• No results found

De contouren van de 'rechtse' journalistiek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De contouren van de 'rechtse' journalistiek"

Copied!
79
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

De contouren van de ‘rechtse’

journalistiek

Een onderzoek naar de professionele identiteit van

‘rechtse’ journalisten

Naam: Boudewijn Kirch Studentnummer: s1176005

Opleiding: Masteropleiding Journalistiek en Nieuwe Media Universiteit Leiden

Datum: 27 augustus 2018 Begeleider: A.R. Pleijter Tweede lezer: J.P. Burger

(2)

2

Abstract

De ‘rechtse’ journalistiek staat de laatste jaren sterk in de belangstelling. Er is veel discussie over de mate waarin deze groep journalisten de kernwaarden van de professie in acht neemt. Hoewel er diverse onderzoeken zijn gedaan naar de professionele

identiteit van de journalistiek in het algemeen, is het tot op heden niet duidelijk wat de professionele identiteit is van de ‘rechtse’ journalistiek.

Het doel van dit onderzoek is te achterhalen hoe deze groep journalisten aankijkt tegen de kernwaarden van het beroep. Hiervoor is de volgende onderzoeksvraag

opgesteld: Hoe definiëren ‘rechtse’ journalisten hun professionele identiteit? De term professionele identiteit omvat de verzameling van vastgestelde kernwaarden binnen de journalistieke professie.

Om een antwoord te geven op de onderzoeksvraag is een steekproef genomen van twaalf journalisten die bekendstaan als ‘rechts’ of werkzaam zijn (geweest) bij ‘rechtse’ media. De respondenten is vervolgens gevraagd naar hun visie op de professionele kenmerken van de journalistieke identiteit: kernwaarden, rollen en beroepsgrenzen. Uit de resultaten is gebleken dat dat de journalisten zich grotendeels herkennen in de kernwaarden. Wel zijn er verschillende opvattingen over de term ‘rechts’, de rollen en de beroepsgrenzen. Een veelvoorkomende beperking bij het onderzoek was dat de journalisten niet in detail wilden ingaan op de werkzaamheden. Dit maakte het uiteindelijk lastig een goed beeld te schetsen van de professionele identiteit van ‘rechtse’ journalisten.

Op basis van de bevindingen van dit onderzoek wordt aanbevolen een kwantitatief vervolgonderzoek te doen. Op deze wijze kan een grotere groep journalisten worden ondervraagd. Daarnaast is het raadzaam meer koersbepalende journalisten – hoofd- en eindredacteuren – te bevragen over dit onderwerp. Tot slot luidt het advies dit onderzoek op regelmatiger basis uit te voeren. De resultaten laten

(3)

3

Inhoudsopgave

1. Inleiding 4

2. Theoretisch kader 11

2.1 Begripsduiding: de professionele identiteit van journalisten 2.2 Journalistieke rollen en professionele identiteit

2.3 Professionele identiteit en veldtheorie 2.4 Boundary work

3. Methode 25

3.1 Kwalitatief onderzoek en interviews 3.2 Steekproef

3.3 Analyse

3.4 Kwaliteit van het onderzoek

4. Resultaten 32

4.1 Journalistieke kernwaarden 4.2 Journalistieke rollen

4.3 Boundaries van de ‘rechtse’ journalistiek

5. Conclusies en discussie 61 5.1 Conclusies 5.2 Discussie Literatuurlijst Bijlagen

(4)

4

1. Inleiding

De laatste tijd staan ‘rechtse’ journalisten nadrukkelijk in de belangstelling. Zowel binnen als buiten de beroepsgroep wordt een discussie gevoerd over deze tak van de professie. Een recent voorbeeld hiervan is een Volkskrant-artikel van 27 maart vorig jaar. In dit stuk werd het zogeheten ‘Wierd Duk-effect’ beschreven, een begrip gevormd naar aanleiding van uitspraken van de volgens velen ‘rechtse’ journalist Wierd Duk. De term heeft volgens auteur Jean-Pierre Geelen betrekking op de opkomst van ‘rechtse’ journalisten die op televisie hun maatschappelijke verontwaardiging verkondigen. Geelen benoemt in de tekst onder meer de zogenoemde ‘tegendraadsheid’ van Duk, diens ongezouten mening en schijnbare politieke voorkeur. Daarnaast stelt hij dat de publieke bekendheid van deze journalist een grote vlucht heeft genomen door het gebruik van sociale media.1

Een interessant gesprek in dit kader vond vorig jaar plaats bij een podcast van Onder Mediadoctoren.2 Hierin gingen presentatoren Vincent Crone en Linda Duits in gesprek met Nico Kussendrager (voormalig docent aan de School voor Journalistiek) en redacteur van Quote Mark Koster over het fenomeen ‘rechtse’ journalistiek. In de aflevering stond voornamelijk de vraag centraal in hoeverre de media die als ‘rechts’ bekend staan als journalistieke media moeten worden gezien, en welke ontwikkelingen binnen deze tak plaatsvinden. Linda Duits zei bijvoorbeeld:

“We zitten in een tijd waarin er heel veel behoefte is aan commentatoren op het nieuws. Die zijn er gewoon minder aan de rechterkant. Dus als je jezelf wilt onderscheiden, is het slim om daar te gaan zitten. Je hebt eerder een kans voor een column bij WNL. Tegelijkertijd heb je ook hoofdredacties die bepaalde keuzes maken. Het zijn niet alleen maar journalisten die dingen aandragen. Dan denk ik dat het heel lastig is om vast te stellen of iets nou ‘rechts’ is. (…) Volgens mij gaat de discussie ook niet over journalisten maar over commentatoren.”

1

https://www.volkskrant.nl/cultuur-media/het-wierd-duk-effect-zo-werd-de-uitgesproken-rechtse-journalist-een-tv-persoonlijkheid~bc77113b/

(5)

5 Een ander thema dat in deze uitzending werd behandeld was de opvatting dat ‘rechtse’ media vaak inhoudelijk minder sterk zouden zijn. Zo zouden media als PowNed,

GeenStijl en De Dagelijkse Standaard geen echte journalistiek bedrijven maar eerder uit zijn op effectbejag, aldus Duits in de uitzending van Onder Mediadoctoren. Ook AD-columnist Özcan Akyol liet zich hier vorig jaar over uit. Hij stelde dat de ‘rechtse’ media “vaak inhoudelijk ernstig teleurstellen”.3

Deze uitspraak staat in schril contrast met een artikel in de NRC uit 2010 over de ‘rechtse’ journalistiek. Hierin werd de ‘rechtse’ journalistiek in historisch perspectief geplaatst. Zo werd onder meer gezegd dat de omroepen AVRO en TROS – in die tijd nog niet gefuseerd – in de jaren zeventig bekendstonden als ‘rechts’. Toenmalig omroepdirecteur Wibo van der Linde liet echter in een reactie weten het hier niet mee eens te zijn: “Rechtse journalistiek bestaat niet. (…) Als je een rechtse rubriek probeert te maken, kijkt binnen een paar dagen niemand meer. Nederlanders willen feiten horen; ze maken dan zelf wel uit wat ze ervan vinden.” Deze uitspraak geeft in feite een tegenstelling aan met de uitlatingen van Akyol en Duits, namelijk dat de ‘rechtse’ journalistiek helemaal niet bestaat.4

Een vraag die hieruit voortkomt is: Hoe kijken journalisten zelf hiertegen aan? Wat verstaan redacteuren van ‘rechtse’ media onder ‘rechtse’ journalistiek? En hoe kijken zij überhaupt naar het begrip ‘rechts’?

Al deze uitlatingen hebben de aanleiding gevormd voor dit onderzoek. Zo is het goed te kijken naar de mate waarin de ‘rechtse’ journalistiek te typeren is op basis van de invalshoeken en thema’s, maar vooral ook in hoeverre de term ‘rechts’ te relateren is aan de professie. Linda Duits zegt in de uitzending van Onder Mediadoctoren

bijvoorbeeld ook dat het erg moeilijk is groepen journalisten in te kaderen. Het

hoofddoel van dit onderzoek is dan ook juist een beter beeld te krijgen van de typische en unieke kenmerken van de ‘rechtse’ journalistiek.

Dat uitspraken als die van Linda Duits, Özcan Akyol en Wibo van der Linde interessant zijn om te onderzoeken komt ook doordat ‘rechtse’ journalistiek in Nederland een lange geschiedenis kent, die vele decennia teruggaat in de tijd. De

3 http://www.mediacourant.nl/2017/08/ozcan-akyol-rechtse-media-stellen-ernstig-teleur/ 4 https://www.nrc.nl/nieuws/2010/09/14/rechtse-journalistiek-11942815-a359101

(6)

6 volgende passage, die dit goed illustreert, is afkomstig van de website van opinieblad Elsevier Weekblad:

“De standpuntbepaling inzake ‘Indonesië’ droeg bij aan de vorming van een politieke identiteit met maatschappelijk conservatieve en economisch liberale trekken, een soort nationaal-christelijke signatuur die Elsevier Weekblad ideëel en machtspolitiek dichtbij zowel de liberalen van de VVD als de katholieken van de KVP bracht”.5

Dit citaat is een voorbeeld van hoe journalistiek en politieke ideologie met elkaar verweven zijn. Zo staat Elsevier Weekblad vanaf zijn oprichting in 1945 bekend als ‘politiek rechts’. Traditionele ‘rechtse’ ideeën, zoals liberalisme en conservatisme, spelen bijvoorbeeld een belangrijke rol in de dagelijkse werkwijze van de redactie van dit opinieblad. Elsevier Weekblad is echter ook illustratief voor de ambiguïteit binnen de definitie van ‘rechtse’ journalistiek. Neem als voorbeeld een passsage uit het boek Meer dan een weekblad: De geschiedenis van Elsevier van Gerry van der List (2015). Hij spitst zich toe op de veranderde cultuur op de redactie, die sinds mensenheugenis te boek staat als ‘politiek rechts’. Hoofdredacteur Arendo Joustra zei bij zijn aanstelling in 2000 dat het blad zijn opvatting diende te veranderen dat het journalistiek geweten “een onding is dat gebaseerd is op het misverstand dat er objectieve journalistieke normen bestaan”. Zijn voorganger H.J. Schoo nam ook al afstand van het etiket ‘rechts’ of ‘conservatief’. Hieruit blijkt dat een van de bekendste ‘rechtse’ media in Nederland het niet eens is met het ‘rechtse’ stempel dat het van oudsher krijgt.

Naast Elsevier Weekblad zijn er in Nederland tegenwoordig diverse voorbeelden te noemen van media die bekendstaan als ‘politiek rechts’. Neem bijvoorbeeld het rechts-populistische De Dagelijkse Standaard. Dit online nieuwsmedium laat zich in zijn berichtgeving fel uit tegen integratie van nieuwkomers uit moslimlanden.6 Andere voorbeelden van ‘rechtse’ media in Nederland zijn de televisieomroepen WNL en PowNed. WNL zegt hierover het volgende op zijn website:

5 https://www.elsevierweekblad.nl/over-elsevier/ 6 www.dagelijksestandaard.nl

(7)

7 “WNL noemt zich graag de omroep van Wij Nederland. Als nieuwkomer wil WNL binnen de publieke omroep een stem geven aan de brede

liberaal-conservatieve stroming in ons land. (…). WNL wil graag dat ook burgers rechts van het midden zich er thuis voelen.” 7

PowNed is net als WNL een jongeling in het Nederlandse omroepbestel. Beide

omroepen zijn voortgekomen uit het in 2003 opgerichte weblog GeenStijl. Voormalig oprichter en huidig directeur Dominique Weesie bestempelt GeenStijl als volgt: “Boven op het nieuws, maar hard, brutaal, kritisch en met humor. Met een sterke mening maar zonder binding met links of rechts.” Daarbij zegt hij dat deze missie ook voor de in 2009 opgerichte omroep moet gelden. Het interessante van de uitspraak van Weesie is dat hij stelt dat zowel GeenStijl als PowNed geen affiliatie zouden hebben met ‘links’ of ‘rechts’, terwijl zij wel bekendstaan als ‘rechtse’ media.8 Erkend misdaadjournalist John

van den Heuvel beweerde vorig jaar nog stellig in Trouw: “Ik stoor me al langer aan de vorm van journalistiek die GeenStijl bedrijft. Het haat zaaien, het mensen tegen elkaar opzetten. In dit geval hebben ze volkomen ongefundeerd en onbewezen iemand met naam in de terroristenhoek geplaatst.” 9

De vraag die in dit onderzoek beantwoord zal worden is daarom wat deze ‘rechtse’ affiliatie van doen heeft met de journalistieke professie. Wat zeggen deze zogeheten ‘rechtse’ journalisten zelf over hun vak? Hoe staan zij tegenover het ‘rechtse’ stempel dat door de tijd heen op hun werk is geplakt? Eigenen zij zich een ‘rechtse’

professionele identiteit toe? En zo ja, wat houdt die dan in? Zijn er nuances en uitzonderingen te ontdekken?

Er is weinig wetenschappelijk onderzoek over dit onderwerp bekend. Wel is in de laatste vijftien jaar een aantal keer onderzoek gedaan naar de professie van Nederlandse journalisten. Een uitkomst van een van die onderzoeken was dat journalisten politiek gezien zich aan de linkerkant van het spectrum begeven, en dus een ideologie

aanhangen die overeenstemt met de linkse politiek in Nederland. Uit de ‘rechtse’ hoek

7 https://wnl.tv/over-wnl/

8 https://www.powned.tv/over-powned/oorsprong

(8)

8 klinkt een kritische noot, namelijk dat vanwege de overwegend ‘linkse’ journalistiek ‘rechtse’ ideeën minder toegang krijgen tot het publieke debat. Een interessant gegeven daarbij is dat de ‘neutraliteit’ van journalisten in het algemeen ter discussie staat, omdat politieke voorkeur en ‘neutraliteit’ niet rijmen (Rijssemus, 2014, p. 52).

In het promotieonderzoek van Deuze uit 2002 komt naar voren dat bijna negentig procent van de journalisten ‘links’ is. Een paar jaar later schrijft hij in zijn boek Wat is journalistiek? (2004) dat slechts één procent van de journalisten

daadwerkelijk ‘rechts’ georiënteerd is. Deuze stelt daarbij ook dat er sprake is geweest van ‘ontzuiling’ – oftewel dat “de journalistiek zich in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw heeft ontworsteld aan of zelfs vrijgevochten van religieuze en

(partij)politieke belangen” (p. 94). Ook zou de term ‘rechts’ niet langer een

partijpolitieke achtergrond hebben (p. 123). Wel wordt ‘rechts’ gezien als ‘een functie van de beroepsopvatting’. Onder deze beroepsopvatting wordt verstaan dat journalisten vooral opkomen voor de zwakkeren in de samenleving, dat zij “sociale misstanden aan de kaak stellen” en vertellen “wat er allemaal misgaat in de wereld” (Rijssemus, 2014, p. 16-18). Het is de vraag in welke mate journalisten anno 2018 zich kunnen vinden in deze visie op hun beroep. In deze scriptie wordt hier dan ook naar gekeken.

Recentere onderzoeken laten zien dat er in de tussentijd weinig is veranderd in de links-rechtsverdeling in de Nederlandse journalistiek. Dit blijkt uit de grafiek in figuur 1, afkomstig uit een rapport van Hermans, Vergeer en Pleijter die het toenmalige journalistieke werkveld in kaart hebben gebracht (2010).

Figuur 1: Politieke oriëntatie van Nederlandse journalisten (Bron: Hermans, Vergeer & Pleijter, 2010)

(9)

9 Het aandeel ‘rechtse’ journalisten is wellicht ietwat gestegen ten opzichte van een aantal jaar geleden, maar het verschil is te verwaarlozen. Ook is op basis van deze gegevens te zien dat de ‘rechtse’ journalistiek in Nederland nog altijd uit een erg kleine groep mensen bestaat. Tot op heden is er geen onderzoek gedaan naar de wijze waarop ‘rechtse’ journalisten in ons land daadwerkelijk naar hun vak kijken. Het is daarom relevant te achterhalen wat ‘rechtse’ journalistiek volgens ‘rechtse’ journalisten precies inhoudt.

Kijken we naar het buitenland, dan zien we dat er aan de overkant van de oceaan wel meer duidelijkheid is over de visie op de professie van ‘rechtse’ media. Burack en Snyder-Hall (2013) leggen in hun tekst uit welke ideologische uitgangspunten centraal staan bij ‘rechtse’ media in de Verenigde Staten. De auteurs geven aan dat binnen Amerikaanse ‘rechtse’ media een tweedeling bestaat tussen conservatief en vooruitstrevend. Onder conservatief wordt verstaan dat deze media waarde de

kernwaarden en -normen belangrijk vinden die al een lange tijd de leidraad vormen van onze cultuur. Dit betekent dat ‘rechtse media’ niet als heel vooruitstrevend kunnen worden gezien. Anderzijds hebben Amerikaanse ‘rechtse media’ een liberale hoek, oftewel een tak die zich hard maakt voor zaken als innovatie en ondernemerschap.

Uit onderzoek van de Harvard University (2017) blijkt daarnaast dat er in de afgelopen jaren in de Verenigde Staten diverse ‘rechtse’ websites zijn opgekomen (Breitbart News en The Daily Caller), onder meer sinds de verkiezing van de

Republikeinse president Donald Trump in 2016. Ook de televisiezender Fox News, die al decennia het ‘rechtse’ geluid in het land vertegenwoordigt, zou steeds meer terrein winnen (Benders, 2017; Faris et al., 2017, n.p.).

Al deze ontwikkelingen laten niet alleen zien dat het debat over ‘rechtse’ journalistiek zeer actueel is, maar ook dat er nog veel onduidelijkheid bestaat over de professionele kenmerken en praktijken van deze groep journalisten. Het is daarom van belang journalisten te vragen wat hun visie op ‘rechtse’ journalistiek is, en hoe zij tegen hun vak aankijken. De onderzoeksvraag luidt dan ook als volgt:

(10)

10 Het onderzoek is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 worden de voor dit onderzoek relevante concepten toegelicht op basis van de gebruikte (vak)literatuur, waarbij voornamelijk de term ‘professionele identiteit’ centraal staat. Vervolgens wordt specifiek gefocust op de professionele kernwaarden van het journalistieke beroep. Tot slot van het theoretisch hoofdstuk wordt het concept boundary work uitgelegd en gerelateerd aan de journalistieke professie. In hoofdstuk 3 wordt de onderzoeksmethode besproken. In hoofdstuk 4 komen de resultaten van het onderzoek aan bod. In

hoofdstuk 5 worden de conclusies op een rij gezet, waarbij duidelijk wordt hoe ‘rechtse’ journalisten tegen de beroepsideologie aankijken.

Omdat er discussie zou kunnen ontstaan over de gebruikte onderzoeksmethode en de resultaten, worden er tot slot nog aanbevelingen gedaan voor vervolgonderzoek.

(11)

11

2. Theoretisch kader

In dit hoofdstuk worden wetenschappelijke theorieën en concepten behandeld die relevant zijn voor dit onderzoek, te beginnen bij de definitie van de term ‘professionele identiteit’. Hierop aansluitend wordt ingegaan op de professionele kernwaarden van het journalistieke beroep. Tot slot worden de veldtheorie van Bourdieu en het concept boundary work besproken.

2.1 Begripsduiding: de professionele identiteit van journalisten

In deze paragraaf wordt om te beginnen stilgestaan bij het begrip dat centraal staat in dit onderzoek: professionele identiteit. Om na te gaan wat dit precies inhoudt, wordt

allereerst gekeken hoe identiteit daadwerkelijk tot stand komt (2.1.1). Vervolgens wordt besproken hoe dat zich verhoudt tot een beroepsgroep als de journalistiek (2.1.2).

2.1.1 Social identity

Het concept professionele identiteit staat centraal in dit onderzoek. Daarom wordt allereerst dieper ingegaan op het concept identiteit. In het artikel van Vignoles et al. (2006) wordt identiteit als volgt uitgelegd:

“In this work, we define identity as the subjective concept of oneself as a person. Two aspects of this definition are especially important. First, identity is defined inclusively, encompassing individual, relational, and group levels of

selfrepresentation (Sedikides & Brewer, 2001). (…) Second, identity is located on the level of subjective psychological experience, (…) Hence, like all

subjective meanings, identity is constructed through a complex interplay of cognitive, affective, and social interaction processes, occurring within particular cultural and local contexts (Greenwald, 1980; Markova´, 1987; Reicher, 2000; Swann, 1983).” (Vignoles et al., 2006, p. 309)

Met andere woorden: identiteit is een subjectief beeld dat de mens van zichzelf heeft, en dat tot stand komt door interactie met de sociale omgeving. De auteurs leggen uit dat de mens zichzelf definieert op basis van zijn relaties tot groepen, individuele verschillen en overeenkomsten, en eigen persoonlijke ervaringen.

(12)

12 Een manier om de identiteit van journalisten te duiden is aan de hand van het social identity-perspectief. In het boek van Postmes en Branscombe (2010) wordt dit concept onder meer toegelicht door Henri Tajfel en John Turner. Zo zeggen zij dat een groep mensen of een individu in de maatschappij betekenis krijgt door sociale factoren, zoals onderlinge afspraken over de kernwaarden van de groep. Om tot een groep te behoren is het niet voldoende dat meerdere groepsleden gemeenschappelijke ideeën hebben (interne factoren); ook moeten de denkwijzen van de groep verschillen van die van andere groepen (externe factoren). Dit leidt ertoe dat een persoon of groep zichzelf kan identificeren (bijvoorbeeld: ‘ik ben een ‘rechtse’ journalist’). De overeenkomst in zienswijzen, die zoals gezegd gevormd is door een samenspel van interne en externe factoren, wordt ook aangeduid als ‘sociale identiteit’. De identiteit van individuen verschilt van die van groepen vanwege het feit de persoon zelf zijn identiteit

construeert. Zo heeft elk mens unieke eigenschappen en denkbeelden (Hogg, 2016, p. 3-4; Ashforth & Schinoff, 2016, p. 113-115).

2.1.2 Journalistieke identiteit

In de huidige journalistiek zijn verschillende groepen – ‘rechts’ en ‘links’ – die allemaal hun eigen en vooral specifieke opvatting hebben over wat zij naar de buitenwacht willen uitstralen, en hiermee duidelijk maken hoe zij zich willen onderscheiden van anderen. Door dit veelvoud aan meningen en zienswijzen is het moeilijk glashelder te krijgen hoe en in welke mate journalisten eenstemmig zijn over de professionele kernwaarden van hun vak, dan wel in hoeverre zij anders tegen hun vak aankijken. Een bruikbaar concept om de journalistiek te benaderen is occupational community. Dit wil zeggen dat een vak bestaat uit beoefenaars die in feite allemaal hetzelfde werk doen. Concreet gaat het om de zaken – persoonlijke kwaliteiten, onderscheidend vermogen, ethiek, morele waarden, routines et cetera – waar journalisten in hun werk voor staan. Om deel uit te maken van een occupational community – oftewel ‘beroepsgemeenschap’ – dienen potentiële groepsleden overeenkomstige ideeën te vormen over de bovenstaande aspecten. Het gevolg is dat zij zich bewust worden van het feit dat zij ergens bij horen, ofwel van ‘wie zij zijn’. De vorming van identiteiten is daarnaast een continu en dynamisch proces, omdat diverse interne en externe omstandigheden een identiteit kunnen beïnvloeden (Van Maanen, 2010, p. 3-4 en 5-6; Unruh, 2004, p. 292-293; Dickinson, 2007, p. 197).

(13)

13 Het is van belang een beeld te krijgen van hoe ‘rechtse journalisten’ hun

professionele identiteit definiëren. Een definitie van de beroepsidentiteit van journalisten is bijvoorbeeld: “a journalist’s professional identity is tied to shared knowledge, understandings and experiences shaped through socialization on several levels” (Frederiksson & Johansson, 2014, p. 587). Met andere woorden: de

beroepsidentiteit van journalisten wordt gezien als een verzameling van gedeelde denkwijzen of idealen die voor het overgrote deel van de beroepsgroep het meest waardevol zijn om hun professie te kunnen uitoefenen.

Een relevante studie in dit kader is die van Warren Breed (1955). Hij deed destijds onderzoek naar de wijze waarop krantenjournalisten zich de regels op een redactie eigen maken, hoe zij hiermee omgaan en welke zaken hierbij een rol spelen. Breed legt uit dat journalisten zich stapsgewijs aanpassen aan richtlijnen op de redactie. De eerste stap is ‘socialisatie’. Zoals besproken in paragraaf 2.1.1 is dit het proces waarbij mensen zich gaandeweg door eigen ervaringen en denkbeelden aanpassen aan de normen en waarden van een groep. Hierbij geeft hij aan dat journalisten zich niet ‘automatisch’ conformeren aan dergelijke regels, maar dat dit afhangt van drie aspecten op een redactie (Breed, 1955, p. 328-329):

1. Het bestaan van journalistieke beroepsnormen: in hoeverre zijn er regels? In welke mate zijn de regels vastgelegd?

2. De mate van journalistieke arbeidsvrijheid: wat is de rol van de journalist op de betreffende redactie? Hoe strikt dienen journalisten zich te houden aan de al dan niet geldende redactieregels? Hoe vrij zijn de journalisten in de uitvoering van hun taken?

3. Het bestaan van een taboe op het overschrijden van de beroepsnormen: staan er sancties op het overtreden van de regels?

Er zijn ook recentere studies naar de term professionele identiteit. Zo heeft er in de periode van circa 1960 tot en met de jaren negentig van de vorige eeuw een

ontwikkeling plaatsgevonden in de journalistiek waarbij journalisten zich steeds gemakkelijker identificeerden met hun professie, en de professionalisering van het vak

(14)

14 steeds meer aandacht kreeg (Deuze, 2005, p. 446). Gaandeweg ontstond er een

gemeenschappelijke visie op de kernaspecten en -waarden van het beroep. Golding en Elliot (1979), Merrit (1995) en Kovach en Rosenstiel (2001) hebben in navolging van Breed vijf typische kenmerken en waarden bedacht die in het werk van journalisten centraal horen te staan. Op deze manier zouden journalisten zichzelf kunnen

legitimeren, door aan te tonen dat zij een geloofwaardig vak uitoefenen (Deuze, 2005, p. 447):

1. Public service: journalisten controleren, verzamelen en verspreiden als ‘waakhond’ feiten om het publiek te voorzien van informatie over de belangrijkste en meest relevante maatschappelijke kwesties. Journalistieke dienstverlening is namelijk een publieke taak.

2. Objectiviteit: journalisten zijn onpartijdig, neutraal, objectief, eerlijk en geloofwaardig.

3. Autonomie: journalisten moeten onafhankelijk en vrij zijn in hun dagelijkse werkzaamheden.

4. Immediacy: journalisten dienen zich continu bezig te houden met en bij voorkeur goed op hoogte te zijn van actuele kwesties.

5. Ethiek: journalisten houden zich aan de ethische normen en waarden van het beroep, zoals objectiviteit en de overdracht van waarheidsgetrouwe en betrouwbare informatie. Hierbij gaat het voornamelijk om journalistieke besluiten, die volgens Deuze (2005, p. 879) afhankelijk zijn van fatsoen, concurrentie en persoonlijke normen en waarden. Sommige ethische besluiten zijn vanzelfsprekend, bijvoorbeeld wanneer de NOS live verslag doet van de persconferentie van premier Rutte na een terroristische aanslag in Amsterdam. De vraag is wat journalisten van een politiek georiënteerd medium

bijvoorbeeld doen op het moment dat de VVD ver over de schreef gaat in een debat met de PvdA.

(15)

15 2.2 Journalistieke rollen en professionele identiteit

De aangehaalde professionele kenmerken van het journalistieke beroep zijn al

decennialang onderwerp van discussie in de wereldwijde wetenschap. Willnat, Weaver en Choi (2013) geven aan dat sinds de eeuwwisseling – ook door de intrede van de digitalisering – het vanwege de vele culturele, sociale, economische en politieke verschillen in de wereld steeds moeilijker is geworden de journalistiek als beroep te onderscheiden van andere professies binnen de communicatie. De digitalisering maakt het daarnaast steeds ingewikkelder aan te geven welke capaciteiten een journalist hoort te hebben om te functioneren binnen een moderne mediaorganisatie (p. 163). Het is daarom van belang de rollen en functies van de journalisten te benadrukken.

Wolfgang Donsbach schreef meerdere artikelen over de rol van de journalisten. In zijn artikel Journalists and their professional identities (2010) beschrijft hij een model waarin de visie op de professionele identiteit van de journalistiek is opgedeeld in drie tradities: de subjectieve traditie, de public service-traditie en de commerciële traditie. In de tabel hieronder staat het model uitgewerkt.

Figuur 2: Model van de drie journalistieke tradities volgens Donsbach Subjective Tradition Public Service Tradition Commercial Tradition Goal Self-actualization Adaption of

individual to reality and functioning to society

Economic interest of owners

Prototypes John Milton Joseph Pulitzer Rupert Murdoch Dominant value Subjectivity/freedom

of speech Objectivity/plurality Economic success/shareholder value Dominant content Opinions before facts Facts before opinions Whatever sells

(16)

16 Figuur 2 laat zien dat er drie verschillende typen journalisten zijn. In deze scriptie wordt deze rolverdeling gehanteerd om journalisten te typeren:

1. Individual writer: Een onafhankelijk individu dat zich eerder baseert op de eigen ervaring dan op feiten, en opiniërend te werk gaat.

2. Professional: Een journalist die zich baseert op feiten en objectief waarneembare gebeurtenissen in de samenleving. Daarnaast herkent hij zich in de vastgestelde professionele kenmerken binnen de beroepsgroep.

3. Employee: Een journalist bij wie de commerciële doeleinden van de organisatie centraal staan, zoals het behalen van economisch succes. Hierbij spelen journalistieke kernwaarden niet of nauwelijks een rol van betekenis, zolang het maar geld oplevert.

De klassieke notie is dat de professionele identiteit van journalisten gebaseerd is op hun dienende rol, namelijk het publiek van informatie voorzien. Aanvullend op onderzoeken van onder meer Deuze (2005) en Donsbach (2010) zijn er sinds de digitalisering in de jaren negentig binnen het medialandschap nieuwe journalistieke rollen bijgekomen. Hierbij is het relevant onderscheid te maken tussen actieve en passieve journalisten, gebaseerd op onderzoeken van Johnstone et al. (1972-1973). Vanaf de jaren negentig is het onderzoek op grotere schaal uitgevoerd door Weaver en Willhoit (1996). Volgens deze onderzoekers bestaat het verschil eruit dat passieve journalisten de wereld observeren en verslag doen van de gebeurtenis zoals hij is, en actieve journalisten de feiten interpreteren en er een eigen duiding aan geven. Nieuwsitems zijn in het laatste geval een interpretatie van de journalist. Gekoppeld aan de drie klassieke journalistieke tradities van Donsbach kan gesteld worden dat er twee actieve tradities in de

journalistiek zijn – de individual writer en de employee – en een passieve traditie – de professional. Zowel de individual writer als de employee geeft zijn eigen draai aan de feiten – opiniërend versus commercieel, terwijl de professional de feiten voor zich laat spreken.

Hoewel de journalistieke rollen sinds de intrede van de digitalisering min of meer hetzelfde zijn gebleven, is de rol van journalist wel actiever geworden

(17)

17 (Skovsgaard et al., 2013, p. 26-27; Agarwal en Barthel, 2013, p. 3-4). Donsbach maakt opnieuw het onderscheid tussen actieve en passieve rollen, maar kijkend naar de onderstaande taakomschrijvingen is de klassieke passieve journalist wel steeds meer in de minderheid:

1. Passive mirror: Deze journalist acht het zijn of haar taak de gebeurtenissen te

verzamelen zoals zij tot ons komen. Hoewel het onmogelijk is de werkelijkheid ‘als een spiegel’ weer te geven, spelen eigen interpretaties en oordelen geen rol van betekenis in de journalistieke werkzaamheden.

2. Watchdog: Deze rol ligt in lijn met de passive mirror, omdat objectiviteit ook hier van belang is. Het verschil zit in de aandacht voor de ‘balans’, ofwel de hoor en wederhoor. Deze journalisten vinden het namelijk van belang dat de feiten van

meerdere kanten worden bekeken voordat een objectief verslag wordt gemaakt van de gebeurtenis. In dit kader controleren zij de macht, namelijk door complexe problemen te verklaren die door maatschappelijk krachtige organisaties – overheid en

multinationals – zijn gecreëerd. Deze objectieve rol zou fungeren als een ‘bescherming’ voor de professie, omdat zo wordt voorkomen dat journalisten individuen of groepen eventuele schade toebrengen op basis van eigen oordelen en claims.

De actieve rollen zijn volgens Donsbach illustratief voor de opkomst van public journalism. Deze beweging in de journalistiek had kritiek op de notie van objectiviteit. Pure objectieve journalistiek werd namelijk als niet alleen als ‘passief’ maar vooral als ‘niet maatschappelijk betrokken’ beschouwd. De actieve rollen zijn de volgende:

3. Public forum: in deze rol geven journalisten anderen de mogelijkheid hun stem te laten horen.

4. Public mobilizer: dit is de meest actieve rol volgens Donsbach. Journalisten brengen publieke discussies op gang, brengen hun standpunten naar voren en bepalen de

politieke agenda. In tegenstelling tot het public forum zijn journalisten een beslissende factor in de maatschappij.

(18)

18 Vooral de twee laatstgenoemde functies laten zien dat de journalistieke professie

getransformeerd is, en de journalist in de laatste twee decennia een ‘actievere’ rol heeft gekregen (Skovsgaard et al., 2013, 27-29). Het is van belang niet alleen inzicht te geven in de manier waarop journalisten denken over de invloed die zij uitoefenen op het nieuwsproductieproces, maar ook de journalistiek in te kaderen als onafhankelijk beroep (Grubenmann & Meckel, 2015, p. 735).

2.3 Professionele identiteit en veldtheorie

Broersma (2010) erkent dat de bovenstaande kernwaarden tijdelijk zijn. Zoals gezegd is er door de komst van diverse bedrijfsmatige en technologische innovaties in de

eenentwintigste eeuw een nieuwe blik nodig op het journalistieke beroep. Waar bij traditionele media (radio, tv, kranten) banen verloren gaan onder invloed van digitalisering, kloppen digitale media en het internet al geruime tijd op de deur.

Broersma maakt duidelijk dat twee nieuwe benaderingen in journalism studies van grote waarde kunnen zijn om de veranderingen in de journalistiek te kunnen analyseren. Hiervoor verwijst hij naar het werk van de Franse socioloog Pierre Bourdieu, namelijk door de journalistiek te bestuderen als een ‘veld’, ofwel als een vastomlijnde en autonome entiteit. Maar, zo zegt Broersma, in de journalistiek is hier allesbehalve sprake van. Hoewel journalisten ‘heteronoom’ zijn – dat wil zeggen afhankelijk van externe bronnen en kennis – hebben journalisten en mediaorganisaties wel degelijk een zekere mate van autonomie verworven door het definiëren van professionele normen en routines. In het journalistieke ‘veld’ is er volgens Broersma een voortdurende strijd gaande tussen verschillende actoren. Dit wil zeggen dat iedere actor (journalist of mediaorganisatie) zoveel mogelijk macht probeert te krijgen. Om een dergelijke vooraanstaande positie in een ‘veld’ te bemachtigen, moet iedere journalist zich de ‘spelregels’ (doxa) zo snel mogelijk eigen maken. Dit zijn zowel de vastliggende als de ongeschreven eisen om tot de beroepsgroep of een specifieke redactie te behoren. Een voorbeeld hiervan is een redacteur die zich tijdens zijn of haar werk bij Elsevier Weekblad wil profileren, maar zich tegelijkertijd dient te houden aan het redactionele dogma. De vraag is dan toch in welke mate ‘regels’ daadwerkelijk vastliggen.

(19)

19 Door de veldtheorie van Bourdieu te gebruiken is het volgens Broersma

mogelijk diverse ontwikkelingen in de journalistiek te contextualiseren en te duiden, zoals de in dit onderzoek van belang zijnde veranderende professionele identiteit van journalisten. Immers, zo stelt Broersma de vraag, waar eindigt een ‘veld’? Of beter gezegd, waar begint en eindigt ‘rechts’ in de journalistiek? Dat is volgens hem lastig vast te stellen, omdat de journalistiek een allesbehalve homogeen beroep is. Er zijn veel verschillende opvattingen en houdingen tegenover de professie. Dit onderzoek vult daarom aan op eerdere onderzoeken over de professionele identiteit van de journalistiek, alleen al door te proberen de ‘rechtse’ journalistiek in te kaderen binnen de vele lagen van de journalistiek. Zoals Broersma ook zegt, kunnen interviews inzicht geven in de opvattingen van journalisten over professionele normen en werkwijzen. In dit

onderzoek wordt eenzelfde methode gehanteerd. Een belangrijk criterium in het debat over de professionele normen in de journalistiek is de waarborging van objectiviteit. Broersma zegt:

“Dit stelt dat journalistiek in het algemeen belang feiten van fictie, leugens en belangen moet én kan onderscheiden. (…) Het journalistieke discours (…) pretendeert de waarheid, die geworteld is in de feiten, te kunnen achterhalen. (…) Wanneer journalisten ‘objectief’ de voorgeschreven procedures doorlopen, zo is de assumptie, komen zij tot een zo adequaat mogelijke representatie van de werkelijkheid” (p. 272).

Kijkend naar de hiervoor genoemde kernwaarden van de journalistieke identiteit lijken er twee professionele waarden ter discussie te staan: objectiviteit versus subjectiviteit. Typerend hiervoor is volgens Broersma de komst van digitale media zoals het ‘rechtse’ GeenStijl, die openlijk hun eigen mening uiten, zonder hoor en wederhoor te plegen. Zoals Elsevier-hoofdredacteur Arendo Joustra opmerkte, wordt in ‘rechtse’

journalistieke kringen anders aangekeken tegen de beroepsnormen. De vraag is of Joustra alleen staat in zijn journalistieke visie. Broersma acht het daarom van belang de ambiguïteit tussen subjectieve en objectieve journalistiek nader te onderzoeken. Dit onderzoek haakt in op deze wens door te kijken hoe de als ‘rechts’ bestempelde journalistiek kijkt naar deze journalistieke normen. Zo is het vrijwel onmogelijk voor

(20)

20 journalisten te voorkomen dat een bepaalde mate van subjectiviteit een rol speelt in de manier waarop zij hun werk verrichten. Harbers en Broersma duiden dit aan als een ‘strategische interpretatie van de werkelijkheid’. Dit wil zeggen dat journalisten de aandacht vestigen op een gebeurtenis op basis van een nauwkeurige selectie van waarnemingen. Hiermee laten journalisten dus niet de werkelijkheid zien zoals zij echt is, maar kiezen een invalshoek die de nieuwsconsument zal moeten overtuigen van ‘de waarheid’. Dit is in zekere zin een vorm van subjectieve journalistiek. Voorbeelden hiervan zijn de typische politiek geladen artikelen in Elsevier Weekblad of de uitzendingen van WNL. Zo wordt bij beide media de werkelijkheid vanuit hun

‘journalistieke en politieke waarden’ toegelicht. De vraag is wat er dan nog ‘objectief’ is in de journalistiek. Harbers en Broersma zeggen hierover:

“The social code between reporters and their audience implies that journalism has to render a truthful representation of reality. Subsequently, journalism’s authority depends on the belief that it has the epistemological tools to gather and convey truthful information.” (p. 642)

Zoals hiervoor is weergegeven, gaat het in het proces van journalistieke bewijsvoering om het vergaren en overbrengen van betrouwbare informatie. Refererend aan de journalistieke kernwaarden in de teksten van Donsbach (1955), Deuze (2005) en Skovsgaard (2013) is door de tijd heen duidelijk geworden dat objectiviteit en subjectiviteit in de journalistiek moeilijk samengaan. Zo zijn betrouwbaarheid en neutraliteit, beide speerpunten van objectiviteit, in het geding bij individuele

waarnemingen en opinies van journalisten. Het zal dan ook moeten blijken in welke mate subjectiviteit bij een journalist verweven is met zijn of haar werk. Dit alles geeft aan dat er in feite van zuivere objectiviteit geen sprake is in de journalistiek.

Waarnemingen en persoonlijke opinies of gevoelens bij journalisten hebben te allen tijde invloed op de berichtgeving. Het is van belang te achterhalen in welke mate dit voor ‘rechtse’ journalisten geldt.

(21)

21 2.4 Boundary work

Een dergelijke afbakening van een professie is zeker gezien de al aangehaalde ‘vage’ grenzen tussen journalistiek en niet-journalistiek lastig te definiëren. Om de

professionele status van de journalistiek te bepalen wordt er allereerst gebruikgemaakt van een theorie van Thomas Gieryn (Carlson, 2015), getiteld boundary work. Met deze theorie streeft hij naar een retorische ‘afbakening’ van wetenschappelijke en niet-wetenschappelijke professies, om zo inzicht te krijgen in de uniformiteit en samenhang binnen het betreffende beroep en daarmee de professionele identiteit te achterhalen (p. 2; Gieryn, 1983, p. 781). De focus van boundary work ligt op het onderscheid van de kenmerken – praktijken, methoden, normen en waarden binnen organisaties – tussen wetenschappers en niet-wetenschappers. De kenmerken worden door de beoefenaars zelf aangegeven. Vervolgens wordt gekeken naar de overeenkomsten en verschillen in hun opvattingen over de betreffende beroepskenmerken (p. 782).

Een relevant onderzoek is van Deuze, getiteld Popular journalism and professional ideology: tabliod reporters and editors speak out (2005). Hierin onderzocht hij via diepte-interviews de professionele identiteit van Nederlandse journalisten die bij tabloidkranten werkzaam waren. Hij geeft aan dat er verschillende manieren zijn waarop journalisten betekenis geven aan hun werk, afhankelijk van het genre of type medium waarbij zij zijn aangesloten. Zo heeft elk journalistiek medium eigen ideal-typic values – oftewel normen en waarden – die als zogeheten benchmarks fungeren. Met benchmarks doelt Deuze op de grenzen die journalisten zelf geven aan hun professie, en die dus als een soort scheidslijn dienen tussen verschillende

journalisten en hun (journalistieke) praktijken (p. 862). In deze scriptie wordt gepoogd op eenzelfde wijze te achterhalen hoe de professionele identiteit van ‘rechtse’

journalisten verschilt van die van andere journalisten.

Lewis (2012) heeft literatuuronderzoek gedaan naar de spanning tussen

mediaproducenten en -gebruikers, die ontstaan is door de komst van nieuwe (digitale) mediavormen. Hij richt zich daarbij specifiek op de journalistiek. Hij stelt dat de professionele status van de journalistiek is veranderd vanwege de toenemende participatie en invloed van gebruikers in de online nieuwsomgeving. Net als Carlson gebruikt hij de term boundary work om de ontwikkelingen in de journalistiek te duiden. Er is sprake van een paradox: waar journalisten graag hun autonomie en autoriteit in het

(22)

22 nieuwsproductieproces willen behouden, willen zij ook graag dat het publiek hierin een actieve rol speelt. Tegelijkertijd bestaat de vrees dat ‘gewone burgers’ de macht over de nieuwsproductie gaan overnemen. Binnen Europa is de laatste jaren geprobeerd via boundary work de autoriteit ten opzichte van de online nieuwsgebruikers terug te winnen, namelijk door twee vaststaande professionele normen te ontwikkelen: objectiviteit en betrouwbaarheid in verslaggeving. Deze twee normen zouden de

professional van de amateur moeten onderscheiden. Wel is uit internationaal onderzoek gebleken dat de traditionele journalistieke aanpak niet veel is veranderd (p. 849; Tong, 2015, p. 602). Deze ontwikkelingen geven aan dat de journalistiek ‘een doordringbaar beroep’ is, of anders gezegd: een professie die geen duidelijke formele beroepsgrenzen heeft (licentie, lidmaatschap van een branche, opleidingsvereisten) (Carlson, 2015, p. 10). Iedereen die heden ten dage als journalist werkzaam wil zijn, heeft in feite alleen een internetverbinding nodig (p. 11).

Maar hoe behoudt de journalistiek haar professionele autonomie dan wel? Lewis geeft net als eerder aangehaalde auteurs aan dat de journalistiek van oorsprong bekend staat om haar objectiviteitsnorm. Maar zoals duidelijk is geworden, hanteert iedere journalist deze norm anders. Om duidelijkheid te scheppen over de professionele normen en waarden is een herdefiniëring door de journalisten zelf nodig; zoals Lewis het verwoordt: “… theories about how journalists construct the nature of themselves as a profession” (Lewis, 2012, p. 841). In het kader van dit onderzoek dienen ‘rechtse’ journalisten aan te geven aan welke normen en waarden zij zich houden. Net als in dit onderzoek hanteert Lewis de vijf professionele kenmerken (public service, objectiviteit, autonomie, immediacy en ethiek) van Deuze (2005) om de journalistieke identiteit te definiëren.

Het is van belang te benadrukken dat de journalistieke identiteit door de tijd heen is veranderd. Carlson (2015) geeft aan dat de boundaries in de journalistiek bekeken moeten worden vanuit historisch perspectief. Zo gaan de opvattingen over de professionele kenmerken van het beroep met de tijd mee. Deze tijdsgebondenheid hangt samen met de komst van nieuwe technologische, sociale, institutionele en economische ontwikkelingen die invloed hebben op geaccepteerde beroepsnormen binnen de

journalistiek. Carlson noemt als voorbeeld ‘de zaak Wikileaks’ die de journalistieke praktijk heeft veranderd (n.p.). De grenzen zijn dus dynamisch. In dit onderzoek wordt

(23)

23 daarom getracht een zo actueel mogelijk beeld te geven van de opvattingen over

‘rechtse’ journalistiek.

Carlson legt in zijn boek Boundaries of Journalism: Professionalism, Practices and Participation (2015) het concept boundary work van Gieryn uit. Het bestaat uit drie deelgebieden: expansion, expulsion en protection of autonomy. Deze zijn weer onderverdeeld in drie aspecten, namelijk: deelnemers, praktijken en professionele normen (p. 1-3).

Onder expansion verstaat hij een ‘uitbreiding’ van het beroep door bijvoorbeeld de komst van nieuwe journalistieke vormen en actoren. Een typisch voorbeeld hiervan is de blogger, een veelal gewone burger die zich voordoet als ‘journalist’ door onder eigen naam nieuwswaardige artikelen te plaatsen.

Bij expulsion gaat het juist om afwijkende actoren, personen of praktijken. Neem de diverse vormen journalistiek die alle hun eigen werkwijze kennen:

opiniejournalistiek, tabloidjournalistiek of onderzoeksjournalistiek. In hoeverre voldoen journalisten bijvoorbeeld aan de criteria van de beroepsgroep als zij voornamelijk opiniërend te werk gaan of diep graven in iemands privéleven? Deze vraag is interessant voor dit onderzoek, omdat in de interviews gevraagd kan worden in hoeverre deze praktijken gezien kunnen worden als ‘rechts’ (Revers, 2013, p. 41-42). Een negatief voorbeeld is het Amerikaanse News of the World. Deze krant is in het nieuws gekomen vanwege het hacken van voicemails, in de hoop zo de waarheid boven tafel te krijgen. Dit wordt als een onethische vorm van journalistiek gezien en daarom als

niet-journalistiek. Refererend aan de reputatie van PowNed als ‘opruiend’ journalistiek medium, is het relevant te kijken welke praktijken de professionele status van de journalistiek bedreigen.

Het derde en laatste deelgebied is protection of autonomy. Hierin gaat het om de mate waarin de journalistiek zichzelf kan beschermen als onafhankelijk beroep. In dit onderzoek wordt eveneens bekeken in welke mate journalisten onafhankelijk opereren. Hierbij gaat het niet alleen om de bemoeienis van commerciële partijen die een

bedreiging vormen voor de oorspronkelijke normen en waarden binnen de journalistieke praktijk, maar ook om de vraag of journalisten hun eigen (politieke) opvattingen laten

(24)

24 meewegen in de manier waarop zij hun werk doen (Carlson, 2015, p. 10; Revers, 2013, p. 44).

Kortom: het ‘journalistieke discours’ lijkt niet exclusief en niet uniform. Daarom is boundary work zo essentieel, met name voor ‘buitenstaanders’ die op deze manier kunnen zien wanneer zij in de journalistieke wereld terechtkomen.

(25)

25

3. Methode

In dit hoofdstuk wordt de onderzoeksmethodiek behandeld. Allereerst wordt toegelicht welke methode is gekozen voor dit onderzoek, en waarom juist deze methode bruikbaar is. Vervolgens wordt het gekozen materiaal besproken. Tot slot wordt uitgelegd op welke wijze het materiaal aan een analyse wordt onderworpen.

3.1 Kwalitatief onderzoek en interviews

Voor dit onderzoek zijn ‘rechtse’ journalisten geïnterviewd om inzicht te krijgen in de professionele identiteit van de ‘rechtse’ journalistiek. Het doel daarbij was een zo goed mogelijke indruk te krijgen van de wijze waarop deze journalisten zelf aankijken tegen de journalistieke identiteit.

3.1.1 Kwalitatief onderzoek

In dit onderzoek is gekozen voor een zogenoemde ‘kwalitatieve’ benadering. Dit houdt in dat de informatie is verzameld op een open en flexibele wijze, waarbij verzamelen en analyseren elkaar cyclisch-interactief afwisselen (Maso & Smaling, 1998, p. 9). Deze benadering past goed bij het beschrijven van het verschijnsel ‘rechtse journalistiek’, omdat hiernaar nog weinig specifiek onderzoek is gedaan. Ook kan er op deze wijze gekeken worden naar veranderingen binnen de al bestaande opvattingen, en gezocht worden naar een betere definitie van het verschijnsel (Maso & Smaling, 1998, p. 11).

De kwalitatieve benadering sluit dus goed aan bij het aangeduide probleem en het doel van dit onderzoek, zoals die in de inleiding zijn toegelicht. De reden dat er niet is gekozen voor kwantitatief onderzoek – waarbij wordt gewerkt met gestandaardiseerde meetinstrumenten en een aanzienlijke onderzoekspopulatie – is omdat de gekozen methodiek zich richt op een kleinere hoeveelheid onderzoekseenheden. Zoals gezegd is de doelstelling van dit onderzoek binnen een kleine populatie te achterhalen welke opvattingen binnen het werkveld bestaan over ‘rechtse journalistiek’. Hierbij is de omvang van het verschijnsel ‘rechtse journalistiek’ niet van belang. Dat maakt dat een kwalitatieve benadering de meest geschikte is voor dit onderzoek. De beperking van dit kwalitatieve onderzoek is wel dat er geen uitspraken gedaan kunnen worden over de

(26)

26 mate waarin de aangehaalde uitspraken leven in het complete Nederlandse

medialandschap (Anyan, 2013, p. 2; Charmaz & Belgrave, 2012; Maxwell, 2012). Aan de hand van de literatuur uit het theoretisch kader is voor aanvang van het onderzoek een drietal gespreksonderwerpen vastgesteld: een beschrijving van vroegere en huidige werkzaamheden, de visie op de journalistieke taken, functies en rollen, en tot slot het bestaan van de ‘rechtse’ journalistiek en hoe die zich verhoudt tot andere

vormen van journalistiek. De respondenten zijn vervolgens ondervraagd over deze onderwerpen aan de hand van een topiclijst. In elk interview kwamen dezelfde

onderwerpen aan de orde (zie de bijlage). De topiclijst diende als een richtlijn voor de gesprekken, maar er werd niet een specifieke volgorde gehanteerd (DiCicco & Crabtree, 2006, p. 315-317).

3.1.2 Dataverzameling: open interviews

In dit onderzoek zijn journalisten ondervraagd via open, semigestructureerde interviews. Hierbij kregen zij alle ruimte om te vertellen over hun ervaringen, opvattingen,

zienswijzen en gevoelens over hun vak. Voor dit onderzoek is het van belang op basis van specifieke en nauwkeurig geformuleerde uitspraken hun (gedeelde) denkwijzen en opvattingen over de journalistieke identiteit onder de loep te nemen. In open of

kwalitatieve interviews diende de interviewer er daarom voor te zorgen dat de vragen aansloten bij het referentiekader en de ervaringen van de respondenten. Zo werd getracht een zo optimaal mogelijk gesprek tussen respondent en interviewer te creëren (Boeije, 2005, p. 58; DiCicco-Bloom & Crabtree, 2006, p. 316-317; Grubenmann & Meckel, p. 735; Manning & Kunkel, 2014, p. 482).

Voor de interviewvorm kon worden gekozen uit: ongestructureerd, gestructureerd of semigestructureerd. Gestructureerde interviews – waarbij elke respondent aan precies dezelfde vragenlijsten wordt onderworpen – worden meestal gebruikt in kwantitatieve onderzoeken. De ongestructureerde variant wordt

voornamelijk bij etnografische studies gehanteerd. Hierbij ligt meer de nadruk op het observeren van het onderzoeksobject. Semigestructureerde interviews leenden zich goed voor dit onderzoek, omdat deze vorm de ruimte geeft om dieper op persoonlijke

(27)

27 In alle gevallen begonnen de interviews met een verkennende fase, waarbij de respondent de gelegenheid kreeg te vertellen over zijn of haar dagelijkse maar ook vroegere werkzaamheden. Vervolgens werd er steeds specifieker gevraagd naar de precieze invulling van die taken, om vervolgens de respondenten te bevragen over de achterliggende gedachten voor deze werkwijzen. Daarnaast werd de respondenten gevraagd te reflecteren op de recente discussies over ‘rechtse’ journalistiek in de landelijke media. Het doel van de interviews was uiteindelijk in kaart te brengen wat ‘rechtse’ journalistiek daadwerkelijk inhoudt, dan wel hoe er op een andere wijze tegen aangekeken kon worden. Wanneer andere visies aan bod kwamen, werd de respondent gevraagd alternatieve aanduidingen voor de term ‘rechts’ te geven.

De interviews zijn op rustige en neutrale locaties afgenomen. Voorbeelden van dergelijke locaties waren: zogenoemde ‘geluidsdichte’ telefoonhokjes op de redacties waar de journalisten werkten, of voor de geïnterviewde lokale horecagelegenheden. Hiervoor is gekozen omdat de journalisten zich op deze wijze zoveel mogelijk op hun gemak voelden en niet afgeleid raakten of beïnvloed werden door de omgeving, met het doel dat er open en eerlijke antwoorden gegeven zouden worden op de vragen. De gesprekken zijn volledig vastgelegd middels de geluidsrecorder van de telefoon van de interviewer. De geïnterviewde is van tevoren uitgelegd waarvoor hij/zij was uitgenodigd en welk doel het onderzoek diende. Ook is voorafgaand aan elk gesprek gevraagd of er bezwaar was tegen de opname. Bij zowel de transcripten als de resultaten zijn de namen van personen geanonimiseerd. Voor een aantal geïnterviewden was het anonimiseren een voorwaarde, vanwege de (privacy)gevoeligheid. Zo gaf een aantal respondenten na het gesprek aan dat er uitspraken verwijderd of aangepast moesten worden, omdat deze uitlatingen schadelijk zouden kunnen zijn als zij in het openbaar verschenen. In het kader van de uniformiteit van de onderzoeksresultaten en de bescherming van de respondenten zijn daarom zowel de transcripten als de resultaten geanonimiseerd (DiCicco-Bloom & Crabtree, 2006, p. 319). De opnames zijn voor de analyse volledig uitgeschreven. De duur van de interviews was circa een uur. Zo was er voldoende tijd om alle vragen te kunnen behandelen en (bij voorkeur) dieper in te gaan op de gegeven antwoorden.

(28)

28

3.2 Steekproef

De respondenten zijn gekozen door middel van theoretical sampling (Charmaz, 1996, p. 34; Draucker et al., 2007, p. 1137-1138). Dit houdt in dat de respondenten doelbewust zijn gekozen, op basis van de bestaande inzichten over ‘rechtse’ journalistiek. Zo is een steekproef genomen uit Nederlandse media en journalisten die als ‘rechts’ bekendstaan. De steekproef van dit onderzoek bestaat uit twaalf journalisten, die onder meer

werkzaam zijn bij kranten, televisieprogramma’s en -omroepen, bladen en websites. Er is contact gezocht door de media te benaderen waarvoor de journalisten werken, of door een persoonlijk bericht te sturen via e-mail, socialemediakanalen (Facebook, LinkedIn, Twitter) of telefoon. Ook zijn journalisten gevraagd deel te nemen op aanraden van reeds geïnterviewde respondenten of op basis van verkregen inzichten in eerdere interviews. De geïnterviewde journalisten verschillen in leeftijd, geslacht, functie en ervaring (redactiechef, redacteur, verslaggever, hoofdredacteur en freelancer). In tabel 1 is de functieverdeling van de respondenten weergegeven.

Geslacht Medium Functie

Man Website Redacteur

Man Opinieblad Redacteur, verslaggever

Man Televisie Eindredacteur

Man Website Eindredacteur

Man Website Redacteur

Man Website Hoofdredacteur

Man Televisie, website Redacteur, producent

Vrouw Televisie Verslaggever/redacteur

Vrouw Televisie, maandblad,

landelijke krant

Freelance redacteur, columnist

Man Landelijke krant Redacteur

Man Landelijke krant Hoofdredacteur, voormalig

politiek verslaggever

(29)

29 3.3 Analyse

Elk interview is zo nauwkeurig mogelijk uitgewerkt in de vorm van een letterlijk transcript. Daarnaast zijn bij elk interview aantekeningen gemaakt die naderhand aan een analyse zijn onderworpen. Zo kon worden vastgesteld of zich nieuwe inzichten of invalshoeken hadden voorgedaan. In de meeste interviews was dit het geval, en werden deze aspecten behandeld in de volgende gesprekken. Zo werden eerdere opvallende uitspraken over de term ‘rechts’ toegevoegd aan de topiclijst. Ook werden soms recente gebeurtenissen in de media behandeld die in eerdere interviews niet aan bod hadden kunnen komen.

Voor de analyse van de resultaten is gekozen voor de benadering van Maso en Smaling (1998) (p. 32). Hierbij ligt de nadruk op de methode van analytische inductie van Znaniecki (1934). Dit wordt aangeduid als de kaderanalyse. Hierin wordt de terminologie uit het theoretisch kader vergeleken met de verzamelde informatie (Maso en Smaling, 1998, p. 57). Een kaderanalyse bestaat voornamelijk uit twee fasen: een confrontatiefase en een generatiefase. Deze worden voorafgegaan door een

incubatiefase, waarbij het onderzoeksmateriaal zo letterlijk en precies mogelijk wordt geregistreerd en bestudeerd. In dit onderzoek zijn in de confrontatiefase de meest relevante uitspraken naast de begrippen en een aantal veronderstellingen uit het

theoretisch kader gelegd, om vervolgens te kijken in hoeverre er nieuwe of afwijkende inzichten tot stand waren gekomen. Vervolgens zijn de geselecteerde uitspraken uit alle interviews gegroepeerd in categorieën op basis van overeenkomstige en verschillende aspecten in de antwoorden. De uitkomsten werden constant met elkaar vergeleken, om zo te achterhalen waar bepaalde categorieën eindigden, uit welke aspecten een categorie bestond, en of er afwijkende uitkomsten waren. Uiteindelijk moest blijken in hoeverre er patronen te vinden waren in de wijze waarop een ‘rechtse’ journalist naar zijn of haar professie keek (Burnard, 1991, p. 461-465; Thomas, 2006, p. 240-241; Boeije, 2002, p. 392-393). Zo bleek bijvoorbeeld uit de resultaten dat de objectiviteit onder veel

journalisten niet tot de absolute kernwaarden (Deuze, 2005) van het vak behoort, en dat er verschillende opvattingen bestaan over deze term. Vervolgens zijn in de generatiefase dit soort nieuwe zienswijzen en inzichten geformuleerd die aanvankelijk nog niet tot het theoretische kader behoorden. Deze resultaten leverden een bijdrage aan de mogelijke

(30)

30 antwoorden op de hoofdvraag. Met name de resultaten over de term ‘rechts’ brachten onverwachte, maar vooral interessante zienswijzen van journalisten naar voren.

In de uiteindelijke analysefase is gekozen voor een beschrijvende analyse (Maso & Smaling, p. 122). Het doel van deze analyse was een beeld te krijgen van de

opvattingen over bestaande ideeën over de term ‘rechts’ in de journalistiek, en van de manier waarop de journalisten tegen hun vak aankeken. Deze overwegingen hebben zowel betrekking op hun praktisch handelen, als op hun opvattingen over de

journalistieke normen en waarden. De transcripten van de gesprekken dienden vanzelfsprekend als basis voor de analyse. Het materiaal is grondig gelezen. De relevante fragmenten zijn vervolgens gecodeerd op basis van relevantie voor de drie hoofdonderwerpen en de gebruikte concepten in het theoretisch kader. In elk gesprek zijn deze onderwerpen aan de orde gekomen. Elk tekstfragment is ‘open gecodeerd’. Zo is bij iedere relevante uitspraak in de kantlijn geschreven op welk concept of onderwerp de uitspraak betrekking had. De ‘codes’ dienden als samenvattende notatie voor het stuk gearceerde tekst. Het uiteindelijke doel hiervan was een begrippenkader te maken aan de hand van de genoteerde codes.

3.4 Kwaliteit van het onderzoek

Om de kwaliteit van dit onderzoek te waarborgen dient rekening gehouden te worden met twee criteria: betrouwbaarheid en validiteit. Bij betrouwbaarheid gaat het met name om de vraag of de gevolgde methodische stappen na te volgen en controleerbaar zijn (Baarda, De Goede & Theunissen, 2001). Bovendien is de betrouwbaarheid van een onderzoek groter wanneer het herhaalbaar is. Bij kwalitatief onderzoek is dit vaak problematisch. Zo bestaat het gesprek onder andere uit aspecten die veelal niet

herhaalbaar zijn, zoals de dynamiek tussen interviewer en respondent. Door het gebruik van een topiclist, die op basis van het theoretisch kader is gemaakt, is niettemin

gewaarborgd dat tijdens elk gesprek zoveel mogelijk dezelfde onderwerpen aan bod kwamen (Van IJzendoorn, 1986; Van Zwieten & Willems, 2004, p. 631-632).

De geldigheid van dit onderzoek – de validiteit – wordt bepaald door twee factoren: interne en externe validiteit. Interne validiteit heeft betrekking op de deugdelijkheid van de argumenten (de verzamelde gegevens) en de redenering (onderzoeksopzet en

(31)

31 validiteit draait het om de mate waarin de conclusies van het onderzoek toe te passen zijn op niet-onderzochte onderzoekssituaties (Maso & Smaling, 1998, p. 73). In het kader van de interne validiteit is de keuze op open interviews gevallen, omdat dit de respondenten de mogelijkheid gaf zoveel mogelijk over de eigen ideeën en ervaringen te vertellen. De vraagstelling was zo open mogelijk. Tijdens de interviews werd gestreefd naar een zogenoemde ‘dialogische intersubjectiviteit’, ofwel een interactief en open gesprek (Maso & Smaling, 1988, p. 81). Ook is de respondenten om reacties gevraagd op uitspraken van andere geïnterviewden. Dit noemt men respondent validation, en is gebruikt als extra bron van informatie. Dit zorgde er ook voor dat eventuele selectieve uitspraken en bevindingen werden uitgesloten (p. 72). Zo werd de respondenten ook gevraagd naar opvattingen die tegengesteld zijn aan de eigen denkbeelden. Wel kregen zij te allen tijde de gelegenheid om een volledig antwoord te geven. Bovendien werden eventuele confronterende opmerkingen direct aangeduid als visies van de interviewer, om zo te vermijden dat de onderzoeker bevooroordeeld lijkt of te sterk betrokken is bij het onderwerp. Om deze reden werd voortdurend benadrukt dat de positie van de interviewer objectief en onafhankelijk is.

Wat betreft de externe validiteit moet opgemerkt worden dat dit kwalitatieve onderzoek een zeer kleine steekproef had. Hierom is de keuze gemaakt meer aandacht te besteden aan een zo groot mogelijke variatie in functies, media waarvoor de journalisten werken en ervaring. Het doel was van elk bekend ‘rechts’ medium – televisie, website, tijdschrift of krant – een journalist te spreken te krijgen. Dit onderzoek houdt vast aan de theoretische aanname dat generalisatie aanvaardbaar is, omdat de steekproef doelbewust getrokken is (Maso & Smalling, 1998, p. 74). Zo heeft van vrijwel elk medium in Nederland dat als ‘rechts’ bekendstaat een respondent deelgenomen. Er is dan ook sprake van een representatieve steekproef (Maso & Smalling, p. 75). De resultaten zijn zoals gezegd op kwantitatief vlak lastig te generaliseren, omdat de groep respondenten relatief klein is. Een voorstel is dan ook om dit onderzoek op grotere schaal uit te voeren, bijvoorbeeld door alle redacties van de ‘rechtse’ media in Nederland te vragen een korte vragenlijst in te vullen (Van IJzendoorn, 1986; Van Zwieten & Willems, 2004, p. 631-632).

(32)

32

4. Resultaten

In dit hoofdstuk worden de resultaten gepresenteerd van dit onderzoek naar hoe ‘rechtse’ journalisten hun professionele identiteit definiëren. De resultaten zijn opgedeeld in drie hoofdonderwerpen. Eerst wordt nauwkeurig beschreven hoe de respondenten aankijken tegen de journalistieke kernwaarden (paragraaf 4.1). Dan wordt bekeken wat volgens de journalisten hun belangrijkste taken zijn (paragraaf 4.2).

Vervolgens komen de resultaten aan bod met betrekking tot de betekenis van de termen ‘links’, ‘rechts’ en andere vormen in de journalistiek, alsook in hoeverre er onderscheid bestaat tussen deze begrippen (paragraaf 4.3).

4.1 Journalistieke kernwaarden Het eerste onderdeel van het resultatenhoofdstuk geeft een beeld van de opvattingen van ‘rechtse’ journalisten over de journalistieke kernwaarden. Volgens Deuze (2005) bestaat de journalistieke beroepsidentiteit uit vijf kernwaarden, namelijk: public service,

objectiviteit, autonomie, immediacy en ethiek. In deze paragraaf wordt aan de hand van deze kernwaarden gekeken naar de mate waarin ‘rechtse’ journalisten waarde hechten aan de beroepsideologie. Uit de resultaten blijkt dat de respondenten zich herkennen in de kernwaarden, al komt immediacy niet expliciet naar voren. Dit aspect is daarom niet meegenomen.

4.1.1 Public service

Een van de belangrijkste onderwerpen tijdens de interviews bleek de publieke

dienstverlening te zijn. Hierbij brachten de respondenten hun geloofwaardigheid naar het publiek meermaals naar voren als wellicht de meest essentiële eigenschap van de professie.

Een journalist zou allereerst geloofwaardig zijn als hij/zij kritisch te werk gaat in zijn/haar onderzoek naar maatschappelijke kwesties en zou zich in essentie niet moeten laten leiden door ideologie of andersoortige persoonlijke denkwijzen. Een aantal

(33)

33 journalisten gaf echter aan dat de nieuwsgierigheid en het kritische vermogen bij

collega’s wel steeds meer ontbreekt.

Journalist: “Er zijn heel veel gangbare opvattingen over hoe de dingen zijn gekomen of over hoe de verhoudingen zijn. Dit zijn zaken die heel onkritisch worden bejegend. (…) Ik neem niet automatisch genoegen met wat mij al voorgekookt is. Dat is mijn eigenwijsheid en deze is gekoppeld aan mijn persoonlijke – dan wel journalistieke – nieuwsgierigheid.”

Bij de journalisten die veelal opiniërend zijn is de kritiek op de maatschappij wel selectiever van aard dan bij hun collega’s. Deze respondenten gaven aan dat hun journalistieke scherpte en benaderingswijze wisselen per onderwerp.

Journalist: “Iedereen is het met mij eens die rechts is. En sommigen denken van ja ‘ze zijn allemaal aan het manipuleren’. Ik denk zelf dat het niet zo is. Ik denk dat als je een bepaald wereldbeeld hebt je zo neutraal probeert te zijn als je kan. Maar dan schemert dat toch door: in de onderwerpkeuze, dat je bepaalde

fenomenen of mensen toch iets kritischer aanpakt dan anderen.”

Een tweede aspect dat met geloofwaardigheid in verband wordt gebracht is consistentie. Zo is een paar respondenten van mening dat een journalist in zijn opvattingen en

werkwijzen een vaste koers dient te varen en hierbij transparant is (citaat 1), waar anderen (citaat 2) aangeven dat een journalist tot op zekere hoogte ook flexibel hoort te zijn.

Journalist: “Je moet – dat raakt de betrouwbaarheid ook – consistent zijn in je verhaal, maar ook niet zo inflexibel dat je nooit meer van mening kan wijzigen. (…) Er komen op een gegeven moment nieuwe inzichten. Dan mag je best van mening veranderen. Het moet niet tot starheid leiden.”

4.1.2 Objectiviteit

De tweede kernwaarde waarover is gesproken is objectiviteit. Zo werd allereerst duidelijk dat de meeste journalisten wel proberen de feiten te achterhalen

(34)

34 op de feiten te baseren, ondanks dat er wel wordt getracht de waarheid eer aan te doen (paragraaf 4.1.2.2). Volgens de respondenten is objectiviteit ook een arbitrair begrip, alleen al omdat de mens van nature niet objectief is. Ook moeten journalisten

voortdurend keuzes maken in hun nieuwsproductie. Hierbij vervult de ideologische achtergrond soms een belangrijke rol. Daarnaast gebruiken de journalisten vaak hun eigen mening, in plaats van zich louter op feiten te baseren (paragraaf 4.1.2.3).

Hiertegenover staan de journalisten die (ook) wederhoor en nuance hoog in het vaandel hebben staan (paragraaf 4.1.2.3).

4.1.2.1 Feitelijkheid

Een van de belangrijkste aspecten in het werk van een journalist is het verzamelen van feiten. De meeste ondervraagden gaven aan dat de feiten een wezenlijk onderdeel zijn in het maakproces van een journalistiek product. Het aantal journalisten dat zich puur aan de feiten houdt lijkt echter vrij klein te zijn.

Journalist: “Er is een soort kern van journalistiek die louter op feiten is – dat voorbeeld van jou dan. Maar dat is het hele punt, want daar houdt het niet op. En ik stel hier vast – mocht het objectiviteit zijn überhaupt – dat een heel klein gedeelte van de journalistiek daar mee bezig is.”

De ondervraagden geven blijk van het feit dat feitelijke objectiviteit alleen in andere sectoren bestaat, zoals de wetenschap en de juridische wereld, en dat het niet mogelijk is deze in de journalistiek te bereiken.

Journalist: “Als het gaat over natuurkunde – dat je causale processen kunt bewijzen – dan heb je het over objectiviteit. In de menswetenschappen is het al onmogelijk, laat staan in de journalistiek. Dus ik denk dat alles gewoon een keuze is, waar een bepaald frame achter zit.”

Journalist: “Er kunnen pas bewijzen zijn als er harde, juridische betrouwbare feiten bij een rechtszaak op tafel komen die geverifieerd kunnen worden.”

(35)

35 Ook wordt de toenemende digitalisering van de media her en der aangehaald. Volgens enkele journalisten leidt deze ertoe dat journalisten nog nauwkeuriger te werk moeten gaan in het vergaren van feitelijke informatie, terwijl de snelheid en complexiteit van het werk is toegenomen.

Journalist: “Wat ik ook heel belangrijk vind is dat een journalist zorgvuldig is. De hijgerigheid van de wereld in generieke zin neemt toe. Sociale media hebben ervoor gezorgd dat nieuws sneller en massaler tot ons komt. Er is ook minder tijd. Je moet meteen publiceren online. Dat zet heel veel druk op mensen.”

4.1.1.2 Streven naar ‘objectiviteit’

De journalisten zeggen dat objectiviteit niet haalbaar is, maar dat zij er wel naar streven de feiten zo volledig mogelijk weer te geven. Zo wordt gesteld dat de menselijke waarneming reeds individueel bepaald is. Volgens de respondenten is een journalistiek product daarom niet louter op feiten gebaseerd. De journalisten stellen namelijk dat elk mens andere gedachten heeft over de wereld om ons heen, die vervolgens doorwerken op de keuzes die worden gemaakt. Een volledig beeld geven van de werkelijkheid is dan volgens hen ook niet realiseerbaar.

Journalist: “Objectiviteit bestaat volgens mij niet. Je kan er wel naar streven. Maar als het gaat om de verhalen die ik schrijf speelt het niet echt mee. In elk artikel moet je de feiten indikken.”

Journalist: “Ik denk zelf dat als je een bepaald wereldbeeld hebt je zo neutraal probeert te zijn als je kan. Maar dan schemert dat toch door: in de

onderwerpkeuze, dat je bepaalde fenomenen of mensen toch iets kritischer aanpakt dan anderen.”

In hun werk speelt het eigen wereldbeeld dan ook mee, namelijk dat journalisten werken vanuit een bepaald ‘frame’, ofwel aannames over de wereld. Het achterhalen van ‘de’ waarheid is dan ook volgens de respondenten niet realistisch, omdat ieder mens een andere waarheid heeft.

(36)

36 Journalist: “Het onderbuikgevoel speelt altijd mee. Objectiviteit in de

journalistiek is onhaalbaar.”

Journalist: “Ik denk dat iedere journalist vanuit een bepaald frame werkt. Dus ergens in z’n achterhoofd zit een centrale aanname van hoe de wereld in elkaar zit.”

Een begrip dat de respondenten hieraan koppelden is subjectiviteit. Dit wil zeggen dat de menselijke waarneming – en dus ook die van de journalist – per individu verschilt en per definitie leidt tot een ander beeld van de wereld.

Journalist: “Jíj neemt iets waar. Dat heeft geloof ik Maurice de Hond al eens gezegd, of iemand anders. Je kijkt naar dezelfde voetbalwedstrijd en toch maak je er een ander verhaal van.”

Journalist: “Een krant is geen notulen van gebeurtenissen. Je bent als

verslaggever de oren en de ogen van de lezer op dat moment waar je je bevindt. Vertel het verhaal zoals jij het waarneemt. Er mag ook gevoel bij zitten. Het hoeft geen zakelijke opsomming te zijn.”

Het beeld van de wereld – zoals de journalist dat schetst – is eerder gefragmenteerd, ook op basis van een selectie van zowel gebeurtenissen als onderwerpen en invalshoeken.

Journalist: “Mensen die altijd roepen dat ze objectief zijn en dat ze geen partij kiezen, zijn heel sturend in hoe ze een onderwerp aanvliegen en hoe ze

misschien niet op camera maar achter de schermen met andere Kamerleden omgaan. Er zit altijd een sturend element in je nieuwskeuzes.”

De invalshoek of onderwerpskeuze hangt volgens de journalisten samen met de ideologie of zienswijze over de wereld. Een kanttekening daarbij is dat de journalisten hierbij wel trachten de ‘waarheid’ geen geweld aan te doen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Gebruik en beleving van natuur van niet-westerse allochtonen 3.1 Participatie in het bezoek aan het groen in en buiten de stad 3.2 Gebruik van groen in de stad 3.3 Gebruik

The present case is an example of such a condition, and is unusual in several respects: the history suggested that the disease had been present since binh; histolo- gical

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

indien een harmonisatie zich immers slechts tot de accijnzen zou beperken, worden de landen die het zwaartepunt op de indirecte belastingen leggen, dubbel bevoorbeeld; de

Ook voor andere personen worden deze gegevens in de RNI bijgehouden, het is echter niet altijd duidelijk waar deze wijzigingen doorgegeven kunnen worden.. Oplossingen met

Uit het onderhavige onderzoek blijkt dat veel organisaties in de quartaire sector brieven registreren (van 51% in het onderwijs tot 100% of bijna 100% in iedere sector in het

• Het aantal wetten neemt sinds 1980 stelselmatig toe, en dat geldt ook voor ministeriële regelingen sinds 2005, het aantal AMvB’s neemt enigszins af sinds 2002. • In de jaren

Zoals de NCTb (2008: 44-45) aangeeft: door de opkomst van wetenschappelijk en journalistiek onderzoek naar het salafisme bepaalt de AIVD niet meer alleen het beeld van het