naar een meer gelijke verdeling van de scores op beide hechtingsdimensies, zodat in het onderzoek beter gedifferentieerd kan worden. Een oplossing kan zijn om het onderzoek uit te voeren onder stellen die zich hebben aangemeld voor relatietherapie, omdat dit een grotere mogelijkheid op het testen van meer vermijdend gehechte mensen geeft. Een ander idee is om mensen uit de nodigen op basis van hun scores op de ECR, zodat de verdeling vooraf bepaald kan worden. Idealiter wordt de ECR overigens in alle gevallen ruim voor het onderzoek afgenomen, bijvoorbeeld twee weken van te voren, zodat de taak niet interfereert met antwoorden op de hechtingsvragenlijst.

Naast aanpassingen van de onderzoekspopulatie en de volgorde van het experiment, verdient het de voorkeur om behalve hartslag ook het cortisolgehalte te meten bij de participanten. In het huidige onderzoek werd hartslag gebruikt om de objectieve mate van stress aan te tonen, maar hartslag kan ook duiden op opwinding of andere ‘positieve arousal’. De richting van hartslag kon niet goed gecontroleerd worden met de zelf-rapportage in positief- en negatief affect. Bij mannen werd wel een effect voor hartslag gevonden, maar geen effect in positief- of negatief affect en bij vrouwen was dit juist andersom. Een suggestie voor vervolgonderzoek is daarom om ook het cortisolgehalte te meten bij de participanten. Hartslag reageert sneller op stress dan cortisol (Knight & Rickard, 2001), maar cortisol wordt dominant op de langere termijn (Kalat, 2007). Wanneer cortisol naast de subjectieve stressreactie wordt toegevoegd om stress te meten, kan beter worden gecontroleerd of een verhoogde hartslag samenhangt met ‘positieve’ of ‘negatieve’ arousal.

Tot slot, wat betreft het onderzoeken van de relatie tussen ‘Angst voor afwijzing en Verlating’ en stress bij fysieke nabijheid is het aan te bevelen om, naast de eigen hechtingskwaliteit van een participant, ook die van de partner mee te nemen in de analyse. Angstig gehechten zijn ambivalent in hun hechtingstrategieën en een perceptie van een beschikbare, responsieve partner resulteert mogelijk meer in toenaderingsimpuls om nabijheid te bevorderen dan in een vermijdingsimpuls om afwijzing te voorkomen (Mikulincer, Bar-On & Eind-Dor, 2010), wat de resultaten van het onderzoek zal kunnen beïnvloeden.

Op basis van de beperkingen aan het huidige onderzoek, kan niet worden geconcludeerd dat fysieke nabijheid voor mensen met een verhoogde ‘Vermijding van Intimiteit’ geen stress generende gebeurtenis is. Er is geen gebruik gemaakt van counterbalancing en er zijn te weinig vermijdende mensen getest om goed te kunnen differentiëren. Ervan uitgaande dat in

(26)

de conditie met fysieke nabijheid sprake is geweest van anticipatiestress, kan wel geconcludeerd worden dat laag vermijdende mannen konden profiteren van een stress reducerend effect van fysieke nabijheid, wat in overeenstemming is met de verwachtingen op basis van de theorie en eerdere onderzoeksbevindingen.

(27)

Referenties

Ainsworth, M. D. S., Blehar, M. C., Waters, E., & Wall, S. (1978). Patterns of

attachment: Assessed in the Strange Situation and at home. Hillsdale, NJ: Erlbaum.

Bowlby, J. (1969). Attachment and loss: Vol. 1. Attachment. New York: Basic Books.

Bowlby, J. (1973). Attachment and loss: Vol. 2. Separation: Anxiety and anger. New York: Basic Books.

Bowlby, J. (1980). Attachment and loss: Vol. 3. Loss: Sadness and depression. New York: basic books.

Brennan, K. A., Clark, C. L., & Shaver, R. R. (1998). Self- report measurement of adult attachment: An integrative overview. In J. A. Simpson & W. S. Rholes, Attachment

Theory and close relationships. (46-76). New York: Guilford.

Carpenter, E. M., & Kirkpatrick, L. A. (1996). Attachment style and presence of a romantic partner as moderators of psychophysiological responses to a stressful laboratory situation. Personal Relationships, 3, 351–367.

Coan, J. A., Schaefer, H. S., & Davidson, R. J. (2006). Lending a hand: Social

regulation of the neural response to threat. Psychological Science, 17,1032-1039. Collins, N. L., & Allard, L. M. (2001). Cognitive representations of attachment: The

Content and function of working models. In G. J. O. Fletcher & M. S. Clark (Eds.), Blackwell handbook of social psychology, 2, 60–85. United Kingdom: Blackwell Publishers.

Collins, N. L., & Feeney, B. C. (2000). A safe haven: An attachment theory

perspective on support seeking and caregiving in intimate relationships. Journal of Personality and Social Psychology, 58, 644–663.

Collins, N. L., & Feeney, B. C. (2004). An attachment theory perspective on closeness and intimacy. In D. Mashek, & A. Aron (Eds.), Handbook of Closeness and Intimacy. Mahwah, NJ: Erlbaum.

Conradi, H.J., Gerlsma, C., Van Duijn, M. & De Jonge, P. (2006). Internal and external validity of the Experiences in Close Relationships questionnaire in an American and two Dutch samples. European Journal of Psychiatry, 20, 258-269. Dewitte, M., & De Houwer, J. (2008). Proximity and distance goals in adult attachment.

European Journal of Personality, 22, 675-694.

(28)

Dickens C. M, McGowan L., Percival C., Douglas J., Tomenson B., Cotter I.,

Heagerty A., Creed F. H. (2004). Lack of a close confidant, but not depression, predicts further cardiac events after myocardial infarction. Heart, 90:518 –22. Ein-Dor, T., Mikulincer, M. & Shaver, P.R. (2011). Attachment insecurities and the

processing of threat-related information: studying the schemas involved in insecure people’s coping strategies. Journal of personality and Social

Psychology, 101, 78-93.

Feeney, B. C.,& Kirkpatrick, L. A. (1996). Effects of adult attachment and presence of romantic partners on physiological responses to stress. Journal of Personality and

Social Psychology, 70, 255–270.

Fraley, R. C., & Shaver, P. R. (1998). Airport separations: A naturalistic study of adult attachment dynamics in separating couples. Journal of Personality and Social Psychology, 75, 1198–1212.

Gillath, O., Mikulincer, M., Fitzsimons, G. M., Shaver, P. R., Schachner, D. A., & Barg, J. A. (2006). Automatic activation of attachment-related goals. Personality and Social Psychology Bulletin, 32, 1375–1388.

Grewen KM, Anderson BJ, Girdler SS, Light KC. (2003). Warm partner contact is Related to lower cardiovascular reactivity. Behav Med, 29, 123–30.

Hazan, C., & Shaver, P. R. (1987). Romantic love conceptualized as an

attachment process. Journal of Personality and Social Psychology, 52, 511 524.

Kaitz, M., Bar-Haim, Y., Lehrer, M., & Grossman, E. (2004). Adult attachment style And interpersonal distance. Attachment and Human Development, 6, 285–304. Kalat, J.W. (2007). Biological psychology. Belmont: Thomson Wadsworth.

Kidd, T., Hamer, M. & Steptoe, A. (2010). Examining the association between adult attachment style and cortisol responses to acute stress. Psychoneuroendocrinology, doi:10.1016/j.psyneuen.2010.10.014

Knight, W.E.J. & Rickard, N.S. (2001). Relaxing music prevents stress-induced increases in subjective anxiety, systolic blood pressure, and heart rate in healthy males and females. Journal of Music Therapy, 4, 254-272.

Mikulincer, M., Dolev, T. & Shaver, P. R. (2004). Attachment in adulthood.

Structure, dynamics and change. New York: The Guilford Press.

Mikulincer, M., & Nachshon, O. (1991). Attachment styles and patterns of self disclosure.Journal of Personality and Social Psychology, 61, 817–826.

(29)

Mikulincer, M., & Shaver, P. R. (2007). Contributions of attachment theory and research to motivation science. In J. Shah & W. Gardner (Eds.), Handbook of motivation science (pp. 219–248). New York: Guilford Press.

Mikulincer, M., Shaver, P. R., Bar-On, N. & Ein-Dor, T. (2010). The pushes and pulls of close relationships: Attachment insecurities and relational ambivalence.

Journal of Personality and Social Psychology, 98, 450-468,

doi:10.1037/ao17366.

Quirin, M., Pruessnet, J.C. & Kuhl, J. (2008). HPA system regulation and adult attachment anxiety: individual differences in reactive and awakening cortisol.

Psychoneuroendocrinology, 33, 581-590.

Sroufe, L. A., & Waters, E. (1977). Attachment as an organizational construct. Child

development, 1184-1199.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Als ze contact vermijden dan is dit door negatieve (pest)ervaringen (dus bij een reële angst voor afwijzing), weinig behoefte aan contact of niet weten hoe contact te

Dat is een van de redenen waarom ondernemers er voor kiezen een non-profit organisatie op te richten in plaats van een for- profit organisatie waar ze winst

Uit de resultaten blijkt dat bedrijven met meer dan 25 procent vrouwen in de top iets meer woorden met betrekking tot risicomanagement in het jaarverslag gebruiken, het audit

De vrouwenbeweging zelf kreeg in Radioweekblad en Hoor Haar in alle jaren veel aandacht en in de loop van de jaren zelfs steeds meer: in 1985 maar liefst twee keer zoveel als in

Hoewel de federale minister van Arbeid bevoegd is voor de paritaire comités, had ik de Vlaamse minis- ter bevoegd voor Welzijn hierbij willen vragen in welke mate hij of zijn

We first describe the different fragmentation behav- iors that are observed for an increasing impact velocity and then focus on the high velocity regime for which both the number

One of the main challenges of this design was to transfer data from the CMOS image sensor to the NAND ash memory device, while simultaneously downloading images from the NAND

During embryonic development, Fstl1 mRNA is detected in different organs, but the highest expression is found in the lung, predominantly in mesenchymal cells, including vascular