• No results found

Psychopathie en persoonlijkheidstesten : is de VTCI in staat om psychopathie te meten?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Psychopathie en persoonlijkheidstesten : is de VTCI in staat om psychopathie te meten?"

Copied!
67
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Psychopathie en Persoonlijkheidstesten:

Is de VTCI in staat om psychopathie te meten?

Dennis Huijzer

Studentnummer: 10001670

Supervisor: Dhr. B.J. Verschuere & Dhr. Dr. A.A.P. van Emmerik Universiteit van Amsterdam

(2)
(3)

Abstract

In dit onderzoek is onderzocht of de Verkorte Temperament en Karakter Vragenlijst (VTCI) in staat is om psychopathie te meten. Dit werd gedaan door een VTCI-Psychopathie (VTCI-P) vragenlijst samen te stellen met items afkomstig van de VTCI. De steekproef bestond uit 84 mannen tussen de 18 en 45 jaar. Deelnemers vulden in totaal zeven

vragenlijsten in, waaronder de VTCI, twee psychopathie vragenlijsten en vragenlijsten over agressie, empathie, impulsiviteit en delinquentgedrag. De VTCI-P vertoonde een sterke correlatie met een van de vragenlijsten voor psychopathie. Ook bleken agressie, empathie, impulsiviteit en delinquentgedrag samen te hangen met de scores op de VTCI-P. Bovendien hielden de resultaten stand binnen een andere steekproef. Uit het onderzoek kan

(4)

1

Inhoudsopgave

1. Inleiding

p.3

1.1. Introductie p.3 1.2. Modellen p.5 1.3. Meten p.5 1.4. Voorgaand onderzoek p.6 1.5. Huidige onderzoek p.8 1.6. Verwachtingen p.10

2. Methode

p.12

2.1. Deelnemers p.12 2.2. Materialen p.12 2.3. Procedure p.17

3. Resultaten

p.17

3.1. Onderzoeksresultaten p.17 3.2. Creëren VTCI-P p.19 3.3. Convergente validiteit p.21 3.4. Criterium validiteit p.23

(5)

2 3.5. Discriminante validiteit p.27 3.6. Exploratief p.29 3.7. Crossvalidatie p.32

4. Discussie

p.40

4.1. Convergente validiteit p.40 4.2. Criterium validiteit p.40 4.3. Cross-validatie p.43 4.4. Voorgaand onderzoek p.44

4.5. Beperkingen huidig onderzoek p.45

4.6. Vervolg onderzoek p.46

4.7. Implicaties p.47

Appendix

Appendix A. Correlatie items VTCI en SRP-III

p.48

Appendix B. Uitgeschreven items VTCI-P

p.53

Appendix C. Syntax

p.56

(6)

3

1. Inleiding

1.1. Introductie

Er is momenteel geen standaard definitie van psychopathie. Bovendien is

psychopathie zowel in de DSM-IV, als in de ICD-10, geen officiële diagnose. Psychopathie wordt onder andere gekenmerkt door een verminderd vermogen tot schuld en empathie, emotionele vlakheid, manipulatief en antisociaal gedrag, impulsiviteit en narcisme. Uit onderzoek is gebleken dat psychopathie een voorspeller is van recidivisme (Hemphill, Hare & Wong, 1998), middelengebruik (Smith & Newman 1990) aantal aanklachten tegen

gevangenen (Kosson, Smith & Newman, 1990), verminderd therapeutisch succes (Lee, 1999) en geweldpleging (Raine & Sanmartín, 2001). Het meten van psychopathie is hierom van groot belang. Binnen de forensische psychologie en het strafrecht, wordt vaak gebruik gemaakt van psychologische testen, waaronder persoonlijkheidstesten. De mogelijkheid om met deze persoonlijkheidstesten te screenen voor psychopathie, zou kunnen bijdragen aan het voorkomen van bijvoorbeeld recidivisme en agressie. Ook zou het binnen een TBS kliniek, gesloten psychiatrische afdeling, of het arbeidsselectieproces voor een positie met veel verantwoordelijkheid, van belang kunnen zijn om te screenen op psychopathie. Echter, het is erg tijdsintensief en onpraktisch om in deze settingen of situaties een vragenlijst of interview af te nemen om psychopathie te meten. Het afnemen van een

persoonlijkheidsvragenlijst binnen psychologische assesment komt echter vaak voor. Zo maakt Nederlandse defensie bijvoorbeeld gebruik van de Verkorte Temperament en Karakter Vragenlijst (VTCI , Duijsens & Spinhoven, 2001) bij het aannemen van nieuwe werknemers. Wanneer de VTCI ook kan screenen voor psychopathie, scheelt dit enorm veel tijd. Bovendien is het afnemen van een persoonlijkheidsvragenlijst, met de intentie om ook

(7)

4

een uitspraak te doen over psychopathie, minder transparant dan het afnemen van een psychopathievragenlijst. Op deze manier verkleind men de kans dat de onderzochte persoon de intentie van het onderzoek doorheeft en de uitkomst probeert te manipuleren.

De overeenkomsten tussen de antisociale persoonlijkheidsstoornis en psychopathie zijn groot. Er zijn echter subtiele verschillen gevonden tussen de twee. Volgens Cleckley (1982), is een belangrijke oorzaak van psychopathie een gebrek in het aan kunnen leren van angst en een gebrek aan invloed van angst op gedrag. Ook stelt Cleckley dat mensen met psychopathie minder of geen angst vertonen in vergelijking met mensen zonder

psychopathie. Hierdoor zou bijvoorbeeld straf geen invloed uitoefenen op het gedrag van iemand met psychopathie. Ook zou angst minder of geen invloed hebben op de keuzes van mensen met psychopathie. Uit onderzoek is naar voren gekomen dat mensen met

psychopathie, hun gedrag inderdaad minder laten beïnvloeden door angst dan mensen zonder psychopathie. Ook werd aangetoond dat mensen met psychopathie minder leerden van aversieve stimuli, dan mensen zonder psychopathie (Lykken, 1957, aangehaald in Patrick, 2006). Uit neurologisch onderzoek is gebleken dat de amygdala van mensen met psychopathie minder volume hebben en minder activatie vertonen in reactie op negatief geassocieerde woorden, zoals “haat” (Blair, 2003). Uit fysiologisch onderzoek bleek dat mensen met psychopathie minder schrikreacties vertoonde, dan mensen met psychopathie en mensen met de diagnose antisociale persoonlijkheidsstoornis. Er bleek echter geen verschil te zijn tussen de schrikreactie van mensen met psychopathie en mensen met enkel

emotional detachement (Patrick, 1994). Dit ondersteunt zowel de theorie van Cleckley over

het gebrek aan angst, als het veronderstelde verschil tussen antisociale persoonlijkheidsstoornis en psychopathie.

(8)

5 1.2. Modellen

In de literatuur zijn veel modellen om het construct psychopathie te beschrijven. Een van deze modellen is het twee factor model van Harpur, Hakstian en Hare (1988). De eerste factor is een affectieve en interpersoonlijke factor bestaande uit egocentriciteit,

gewetenloosheid, een afgevlakt affect, een gebrek aan empathie en manipulatief gedrag. De tweede factor is een gedragsmatige factor, bestaande uit chronisch instabiel en antisociaal gedrag en impulsiviteit. Ondanks dat het model veel is gebruikt, heeft het veel kritiek gekregen. Uit onderzoek is gebleken dat een van de twee factoren beter opgesplitst kan worden, zodat er drie factoren ontstaan (Cooke & Michie, 2001). De drie voorgestelde factoren zijn (1) een arrogante en bedrieglijke interpersoonlijke stijl, (2) een afgevlakt affect en (3) impulsief en onverantwoordelijk gedrag. Uit onderzoek naar de Self-Report

Psychopathy Scale III (SRP-III, Williams, Paulhus & Hare, 2007), een zelfrapportagevragenlijst

voor psychopathie, kwamen vier factoren naar voren, namelijk interpersoonlijk gedrag, affect, impulsiviteit en antisociaal gedrag (Williams, Nathanson & Paulhus, 2003). In het huidige onderzoek wordt gebruik gemaakt van dit vier factoren model, gezien de SRP-III tijdens het huidige onderzoek gebruikt wordt als meetinstrument voor psychopathie.

1.3. Meten

Het meest gangbare instrument voor het meten van psychopathie, is momenteel de

Psychopathy Checklist-Revised (PCL-R, Hare, 1999). Dit is een 20-item lang,

semigestructureerd interview. Bij het stellen van de conclusie over het al dan niet aanwezig zijn van psychopathie, wordt gebruik gemaakt van extra informatie, zoals hoe vaak en op wat voor manier de persoon in kwestie de wet heeft overtreden. De PCL-R is gebaseerd op het twee factoren model (Harpur et al., 1988), maar is uiteindelijk overgestapt op het vier

(9)

6

factoren model (Williams et al., 2003). De PCL-R is een veelvoudig gevalideerd instrument (zie o.a. John Shine & Julie Hobson, 1997, Hare, Clarke, Grann & Thornton, 2000, Salekin, Rogers, & Sewell, 1996). De PCL-R is echter erg gebruiksintensief en de gebruiker heeft lang niet altijd toegang tot de extra informatie zoals overtredingen.

Naast de PCL-R, is er ook een aantal zelfrapportagevragenlijsten voor het meten van psychopathie. Een van deze vragenlijsten is de SRP-III (Williams et al., 2007, voor een gedetailleerde beschrijving van de vragenlijst, zie methode). De SRP-III is gebaseerd op het vier factoren model (Williams et al., 2003). Een andere zelfrapportagevragenlijst voor het meten van psychopathie is de Levenson’s Self-Report Psychopathy Scale (LSRP, Levenson, Kiehl, & Fitzpatrick, 1995, voor een gedetailleerde beschrijving van de vragenlijst, zie methode). Deze vragenlijst is gebaseerd op het twee factoren model (Harpur et al., 1988). Beide vragenlijsten zijn gevalideerd, zowel binnen een gevangenen populatie, als binnen de “normale” populatie (voor een overzicht van validatie onderzoeken zie Lilienfeld, Fowler & Patrick, 2006). Er is echter nog geen eenduidige conclusie over de validiteit van

zelfrapportage instrumenten voor psychopathie. De twee belangrijkste argumenten daarbij zijn dat (1) psychopaten vaak goede leugenaars zijn en er wellicht gebaat bij zijn om zich anders (beter of slechter) voor te doen dan de werkelijkheid, en (2) dat psychopaten wellicht weinig inzicht hebben in de ernst van hun problematiek. De kenmerken van psychopathie worden namelijk door psychopaten ervaren als egosyntoon (Lilienfeld et al., 2006).

1.4. Voorgaand onderzoek

De eerder genoemde modellen gaan er van uit dat psychopathie een samenstelling is van algemene persoonlijkheidskenmerken en eigenschappen. Als dit inderdaad het geval is, dan is psychopathie een construct waar iedereen in meer of mindere mate op scoort

(10)

7

(Patrick, 2005). Zoals bekend is, worden algemene persoonlijkheidskenmerken en eigenschappen gemeten aan de hand van persoonlijkheidsvragenlijsten. In lijn met deze manier van redeneren, zou het dus mogelijk moeten zijn om psychopathie te meten aan de hand van persoonlijkheidsvragenlijsten. Miller, Lyman, Widiger en Leukefeld (2001)

onderzochten in een steekproef van 481 personen, in welke mate een aantal items uit de

NEO-PI, psychopathie beschrijven. Dit werd gedaan door 21 psychopathie-experts een aantal

items te laten selecteren uit de NEO-PI, om zo een profiel te schetsen van een prototype van de psychopaat. Vervolgens werd aan alle deelnemers gevraagd om onder andere de LSRP (Levenson et al., 1995) en de NEO-PI in te vullen en werd onderzocht wat de correlatie was tussen het samengestelde prototype en de LSRP. Er bleek een sterke correlatie te zijn tussen het samengestelde prototype, en de interpersoonlijke en affectieve factor van de LSRP. De correlatie tussen het prototype en de impulsieve en antisociale factor bleek klein. Uit dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat de NEO-PI in staat is om in ieder geval een deel van het construct psychopathie te meten. Deze bevindingen zijn gerepliceerd met een steekproef van psychologie studenten (Miller & Lynam, 2003). In dit onderzoek kwam ook naar voren dat de NEO-PI psychopathiescore correleerde met middelenmisbruik, delinquent gedrag en reactieve en proactieve agressie. Uit onderzoek naar de MPQ, bleek dat ook deze persoonlijkheidsvragenlijst in staat was om psychopathie te meten (Gaughan, Miller, Pryor & Lynam, 2009). Dit werd gedaan door te onderzoeken hoeveel variantie op de scores van onder andere de SRP-III en de LSRP, samengevoegd doormiddel van principale componenten analyse, verklaard werd door de subschalen van de MPQ en de NEO-PI. Beide

persoonlijkheidsvragenlijsten verklaarde een substantieel deel van de psychopathiescores. In dit onderzoek werd ook gebruik gemaakt van een studenten steekproef. Uit een

(11)

8

een deel van het construct psychopathie te meten (Koolbergen, 2014). Uit dit onderzoek bleek dat het affectieve deel van psychopathie te meten was. De interpersoonlijke,

antisociale en impulsieve aspecten van psychopathie bleken niet goed te meten te zijn met de VTCI. Er zijn echter een aantal kanttekeningen te plaatsen bij de uitvoering van het onderzoek. Hier wordt later op in gegaan.

1.5. Huidige onderzoek

In het huidige onderzoek wordt ook onderzocht of de VTCI in staat is om het construct psychopathie te meten. Echter, in het huidige onderzoek wordt gebruik gemaakt van een steekproef van mannen van 18 tot 45 jaar. De mogelijkheid bestaat namelijk dat de steekproef van Koolbergen (2014) invloed had op de resultaten, gezien psychologie

studenten voor een groot deel bestaan uit vrouwen. Het is namelijk bekend dat psychopathie trekken vaker voorkomen bij mannen dan bij vrouwen (Cale & Lilienfeld, 2002). Vanuit dit perspectief, is het dus mogelijk dat de aspecten van psychopathie beter te meten zijn binnen een steekproef van mannen. Uit onderzoek blijkt dat het antisociale en impulsieve aspect afneemt met toenemen van leeftijd (Harpur, Hare, 1994). Om deze reden is gekozen voor de leeftijdsgrens van 45.

Zoals het onderzoek van Koolbergen (2014) liet zien, is de VTCI wel in staat om, bij psychologie studenten het affectieve onderdeel van psychopathie te meten. Bovendien bleek uit het onderzoek, dat het affectieve deel samenhing met een verminderd empatisch vermogen. Het affectieve aspect, waaronder een verminderd empatisch vermogen, blijkt volgens de literatuur een cruciaal onderdeel te zijn van psychopathie (Blackburn, 1975, Skeem, Johansson, Andershed, Kerr & Louden, 2007, Dadds et al.,2009). Het problematische affectieve aspect, in de literatuur vaak callous-unemotional traits (CU) genoemd,

(12)

9

onderscheid een belangrijke groep binnen psychopathie. Een hoge mate van CU wordt onder anderen in verband gebracht met ernstigere geweldsdelicten, het eerder ontstaan van probleemgedrag en minder groot succes met therapie (Barry, Frick, DeShazo, McCoy, Ellis & Loney, 2000). Dat de VTCI in staat blijkt te zijn om het affectieve aspect van psychopathie te meten, is een dus belangrijk gegeven.

In het huidige onderzoek wordt onderzocht of de VTCI in staat is om psychopathie en het bijkomende gedrag te meten. Aan de deelnemers van het onderzoek wordt gevraagd om een aantal vragenlijsten in te vullen, waaronder een persoonlijkheidsvragenlijst, twee

psychopathie vragenlijsten en vier vragenlijsten over gedrag en kenmerken waarvan bekend is dat ze samenhangen met psychopathie. De vragenlijsten hebben betrekking op empathie, impulsiviteit, delinquent gedrag en interpersoonlijke agressie. Vervolgens wordt er aan de hand van (uitsluitend) VTCI items, een psychopathie vragenlijst samengesteld (De VTCI-Psychopathie, VTCI-P). De subschalen van de VTCI-P zijn samengesteld aan de hand van de subschalen van de SRP-III (Williams, Paulhus & Hare, 2007, voor een uitgebreide uitleg over het samenstellen van de VTCI-P, zie de resultaten sectie). Vervolgens wordt de validiteit van de VTCI-P en de subschalen onderzocht, door te kijken naar de samenhang met de

psychopathie vragenlijsten en de overige vragenlijsten.

Exploratief wordt onderzocht wat het effect is op de samenhang tussen de factoren en de gedragsmaten, als de vier factoren worden samengevoegd tot het twee factoren model van Harpur et al. (1988). Op deze manier kan er onderzocht worden of er een interactie effect bestaat tussen interpersoonlijk manipulatief gedrag en een vervlakt affect, en of er wellicht een interactie effect bestaat tussen impulsiviteit en antisociaal gedrag. De mogelijkheid bestaat, dat de interactie tussen de factoren zorgt voor een versterking van het

(13)

10

effect op een bepaald gedrag. Zo is het mogelijk dat bijvoorbeeld de combinatie van impulsief en antisociaal gedrag er voor kan zorgen dat iemand meer delinquent gedrag vertoond.

1.6. Verwachtingen

De verwachtingen zijn geformuleerd aan de hand van het voorgaande onderzoek van Koolbergen (2014) in combinatie met het feit dat in het huidige onderzoek gebruik wordt gemaakt van een andere steekproef. Een algemeen geaccepteerde richtlijn voor een acceptabele Cronbach’s alpha is .7 (Nunnally, Bernstein & Berge, 1967). Uit het onderzoek van Koolbergen (2014), bleek dat de subschaal antisociaal gedrag bestond uit 4 items. De mogelijkheid bestaat dat de subschaal antisociaal gedrag, ook in dit onderzoek relatief weinig item zal bevatten. Hierdoor is de verwachting dat de interne consistentie, in

verhouding tot de overige subschalen, minder sterk is. Omdat het huidige onderzoek gebruik maakt van een andere steekproef, wordt verwacht dat de rest van de subschalen wel over voldoende interne consistentie bevat. De verwachtingen met betrekking tot de interne consistentie van de schalen, zijn daarom:

De interne consistentie van de VTCI-P is voldoende, α ≥ .70.

De interne consistentie van de VTCI-P subschalen voor affect, interpersoonlijk manipulatief gedrag, impulsiviteit is voldoende, α ≥ .70.

• De interne consistentie van de subschaal voor antisociaal gedrag is onvoldoende, α < .70.

De convergente validiteit wordt onderzocht door de samenhang te onderzoeken tussen de VTCI-P en een andere maat voor psychopathie, namelijk de LSRP (Levenson et al.,

(14)

11

1995). Een algemeen geaccepteerde richtlijn voor het interpreteren van correlatie

coëfficiënten is, zwak = .1, matig sterk = .3 en sterk = .5 (Hemphill, 2003). De verwachting met betrekking tot de convergente validiteit is:

De VTCI-P hangt sterk samen met de LSRP, r ≥ .50, p < .05.

De criterium validiteit wordt onderzocht door de samenhang te onderzoeken tussen vier vragenlijsten voor gedrag en kenmerken waarvan bekend is dat ze samenhangen met psychopathie, namelijk empathie, interpersoonlijke agressie, impulsiviteit en antisociaal gedrag, gemeten met respectievelijk de Interpersonal Reactivity Index (IRI, Davis, 1983),

Reactive Proactive Aggression Questionnaire (RPQ, Raine, Dodge, Loeber, Kopp, Lynam et al.,

2006), Barratt Impulsiveness Scale-11 (BIS, Patton, Stanford & Barratt, 1995) en de

International Self-report Delinquency Instrument (ISRD). De verwachting met betrekking tot

de criterium validiteit zijn:

De VTCI-P subschalen voor affect, interpersoonlijk manipulatief gedrag en

impulsiviteit vertonen een sterke samenhang met respectievelijk de IRI, RPQ en BIS, van r ≥ .50, p < .05.

Er wordt verwacht dat de subschaal voor affect samenhangt met de IRI, omdat de IRI een subschaal bevat die empathie meet. Er wordt verwacht dat de subschaal voor

interpersoonlijk manipulatief gedrag samenhangt met de RPQ, omdat de RPQ ook

instrumentele agressie meet. Instrumentele agressie is agressie gebruiken als middel om een doel te bereiken.

De VTCI-P subschaal voor antisociaal gedrag vertoont geen significante samenhang met de ISRD, p > .05.

(15)

12

De verwachting van afwezigheid van een significante samenhang tussen de subschaal voor antisociaal gedrag en de ISRD, komt voort uit het onderzoek van Koolbergen (2014). Uit het onderzoek bleek dat de subschaal enkel uit vier items bestond.

2. Methode

2.1. Deelnemers

Met behulp van het programma Gpower, is een poweranalyse gedaan. De analyse kwam uit op een minimale steekproef van n = 82. In totaal deden 84 mannen mee aan het onderzoek. Onder de deelnemers werden vijf cadeaubonnen van tien euro van

www.bol.com verloot. Zoals eerder vermeld, werden alleen mannen onderzocht. Verder bestonden de exclusiecriteria uit en leeftijd beneden de 18 en boven de 45 jaar en een slechte of geen beheersing van de Nederlandse taal.

2.2. Materialen

De VTCI (Duijsens et al., 2001) is een zelfrapportagevragenlijst om karakter en

temperament te meten. De vragenlijst bestaat uit 105 items, te beantwoorden met “juist” of “onjuist”. De 105 items zijn onderverdeeld in vier temperamenttypen, namelijk

Prikkelzoekend (PZ), Leedvermijdend (LV), Sociaal gericht (SG), en Volharding (VH), en drie karakterschalen, namelijk Zelfsturend (ZS), Cooperatief (CO) en Zelftranscendent (ZT). Een hoge score op PZ wijst op ontdekkingsdrang, impulsiviteit, extravagantie en wanordelijkheid. Een hoge score op LV wijst op dwangmatig piekeren, onzekerheidsangst, verlegenheid en kwetsbaarheid. Een hoge score op SG wijst op een hoge mate van intimiteit, afhankelijkheid,

(16)

13

zelfsturing, verantwoordelijkheid en een positief zelfbeeld. Een hoge score op CO wijst op tolerantie, empatisch vermogen, behulpzaamheid en vergevingsgezindheid. Een hoge score op ZT wijst op natuurgerichtheid en magisch denken. Een hoge score op VH wijst op

ijverigheid, prestatiedrang en goed kunnen omgaan met tegenslag. Een hoge score op ZS wijst op volwassenheid, doelgerichtheid en betrouwbaarheid. Het invullen van de vragenlijst duurt ongeveer 20 minuten. Een voorbeeld item van de vragenlijst is: “Ik ben veel meer gereserveerd en beheerst dan de meeste mensen’. De interne consistentie varieert van een α = .64 voor VH, tot α = .87 voor LV, binnen een steekproef van de algemene bevolking (Duijsens, Spinhoven, Goekoop, Spermon & Eurelings-Bontekoe, 2000). Uit het huidige onderzoek, kwamen soort gelijke getallen naar voren, namelijk VTCI totaal α = .81, PZ α = .71, LV α = .83, SG α = .72, VH α = .77, ZS α = .77, CO α = .78 en ZT α = .86. Deze getallen gelden voor een steekproef van mannen. De COTAN (2003) beoordeelt de betrouwbaarheid en begripsvaliditeit met voldoende. De begripsvaliditeit wordt met onvoldoende

beoordeeld, vanwege het ontbreken van onderzoek. Verder wordt de handleiding, testconstruct en het testmateriaal met een voldoende beoordeeld. Voor de Nederlandse vertaling van de VTCI zie Duijsens & Spinhoven (2001).

De SRP-III (Williams, Paulhus & Hare, 2007) is een zelfrapportage vragenlijst om psychopathie te meten. De vragenlijst bestaat uit 64 items, te beantwoorden op een vijf-punts Likertschaal, waarbij 1 staat voor “helemaal mee eens” en 5 staat voor “helemaal mee oneens”. De items zijn verdeeld over vier subschalen, namelijk Interpersonal manipulation (IM), Callous affect (CA), Erratic lifestyle (EL) en Antisocial behavior (ASB). Een hoge score op IM wijst op manipulatief gedrag en een opgeblazen gevoel van eigen waarde. Een hoge score op CA wijst op weinig empatisch vermogen en een vlak affect. Een hoge score op EL wijst op impulsiviteit, Thrill-seeking en weinig plannen. Een hoge score op AB wijst op het overtreden

(17)

14

van regels en gedragsproblemen. De minimum score is 64 en de maximum score is 320. Een voorbeeld item is: “Ik ben een impulsief persoon”. Uit onderzoek van Williams, Paulhus, en Hare (2007) kwam binnen een steekproef van studenten, naar voren dat de interne

consistentie van de subschalen zich tussen de α = .67, en α = .91 bevond , en de totaalscore van de vragenlijst was α = .88. Uit het huidige onderzoek kwamen de volgende getallen naar voren SRP totaal α = .9, CA α = .87, IPM α = .68, ELS α = .79 en ASB α = .75. Deze getallen gelden voor een steekproef van mannen.

De LSRP (Levenson, Kiehl, & Fitzpatrick, 1995) is een zelfrapportage vragenlijst om psychopathie te meten. De vragenlijst bestaat uit 26 items, te beantwoorden op een vier-punts Likerschaal, waarbij 1 staat voor “sterk mee oneens” en 4 voor “sterk mee eens”. De items zijn verdeeld over twee factoren, namelijk primaire en secundaire psychopathie. Factor 1 komt overeen met het interpersoonlijke en affectieve deel van de SRP-III, en factor 2 komt overeen met het impulsieve en antisociale deel van de SRP-III. De minimumscore is 26 en de maximumscore is 104. Een voorbeeld item is: “Ik geniet ervan om andermans gevoelens te manipuleren”. Uit onderzoek naar de validiteit van het instrument binnen een steekproef van de algemene bevolking, kwam naar voren dat de interne consistentie van factor 1 α = .79 en factor 2 α = .69. De totaalscore van de LSRP was α = .81 (Uzieblo,

Verschuere, Van den Bussche, & Crombez, 2010). Uit het huidige onderzoek kwamen soort gelijke getallen naar voren, namelijk LSRP totaal α = .83, factor I α = .855 en factor II α = .66. Deze getallen gelden voor een steekproef van mannen. Voor de Nederlandstalige versie van de LSRP zie Uzieblo, Verschuere, en Crombez (2006).

De IRI (Davis, 1983) is een self-report vragenlijst om empathie te meten. De

(18)

15

voor “Past helemaal niet bij mij” en 4 voor “Past helemaal bij mij”. De items zijn verdeeld over vier subschalen namelijk, Perspective taking (PT), Empathic concern (EC), Personal

distress (PD) en Fantasy (F). Alle schalen bestaan uit zeven items met een minimumscore

van 0, en een maximumscore van 28. Een hoge score op PT wijst op een groot vermogen om het psychologisch standpunt van een ander te kunnen adopteren. Een hoge score op EC wijst op sterke gevoelens van empathie en sympathie. Een hoge score op PD wijst op veel

gevoelens van angst en ongemak in interpersoonlijke setting. Een hoge score op F wijst op het veel meeleven met karakters uit boeken en films. Een voorbeeld item is: “In

noodsituaties voel ik me ongerust en ongemakkelijk.”. De interne consistentie van de subschalen binnen een steekproef van de algemene bevolking, blijkt α = .73 voor PT, α = .83 voor F, α = .73 voor EC en α = .77 voor PD (De Corte, Buysse, Verhofstadt, Roeyers, Ponnet & Davis, 2007). Uit het huidige onderzoek kwamen soort gelijke getallen naar voren, namelijk α = .83 voor IRI totaal, α = .74 voor PT, α = .81 voor EC, α = .7 voor PD en α = .82 voor F. Deze getallen gelden voor een steekproef van mannen. Voor de Nederlandstalige versie zie appendix A van De Corte, Buysse, Verhofstadt, Roeyers, Ponnet en Davis (2007).

De RPQ ( Raine, Dodge, Loeber, Kopp, Lynam et al., 2006) is een

zelfrapportagevragenlijst om reactieve en proactieve agressie te meten. De vragenlijst bestaat uit 23 items, te beantwoorden op een drie-punts Likertschaal, waar 0 staat voor “nooit” en 2 voor “altijd”. Een hoge score op reactieve agressie wijst op een hoge mate van agressie als reactie op een bedreiging of frustratie. Een hoge score op proactieve agressie wijst op het bewust gebruiken van agressie om een doel te bereiken. Een voorbeeld item is: “Hoe vaak heb je anderen gepijnigd om indruk op anderen mensen te maken?”. De interne consistentie binnen een steekproef van wetovertreders en niet-wetovertreders, is α = . 83 voor reactieve agressie en , α = .87 voor proactieve agressie. De totaalscore is , α = .91 (Cima,

(19)

16

Raine, Meesters & Popma, 2013). Uit het huidige onderzoek, bleek de interne consistentie voor de RPQ totaal α = .84, voor reactieve agressie α = .82, en voor proactieve agressie α = .74. Deze getallen gelden voor een steekproef van mannen. Voor de Nederlandse versie van de RPQ zie Cima, Raine, Meesters en Popma (2013).

De BIS (Patton, Stanford & Barratt, 1995) is een self-report vragenlijst om impulsiviteit te meten. De vragenlijst bestaat uit 30 item, te beantwoorden op een vier-punts Likertschaal, waarbij 1 staat voor “zelden of nooit” en 4 voor “bijna altijd of altijd”. De items zijn onderverdeeld in drie subschalen, namelijk impulsieve aandacht, impulsieve motoriek en impulsief plannen. Een hoge score op impulsieve aandacht wijst op slecht de aandacht kunnen behouden. Een hoge score op impulsieve motoriek wijst op slecht stil kunnen zitten en weinig nadenken over beslissingen. Een hoge score op impulsief plannen wijst op verminderde zelf beheersing en het niet plannen van activiteiten. Een voorbeeld item is: “Mijn gedachten gaan heel snel.”. De interne consistentie van de subschalen binnen een steekproef van de algemene bevolking, is α = .74 voor impulsieve aandacht, α = .59 voor impulsieve motoriek en α = .72 voor impulsief plannen. De totaalscore was α = .83 (Stanford, Mathias, Dougherty, Lake, Anderson & Patton, 2009). Uit het huidige onderzoek, bleek de interne consistentie α = .85 voor BIS totaal, α = .73 voor impulsieve aandacht, α = .5 voor impulsieve motoriek en α = .73 voor impulsief plannen. Deze getallen gelden voor een steekproef van mannen.

De IRSD is een self-report vragenlijst om delinquent gedrag te meten. De vragenlijst bestaat uit twaalf vragen, te beantwoorden met “ja” of “nee”. Een voorbeeld item is: “3. Heb je ooit in een gebouw ingebroken met het doel iets te stelen?”. Uit het onderzoek van

(20)

17

betrouwbaarheid, binnen een steekproef van studenten. Uit het huidige onderzoek komt naar voren dat de interne consistentie α = .68 is. Dit geld voor een steekproef van mannen.

2.3. Procedure

De deelnemers zijn geworven op het trein station Amsterdam Amstel en Amsterdam Zuid. Aan de mensen werd gevraagd of ze mee wilden doen aan een onderzoek naar

persoonlijkheid. Als iemand bereid was om mee te doen, dan kreeg hij een mail toegestuurd met een anonieme link naar de vragenlijsten. De deelnemers kregen eerst een informatie brochure te lezen en moesten vervolgens aangeven op een toestemmingsverklaring of ze wel of niet verder wilden gaan met het onderzoek. De deelnemers moesten voor het verder gaan, ook een informed consent formulier invullen. Vervolgens vulden ze achtereenvolgens de VTCI, SRP-III, LSRP, BIS, IRI, ISRD en de RPQ in. De vragenlijsten waren online gezet met behulp van de website www.qualtrics.com.

3. Resultaten

3.1. Onderzoeksresultaten

Op basis van het aantal verstuurde e-mails naar potentiele deelnemers en het aantal ingevulde vragenlijsten, kan een berekening worden gemaakt van de response rate. In totaal zijn er 192 e-mails verstuurd. 158 (82.3%) mensen hiervan hebben de vragenlijst online geopend. Hiervan hebben in totaal 84 (43.8%) deelnemers de vragenlijst afgemaakt. Uit onderzoek is gebleken dat de gemiddelde response rate bij soortgelijke academische onderzoeken 55.6% (SD = 19.7) is. De huidige response rate wijkt niet opvallend af (Baruch,

(21)

18

1999). Geen van de deelnemers die de vragenlijsten hebben afgerond, heeft “nee” geantwoord op de vraag of alles naar waarheid was ingevuld. Alle 84 deelnemers zijn dus mee genomen in de analyses. Er werd gepoogd om binnen de steekproef een diversiteit in opleidingsniveau te waarborgen. Echter, uit de analyses blijkt dit niet gelukt te zijn. Van de 84 deelnemers is voor 3 mensen (3.6%) de middelbare school, voor 5 mensen (6%) het MBO, voor 38 mensen (45.2%) het HBO en voor 38 mensen (45.2%) het WO de hoogst afgeronde, of huidige opleiding. Hieruit blijkt dat de steekproef voornamelijk bestaat uit hoger

opgeleiden. De gemiddelde leeftijd van de deelnemers was 27.6 (SD = 8.97). Zie Tabel 1 voor de gemiddelde scores op de vragenlijsten.

Tabel 1

Minimumscore, maximumscore, gemiddelde en standaard deviatie op de vragenlijsten

Minimum score Maximum score Gemiddelde (SD)

VTCI-P-IPM 8 16 10.0 (2.1) VTCI-P-CA 15 29 20.3 (3.1) VCTI-P-ELS 8 16 11.4 (2.1) VCTI-P-ABS 9 18 10.8 (1.9) VCTI-P Totaal 40 72 52.5 (5.9) SRP IPM 23 70 41.7 (1.0) SRP CA 26 64 40.1 (7.2) SRP ELS 23 63 45.2 (8.9) SRP ASB 16 43 24.2 (7.5) SRP Totaal 96 226 151.2 (25.7)

(22)

19 LSRP I 14 46 27.5 (6.4) LSRP II 12 31 18.6 (3.9) LSRP Totaal 31 67 46.1 (8.3) RPQ Reactief 11 29 17.6 (3.7) RPQ Proactief 12 23 13.4 (2.1) RPQ Totaal 23 49 31.0 (5.1) IRI PT 18 33 24.6 (3.8) IRI EC 9 32 22.9 (4.2) IRI PD 9 26 17.0 (3.6) IRI F 10 34 21.5 (4.9) IRI Totaal 61 118 85.8 (11.1) BIS Aandacht 10 27 17.0 (3.6) BIS Motor 15 29 21.6 (3.2) BIS Plannen 14 37 23.3 (4.6) BIS Totaal 43 89 61.9 (9.9) ISRD 12 20 13.4 (1.7)

Noot. N = 84, SD = Standaard Deviatie.

3.2. Creëren VTCI-P

Om de subschalen van de VTCI-P samen te stellen is gekeken naar de correlatie tussen de afzonderlijke VTCI items en de vier SRP-III subschalen. Dit is gedaan door middel van een tweezijdige Pearson correlation toets. Bij het construeren van de VTCI-P subschalen werd bekeken met welke SRP-III subschaal elk VTCI item het hoogst correleerde. Vervolgens

(23)

20

werden de items toebedeeld aan de corresponderende schaal. Enkel de items met een significante (p ≤ .05) correlatie van r ≥ .2 werden aan een VTCI-P subschaal toebedeeld.

Doormiddel van deze procedure kwamen de subschalen van de VTCI-P uit op het volgende aantal items:

VTCI-P Interpersonal Manipulation (IPM): 11 items (α = .653) VTCI-P Callous Affect (CA): 17 items (α = .590)

VTCI-P Erratic Lifestyle (ELS): 13 items (α = .490) VTCI-P Antisocial Behaviour (ASB): 14 items (α = .238)

Om de interne betrouwbaarheid van de subschalen te verhogen, werden vervolgens items verwijderd op basis van (a) een stijging van Cronbach’s Alpha bij het verwijderen van het desbetreffende item, (b) indruksvaliditeit en (c) op basis van inhoudsvaliditeit.

Indruksvaliditeit houd in dat men op basis van eigen indruk beslist of het item wel of niet valide is. Inhoudsvaliditeit is de mate waarin het item onderdeel is van de betekenis van het desbetreffende begrip of de verschillende aspecten ervan. De interne betrouwbaarheid van de nieuwe ingekorte subschalen werd opnieuw berekend. Vervolgens werd opnieuw

gekeken naar de verwijderde items. Een aantal items correleerde met meer dan één subschaal. Als dit het geval was, werd op basis van indruksvaliditeit en inhoudsvaliditeit besloten of het verwijderde item naar de andere subschaal werd overgeplaatst. Tenslotte werd weer op basis van een stijging, of daling van Cronbach’s Alpha, besloten of het item wel of niet werd opgenomen in de andere subschaal.

(24)

21

Doormiddel van deze procedure kwamen de subschalen van de VTCI-P uit op het volgende aantal items (zie appendix B voor uitgeschreven items en appendix C voor de syntax):

VTCI-P Interpersonal Manipulation (IPM): 8 items VTCI-P Callous Affect (CA): 15 items

VTCI-P Erratic Lifestyle (ELS): 8 items VTCI-P Antisocial Behaviour (ASB): 9 items VTCI-P Totaal: 40 items

De interne betrouwbaarheid van de subschalen kwam uit op α = .774 voor de

VTCI-P-IPM, α = .759 voor de VTCI-P-CA, α = .695 voor de VTCI-P-ELS, α = .700 voor de VTCI-P-ASB

en α = .775 voor de VTCI-P. Een algemeen geaccepteerde richtlijn voor een acceptabele

Cronbach’s alpha is .7 (Nunnally, Bernstein & Berge, 1967).

De resultaten zijn bijna allemaal in lijn met de verwachtingen. Verwacht werd dat alle subschalen behalve de VTCI-P-ASB een betrouwbaarheid hadden van α ≥ .70. Uit de

resultaten komt naar voren dat alle subschalen behalve de VTCI-P-ELS een betrouwbaarheid hebben van α ≥ .70. Echter, een verschil in betrouwbaarheid van α = .004 is

verwaarloosbaar. Ook de verwachting dat de VTCI-P een betrouwbaarheid van α ≥ .70 had, is uitgekomen.

3.3. Convergente validiteit LSRP

(25)

22

Om de convergente validiteit van de VTCI-P inclusief de subschalen te onderzoeken werd de samenhang met de LSRP onderzocht. Dit werd gedaan met een tweezijdige Pearson

correlation toets (zie Tabel 2). Een algemeen geaccepteerde richtlijn voor het interpreteren

van correlatie coëfficiënten is, zwak = .1, matig sterk = .3 en sterk = .5 (Hemphill, 2003).

Tabel 2

Correlaties tussen de LSRP en de VTCI-P, inclusief subschalen

VTCI-P-IPM VTCI-P-CA VTCI-P-ELS VTCI-P-ASB VTCI-P LSRP I .610** .441** .189 .253* .599**

LSRP II .204* .171 .519** .566** .534**

LSRP Totaal .566** .420** .389** .460** .712**

Noot. N = 84, * p < .05, **p < .01.

Zie Tabel 2 voor de specifieke toetsingsresultaten. Uit de resultaten bleek dat de

VTCI-P een sterke correlatie vertoonde met de LSRP totaal score. Dit resultaat was in lijn met

de verwachting. Ook bleek dat de VTCI-P sterk samenhing met de LSRP Factor I en de LSRP Factor II. Uit de resultaten kwam ook naar voren dat de VTCI-P-IPM en de VTCI-P-CA een sterke en matig sterke correlatie vertoonde met de LSRP Factor I. Dit was gedeeltelijk in lijn met de verwachting. Verwacht werd dat beide subschalen een correlatie vertoonden van r ≥ .50, p < .05. De VCTI-P-ELS en de VCTI-P-ASB vertoonden een sterke correlatie met de LSRP Factor II. Dit resultaat was in lijn met de verwachtingen.

SRP-III

Hoewel de SRP-III gebruikt is voor het samenstellen van de subschalen, kon ook deze data gebruikt worden voor het valideren van de VTCI-P. Echter, de data met betrekking tot

(26)

23

de LSRP werd zwaarder gewogen, gezien de circulaire aard van de correlaties met de SRP-III. Zie Tabel 3 voor de specifieke toetsingsresultaten. Uit de resultaten kwam naar voren dat de

VTCI-P een sterke correlatie vertoonde met de SRP-III totaalscore. Ook bleek dat de

subschalen van de VTCI-P sterk samenhingen met de gelijknamige subschalen van de SRP-III. De VTCI-P-ASB vertoonde echter een matig sterke (bijna sterke) correlatie met de

gelijknamige SRP-III subschaal.

Tabel 3

Correlaties tussen de SRP-III en de VTCI-P, inclusief subschalen

VTCI-P-IPM VTCI-P-CA VTCI-P-ELS VTCI-P-ASB VTCI-P SRP IPM .584** .380** .294** .319** .617** SRP CA .526** .612** .236* .216* .663** SRP ELS .303** .200 .714** .374** .592** SRP ASB .228* .019 .502** .474* .427** SRP Totaal .546** .394* .574** .452** .755** Noot. N = 84 * p < .05, **p < .01. 3.4. Criterium validiteit

De criterium validiteit werd onderzocht door de samenhang tussen de VTCI-P

subschalen en de vier externe criteria te onderzoeken. Dit werd gedaan met een tweezijdige

Pearson correlation toets Zoals in de methode beschreven staat, werd gebruik gemaakt van

de IRI, RPQ, BIS en de ISRD als externe criteria. In de tekst worden enkel de belangrijkste correlaties besproken. Voor de specifieke resultaten, zie de tabellen.

(27)

24

Tabel 4

Correlaties tussen de RPQ en de VTCI-P, inclusief subschalen

VTCI-P-IPM VTCI-P-CA VTCI-P-ELS VTCI-P-ASB VTCI-P RPQ Reactief .077 -.128 .379** .310** .198*

RPQ Proactief .313** .037 .444** .435** .433**

RPQ Totaal .185 -.079 .461** .406** .324**

Noot. N = 84,* p < .05, **p < .01.

Zie Tabel 4 voor de specifieke toetsingsresultaten. Uit de resultaten kwam naar voren dat de RPQ voornamelijk correleerde met de VTCI-P-ELS en de VTCI-P-ASB. De VTCI-P-ELS vertoonde een matig sterke correlatie met de RPQ Reactief, RPQ proactief en de RPQ totaalscore. Dit was niet in lijn met de verwachtingen, gezien er geen correlatie werd verwacht. Ook de VTCI-P-ASB vertoonde een matig sterke correlatie met de RPQ Reactief,

RPQ proactief en de RPQ totaal score. De VTCI-P-IPM vertoonde enkel een matig sterke

correlatie met de RPQ proactief. Dit was niet in lijn met de verwachting. De verwachting stelde namelijk alleen dat er sterke correlatie zou zijn tussen de VTCI-P-IPM en de RPQ. Er werd echter ook geen subschaal gespecificeerd. Ook dit was niet in lijn met de

verwachtingen, gezien ook hier geen correlatie werd verwacht. De VTCI-P vertoonde een matig sterke correlatie met de RPQ proactief en de RPQ totaalscore en een zwakke correlatie met de RPQ Reactief. Dit resultaat was in lijn met de verwachtingen.

IRI

Tabel 5

(28)

25

VTCI-P-IPM VTCI-P-CA VTCI-P-ELS VTCI-P-ASB VTCI-P IRI PT -.361** -.218* -.122 -.135 -.330** IRI EC -.422** -.341** -.018 -.137 -. 380** IRI PD .051 .101 -.039 .415** .193 IRI F -.064 -.110 .074 .244* .020 IRI Totaal -.298** -.222* -.028 .136 -.188 Noot. N = 84, * p < .05, **p < .01.

Zie Tabel 5 voor de specifieke toetsingsresultaten. Uit de resultaten kwam naar voren dat de VTCI-P-IPM een matig sterke correlatie vertoonde met de IRI PT en de IRI EC. Dit was niet in lijn met de verwachting, gezien hier geen correlatie werd verwacht. De VTCI-P-CA vertoonde een matig sterke correlatie met de IRI PT en de IRI EC. Ook dit was niet in lijn met de verwachting, gezien er een sterke correlatie tussen de VTCI-P-CA en de IRI werd

verwacht. Echter, ook hier werden geen subschalen gespecificeerd. De VTCI-P vertoonde een matig sterke correlatie met de IRI PT en de IRI EC. Dit resultaat was in lijn met de

verwachtingen. Een interessante bevinding was, dat de VTCI-P-ASB een matig sterke correlatie vertoonde met de IRI PD. Ook dit was niet in lijn met de verwachtingen, gezien hier geen correlatie werd verwacht.

BIS

Tabel 6

Correlaties tussen de BIS en de VTCI-P, inclusief subschalen

(29)

26 BIS Aandacht .227* .085 .568** .454** .478** BIS Motor .071 -.021 .559** .409** .349** BIS Plannen .045 -.143 .680** .402** .318** BIS Totaal .127 -.043 .706** .486** .436** Noot. N = 84, * p < .05, **p < .01.

Zie Tabel 6 voor de specifieke toetsingsresultaten. Uit de resultaten kwam naar voren dat de VCTI-P-ELS een sterke correlatie vertoonde met de BIS Aandacht, BIS Motor, BIS Plannen en BIS Totaal. Dit was in lijn met de verwachtingen. De VTCI-P-ASB vertoonde een matig sterke correlatie met de BIS Aandacht, BIS Motor, BIS Plannen en BIS Totaal. Dit was niet in lijn met de verwachtingen, gezien hier geen correlatie werd verwacht. De VTCI-P vertoonde een matig sterke correlatie met de BIS Aandacht, BIS Motor, BIS Plannen en BIS Totaal. Dit resultaat was in lijn met de verwachtingen.

ISRD

Tabel 7

Correlaties tussen de ISRD en de VTCI-P, inclusief subschalen

VTCI-P-IPM VTCI-P-CA VTCI-P-ELS VTCI-P-ASB VTCI-P ISRD .162 .039 .418** .404** .361**

Noot. N = 84, * p < .05, **p < .01.

Zie Tabel 7 voor de specifieke toetsingsresultaten. Uit de resultaten kwam naar voren dat de VCTI-P-ASB een matig sterke correlatie vertoonde met de ISRD. Dit was niet geheel in lijn met de verwachtingen, gezien hier een sterke correlatie van r ≥ .50 werd verwacht. De

(30)

27

de verwachtingen, gezien hier geen correlatie werd verwacht. De VCTI-P vertoonde ook een matig sterke correlatie met de ISRD. Dit resultaat was in lijn met de verwachtingen.

3.5. Discriminante validiteit

De discriminante validiteit werd onderzocht doormiddel van een tweezijdige Steiger’s

Z-test. Deze test kan gebruikt worden om te onderzoeken of het verschil in grootte tussen

twee afhankelijke correlaties significant is. Op basis van discriminante validiteit, verwacht men dat gerelateerde schalen of vragenlijsten, hoger met elkaar correleren dan (relatief) ongerelateerde schalen of vragenlijsten. Dit betekend dat men bijvoorbeeld zou verwachten dat de VTCI-P een hogere correlatie vertoont met de SRP-III, dan met een autisme

vragenlijst. Als algemeen geaccepteerde richtlijn, wordt een waarde van Z = (-)1.96, p < .05 gebruikt voor een sterk verschil bij een sample van N = 84 (Lee & Preacher, 2013).

LSRP

Uit de resultaten kwam naar voren, dat de VTCI-P-IPM en de VTCI-P-CA een sterkere correlatie vertoonde met de LSRP Factor I, dan met de LSRP Factor II, van respectievelijk Z = 3.57, p < .01 en Z = 2.17, p = .03. Ook kwam naar voren, dat de VTCI-P-ELS en de VTCI-P-ASB een sterkere correlatie vertoonden met de LSRP Factor II, dan met de LSRP Factor I, van respectievelijk Z = 2.75, p < .01 en Z = 2.71, p < .01.

SRP-III

Uit de resultaten met betrekking tot de SRP-III, kwam naar voren dat de VTCI-P-IPM sterker correleerde met de SRP-III IPM, dan met de SRP-III ELS (Z = 2.87, p < .01) en de SRP-III

ASB (Z = 3.58, p < .01). Ook bleek dat de VTCI-P-CA sterker correleerde met de SRP-III CA,

(31)

28

tot de VTCI-P-ELS, kwam naar voren dat de VTCI-P-ELS een sterkere correlatie vertoonde met de SRP-III ELS, dan met de SRP-III IPM (Z = 4.71, p < .01) en de SRP-III CA (Z = 4.68, p < .01). Uit de resultaten kwam ook naar voren, dat de correlatie tussen de VTCI-P-ASB en de SRP-III

ASB, niet groter was dan de correlatie tussen de VTCI-P-ASB en de SRP-III IPM (Z = 1.43, p =

.15), maar dat de VTCI-P-ASB wel een sterkere correlatie vertoonde met de SRP-III ASB, dan met de SRP-III CA (Z = 2.09, p = .04).

IRI

Uit de resultaten met betrekking tot de IRI, kwam naar voren dat de IRI EC een sterkere correlatie vertoonde met de VTCI-P-IPM, dan met de VTCI-P-ELS (Z = -2.80, p < .01) en de VTCI-P-ASB (Z = -2.29, p = .02). Ook bleek, dat de IRI EC een sterkere correlatie

vertoonde met de VTCI-P-CA, dan met de VTCI-P-ELS (Z = -2.11, p = .04), maar dat de IRI EC geen sterkere correlatie vertoonde met de VTCI-P-CA dan met de VTCI-P-ASB (Z = -1.45, p = .15). Verder bleek dat de IRI PT geen sterkere correlatie vertoonde met de VTCI-P-CA, dan met de VTCI-P-ELS (Z = -1.64, p = .1) en ook niet met de VTCI-P-ASB (Z = -1.78, p = .07).

BIS

Uit de resultaten met betrekking tot de BIS, kwam naar voren dat de BIS totaalscore een sterkere correlatie vertoonde met de VTCI-P-ELS, dan met de VTCI-P-IPM (Z = 4.76, p < .01) en de VTCI-P-CA (Z = 5.81, p < .01). Uit de resultaten kwam ook naar voren, dat de BIS totaal een sterkere correlatie vertoonde met de VTCI-P-ASB, dan met de VTCI-P-IPM (Z = 3, p < .01) en de VTCI-P-CA (Z = 3.91, p < .01).

(32)

29

Uit de resultaten met betrekking tot de ISRD kwam naar voren, dat de ISRD geen sterkere correlatie vertoonde met de VTCI-P-ASB, dan met de VTCI-P-IPM (Z = 1.94, p = .05), maar dat de correlatie tussen de ISRD en de ASB wel groter was dan met de

VTCI-P-CA (Z = 2.62, p < .01). Uit de resultaten kwam ook naar voren, dat de ISRD geen sterkere

correlatie vertoonde met de VTCI-P-ELS, dan met de VTCI-P-IPM (Z = 1.7, p = .08), maar dat

ISRD wel een sterkere correlatie vertoonde met de VTCI-P-ELS dan met de VTCI-P-CA (Z =

2.62, p < .01).

Uit deze testen kan men concluderen dat de VTCI-P over een goede dicriminante validiteit bezit. Gezien sommige schalen enigszins aan elkaar gerelateerd zijn, zoals

bijvoorbeeld de VTCI-P-ELS en de VTCI-P-ABS, is het te verwachten dat de schalen niet altijd even goed onderscheid maken.

3.6. Exploratief

Het twee factor model van Harpur et al. (1988) stelt dat, zoals de naam doet vermoeden, er twee factoren zijn. De eerste factor is een affectieve en interpersoonlijke factor bestaande uit egocentriciteit, gewetenloosheid, een afgevlakt affect, een gebrek aan empathie en misbruik maken van anderen. De tweede factor is een gedragsmatige factor, bestaande uit chronisch instabiel en antisociaal gedrag. Als men de subschalen VTCI-P-IPM en VTCI-P-CA samenvoegt, zou men dit kunnen beschrijven als Factor I uit het model van Harpur et al. (1988). Als men de VTCI-P-ELS en de VTCI-P-ASB samenvoegt, zou men dit kunnen beschrijven als Factor II van het model. Dit is gedaan met de subschalen van de

VTCI-P. Vervolgens is er nogmaals een tweezijdige Pearson correlation toets uitgevoerd met alle

maten. Zie Tabel 8 voor de specifieke toetsingsresultaten. Deze resultaten geven extra informatie over de samenhang tussen de VTCI-P en de vragenlijsten, gezien enkel de VTCI-P

(33)

30

totaalscore soms een incompleet beeld geeft van de resultaten. Dit komt omdat de VTCI-P is samengesteld uit alle subschalen, terwijl dit in een aantal van de gevallen niet wenselijk is, bijvoorbeeld bij het onderzoeken van de samenhang tussen de VTCI-P subschalen en de LSRP factoren. Ook kan men op deze manier onderzoeken of de combinatie van bijvoorbeeld een impulsieve levensstijl en antisociale gedragingen, zorgt voor een sterker effect. De

betrouwbaarheid van de samengevoegde subschalen kwam uit op α = .829 voor de VTCI-P

factor I, met een totaal van 22 items en α = .746 voor de VTCI-P factor II, met een totaal van

17 items.

Tabel 8

Correlaties tussen Factor I en II en de gebruikte vragenlijsten

VTCI-P Factor I VTCI-P Factor II

LSRP I .582** .272* LSRP II .211 .672** LSRP tot .547** .525** SRP IPM .528** .380** SRP CA .659** .281** SRP ELS .276* .686** SRP ASB .118 .607** SRP Totaal .520** .640** RPQ React -.052 .430** RPQ Pro .170 .546** RPQ Totaal .032 .540**

(34)

31 IRI PT -.315** -.159 IRI EC -.426** -.092 IRI PD .092 .220* IRI F -.104 .181 IRI Totaal -.288** .062 BIS Aandacht .163 .637** BIS Motor .019 .605** BIS Plannen -.076 .680** BIS Totaal .029 .746** ISRD -.101 .511** Noot. N = 84, * p < .05, **p < .01.

Uit de resultaten kwam naar voren dat de VTCI-P Factor I een sterke correlatie vertoonde met de LSRP I. De VTCI-P Factor II vertoonde een sterke correlatie met de LSRP II. Verder vertoonden zowel de VTCI-P Factor I, als de VTCI-P Factor II een sterke correlatie met de LSRP totaal score. Ook bleek de VTCI-P Factor I een sterke samenhang te vertonen met

SRP IPM en de SRP CA. De VTCI-P Factor II bleek een sterke samenhang te vertonen met de SRP ELS en de SRP ASB. Zowel de VTCI-P Factor I, als de VTCI-P Factor II bleken sterk samen

te hangen met de SRP totaalscore. Met betrekking tot de RPQ, bleek dat de VTCI-P Factor II een matig sterke tot sterke correlatie vertoonde met de RPQ reactief, proactief en de RPQ totaalscore. Met betrekking tot de IRI, bleek dat de VTCI-P Factor I een matig sterke correlatie vertoonde met de IRI PT, de IRI EC en de IRI totaal. Met betrekking tot de BIS, bleek dat de VTCI-P Factor II een sterke correlatie vertoonde met de BIS aandacht, plannen,

(35)

32

motoriek en de totaalscore. Met betrekking tot de ISRD, bleek dat de VTCI-P Factor II een sterke correlatie vertoonde met de ISRD.

Al met al kan gesteld worden dat het twee factor model inderdaad een minder compleet beeld geeft dan het vierfactor model. Het blijkt uit de resultaten namelijk dat alle vier de factoren onafhankelijk van elkaar invloed uitoefenen op de gedragsmaten. Echter, het twee factor model is wel interessant als men meer wil weten over het interactie effect tussen de VTCI-P-IPM en de VTCI-P-CA, en de VTCI-P-ELS en de VTCI-P-ABS

3.7. Crossvalidatie (Koolbergen, 2014)

In soortgelijk onderzoek, is door Koolbergen (2014) ook onderzocht of de VTCI in staat was om psychopathie te meten. In dit onderzoek werd gebruik gemaakt van een steekproef van 83 psychologiestudenten, waarvan 20 (24.1%) mannen en 63 (75.9%)

vrouwen waren. Verder waren alle afgenomen vragenlijsten hetzelfde, met uitzondering van de ISRD. In plaats van de ISRD, werd gebruik gemaakt van de Drug Use Disorder Identification

Test (DUDIT; Berman, Bergman, Palmstierna & Schlyter, 2005). Dit is vragenlijst bestaande

uit 11 items, waarmee het drugsgebruik van de deelnemer wordt onderzocht. De interne betrouwbaarheid van de DUDIT binnen de steekproef van Koolbergen (2014), was α = .883. Om de, in het huidige onderzoek gevonden resultaten te crossvalideren, werd ook gebruik gemaakt van de metingen van Koolbergen (2014). De gevonden resultaten, zijn op basis van de VTCI-P inclusief de subschalen, en de samengestelde subschalen van de exploratieve analyse.

De interne betrouwbaarheid van de subschalen kwam uit op α = .713 voor de

(36)

33

en α = .769 voor de VTCI-P. De interne betrouwbaarheid van de samengestelde VTCI-P

Factor I en VTCI-P Factor II, zijn respectievelijk α = .781 en α = .591.

LSRP

Tabel 9

Correlaties tussen de LSRP en de VTCI-P, inclusief subschalen VTCI-P- IPM VTCI-P-CA VTCI-P-ELS VTCI-P-ASB

VTCI-P Factor I Factor II

LSRP I .499** .316** .086 .022 .366** .450** .071

LSRP II .345* .423** .098 .364** .498** .450** .331**

LSRP Totaal .539** .429** .110 .172 .500** .539** .197

Noot. N = 83, * p < .05, **p < .01.

Zie Tabel 9 voor de specifieke toetsingsresultaten. Uit de resultaten kwam naar voren dat de VTCI-P een sterke correlatie vertoonde met de LSRP totaalscore. Dit was in lijn met de resultaten van het huidige onderzoek. Ook bleek dat de VTCI-P matig sterk samenhing met de LSRP Factor I en sterk samenhing de LSRP Factor II. De VTCI-P-IPM en de VTCI-P-CA vertoonden respectievelijk een sterke en matig sterke correlatie met de LSRP Factor I. Ook dit was in lijn met de resultaten van het huidige onderzoek. Een resultaat dat minder goed overeen kwam met de resultaten van het huidige onderzoek, was dat enkel de VCTI-P-ASB een matig sterke correlatie vertoonde met de LSRP Factor II. Verwacht werd dat ook de

VTCI-P-ELS een matig sterke tot sterke correlatie zou vertonen met de LSRP Factor II.

Opvallend was, dat de VTCI-P-IPM en de VTCI-P-CA beiden een matig sterke correlatie vertoonden met de LSRP Factor II. Verder was ook opvallend, dat enkel de VTCI-P-IPM een

(37)

34

sterke correlatie vertoonde met de LSRP totaalscore en dat de VTCI-P-CA een matig sterke correlatie vertoonde met de LSRP totaalscore. Verwacht werd dat ook de VTCI-P-ELS en de

VTCI-P-ASB een sterke tot matig sterke correlatie zouden vertonen met de LSRP totaalscore.

Uit de resultaten van de VTCI-P Factor I en II, kwam naar voren dat de VTCI-P Factor I een matig sterke correlatie vertoonde met zowel de LSRP Factor I, als met de LSRP Factor II. Ook dit was opvallend, gezien verwacht werd dat de VTCI-P Factor I hoger zou correleren met de LSRP Factor I, dan met de LSRP Factor II. De VTCI-P Factor I vertoonde ook nog een hoge correlatie met de LSRP totaalscore. de VTCI-P Factor II vertoonde enkel een matig sterke correlatie met de LSRP Factor II. Verwacht werd dat Factor II ook een sterke tot matig sterke correlatie zou vertonen met de LSRP totaalscore.

SRP-III

Tabel 10

Correlaties tussen de SRP-III en de VTCI-P, inclusief subschalen VTCI-P- IPM VTCI-P-CA VTCI-P-ELS VTCI-P-ASB VTCI-P VTCI-P Factor I VTCI-P Factor II SRP IPM .483** .297** .105 .118 .393** .430** .154 SRP CA .449** .507** .052 .226* .509** .556* .199 SRP ELS .299** .242* .455** .104 .411** .305** .369** SRP ASB -.003 .164 .130** .226* .208 .110 .250* SRP totaal .420** .401** .263* .221* .514** .471** .332** Noot. N = 83,* p < .05, **p < .01.

(38)

35

Zie Tabel 10 voor de specifieke toetsingsresultaten. Uit de resultaten kwam naar voren dat de VTCI-P een sterke correlatie vertoonde met de SRP-III totaalscore. Dit was in lijn met de resultaten van het huidige onderzoek. De VTCI-P subschalen IPM,

VTCI-P-CA en de VTCI-P-ELS vertoonden allen een sterke of matig sterke correlatie met de

gelijknamige subschalen van de SRP-III. Echter, de VTCI-P-ABS vertoonde een zwakke correlatie met de SRP ABS. Dit is niet in lijn met het huidige onderzoek.

RPQ

Tabel 11

Correlaties tussen de RPQ en de VTCI-P, inclusief subschalen VTCI-P- IPM VTCI-P-CA VTCI-P-ELS VTCI-P-ASB VTCI-P VTCI-P Factor I VTCI-P Factor II RPQ Reactief .327** .260* -.110 .083 .237* .331** -.010 RPQ Proactief .060 .036 .186 .105 .139 .053 .197 RPQ Totaal .268* .209 .000 .107 .237* .268* .079 Noot. N = 83,* p < .05, **p < .01.

Zie Tabel 11 voor de specifieke toetsingsresultaten. Uit de resultaten kwam naar voren dat de VTCI-P-IPM een matig sterke correlatie vertoonde met de RPQ reactief en een zwakke correlatie vertoonde met de RPQ totaalscore. Dit was niet in lijn met de bevindingen van het huidige onderzoek. Hier werd verwacht dat de VTCI-P-IPM een matig sterke

correlatie zou vertonen met de RPQ proactief. Verder bleek uit de resultaten dat ook de

VTCI-P-CA een zwakke correlatie vertoonde met de RPQ reactief. Verwacht werd dat hier

(39)

36

correleren met de RPQ reactief, proactief en de totaalscore. Verder vertoonde de VTCI-P een zwakke correlatie met de RPQ reactief als met de RPQ totaalscore. Ook dit was niet in lijn met de resultaten van het huidige onderzoek, gezien verwacht werd dat de VTCI-P de sterkste correlatie zou vertonen met de RPQ proactief, dan de RPQ totaalscore en dan de

RPQ reactief.

Uit de resultaten van de VTCI-P Factor I en II, kwam naar voren dat enkel de VTCI-P

Factor I een matig sterke correlatie vertoonde met de RPQ reactief en een zwakke correlatie

vertoonde met de RPQ totaalscore. Factor II vertoonde geen correlaties. Ook dit was niet in lijn met de resultaten van het huidige onderzoek. Verwacht werd dat het samenvoegen van de VTCI-P-ELS en de VTCI-P-ASB (VTCI-P Factor II) zou zorgen voor een sterkere correlatie. Echter, het bleek dat de VTCI-P Factor I geen correlatie vertoonde met de RPQ.

IRI

Tabel 12

Correlaties tussen de IRI en de VTCI-P, inclusief subschalen VTCI-P-IPM VTCI-P-CA VTCI-P-ELS VTCI-P-ASB VTCI-P VTCI-P Factor I VTCI-P Factor II IRI PT -.277* -.285** -.120 -.081 -.307** -324.** -.137 IRI EC -.410** -.314** .029 -.156 -.347** -.407** -.096 IRI PD -.007 -.043 -.195 .105 -.048 -.033 -.048 IRI F -.059 -.349** .046 -.059 -.201 -.264* -.014 IRI Totaal -.250* -.348** -.079 -.063 -.309** -.354** -.097 Noot. N = 83,* p < .05, **p < .01.

(40)

37

Zie Tabel 12 voor de specifieke toetsingsresultaten. Uit de resultaten kwam naar voren dat de VTCI-P-IPM een matig sterke correlatie vertoonde met de IRI EC en een zwakke correlatie vertoonde met de IRI PT. Deze resultaten waren in lijn met de bevindingen van het huidige onderzoek. De VTCI-P-CA vertoonde een zwakker (bijna matig sterke) correlatie met de IRI PT en een matig sterke correlatie met de IRI EC. Deze resultaten waren gedeeltelijk in lijn met de bevindingen van het huidige onderzoek. Opvallend was echter, dat de VTCI-P-CA ook een matig sterke correlatie vertoonde met de IRI F. Hier werd geen correlatie verwacht op basis van het huidige onderzoek. Verwacht werd dat de VTCI-P-ASB een correlatie zou vertonen met de IRI PD. De gevonden correlatie tussen de VTCI-P-ASB en de IRI F was te klein om een verwachting te scheppen. De VTCI-P vertoonde een matig sterke correlatie met de IRI PT, de IRI EC en de IRI totaalscore. Dit was in lijn met de resultaten van het huidige onderzoek. Opvallend was dat de correlatie tussen de VTCI-P en de IRI totaalscore was toegenomen.

Uit de resultaten van de VTCI-P Factor I en II, kwam naar voren dat de VTCI-P Factor I een matig sterke correlatie vertoonde met de IRI PT, de IRI EC en de IRI totaalscore. De

VTCI-P Factor II vertoonde geen correlatie met de IRI totaalscore, of een van de subschalen. De

resultaten waren grotendeels in lijn met de bevindingen van het huidige onderzoek.

3.7.5. BIS

Tabel 13

Correlaties tussen de BIS en VTCI-P, inclusief subschalen VTCI-P- IPM VTCI-P-CA VTCI-P-ELS VTCI-P-ASB VTCI-P VTCI-P Factor I VTCI-P Factor II

(41)

38 BIS Aandacht .213 .284** .274* .398** .453** .293** .469** BIS Motor .064 .015 .597** .148 .280* .040 .493** BIS Plannen .095 .071 .337** .203 .254* .093 .366** BIS Totaal .152 .149 .506** .306** .407** .173 .550** Noot. N = 83, * p < .05, **p < .01.

Zie Tabel 13 voor de specifieke toetsingsresultaten. Uit de resultaten kwam naar voren dat de VTCI-P-ELS een zwakke tot sterke correlatie vertoonde met de BIS aandacht,

BIS motor, BIS plannen en de BIS totaalscore. Dit was gedeeltelijk in lijn met de bevindingen

van het huidige onderzoek. Opvallend was dat de correlaties tussen de VTCI-P-ELS en BIS aandacht en BIS plannen lager waren dan men zou verwachten op basis van de eerder gevonden resultaten. De VTCI-P-ASB vertoonde een matig sterke correlatie met de BIS aandacht en de BIS totaalscore. Ook dit was gedeeltelijk in lijn met de bevindingen van het huidige onderzoek. Verwacht werd dat de VTCI-P-ASB ook zou correleren met de BIS motor en de BIS plannen. Ook kwam naar voren dat de VTCI-P een zwakke, tot matig sterke correlatie vertoonde met de BIS aandacht, BIS motor, BIS plannen en de BIS totaalscore. Dit was grotendeels in lijn met de bevindingen van het huidige onderzoek.

Met betrekking tot de VTCI-P Factor I en II, kwam naar voren dat de VTCI-P Factor II een matig sterke tot sterke correlatie vertoonde met de BIS aandacht, BIS motor, BIS plannen en de BIS totaalscore. Dit was in lijn met de verwachtingen, gezien verwacht werd dat het samenvoegen van de VTCI-P-ELS en de VTCI-P-ASB (VTCI-P Factor II) zou zorgen voor een sterkere correlatie.

(42)

39

Tabel 14

Correlaties tussen de DUDIT en de VTCI-P, inclusief subschalen VTCI-P-IPM VTCI-P-CA VTCI-P-ELS VTCI-P-ASB VTCI-P VTCI-P Factor I VTCI-P Factor II DUDIT .075 .005 .195 .087 .125 .039 .189 Noot. N = 83, * p < .05, **p < .01.

Zie Tabel 14 voor de specifieke toetsingsresultaten. Uit de resultaten met betrekking tot de DUDIT kwam naar voren dat geen van de subschalen van de P, inclusief de

VTCI-P in totaal, correleerde met de DUDIT. Ook de VTCI-VTCI-P Factor I en Factor II correleerde niet

(43)

40

4. Discussie

In dit onderzoek werd gekeken of de VTCI in staat is om bij mannen tussen de 18 en 45 jaar, het construct psychopathie te meten. Uit het onderzoek komt naar voren dat de

VTCI hiertoe goed in staat is. De interne consistentie van alle subschalen en de VTCI-P is

voldoende. Ook is de VTCI-P goed in staat om psychopathie volgens de LSRP en de SRP-III te meten en is de VTCI-P in staat om agressie, empathie, impulsiviteit en delinquent gedrag te voorspellen. Verder blijken de subschalen van de VTCI-P in staat om de desbetreffende onderdelen van psychopathie te meten en beschikken ze tevens over discriminante validiteit. De gevonden resultaten houden grotendeels stand binnen een andere sample.

4.1. Convergente validiteit

Zoals hierboven vermeld, blijkt de VTCI-P goed in staat om psychopathie volgens de

LSRP te meten. Bovendien waren de subschalen van de VTCI-P goed in staat om de eerste en

de tweede factor van de LSRP te meten. De subschalen van de VTCI-P hingen samen met de

LSRP, zoals men zou verwachten op basis van de theorie. Ook de exploratieve analyse liet

zien dat de juiste factoren van de VTCI-P samenhingen met de factoren van de LSRP.

Met betrekking tot de SRP-III blijkt de VTCI-P ook goed in staat te zijn om

psychopathie volgens de SRP-III te meten. De subschalen van de VTCI-P zijn goed in staat om de gelijknamige subschalen van de SRP-III te meten.

4.2. Criterium validiteit

De criterium maten kunnen worden gebruikt voor zowel de validatie van de

(44)

41

betekenen voor de subschalen en daarna wat de resultaten betekenen voor de VTCI-P. De discriminante validiteit wordt niet besproken in de discussie. Voor de resultaten met betrekking tot de discriminante validiteit, zie de resultaten sectie (paragraaf 3.5).

RPQ

Uit het onderzoek kan men concluderen dat mensen met een hoge score op de

VTCI-P-IPM, gebruik maken van instrumentele agressie. Ook bleek, dat mensen die hoog scoren

op de subschalen VTCI-P-ELS en VTCI-P-ASB, de neiging hebben om agressief te reageren op bedreigende situaties en agressie bewust gebruiken als instrument om een doel te bereiken. De combinatie van een hoge score op de VTCI-P-ELS de VTCI-P-ASB, zorgt voor een

versterking van het effect op agressie in het algemeen, met sterkere neiging naar instrumentele agressie. Ook blijkt uit het onderzoek dat mensen met een verhoogde psychopathiescore, meer gebruik maken van agressie in het algemeen en meer instrumentele agressie vertonen dan reactieve agressie. Uit het onderzoek kan men concluderen dat de VTCI-P in staat is om agressie te voorspellen. Dit is in lijn met de hypothese.

IRI

Uit het onderzoek kwam naar voren dat mensen die hoog scoren op de subschaal

VTCI-P-CA, minder het perspectief van een ander adopteren en minder empathie hebben.

Het zelfde geldt voor mensen die hoog scoren op de subschaal VTCI-P-IPM. Een interessante bevinding was, dat bleek dat mensen die hoog scoren op de VTCI-P-ASB, meer angst en ongemak voelen binnen een interpersoonlijke setting. Een verklaring hiervoor kan zijn dat mensen met antisociale neigingen, veel interacties als een bedreiging zien en dus angst voelen. Ook zou een mogelijkheid kunnen zijn dat het vertonen van antisociaal gedrag zorgt

(45)

42

voor een gespannen en ongemakkelijke sfeer bij de ander, en als reactie hier op voelt de vertoner van het antisociale gedrag angst en ongemakkelijkheid. Ook komt naar voren dat mensen met een verhoogde psychopathiescore, minder het perspectief van een ander adopteren en minder empathie vertonen. Uit het onderzoek kan men ook concluderen, dat de VTCI-P in staat is om de wil om andermans perspectief te adopteren en empathie te voorspellen. Ook dit is in lijn met de hypothese.

BIS

Uit het onderzoek kwam naar voren dat mensen die hoog scoren op de VTCI-P-ELS, in hoge mate impulsief zijn. Dit geldt ook voor mensen die hoog scoren op de VTCI-P-ASB. Ook kan men uit het onderzoek concluderen, dat mensen met een hoge score op de VTCI-P-ELS en een hoge score op de VTCI-P-ASB, nog meer impulsiviteit vertonen. Verder komt naar voren dat mensen met een verhoogde psychopathiescore, meer impulsiviteit vertonen. Uit het onderzoek kan men concluderen, dat de VTCI-P in staat is om impulsiviteit te meten. Dit is in lijn met de hypothese.

ISRD

Uit het onderzoek kan men concluderen dat een hoge scoren op de VTCI-P-ASB, gelijk gaat met het vertonen van delinquent gedrag. Het zelfde geldt voor mensen die hoog scoren op de ELS. Mensen met een hoge score op zowel de ASB, als een op de

VTCI-P-ELS, vertonen nog meer delinquent gedrag. Uit het onderzoek komt naar voren dat mensen

met een verhoogde psychopathiescore, meer delinquent gedrag vertonen. Uit het

onderzoek kan men concluderen, dat de VTCI-P in staat is om delinquent gedrag te meten. Dit is in lijn met de hypothese.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

To determine the detection limit of the nanogap IDEs, we applied a step-function with different levels of acetone concentration (Fig.. For high concentrations that are depicted in

The Black Economic Empowerment Act 17 of 2003, largely failed to meet its objectives - even after being changed to broad based, it failed to address the ownership patterns

Temperature maps with different shims: all shim gradients set to zero (a), increase in the phase direction of 0.1 mT=m (b), increase in the readout gradient of 0.1 mT=m (c),

Serum concentrations of CC16 have been associated with injury of the alveolar- capillary membrane, and are nowadays often used as a biomarker of injury to the alveolar

Ending the violence in the Balkans, building on enduring peace, transforming states from socialism to democracy and market economy (exorcising the ghosts of a socialist

The key nding of this work is that imper- fections in the bottom-electrode material only affect the SAM resistance whilst other observables associated with typical tunneling

gecontamineerd wordt door het inbrengen van valse document, of waarin een verdachte een reeds valse bedrijfsadministratie simpelweg voorhanden heeft, of wanneer een onderneming

We provide empirical evidence for how the work context of career starters enables them to fulfill their needs for purpose, values, self-efficacy, and self-worth.. Second, our