• No results found

Factor I een matig sterke correlatie vertoonde met de RPQ reactief en een zwakke correlatie

4.2. Criterium validiteit

De criterium maten kunnen worden gebruikt voor zowel de validatie van de

41

betekenen voor de subschalen en daarna wat de resultaten betekenen voor de VTCI-P. De discriminante validiteit wordt niet besproken in de discussie. Voor de resultaten met betrekking tot de discriminante validiteit, zie de resultaten sectie (paragraaf 3.5).

RPQ

Uit het onderzoek kan men concluderen dat mensen met een hoge score op de VTCI-

P-IPM, gebruik maken van instrumentele agressie. Ook bleek, dat mensen die hoog scoren

op de subschalen VTCI-P-ELS en VTCI-P-ASB, de neiging hebben om agressief te reageren op bedreigende situaties en agressie bewust gebruiken als instrument om een doel te bereiken. De combinatie van een hoge score op de VTCI-P-ELS de VTCI-P-ASB, zorgt voor een

versterking van het effect op agressie in het algemeen, met sterkere neiging naar instrumentele agressie. Ook blijkt uit het onderzoek dat mensen met een verhoogde psychopathiescore, meer gebruik maken van agressie in het algemeen en meer instrumentele agressie vertonen dan reactieve agressie. Uit het onderzoek kan men concluderen dat de VTCI-P in staat is om agressie te voorspellen. Dit is in lijn met de hypothese.

IRI

Uit het onderzoek kwam naar voren dat mensen die hoog scoren op de subschaal

VTCI-P-CA, minder het perspectief van een ander adopteren en minder empathie hebben.

Het zelfde geldt voor mensen die hoog scoren op de subschaal VTCI-P-IPM. Een interessante bevinding was, dat bleek dat mensen die hoog scoren op de VTCI-P-ASB, meer angst en ongemak voelen binnen een interpersoonlijke setting. Een verklaring hiervoor kan zijn dat mensen met antisociale neigingen, veel interacties als een bedreiging zien en dus angst voelen. Ook zou een mogelijkheid kunnen zijn dat het vertonen van antisociaal gedrag zorgt

42

voor een gespannen en ongemakkelijke sfeer bij de ander, en als reactie hier op voelt de vertoner van het antisociale gedrag angst en ongemakkelijkheid. Ook komt naar voren dat mensen met een verhoogde psychopathiescore, minder het perspectief van een ander adopteren en minder empathie vertonen. Uit het onderzoek kan men ook concluderen, dat de VTCI-P in staat is om de wil om andermans perspectief te adopteren en empathie te voorspellen. Ook dit is in lijn met de hypothese.

BIS

Uit het onderzoek kwam naar voren dat mensen die hoog scoren op de VTCI-P-ELS, in hoge mate impulsief zijn. Dit geldt ook voor mensen die hoog scoren op de VTCI-P-ASB. Ook kan men uit het onderzoek concluderen, dat mensen met een hoge score op de VTCI-P-ELS en een hoge score op de VTCI-P-ASB, nog meer impulsiviteit vertonen. Verder komt naar voren dat mensen met een verhoogde psychopathiescore, meer impulsiviteit vertonen. Uit het onderzoek kan men concluderen, dat de VTCI-P in staat is om impulsiviteit te meten. Dit is in lijn met de hypothese.

ISRD

Uit het onderzoek kan men concluderen dat een hoge scoren op de VTCI-P-ASB, gelijk gaat met het vertonen van delinquent gedrag. Het zelfde geldt voor mensen die hoog scoren op de VTCI-P-ELS. Mensen met een hoge score op zowel de VTCI-P-ASB, als een op de VTCI-P-

ELS, vertonen nog meer delinquent gedrag. Uit het onderzoek komt naar voren dat mensen

met een verhoogde psychopathiescore, meer delinquent gedrag vertonen. Uit het

onderzoek kan men concluderen, dat de VTCI-P in staat is om delinquent gedrag te meten. Dit is in lijn met de hypothese.

43 4.3. Cross-validatie

Uit de cross-validatie is gebleken dat de resultaten van het huidige onderzoek redelijk stabiel zijn binnen een andere steekproef. De grote lijnen van de resultaten komen overeen. Het blijkt dat de VTCI-P goed in staat was om psychopathie volgens de LSRP en de SRP-III te meten. Ook bleek dat de VTCI-P in staat was om empathie en impulsiviteit te voorspellen. De subschalen van de VTCI-P blijken grotendeels in staat om de desbetreffende onderdelen van psychopathie te meten. Met betrekking tot de specifiekere resultaten, waren er zo nu en dan wat afwijkingen van de resultaten van het huidige onderzoek. De opvallende

bevindingen worden hier besproken. Een van de afwijkende resultaten, was dat de VTCI-P-

ELS een slechte interne betrouwbaarheid had en niet samenhing met de LSRP Factor II.

Echter, de samenhang tussen de VTCI-P-ELS en de BIS week niet af van de bevindingen van het huidige onderzoek.

Een ander opvallend resultaat heeft betrekking op de RPQ. Hier kwamen veel resultaten niet overeen met de bevindingen van het huidige onderzoek. Mensen met een hoge score op de VTCI-P-ELS en de VTCI-P-ASB gebruikte niet meer agressie dan mensen met een lage score op deze subschalen. Enkel mensen met een hoge score op de VTCI-P-IPM en de VTCI-P-CA, gebruikte agressie als reactie op een bedreiging. Deze bevindingen staan haaks op de bevindingen van het huidige onderzoek. Een reden hiervoor kan het verschil in steekproef zijn. Het huidige onderzoek bestond enkel uit mannen, terwijl het onderzoek van Koolbergen (2014) voor ongeveer 76% uit vrouwen bestond. Uit een meta-analyse is

gebleken dat mannen meer gebruik maken van fysieke agressie en zogenaamde risicovolle agressie en iets meer gebruik maken van verbale agressie, terwijl vrouwen meer gebruik maken van indirecte agressie. Echter, de bevindingen met betrekking tot het gebruik van

44

indirecte agressie zijn inconsistent en het verschil lijkt kleiner te worden met het toenemen van leeftijd. Er bleek geen verschil te zijn tussen mannen en vrouwen met betrekking tot boosheid (Archer, 2004). De vragen van de RPQ hebben vaak betrekking tot fysieke en verbale agressie, en een aantal vragen (zes) hebben betrekking tot boosheid. Indirecte agressie wordt in de RPQ nauwelijks onderzocht, alhoewel dit moeilijk te stellen is, gezien de meningen verdeeld zijn over wat indirecte agressie is. Desalniettemin kan men stellen, dat het niet geheel onverwacht is dat er een verschil gevonden wordt in resultaten met betrekking tot agressie, tussen een steekproef van 76% vrouwen en een steekproef van enkel mannen. Om de hypothese te ondersteunen, is er nog een analyse uitgevoerd. Hierbij werd onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen. Uit de resultaten bleek dat er, binnen de vrouwen steekproef, inderdaad geen significante correlaties waren tussen de

VTCI-P inclusief subschalen en de RPQ. Opvallend was dat bij de mannen er enkel een sterke

correlatie was tussen de VTCI-P en reactieve agressie. Echter, de steekproef van mannen is te klein om sterke conclusies te trekken.

Al met al kan met uit de crossvalidatie concluderen dat de VTCI-P goed in staat is om psychopathie te meten binnen een andere sample.