• No results found

Taboe uit de kast! : een kwalitatief onderzoek naar opvattingen over partnerkeuze binnen Hindoestaanse gezinnen in Nederland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Taboe uit de kast! : een kwalitatief onderzoek naar opvattingen over partnerkeuze binnen Hindoestaanse gezinnen in Nederland"

Copied!
43
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Taboe uit de kast!

Een kwalitatief onderzoek naar opvattingen over partnerkeuze binnen Hindoestaanse gezinnen in

Nederland Devi Sookha Studentnummer: 11415150

Begeleider: Myra Bosman

Tweede begeleider: Marie-Louise Janssen Bachelorscriptie Sociologie

Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen Universiteit van Amsterdam

28 juni 2019 Woordenaantal: 13.914

(2)

Voorwoord

Eindelijk, mijn afstudeerscriptie voor de Bachelor Sociologie onder de naam ‘Taboe uit de kast!’

Ik heb naar dit moment toegeleefd. Het moment dat ik eindelijk mijn eigen onderzoek op papier kon zetten. Ik heb dit onderzoek als zeer interessant en leerzaam ervaren en heb mij op academisch en persoonlijk vlak ontzettend ontwikkeld. Als kind ben je niks anders gewend dan de opvoeding van je ouders. Hoe ik de Hindoestaanse cultuur ervaar en zelf uitvoer is daarom ook geheel uniek aan mij zelf. Het was daarom ontzettend mooi om te zien hoe andere Hindoestaanse gezinnen in Nederland de cultuur hun eigen maken.

Ik wil daarom graag alle respondenten bedanken voor hun bijdrage aan mijn

onderzoek, in het bijzonder mijn lieve buurvrouw die met hart en ziel ervoor gezorgd heeft dat ik meer ouders kon gaan interviewen.

Daarnaast wil ik mijn begeleider Myra Bosman bedanken voor haar geduld, scherpe begeleiding en feedback. Dit was precies wat ik nodig had in de wat onzekere tijden in het afstudeerproces. Ook wil ik Marie-Louise Janssen bedanken voor haar extra feedback. Natuurlijk ook een grote ‘dankjewel’ aan alle docenten in de afgelopen drie jaar die ervoor gezorgd hebben dat ik de samenleving nu echt door een sociologische lens bekijk.

Tenslotte wil ik mijn familie en vrienden bedanken voor hun eeuwige vertrouwen en liefdevolle steun.

Heel veel plezier gewenst bij het lezen van deze scriptie, Devi

(3)

Inhoudsopgave

H1. INLEIDING ... 4

H2. THEORETISCH KADER ... 6

2.1 HINDOESTANEN IN NEDERLAND: HERKOMST EN CULTUUR... 6

2.2 PARTNERKEUZE ... 7

2.3 COMMUNICATIE OVER PARTNERKEUZE ... 9

H3.METHODEN ... 11

3.1 ONDERZOEKSVRAAG EN OPERATIONALISERING ... 11

3.2 UITVOERING VAN HET ONDERZOEK ... 12

3.3 REFLECTIE ... 15

3.1.1 ALGEMENE REFLECTIE ... 15

3.1.2 ETHISCHE REFLECTIE ... 16

H4. HINDOESTAANSE OUDERS IN NEDERLAND ... 18

4.1 CULTURELE BELEVING ... 18 H5. PARTNERKEUZE ... 22 5.1 OVERWEGINGEN ... 22 5.1.1 CULTUUR EN RELIGIE... 22 5.1.2 OPLEIDINGSNIVEAU ... 24 5.1.3 SEKSUALITEIT ... 26 5.2 HET GESPREK ... 30 H6. CONCLUSIE ... 35 REFERENTIES ... 38 BIJLAGEN ... 41

(4)

H1. Inleiding

Het was een mooie avond op 30 maart, mijn vader vierde zijn verjaardag. Bijna de hele

familie was aanwezig om het te vieren. Ik stond in de keuken wat drinken te pakken totdat een nicht van mijn vader mijn kant op kwam. “Waar is je vriendje?”, vroeg ze aan mij. “Die heb ik niet haha”, was mijn antwoord. “Oh, dan moeten we daar eens verandering in gaan brengen”, was haar reactie. In een flits van een seconde zag ik de link naar mijn

afstudeerscriptie. Het is een algemeen beeld dat ik met een man zou gaan en het feit dat die nog niet in mijn leven is, was schokkend voor mijn nicht. Eén vraag kwam gelijk in mij op: stel dat ik geen man maar een vrouw als partner zou willen? Wat zou de reactie dan zijn?

Een paar dagen later kwam ik deze quote tegen: “Veel Hindoestaanse jongeren zijn als de doods om uit de kast te komen”. Dit is een korte maar krachtige uitspraak van Ricky Mohabbat (2017). In zijn blog legt hij uit dat homoseksualiteit binnen het Hindoeïsme als een taboe wordt gezien. Met name de oudere generatie heeft het moeilijk met de acceptatie van een andere seksualiteit dan heteroseksualiteit. Ook geeft Ricky (2017) aan dat Hindoestanen zich willen vasthouden aan het ‘perfecte plaatje’. Een belangrijk aspect binnen dit ‘plaatje’ is dat de Hindoestaanse gemeenschap gericht is op de verhouding tussen man en vrouw (Ricky, 2017). Ricky is één van de weinige homoseksuele Hindoestanen die over zijn seksuele geaardheid praat. Homoseksuele Hindoestanen in Nederland zijn immers ‘onzichtbaar’. Er is sprake van schaamte en familie-eer en over seksuele oriëntatie moet er gezwegen worden (Hakkenes, 2010). Dit vormt ook één van de redenen waarom het aantal homoseksuelen binnen deze gemeenschap onduidelijk blijft (Hakkenes, 2010). De stilte zit namelijk diep ingebed in de Hindoestaanse familiestructuur. Het aantal Hindoestanen zelf in Nederland is gebaseerd op oude cijfers van het CBS en schattingen. Volgens deze statistieken zouden er 90.000 tot 215.000 Hindoestanen moeten wonen in Nederland, verspreid over de steden Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Almere (ACB, 2011, p. 3).

Seksualiteit is echter niet het enige wat vanzelfsprekend en belangrijk is voor de Hindoestanen in Nederland. Naast seksualiteit, wordt er in mijn onderzoek ook aandacht besteed aan cultuur/religie en opleidingsniveau van de toekomstige partners van hun kinderen. Deze drie onderdelen zouden volgens Nanhoe, Lünnemann & Pels (2013, p. 29) het meest naar voren komen wanneer het gaat om de partnerkeuze van de kinderen. Daarnaast is het ook van belang om te kijken hoe Hindoestaanse ouders hun wensen over de partnerkeuze

(5)

relatie tussen ouder en kind en de mate waarin seksualiteit ter sprake komt (Moskey, 2002; Regnerus, 2005; Wilson & Koo, 2010). Waar bepaalde motivaties van ouders vandaan komen om wel of geen gesprek aan te gaan met hun kinderen wordt niet behandeld in deze

onderzoeken. Schalet (2000, p. 84) behandelt dat wel. Door middel van interviews is zij erachter gekomen dat Nederlandse ouders vinden dat seksualiteit bespreekbaar moet zijn en genormaliseerd moet worden (Schalet, 2000, p. 96). Wel is dit onderzoek gebaseerd op de Nederlandse, witte middenklasse. Desalniettemin is het van toepassing op Hindoestaanse gezinnen, aangezien zij ook in de middenklasse zitten en in aanraking komen met de Nederlandse cultuur.

In dit onderzoek zal dus gekeken worden naar de denkwijzen van Hindoestaanse ouders in Nederland over cultuur/religie, opleidingsniveau en seksualiteit als onderdelen van partnerkeuze. Daarnaast wordt ook gekeken hoe de ouders met hun kinderen over

(6)

H2. Theoretisch kader

2.1 Hindoestanen in Nederland: herkomst en cultuur

Hindoestanen in Nederland kennen een rijke geschiedenis. Hun roots liggen voornamelijk in Suriname en Brits-Indië. Toen er in 1873 een definitief einde kwam aan de slavernij op de plantages werd de arbeid stilgelegd (Choenni, 2011, p. 3). Hiermee kwam de plantage-economie in gevaar en moest er een manier gevonden worden om de arbeid weer op te pakken. Nog in hetzelfde jaar kwam het zeilschip Lallah Rookh met ruim 400 Hindoestaanse migranten uit Brits-Indië in Suriname aan om als contractarbeiders te werk te gaan op de plantages (Choenni, 2011, p. 3). Met de komst van deze migranten werd de eerste stap gezet voor de bekende Hindoestaanse migratie naar Suriname. Onder de Britse koloniën zelf heerste er een algemeen beeld dat Hindoestanen een sterk arbeidsethos, veerkracht en liefde voor de landbouw en handel hadden (Choenni, 2011, p. 7). Mede hierdoor vormden zij een

uitstekende groep om arbeid te verrichten op de plantages.

Met het einde van de contractarbeid besloten veel van deze arbeiders hun leven verder op te bouwen in Suriname. In aanloop van de onafhankelijkheid van Suriname bestond de Surinaamse bevolking dan ook voor 35% uit Hindoestanen (Bouman, 2010, p. 7). Na de definitieve onafhankelijkheid van Suriname in 1975 vertrokken veel Hindoestanen naar Nederland, vanwege politieke en raciale spanningen en de slechte economische situatie (Bouman, 2010, p. 5). Voor de Hindoestanen die rond deze perioden emigreerden naar Nederland, was het niet makkelijk om aan te passen aan hun nieuwe omgeving. Dit zorgde ervoor dat de groep sterker bij elkaar bleef en dat juist de veiligheid van de eigen groep werd gekoesterd. Een teken hiervoor is dat er werd getrouwd binnen de eigen gemeenschap

(Bouman, 2010, p. 7). Niet alleen de keuze om te gaan trouwen binnen de eigen gemeenschap is sterk, maar ook op de manier hoe de Hindoestaanse cultuur wordt uitgevoerd is kenbaar. Hindoestaanse feestdagen zijn de dagen waar de familie bij elkaar komt en waar de

Hindoestaanse cultuur het meest zichtbaar wordt. Het is zichtbaar in het eten, in de kleding, op spiritueel gebied enzovoorts. Op religieus gebied zijn Hindoestanen over het algemeen vrij teruggetrokken. 68% van de Hindoestanen van 18 jaar en ouder bezoeken zelden tot nooit een religieuze dienst (Schmeetz, 2016, p. 6). Een religieuze dienst wordt thuis gedaan in de vorm van een puja. Een puja is een gebeds- en offerritueel, dat minimaal één keer per jaar of met de hoogtijdagen thuis kan worden uitgevoerd (HindoeDharma, 2019). Dit idee is gelijk aan de

(7)

wel degelijk gelovig zijn zonder betrokken te zijn bij een kerkelijke gemeenschap (Aupers & Krechting, 2013, p. 73).

Een ander aspect, dat de sterke hechting aan de Hindoestaanse cultuur laat zien, is de Hindoestaanse basisschool. Op deze basisschool worden bepaalde hindoeïstische normen en waarden zoals geweldloosheid, verdraagzaamheid, respect voor ouderen, veganisme,

dienstbaarheid en andere principes als speerpunten van het schoolbeleid gezien (Sri Lakshmi, 2019). Bovendien worden belangrijke feestdagen als Diwali en Holi ook gevierd op deze school. Hoewel de Hindoestaanse cultuur centraal staat in het schoolbeleid, staat de school open voor ieder kind ongeacht cultuur en religie (Sri Lakshmi, 2019). Naast de familie vormen onder andere scholen een belangrijke rol in het overbrengen van cultuur. Scholen hebben ook een opvoedende rol. Hierbij hoort de term socialisatie. Socialisatie in de ruimste zin houdt in dat het leren, bedoeld en onbedoeld, wordt uitgevoerd door mensen aan en van andere mensen (Wilterdink & van Heerikhuizen, 2012, p. 21). Het bevat alle leerprocessen die ertoe leiden dat kinderen ‘volwassen’ leden van de samenleving kunnen worden. Cultuur kan via deze leerprocessen en dan weer via familie en school overgebracht worden naar de kinderen.

2.2 Partnerkeuze

Binnen partnerkeuze wordt er aandacht besteed aan drie onderdelen: cultuur/religie,

opleidingsniveau, en seksualiteit. Over het algemeen is het belangrijk voor de Hindoestaanse ouders dat hun kinderen een relatie aan gaan met iemand die een belangrijke financiële positie heeft binnen de maatschappij (Nanhoe, Lünnemann & Pels, 2013, p. 27). Deze financiële positie zou te maken kunnen hebben met wat voor opleiding de persoon genoten heeft. Op individueel niveau is een genoten opleiding dan ook belangrijk voor de ouders (Nanhoe, Lünneman & Pels, 2013, p. 27). Bovendien vinden Hindoestaanse ouders het over het algemeen ook belangrijk dat hun kinderen een partner hebben die afkomstig is uit dezelfde cultuur en religie (Nanhoe, Lünnemann & Pels, 2013, p. 27). Dit sluit aan bij de vorige

paragraaf, die duidelijk maakte dat de moeizame aanpassing aan een nieuwe omgeving er juist voor zorgde dat de groep sterker bij elkaar bleef en de veiligheid daarvan werd gekoesterd (Bouman, 2010, p. 7).

Wanneer het aankomt op seksualiteit, hecht de Hindoestaanse gemeenschap waarde aan een relatie tussen man en vrouw, oftewel heteroseksualiteit (Nanhoe, Lünneman & Pels, 2013, p. 21). Heteroseksualiteit zelf bestaat uit seksualiteit en gender (Jackson, 2006, p. 105).

(8)

Onder seksualiteit verstaan we alle erotische aspecten van het sociale leven, zoals bepaalde verlangens, beoefeningen, relaties en identiteiten (Jackson, 2006, p. 106). De bevoorrechting van heteroseksualiteit en de daarmee achtergestelde positie van homoseksualiteit wordt ook wel heteronormativiteit genoemd (Jackson, 2006, p. 109). Heteronormativiteit definieert niet alleen de normatieve seksuele beoefeningen, maar ook de normale manier van leven (Jackson, 2006, p. 107).

Deze drie onderdelen worden bekeken vanuit het perspectief van de drie niveaus van seksuele scripts: culturele scenario’s, interpersoonlijke scripts en intrapsychische scripts (Simon & Gagnon, 1984, p. 53). Het is belangrijk om aan te geven dat er in dit onderzoek geen specifieke scripts worden onderzocht, maar dat de drie dimensies worden toegepast. In het vervolg worden deze drie onderdelen ook aangegeven als dimensies in plaats van scripts. De culturele dimensie vormt een gids op een collectief niveau (Simon & Gagnon, 1984, p. 53). Het geeft aan wat (on)wenselijk is en wat wordt gezien als (on)geschikt (seksueel) gedrag (Wiederman, 2015, p. 8). Culturele scenario’s alleen vormen namelijk niet voldoende

richtlijnen voor gedrag in een specifieke situatie (Wiederman, 2015, p. 8).

Dit vormt een brug naar de interpersoonlijke dimensie, waarbij de persoon relevante aspecten van de culturele dimensie overneemt om zo weer een eigen gids te kunnen vormen voor (seksueel) gedrag (Simon & Gagnon, 1984, p. 53). Op het gebied van partnerkeuze komt dit het beste naar voren als ouderlijke zeggenschap binnen de Hindoestaanse gemeenschap. Meestal gebeurt dit langs de lijnen van gender-gerelateerde opvoeding (Nanhoe, Lünneman & Pels, 2013, p. 28). Binnen deze opvoeding krijgen jongens over het algemeen meer ruimte in het experimenteren met relaties, waarbij zij korte relaties buiten de deur moeten houden maar een vaste vriendin wel mee naar huis moeten nemen. Dit geldt over het algemeen echter niet voor de vrouwen binnen de Hindoestaanse gemeenschap. De ouders moeten al sneller

kennismaken met haar vriend om alvast een begin te maken aan de huwelijksvoorbereidingen (Nanhoe, Lünneman & Pels, 2013, p. 28).

Wel kunnen de ouders zowel bij de zonen als bij de dochters de relatie met de partner stopzetten, wanneer de partner van de kinderen de ouders niet bevalt. Dit kan gebeuren wanneer de partner van de kinderen in de ogen van de ouders laag scoren op het gebied van opleidingsniveau, cultuur/religie en seksualiteit. Een sterk voorbeeld hiervan is dat

homoseksualiteit een rol kan spelen in een verstoting door de gemeenschap, waardoor veel homoseksuele Hindoestanen ervoor kiezen in de kast te blijven en mee gaan in de

(9)

Tenslotte is er de intrapsychische dimensie, waarbij individuen een proces van mentale reorganisatie ondergaan (Simon & Gagnon, 1984, p. 53). In dit onderzoek gaat het vooral over de emoties die de Hindoestaanse ouders ervaren wanneer zij in een situatie terecht komen waarbij partnerkeuze ter sprake komt. Het benadrukt hun gevoelens over de drie onderdelen van partnerkeuze. Bouman (2010, p. 6) geeft aan dat emoties over het algemeen binnen de Hindoestaanse gemeenschap niet worden getoond. Het niet tonen van emoties zou de veiligheid en voorspelbaarheid van de gemeenschap versterken en behouden (Bouman, 2010, p. 6).

2.3 Communicatie over partnerkeuze

Communicatie in Nederlandse gezinnen gebeurt over het algemeen binnen de context van ‘gezelligheid’ en ‘openheid’. Met ‘gezelligheid’ wordt bedoeld dat de hele familie bij elkaar kan zijn, zoals gezamenlijk aan tafel eten (Schalet, 2000, p. 93). Met ‘openheid’ wordt bedoeld dat familieleden onderling geen geheimen voor elkaar hebben en dat alles

bespreekbaar moet zijn, zodat kinderen niets stiekem gaan doen (Schalet, 2000, p. 93). Zo laat een moeder haar kinderen bijvoorbeeld thuis alcohol drinken, omdat zij bang is dat zij het stiekem ergens anders gaan doen (Schalet, 2000, p. 83). Nederlandse ouders zijn zich er over het algemeen van bewust dat hun kinderen op den duur seksueel actief zullen zijn. Hierdoor staan zij open voor een gesprek over seksueel gedrag met hun kinderen (Berne & Huberman, 1999, p, 54).

Nederlandse ouders in Schalet’s (2000, p. 85) onderzoek geven aan dat hun kinderen seksualiteit wel moeten zien binnen de context van relaties en emotionele betrokkenheid. Zo geven ouders aan welwillend tegenover de seksuele activiteit van hun kind te staan op de voorwaarde dat het kind een vaste en stabiele relatie met de persoon heeft en er zelf volledig klaar voor is (Schalet, 2000, p. 85). Deze verantwoordelijkheid ligt bij de kinderen, wat onderdeel uitmaakt van self-regulated sexuality. Hiermee wordt bedoeld dat Nederlandse ouders ervan uitgaan dat hun kinderen het vermogen hebben om zichzelf te kunnen reguleren op het gebied van seksualiteit (Schalet, 2011, p. 38). Zoals eerder vermeld gaat het in dit onderzoek echter niet alleen om seksualiteit als onderdeel van partnerkeuze, maar ook over de cultuur/religie en het opleidingsniveau van de partner. Er wordt dus gekeken of er ook sprake kan zijn van self-regulated partnerchoice. In het werk van Schalet (2000) wordt wel de nadruk gelegd op de Nederlandse, witte middenklasse, maar kan er nog steeds gekeken worden naar hoe Hindoestaanse gezinnen in mijn onderzoek het op deze aspecten doen.

(10)

In het onderzoek van Bouman (2010) wordt de Hindoestaanse cultuur uitgebreid behandeld. Uit dit onderzoek is er naar voren gekomen dat er over het algemeen geen sprake is van een vrije partnerkeuze (Bouman, 2010, p. 5). Strenge normen binnen de gemeenschap zijn leidend voor iedereen. Er is over het algemeen sprake van sociale controle, waarbij er goed op iedereen wordt gelet om de familie-eer te behouden en te beschermen (Bouman, 2010, p. 5). Dit groepsdenken, deze groepscontrole en de taboe wordt doorgegeven aan de volgende generatie (Bouman, 2010. p. 6). Dit is een reden waarom er weinig informatie beschikbaar is over hoe Hindoestaanse ouders partnerkeuze bespreken met hun kinderen. Zo gaf Shirodj (2017) aan dat hij zijn seksuele geaardheid niet aangaf bij andere familieleden om zijn ouders te beschermen tegen de meningen van de gemeenschap. Volgens Bouman (2010, p. 6) vormt dit ook een onderdeel van de zwijgcultuur binnen de Hindoestaanse gemeenschap. Zwijgen vormt een bescherming tegen eventuele beschamende gebeurtenissen die de familie en de gemeenschap in gevaar kunnen brengen (Bouman, 2010, p. 6). Er is overigens weinig onderzoek te vinden dat dieper op dit fenomeen ingaat.

De opvoeding vindt plaats binnen een gemodificeerd uitgebreid gezin, waarin kerngezinnen geografisch uit elkaar leven maar wel vaak en intensief contact met elkaar hebben (Nanhoe, Lünnemann & Pels, 2013, p. 22). Hierdoor vormen ook andere familieleden onderdeel van de opvoeding. Binnen deze opvoeding is er vooral sprake van een autoritaire stijl, waarbij er veel waarde wordt gehecht aan het naleven van de regels die opgelegd worden door de ouders (Bouman, 2010, p. 10). Het doel van deze stijl is dat de kinderen op het rechte pad blijven, eerlijk zijn en verantwoordelijkheid kunnen dragen door controle en macht uit te oefenen (Bouman, 2010, p. 10).

(11)

H3. Methoden

3.1 Onderzoeksvraag en operationalisering

Uit het Theoretisch kader is gebleken dat Hindoestaanse ouders over het algemeen aandacht besteden aan de partnerkeuze van hun kinderen (Nanhoe, Lünneman & Pels, 2013, p. 28). Waar Hindoestaanse ouders over het algemeen een zware lading geven aan homoseksualiteit en een grote zeggenschap hebben over de partnerkeuze van hun kinderen, nemen Nederlandse ouders een veel nuchtere houding aan (Schalet, 2000, p. 84). Schalet (2011) gaat niet in op de seksualiteit van de partners van de kinderen. Wel geeft Schalet (2011, p. 16) aan dat

homoseksualiteit in Nederland onderdeel is van het normaliseringsproces van seksualiteit. In eerste instantie was het de intentie om meer op seksualiteit te richten in het onderzoek. Dit kwam echter minder aan bod in de interviews, waardoor er een verschuiving heeft

plaatsgevonden in de focus van het onderzoek. Het gaat nu niet zozeer om seksualiteit zelf, maar om cultuur/religie, opleidingsniveau en seksualiteit als drie onderdelen van

partnerkeuze.

Het doel van dit onderzoek is daarom ook om de denkwijze van Hindoestaanse ouders over partnerkeuze in zijn geheel te achterhalen. Dit kan het best weergegeven worden in de volgende onderzoeksvraag:

Welke sociaal-culturele opvattingen spelen een rol in hoe Hindoestaanse ouders in Nederland denken over de partnerkeuze keuze van hun kinderen? Specifiek in relatie tot

opleidingsniveau, cultuur/religie en seksualiteit.

Sociaal-culturele opvattingen zijn de opvattingen die meegegeven zijn vanuit de Hindoestaanse cultuur. Deze opvattingen sluiten aan bij de culturele dimensie. In het

onderzoek is er daarom eerst gekeken in hoeverre de respondenten zich aangetrokken voelen tot de Hindoestaanse cultuur. Hierbij is er vooral gelet op het vieren van bepaalde feestdagen, het bidden en/of mediteren en of de Hindoestaanse ouders hun kinderen op een Hindoestaanse basisschool zetten. Met partnerkeuze wordt er juist gekeken naar wat het ideaalbeeld is voor de partner van de kinderen met een specifieke focus op cultuur/religie, opleidingsniveau en seksualiteit. Hoewel de bovenstaande drie aspecten als richtlijnen dienden voor dit onderwerp werd er wel ruimte gegeven aan de respondenten om meerdere gewenste eigenschappen aan de partnerkeuze toe te voegen.

(12)

Bij het opleidingsniveau van de toekomstige partners van de kinderen werd de keuze geheel aan de respondenten overgelaten. Hierbij konden de respondenten zelf aangeven of een hoog opleidingsniveau wel of niet gewenst is bij de partnerkeuze van hun kinderen.

Cultuur/religie werd net zoals opleidingsniveau ook breed genomen. Buiten het feit dat er een focus werd gelegd op de Hindoestaanse religie werd er ook gelet op de afkomst van de toekomstige partners van hun kinderen. Hindoestanen in Nederland zijn zowel afkomstig uit Suriname en India, maar het kan ook zomaar zijn dat dit niet het geval is. Hierdoor kan de culturele context van de persoon ook verschillen. Daarom werden afkomst en de bijbehorende cultuur ook meegerekend in de operationalisering van religie. De afkomst is dan letterlijk waar de toekomstige partner van het kind vandaan komt.

In de operationalisering van seksualiteit werd er aan het begin gekeken wanneer het geoorloofd is voor de kinderen van de respondenten om te beginnen aan een seksuele relatie. Het begin van een seksuele relatie is namelijk een bevestiging dat zij een intieme relatie aangaan met een persoon die de kinderen eventueel zelf hebben gekozen. Hierbij is dus ook het moment om te kijken of de partner eventueel voldoet aan de wensen van de respondenten. Vervolgens werd er gekeken naar wat de respondenten zouden vinden van een homoseksuele relatie wanneer het aankomt op hun kinderen. Dit is een manier om te kijken in hoeverre de respondenten zich verhouden tot heteronormativiteit. Heteronormativiteit houdt in dat heteroseksualiteit bevoorrecht wordt, zowel op het gebied van seksuele beoefeningen als op het gebied van een normaal leven leiden (Jackson, 2006, p. 107).

In de volgende paragraaf wordt uitgelegd hoe het onderzoek werd uitgevoerd.

3.2 Uitvoering van het onderzoek

Aangezien het onderzoek kwalitatief van aard is, was het verstandig om al vroeg te beginnen met de werving van de respondenten. Het werven van respondenten begon in mijn eigen omgeving. Ik ben face-to-face een gesprek aangegaan met Hindoestaanse buren. Door middel van de snowball method heb ik de rest van mijn respondenten geworven. Dit is ook voor een groot deel te danken aan mijn buurvrouw. Deze methode houdt in dat de respondenten mij in contact kunnen brengen met mensen uit hun eigen omgeving (Bryman, 2012, p. 414). Buiten het face-to-face contact leggen met de buren heb ik ook een e-mail gestuurd naar een

Hindoestaanse basisschool in Amsterdam. Hierin heb ik gevraagd of de school ouders tot haar beschikking heeft om mee te kunnen doen aan mijn onderzoek en of ik toestemming kon

(13)

krijgen om contact met ze op te nemen. Uiteindelijk heb ik geen antwoord meer gehad van de basisschool, maar daar wordt dieper op ingegaan in de reflectie.

De respondenten zelf zijn gekozen aan de hand van purposive sampling, waarbij de respondenten zijn geselecteerd op basis van bepaalde eigenschappen (Bryman, 2012, p. 410). Voor dit onderzoek was het vooral van groot belang geweest dat de respondenten, de ouders, van Hindoestaanse komaf zijn en traditioneel opgevoed zijn. Met ‘traditioneel’ wordt bedoeld dat er gehouden wordt aan de feestdagen en de cultuur als belangrijk wordt gezien. In het Theoretisch kader wordt kort uitgelegd dat Hindoestanen in Nederland hun roots hebben liggen in Suriname en India. In dit onderzoek zal er echter geen onderscheid gemaakt worden tussen Surinaamse-Hindoestanen en Indiase-Hindoestanen, omdat er gekeken wordt naar de sociaal-culturele opvattingen die de ouders zelf hebben en waar deze opvattingen dan vandaan komen.

Hindoestaanse ouders bestaan uit een moeder en een vader, aangezien het de meest voor de handliggende gezinssamenstelling is binnen de Hindoestaanse gemeenschap

(Bouman, 2010, p. 10). Wat voor leeftijd de ouders hebben, is niet van belang geweest voor het onderzoek. Het is belangrijk dat zij een taak als ouder vervullen naar hun kinderen toe. Daarnaast stond ik Hindoestaanse ouders toe van alle sociaal-economische klassen. Ieder ouder is verschillend en juist dit verschil is interessant voor het onderzoek. De Hindoestaanse gemeenschap is over het algemeen het meest aanwezig in de steden Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Almere en omgevingen (ACB, 2011, p. 3). De respondenten uit dit onderzoek kwamen voornamelijk uit Amsterdam en Almere. De kinderen van de

respondenten zijn op een leeftijd dat zij in aanmerking komen met mannelijke en vrouwelijke leeftijdsgenoten. Vanaf vijf jaar zijn kinderen namelijk al in staat om genderrollen

(man/vrouw) beter te kunnen begrijpen en ontdekken zij al bepaalde speelse seksuele activiteiten bij henzelf en/of bij leeftijdsgenootjes van het tegenovergestelde geslacht (NSVRC, 2013, p. 3). De kinderen van de respondenten in mijn onderzoek waren ongeveer allemaal tussen de 9 en 16 jaar oud. Kinderen die jonger waren dan vijf jaar worden in het onderzoek buiten beschouwing gelaten. In Tabel 1 zijn de demografische gegevens van de respondenten weergegeven.

(14)

Tabel 1. Demografische gegevens van de respondenten

Naam Leeftijd Werkzaam in Aantal kinderen

Respondent I 45 jaar Financiële sector 1

Respondent II 55 jaar Spooronderhoud

Respondent III 41 jaar Onderwijs 2

Respondent IV 46 jaar Ondernemerschap

Respondent V 43 jaar Administratieve

sector

2

Respondent VI 43 jaar IT-sector

Respondent VII 35 jaar Gezondheidszorg 3

Respondent VIII 41 jaar Gezondheidszorg

Respondent IX 45 jaar Projectontwikkeling 2

Respondent X 44 jaar Projectontwikkeling

Respondent XI 50 jaar Gemeente 1

Voor mijn onderzoek zijn er elf Hindoestaanse ouders geïnterviewd, waarvan er vijf koppels zijn en één alleenstaande ouder. De koppels worden samengevoegd in Tabel 1, waarbij de alleenstaande ouder apart wordt weergegeven. Door de witte en grijze kleuren in de tabel zijn de koppels te onderscheiden. De Hindoestaanse ouders in mijn onderzoek komen vrijwel allemaal uit Suriname, geboren op het platteland. Eén gezin komt uit Amsterdam met de roots in Suriname en één gezin is 18 jaar geleden van India naar Amstelveen gemigreerd. Dit gezin is afkomstig van het platteland in het zuidelijke gedeelte van India. Alle respondenten zijn goed geïntegreerd in de Nederlandse samenleving. Ze hebben een goede baan en op het Indiase gezin na spreken ze allemaal vloeiend Nederlands. Ook zijn ze zich bewust van de Nederlandse normen en waarden.

De respondenten werden apart geïnterviewd, zodat opvattingen van beide kanten worden belicht. Zo kwamen er bepaalde overeenkomsten of juist conflicten tussen de ouders beter aan het licht. Bij twee van mijn interviews was dit niet helemaal het geval. Ook dit wordt behandeld in de reflectie. De elf interviews zijn semi-gestructureerd, waarbij er geen vaste structuur is maar gebruik wordt gemaakt van een topiclijst. De duur van de interviews zijn erg verschillend, maar het valt in een marge van 15 tot 50 minuten. De uitleg over waarom sommige interviews zo kort waren, wordt behandeld in de reflectie. Het semi-gestructureerde karakter van de interviews zorgde ervoor dat er dieper ingegaan kon worden

(15)

op wat de respondenten te vertellen hadden en de respondenten zelf ook de vrijheid te geven om over het onderwerp te praten (Bryman, 2012, p. 468). Voorafgaand de interviews werd er duidelijk gemaakt aan de respondenten dat zij gegarandeerd werden van volledige anonimiteit en werd er toestemming gevraagd om het interview op te nemen. Hoe de anonimiteit van de respondenten gewaarborgd werd, wordt behandeld in de volgende paragraaf. De interviews hebben voornamelijk thuis bij de respondenten plaatsgevonden. Ik heb deze keus volledig overgelaten aan de respondenten zodat zij zich comfortabel genoeg zouden voelen aangezien partnerkeuze over het algemeen als een taboe wordt gezien binnen de Hindoestaanse

gemeenschap (Bouman, 2010, p. 6). De topiclijst voor de interviews komt aan bod in Bijlage I.

3.3 Reflectie

In deze paragraaf wordt er gereflecteerd op het onderzoeksproces en op mijn positie als (Hindoestaanse) onderzoekster. Hierbij wordt er onderscheid gemaakt tussen een algemene reflectie en ethische reflectie. In de algemene reflectie wordt vooral de nadruk gelegd op mijn positie als onderzoekster en de omgang met de respondenten, waar de ethische reflectie de nadruk legt op hoe ik ben omgegaan met onder andere de privacy van de respondenten.

3.3.1 Algemene reflectie

Als onderzoeker is het niet mogelijk om waardevrij onderzoek te doen. In deze paragraaf wil ik graag naar voren brengen hoe ik mijn rol als onderzoeker heb ervaren en welke mogelijke invloeden dit heeft gehad op mijn onderzoek. Ondanks dat het niet mogelijk is om bij een kwalitatief onderzoek objectief te zijn, heb ik wel geprobeerd om een zo neutraal mogelijke houding aan te houden. Dit was voor mij een grote uitdaging omdat ik te maken had met een onderzoeksgroep die dichtbij mij staat. Wij delen namelijk dezelfde culturele achtergrond. Hierdoor kreeg ik gauw de neiging om bepaalde punten in de interviews snel te accepteren. Na een interview heb ik nog even bijgepraat met een respondent waarbij zij aangaf van “je weet hoe het bij ons gaat”. Dan zei ik al meteen van “ja ik weet dat”. Toen ik wegging van dit interview heb ik nog eens goed nagedacht over dit moment en kwam erachter dat ik niet eens precies wist ‘hoe het bij ons ging’. Het gevoel dat je een cultuur deelt met onbekende mensen is tegelijkertijd ook iets moois. Ik heb hele intelligente mensen gesproken en zij hebben mij laten zien dat cultuur op verschillende manieren beoefend en ervaren kan worden. Daarom is

(16)

dit onderzoek ook zo leerzaam voor mij geweest, want het laat zien dat een cultuur op breder niveau als één geheel kan worden gezien, maar op individueel niveau heel divers is.

Voor dit onderzoek was het de bedoeling de ouders apart te interviewen. Tijdens de interviews met twee gezinnen is het juist voorgekomen dat ze bij elkaar zaten. In plaats van dat het een één-op-één gesprek was, werd het meer een gesprek tussen drie mensen. Ik heb dit kunnen oplossen door mijn focus te leggen op de betreffende respondent en af en toe te luisteren naar zijn/haar partner. Dit heb ik gedaan door vriendelijk te verzoeken of de persoon kon wachten tot haar/zijn beurt voor het interview. Bovendien kwam het ook vaak voor dat de interviews korter duurden dan verwacht. Sommige interviews hadden een duur van ongeveer 15 minuten. Het opvallende hieraan was dat deze gesprekken relatief ongemakkelijker waren dan met de respondenten waar het langer duurden. Ik heb dit opgelost door de respondent te laten vertellen wat hij/zij wilde vertellen en door niet te veel druk op de respondent te leggen. Het was mijn bedoeling om de respondenten het zo comfortabel mogelijk te maken.

Niet alleen op het gebied van (mensen)kennis ben ik een stap vooruitgekomen, ook heb ik meer ervaring kunnen opdoen op het gebied van onderzoek verrichten. Een goed interview afnemen en het treffen van de bijbehorende voorbereidingen, waren ook een grote uitdaging voor mij. Het was allemaal heel onzeker wat ik ging doen en ik kan zelf niet goed tegen onzekerheid. Uiteindelijk vielen alle puzzelstukjes op hun plek door goede begeleiding en hulp en hierdoor heb ik mijn eigen onderzoek kunnen realiseren. Met het werven van respondenten ging het ook niet altijd even makkelijk. Ik had een mail gestuurd naar de Hindoestaanse basisschool in Amsterdam-Zuidoost om toestemming te vragen voor het werven van ouders. Ik heb nooit een antwoord van de school gehad. Gelukkig had ik genoeg aan mijn al geworven respondenten en hebben zij mij geholpen in contact te komen met potentiële respondenten.

3.3.2 Ethische reflectie

Op ethisch vlak ben ik uiterst voorzichtig geweest. Ik heb met hart en ziel ervoor gezorgd dat de anonimiteit van de respondenten gewaarborgd werd, omdat het onderzoek over een

gevoelig onderwerp gaat. Ik heb met niemand over mijn interviews gesproken, ondanks de druk die ik voelde door de mensen in mijn omgeving die zo nieuwsgierig waren naar mijn onderzoek. Als antwoord op deze vragen heb ik gezegd dat de resultaten verrassend waren en dat ik genoten heb van de interviews. De audio van de interviews en de transcripties zijn

(17)

zijn niet uit mijn zicht geweest. Ook heb ik meegemaakt dat een respondent zich té

comfortabel bij mij voelde. De respondent heeft namelijk aan mij gevraagd of ik een keer kon praten met hun dochter over bepaalde onderwerpen zodat zij als ouders een beeld konden krijgen over de gedachtegang van hun dochter, aangezien zij vrij gesloten is. Ik was nogal geschrokken van deze vraag en wist niet precies wat ik hierop moest antwoorden. Uiteindelijk heb ik gezegd dat ik er momenteel geen tijd voor heb en dat ik graag mijn focus wil leggen op mijn eigen onderzoek.

(18)

H4. Hindoestaanse ouders in Nederland

In dit hoofdstuk wordt behandeld hoe de Hindoestaanse cultuur een rol speelt in de levens van de respondenten. Hierbij wordt er vooral aandacht besteed aan hoe de respondenten zelf een aanvulling geven aan de Hindoestaanse cultuur. Het gaat dan vooral om het vieren van de feestdagen, het bidden/mediteren en de rol van de Hindoestaanse basisschool. In het Theoretisch kader werd behandeld hoe de Hindoestaanse gemeenschap terecht kwam in Nederland en dat een onbekende omgeving er juist voor zorgt dat het gemeenschapsgevoel sterker wordt. Dit hoofdstuk vormt een verlengstuk van dit gedeelte, namelijk in de zin dat het een beeld geeft hoe de Hindoestaanse respondenten zich gevestigd hebben in Nederland op cultureel gebied en in hoeverre zij onderdeel uitmaken van de Hindoestaanse gemeenschap.

4.1 Culturele beleving

De respondenten in mijn onderzoek hebben aangegeven dat zij over het algemeen een sterke band hebben met de Hindoestaanse cultuur. Deze speciale band met de cultuur is vooral te danken aan de opvoeding die zij weer van hun ouders hebben genoten. Dit is wat Respondent I ook aangeeft:

Vanuit kleins af mijn opa en oma die hadden een kerkje en daar gingen we dus elke dag naartoe dus zo ben ik opgegroeid uuhm ook vanuit mijn ouders die zijn natuurlijk meegebloeid met hun religieuze activiteiten en culturele dingen noem maar op uhm toen ik hier naartoe kwam was dit land weer een andere cultuur want uh er wordt niet veel meer gedaan aan het culturele samenzijn en of… we doen misschien in een jaar of 2 1 keertje misschien een kerkje bezoeken of Navratri1 vieren bijvoorbeeld weet je met gelang wie er interesse heeft en of er gevraagd is weet je vanuit de familiekring van hey vandaag is er wat in die kerk een activiteit ik wil er naartoe gaan hebben jullie zin om te gaan dus zo is dat zeg maar.

Het actief bezig zijn met de Hindoestaanse cultuur was voor Respondent I alleen aanwezig in haar vroegere jaren. Nu erkent Respondent I het verschil tussen de beoefening van de

(19)

Holi uitbundiger gevierd dan in Nederland. Mensen bekladden elkaar met gekleurde poeder, gaan van huis naar huis om de beste wensen door te geven en er wordt muziek gedraaid. In Nederland daarentegen merk je niet dat zo een dag een feestdag is. Om het alsnog te vieren wordt het kleinschalig gehouden, wat betekent dat zij en haar gezin de feestdagen alleen binnen eigen huishouden en/of familie vieren. Respondent I heeft, zoals aangegeven, van kleins af aan meegekregen hoe onder andere de feestdagen worden gevierd. Dit vormt onderdeel van de culturele dimensie, die gidsen zijn op collectief niveau (Simon & Gagnon, 1984, p. 53). De culturele dimensie heeft echter een andere vorm aangenomen. In Suriname was het namelijk de bedoeling om de feestdagen openlijk te vieren. In Nederland wordt het vieren van de feestdagen veel meer privé gehouden. Er heeft dus een verandering

plaatsgevonden in de culturele dimensie.

Behalve dat de feestdagen anders worden behandeld, wordt het beoefenen van religie ook anders gezien. Onder het beoefenen van de religie wordt in mijn onderzoek gericht op het bidden. Een moment nemen om tot God te wenden wordt tegenwoordig ook in de thuissfeer gedaan in plaats van dat er echt een bezoek wordt gebracht aan de Mandir, de Hindoestaanse tempel.

Jawel met de hoogtijdagen ja en in de ochtend zitten we ook… uh boven heb ik een tempel. Zitten we samen te mediteren met de kinderen… doordeweeks elke dag een paar minuten (Respondent III)

Binnen het gezin van Respondent III is de Hindoestaanse cultuur sterk aanwezig. Als gezin mediteren/bidden zij elke dag een paar minuten thuis en geven zij zelf betekenis aan de Hindoestaanse religie. Dit doen zij dus door niet openlijk religie uit te oefenen door actief naar de Mandir te gaan, maar het binnen het thuisfront te doen. Dit wordt ook wel believing

without belonging genoemd (Aupers & Krechting, 2013, p. 73).

De Hindoestaanse basisschool in Amsterdam-Zuidoost speelt ook een rol in de levens van de meeste gezinnen in dit onderzoek. Voor de gezinnen waar hun kinderen op de

Hindoestaanse basisschool zitten, speelt de basisschool zowel een rol in het overbrengen van de Hindoestaanse cultuur als dat het lekker dichtbij huis is. Wanneer het aankomt op de overdracht van de Hindoestaanse cultuur aan de kinderen geeft Respondent VII het volgende aan.

(20)

Uhmm dat vind ik dus heel mooi want zij vieren dan uuh de phagwa en ze doen diwali vieren en ook lekker met eten en wat drinken en met kleding en met optredens en met dansen weet je en de kinderen bloeien daar zo van op dat is zo leuk uhm en vanaf nu groep 6, 7 en 8 krijgen ze ook Hindi les en dat vind ik ook heel leuk en uhm ondanks dat ze uh uhm en in de ochtend doen ze bidden elke ochtend dat vind ik ook heel mooi en belangrijk omdat je dan toch de ochtend… het is even dat je tot rust komt.

Respondent VII beschouwt de Hindoestaanse religie als iets moois, een levenspad dat je moet bewandelen met een kompas van wat goed en fout is. De kinderen zitten op de Hindoestaanse basisschool zodat zij wat meekrijgen van de Hindoestaanse cultuur wat niet van huis kan worden meegegeven. De Hindoestaanse basisschool vormt een belangrijke rol voor de ouders om toch de Hindoestaanse cultuur naar de kinderen over te brengen. Er worden culturele leerprocessen aan de kinderen doorgegeven, wat onderdeel uitmaakt van de socialiserende rol die scholen over het algemeen hebben (Wilterdink & van Heerikhuizen, 2012, p. 21).

Respondent VII geeft aan dat dat mede komt door de drukte en dat ze daarom dankbaar is dat de school een taak op zich neemt om toch wat van de Hindoestaanse cultuur over te brengen aan de kinderen. De rest van deze drie respondenten hebben daarentegen aangegeven dat zij niet specifiek voor de Hindoestaanse school hebben gekozen vanwege de bijdrage in de cultuuroverdracht. De school zou namelijk perfect gelegen zijn ten opzichte van hun woning. Het is namelijk lekker dichtbij. Het antwoord van een respondent op de vraag of er een specifieke reden was voor een Hindoestaanse basisschool was dan ook “puur omdat het dichtbij huis is haha” (Respondent I).

Wanneer het aankomt op de betrokkenheid in de Hindoestaanse gemeenschap is er duidelijk uitgekomen dat het overgrote deel van de respondenten niet zoveel heeft met de Hindoestaanse gemeenschap. Respondent I geeft ook aan dat zij alleen in een groep zit die gemeenschappelijk mediteert, maar dat het niet de betrokkenheid in de Hindoestaanse gemeenschap benadrukt:

Ja eigenlijk eigenlijk dat alleen voor de rest heb ik niet zo zeg maar een groep

waarmee ik wekelijks of maandelijks bij elkaar komen en chitchatten over het ene en nee dat niet.

(21)

namelijk benadrukt dat de migratie van Suriname naar Nederland ervoor gezorgd heeft dat de gemeenschap sterker bij elkaar bleef en dat de veiligheid van de gemeenschap extra

gekoesterd werd. In dit onderzoek is er juist naar voren gekomen dat de respondenten niet per sé een gemeenschap nodig hebben om de Hindoestaanse cultuur naar voren te kunnen laten brengen en is er geen sprake geweest van een gevoel van veiligheid van de gemeenschap. Dit laat zien dat er ook hier weer sprake is van believing without belonging (Aupers & Krechting, 2013, p. 73). De Hindoestaanse cultuur uitoefenen gebeurt niet binnen een gemeenschap, maar binnen het thuisfront.

De respondenten in dit onderzoek laten zien dat de Hindoestaanse cultuur op een kleiner niveau wordt uitgeoefend. Het wordt niet naar voren gebracht door middel van participatie in de Hindoestaanse gemeenschap, maar door zich bijvoorbeeld met het hele gezin aan de feestdagen te houden en dagelijks te bidden voor een tempeltje dat zich in huis plaatsvindt. Bovendien speelt de Hindoestaanse basisschool ook een grote rol in het

overbrengen van de Hindoestaanse cultuur door mee te doen aan de feestdagen en het bidden. Dit hoeft echter niet altijd het geval te zijn, de school ligt namelijk ook relatief dicht bij huis.

(22)

H5. Partnerkeuze

5.1 Overwegingen

In dit hoofdstuk wordt de nadruk gelegd op de voorkeuren van de Hindoestaanse ouders wanneer het gaat om de partnerkeuze van hun kinderen. In het onderzoek is het duidelijk naar voren gekomen als een soort innerlijke overwegings-proces. Dit wil zeggen dat ze wel zo hun voorkeuren hebben, maar dat de verantwoordelijkheid bij het kind ligt en haar/zijn geluk vooropgaat. Dit verschilt per onderdeel. De volgorde die aangehouden is, geeft ook gelijk de mate van de flexibiliteit tijd weer van de ouders van relatief flexibel tot aan een wat strengere houding. Daarnaast wordt per onderdeel ook gekeken wat voor invloed de rest van de familie heeft op de betreffende voorkeuren. Met familie worden de naaste familieleden bedoeld, zoals grootouders, broers, zussen etc.

5.1.1. Cultuur en religie

Op de vraag of de partner van de kinderen van dezelfde afkomst moest zijn, dus van dezelfde cultuur en religie, liepen de antwoorden nogal uiteen en waren de respondenten relatief flexibel. Zowel de moeders als de vaders toonden verschillende kanten wanneer het aankomt op de culturele afkomst van de toekomstige partners van hun kinderen. Aan de ene kant wordt het geaccepteerd als het kind thuiskomt met iemand van een andere cultuur/religie. Aan de andere kant is dezelfde afkomst gewenst. Een overeenkomst is weer dat de

verantwoordelijkheid voor de partnerkeuze bij het kind zelf ligt. Dit lijkt in te gaan tegen het idee dat de ouders juist verantwoordelijk zijn voor de partnerkeuze van hun kinderen

(Nanhoe, Lünnemann & Pels, 2013, p. 25). Respondent XI geeft de verantwoordelijkheid van haar kind ook duidelijk aan.

Maar daarvoor ben ik er ook nog om haar op bepaalde dingen bewust te maken en die rol zou ik dan ook echt wel pakken als het zover is uhm ik vertrouw wel op haar eigen uhm uhm ja uh uh nuchterheid op een bepaalde manier wat ze heeft meegekregen van mij dat ze ook toepast uhm en uhm ja ik denk dat het prima is hoor want ik heb niet zo een moeite met uh als ze met een mixje of een hollandse jongen aankomt

(23)

Respondent XI geeft aan volledige vertrouwen in haar kind te hebben wanneer het aankomt op partnerkeuze. Ze laat de keus over aan haar kind maar ziet zichzelf wel een essentiële rol spelen in het begeleiden van haar kind. Dit komt het beste tot uiting door haar kind bewust te laten worden van wat liefde kan doen met een persoon. Haar kind moet zeker de kat uit de boom kijken en maakt haar kind duidelijk dat verliefdheid ervoor kan zorgen dat die blik wat vertroebeld wordt. In het geval van deze respondent heeft de familie geen zeggenschap over de partnerkeuze van haar kind. Ze geeft aan geen bemoeienis van haar familieleden te hebben en dat ze al zeker hun geen verantwoording schuldig is. Bovendien heeft Respondent XI aangegeven dat ze over het algemeen zowel van de Hindoestaanse cultuur als de Nederlandse cultuur opvattingen meeneemt. Op het gebied van cultuur/religie als onderdeel van

partnerkeuze had Respondent XI niet aangegeven om welke opvattingen het per cultuur ging. Een andere respondent gaf juist aan dat de Hindoestaanse afkomst wel een sterke voorkeur heeft, maar accepteert een mogelijk ander scenario: “Uuuh het liefst in dezelfde religie zeg maar” (Respondent IV). Even later voegde Respondent IV het volgende toe: “Nee het is geen pré het is een uh kijk als het anders is dan is het anders maar je hebt een bepaalde ideaalbeeld en dat dat dat is dan zo”. Hij heeft geen specifieke reden gegeven voor zijn

voorkeur, maar mochten zijn kinderen met een partner thuiskomen die niet van Hindoestaanse komaf is dan zou dat geen ramp zijn. Hij heeft slechts een ideaalbeeld van een partner van zijn kinderen en daar maakt Hindoeïsme nou eenmaal een groot onderdeel van uit. Dit ideaalbeeld valt terug te koppelen aan de culturele dimensie. Uit het onderzoek van Nanhoe, Lünnemann en Pels (2013, p. 25) is namelijk gebleken dat ouders erop letten dat de partners van hun kinderen van Hindoestaanse afkomst is. Het blijkt een belangrijke voorwaarde te zijn voor de toekomstige partners.

Wanneer het aankomt op de invloed van de familie heeft Respondent IV aangegeven dat het de familie rondgaat en dat er niet per se enthousiast gereageerd gaat worden, als er een Marokkaan of Creool in de familie komt. Hoe de familie over dit idee denkt, valt terug te koppelen aan de culturele dimensie. Een belangrijk onderdeel hiervan is dat er binnen de eigen Hindoestaanse gemeenschap moet worden getrouwd of een relatie moet worden

aangegaan (Bouman, 2010, p. 7). Het feit dat Respondent IV aangeeft dat de familie zich mag en kan bemoeien met de partnerkeuze van zijn kinderen, geeft aan dat hij zal interacteren met zijn familie om dit doel te kunnen realiseren. Dit vormt onderdeel van de interpersoonlijke dimensie, namelijk in de zin dat twee actoren (de respondent en de familie) het idee van de culturele dimensie gaan uitvoeren. Dit is volgens Simon & Gagnon (1984, p. 53) ook het idee

(24)

van een interpersoonlijke dimensie, namelijk dat twee of meer actoren aspecten van een culturele dimensie toepassen op een specifiek moment.

5.1.2 Opleidingsniveau

In de vorige sub-paragraaf is cultuur/religie als voorkeur voor partnerkeuze belicht. Deze voorkeur verschilde per ouder: de ene ouder zou het helemaal niet erg vinden als haar/zijn kind thuis zou komen met iemand van een andere afkomst. Daarentegen geeft de andere ouder aan dat een Hindoestaanse afkomst een sterke voorkeur heeft, maar dat het ook niet erg zou zijn als dat niet het geval zou zijn. Wat betreft de familie, verschilt ook de zeggenschap in de partnerkeuze van de kinderen. Wanneer het aankomt op het opleidingsniveau van de partner van de kinderen is het overgrote deel van de respondenten eens dat de partner wel een

degelijke goede opleiding moet hebben genoten. In het onderzoek van Bouman (2010, p. 7) is naar voren gekomen dat de Hindoestaanse cultuur zich concentreert op maatschappelijke succes en materiële welvaart. Hierbij horen onder andere hoge verwachtingen op het gebied van opleidingsniveau (Bouman, 2010, p. 7). Op dit gebied zijn de respondenten relatief minder flexibel dan bij cultuur/religie en zijn zowel de moeders als de vaders het ermee eens dat het opleidingsniveau er wel degelijk toedoet. Dit is wat Respondent V ook duidelijk maakt.

Definitely they should be high… highly skilled. Higher than like when I got married my parents looked at uuuh he should be like good position to take care of me… so that’s why we at least want him to be in a good position to look after uhmm… Respondent V heeft hierbij ook aangegeven dat haar ouders er weer voor hebben gezorgd dat haar partner iemand zou zijn met een hoge opleiding. Ze gebruikt haar eigen soortgelijke levensfase in de voorkeuren die zij heeft voor haar kinderen, waaronder dus een hoog

opleidingsniveau. Hierbij heeft de respondent ook aangegeven dat de familie een zeggenschap heeft in de partnerkeuze van haar kinderen. Dit komt het beste tot uiting wanneer de kinderen daadwerkelijk met een partner komen, waar ze dan als een soort jury kunnen beoordelen of het de juiste match is voor hun kind. Dit moment kan gekoppeld worden aan de

intrapsychische dimensie. Met de culturele dimensie in gedachten ondergaan de respondenten een mentale reorganisatie (Simon & Gagnon, 1984, p. 53). Het moment van goedkeuring van

(25)

treden. Een goede positie hebben binnen de maatschappij zal ervoor zorgen dat de partner van de kinderen goedgekeurd zal worden door de familie. Mocht dat niet het geval zijn, dan zal de familie ingrijpen en met een alternatief komen dat dichter bij hun wensen ligt en dus beter voldoet aan de mentale reorganisatie. Bovendien zou een hoog opleidingsniveau ervoor kunnen zorgen dat zaken ‘goed gaan’.

Ik denk van wel als ze… ik vind van wel als ze bijvoorbeeld universiteit gestudeerd is dan gaat partner ook wel zelfde niveau denk ik dan gaat het goed (Respondent II) Kort maar krachtig heeft Respondent II uitgelegd dat het opleidingsniveau van de partner van zijn kind ertoe doet. De partner zou gelijk moeten zijn aan het opleidingsniveau van zijn kind met de veronderstelling dat het universitair zou zijn. Hiermee wordt er ook gelijk een

aanname gemaakt dat een soortgelijk opleidingsniveau ervoor zorgt dat alles soepel en goed verloopt. Bemoeienis van zijn kant van de familie is uitgesloten. Partnerkeuze is immers een situatie wat binnen het gezinsleven plaatsvindt.

Een opvallend moment was tijdens een ander interview, waarbij de respondent aangaf dat haar kind zelf iemand zou willen met een hoog opleidingsniveau.

Want ze weet dat dat te maken heeft met een toekomstige partnerkeuze he en dat ze dus wel iemand zou willen met wie ze op één niveau qua denken is dus ook qua opleiding is (Respondent XI)

Deze respondent geeft aan dat haar kind zelf duidelijk heeft gemaakt dat een toekomstige partner een hoog opleidingsniveau moet hebben om ervoor te zorgen dat de denkniveaus gelijk aan elkaar zijn. Bovendien heeft de respondent ook aangegeven het eens te zijn met de wens van haar kind, omdat het tenslotte van belang is voor haar toekomst. Net zoals deze respondent geen bemoeienis wilde op het gebied van cultuur/religie als voorkeur voor partner, is er ook geen bemoeienis gewenst op het gebied van opleidingsniveau. Ze is ervan overtuigd dat haar kind de juiste keuzes maakt, waaronder ze zelf had aangegeven dat het iemand moet zijn met een soortgelijk opleidingsniveau om de eventuele kloof tussen de denkwijzen te kunnen verkleinen. Het vertrouwen dat de respondent heeft in haar kind om de juiste keuzes te kunnen maken op het gebied van partnerkeuze, valt terug te koppelen aan het idee van

(26)

(2011, p. 38), maar dan is er in dit geval sprake van een zelfregulering op partnerkeuze in het algemeen.

5.1.3 Seksualiteit

In de vorige sub-paragraaf is opleidingsniveau aan bod gekomen. Over het algemeen is het duidelijk geworden dat opleidingsniveau er bij de respondenten er wel degelijk toe doet. Hiermee wordt er al een stap verder gezet naar de strengere voorkeuren van de Hindoestaanse ouders. In deze sub-paragraaf wordt de uiteindelijke relatieve strengheid bevestigd; de

seksualiteit van de kinderen. Voor dit onderzoek is er eerst gevraagd wanneer het geoorloofd is voor de kinderen om een seksuele relatie te starten. Wanneer het aankomt op de leeftijd van de kinderen voor een seksuele relatie, geven alle respondenten een leeftijd tussen 18 jaar en 25 jaar oud. Bovendien hebben de respondenten het liever niet dat hun kinderen een

(seksuele) relatie aangaan met iemand van hetzelfde geslacht. Volgens Jackson (2006, p. 109) maakt dit een weg vrij naar de bevoorrechting van heteroseksualiteit, ook wel

heteronormativiteit genoemd. Heteronormativiteit zal ook het normale manier van leven definiëren (Jackson, 2006, p. 109).

Zes van de elf respondenten, zowel moeders als de vaders, hebben aangegeven dat een seksuele relatie pas aan bod komt vanaf 20 jaar. Bij deze overweging werd er verwezen naar het moment wanneer zij in dezelfde periode zaten. Dit is ook het geval bij Respondent III: “Als ik naar mezelf moet kijken pas na het huwelijk dat was na 23 jaar haha”. De allergrootste voorkeur van deze respondent is dat haar kinderen pas beginnen aan een seksuele relatie na het huwelijk. De respondent geeft aan dat er een verschil zit tussen Nederland en Suriname. Als voorbeeld gaf Respondent II het idee van het hebben van vriendjes. Zij erkent dat je geen vriendje mocht hebben tot een bepaalde leeftijd en als je een vriendje had dat je snel moest gaan trouwen. Dit vormt volgens de respondent onderdeel van de Hindoestaanse cultuur en geeft zij toe dat het binnen de Nederlandse cultuur anders verloopt. Respondent III geeft namelijk aan dat jongeren in Nederland al rond 15 jaar starten met seksuele relaties. Dit vindt Respondent III te vroeg en geeft zij vervolgens aan dat vanaf 23 jaar gewenster is. Deze strengheid komt van de eigen genoten opvoeding. Vanuit haar eigen familie heeft Respondent III meegekregen seksuele relaties zo lang mogelijk uit te stellen tot het moment dat je gaat trouwen. Ook hier doet de culturele dimensie zijn intrede. Vanuit de familie en de cultuur is er overgebracht dat je pas seks mag hebben als je getrouwd bent. Het is namelijk een algemeen

(27)

wordt gezien als een vereiste voor de familie-eer (Nanhoe, Lünnemann & Pels, 2013, p. 9). Deze wens van Respondent III maakt onderdeel uit van de intrapsychische dimensie. Haar mentale reorganisatie gebeurt door te verwijzen naar haar eigen leven.

Bij de rest van de vijf respondenten wordt een leeftijd van 18 jaar als voldoende beschouwd. Hierbij wordt er weer aangegeven dat 18 jaar wel een voorkeur is, maar dat je als ouder er van uit kan gaan dat het veel eerder dan 18 jaar kan gebeuren.

Ja ik zou zeggen 18 maar een leeftijd zegt niks denk ik. Ik vind het heel moeilijk omdat je kan het wel willen maar wie zegt dat het kind al op zijn 18e al volwassen genoeg is om dat te doen? En wie zegt dat een kind dat al niet op zijn 15e doet (Respondent VII)

Het feit dat 18 jaar als een volwassenheidsgrens wordt gezien is een algemeen verschijnsel onder de respondenten. Volgens de Nederlandse wet zijn jongeren vanaf 18 jaar

daadwerkelijk volwassen (Nederlands Jeugdinstituut, 2018, p. 7). Dit houdt in dat zij mogen stemmen, sigaretten en drank mogen kopen, financieel aansprakelijk kunnen zijn, maar ook dat zij intieme relaties kunnen aangaan met personen en seksualiteit gaan ervaren (Nederlands Jeugdinstituut, 2018, p. 5; Huberman, 2015, p.1). Op deze leeftijd hoor je dus volledig

zelfstandig en verantwoordelijk te kunnen zijn. Respondent VII geeft echter aan dat het moment van volwassenheid dynamisch is en niet statisch. Het is niet gebonden aan de leeftijd van 18 jaar. Het kan namelijk voorkomen dat een kind al volwassen is op de leeftijd van 15 jaar. Dit is wat Berne en Huberman (1999, p. 54) in hun onderzoek ook bespreken.

Nederlandse ouders zijn zich er over het algemeen van bewust dat hun kinderen op een bepaalde leeftijd seksueel gedrag gaan vertonen en dat je er niks aan kan doen. Respondent X geeft ook aan dat een begin aan seksuele relaties eerder kan zijn dan gewenst.

Ik vind dat als je 18 zegt lijkt het me ook wel fijner als ouder maar het kan gebeuren dat het eerder plaatsvindt. Jongeren zijn zo van… als ik hun ken en ons ken zie ik het niet zo snel als ja.

Ook hier komt het idee van vertrouwen terug. Net zoals er bij cultuur en religie als voorkeur beroep wordt gedaan op het vertrouwen op de kinderen, is dat in dit geval ook zo. De

respondent kent zijn kinderen en weet dat zijn kinderen er nog niet klaar voor zijn. Impliciet probeert de respondent duidelijk te maken dat hij vertrouwt op zijn kinderen. De respondent

(28)

vertrouwt erop dat het niet zo snel gaat gebeuren dat zij betrokken raken op een jongere leeftijd dan 18 jaar in een seksuele relatie. Schalet (2011, p. 38) heeft aangegeven dat Nederlandse ouders over het algemeen het idee van self-regulated sexuality hanteren, wat inhoudt dat de ouders een soort vertrouwen hebben in hun kinderen dat zij verantwoordelijk kunnen zijn voor wanneer zij toe zijn aan het aangaan van seksuele relaties.

Nu is het de bedoeling een stapje verder te gaan in de opvattingen van de

respondenten. Het is over het algemeen duidelijk dat de respondenten een seksuele relatie voor hun kinderen acceptabel vinden wanneer het vanaf 18 jaar is. Maar wanneer het aankomt op met wat voor een persoon hun kind een seksuele relatie aangaat, is het anders. Op de vraag wat de reacties zouden zijn als hun kinderen een relatie zouden aan gaan met iemand van hetzelfde geslacht, waren de reacties van zowel de moeders als de vaders over het algemeen hetzelfde en werd er geen onderscheid gemaakt tussen zonen en dochters. Hoewel zij relatief strenger zijn in dit voorkeur, laten ze alsnog de verantwoordelijk liggen bij het kind zelf en zijn zij bereid om zich aan te passen aan de situatie door middel van acceptatie. Dit is wat Respondent II ook vermeld: “Ik zou het niet goed vinden nee. Ik vind dat ze een man moet kiezen en niet een vrouw ja als het… ja… als zij een vrouw wil dan ja heb ik weinig te zeggen denk ik”. Kort maar krachtig heeft Respondent II laten merken dat hij toch zijn dochter het liefst ziet met iemand van het tegenovergestelde geslacht. Toen ik aan de respondent vroeg wat de achterliggende reden voor deze gedachtegang was, was het volgende: “Ja voor gezinsuitbreiding he. Je kan dan geen kinderen krijgen toch (Respondent II)”.

Alleen een relatie tussen man en vrouw zou ervoor kunnen zorgen dat de familie verder uitgebreid kan worden. Ondanks deze strenge voorkeur voor heteroseksualiteit heeft de respondent aangegeven dat zijn dochter geheel zelf mag kiezen wat er gaat gebeuren en dat de verantwoordelijkheid bij haar ligt. Dit vormt onderdeel van de intrapsychische dimensie, waarbij de mentale reorganisatie naar voren komt. Ook hier gaat Respondent II ervan uit dat zijn kind in staat is om haar eigen seksualiteit en voorkeuren te kunnen reguleren, oftewel, dat er sprake is van self-regulated sexuality van het kind (Schalet, 2011, p. 38). Respondent II heeft ook aangegeven dat de familie ook hier geen invloed op heeft. Alles gebeurt binnen de kringen van het eigen gezin. Een ander geval is dat homoseksualiteit niet eens voorkomt in de familie of omgeving. Dit is vooral duidelijk gemaakt door Respondent VI.

(29)

It is not a common thing in the society they live in dont see this okay and they believe in this strong. Right i mean not only about this same gender sex and all but in their opinion they dont see these things happening in their circle so years of their lives they have not seen that a guy is marrying another guy.

Respondent VI verwijst naar zijn ouders en schoonouders, een generatie die zich sterk verbonden voelt met de oude Indiase normen en waarden. De respondent legt uit dat

homoseksualiteit niet in beeld komt in de omgeving van de (schoon)ouders. Hierdoor zouden de grootouders van de kinderen het ook niet fijn vinden als zij met een partner van hetzelfde geslacht thuis zullen komen. De respondent geeft dan ook aan dat de grootouders vooral heel veel met hen zullen gaan praten om het idee van homoseksualiteit uit de geesten van de kinderen te verwijderen. Het feit dat homoseksualiteit niet aanwezig is in de omgeving van de familie heeft te maken met dat er niet over gesproken wordt. Volgens Bouman (2010, p. 6) heeft dit onder andere te maken met het feit dat seksualiteit over het algemeen als een taboe wordt gezien binnen de Hindoestaanse gemeenschap. Dit versterkt tevens het onderscheid tussen de Nederlandse cultuur en, in het geval van de respondent, de Indiase cultuur.

Respondent VI heeft namelijk aangegeven dat een plek in de Nederlandse samenleving ervoor heeft gezorgd dat zij ineens geconfronteerd werden met het idee dat een man met een man kan gaan trouwen en een vrouw met een vrouw kan trouwen. Deze confrontatie heeft ervoor gezorgd dat Respondent VI en zijn partner (Respondent V) wel openstonden om over homoseksualiteit te leren.

Ondanks deze strenge voorkeur voor heteroseksualiteit van zowel de respondent als zijn (schoon)ouders, is hij in ieder geval bereid om in zo een mogelijke gebeurtenis de situatie te accepteren en erover te praten. Hiermee wordt een stap gezet in de richting dat eigenlijk tegen de besproken culturele dimensie ingaat. Een algemene opvatting binnen deze culturele

dimensie is dat er niet over seksualiteit gesproken moet worden en als vanzelfsprekend moet worden ervaren. Waar deze stilte precies vandaan komt en hoe het ontstaan is, heeft volgens Respondent VI te maken met het land van herkomst. Aangezien mijn onderzoek alleen gericht is op Hindoestaanse ouders in Nederland, heb ik geen beeld kunnen krijgen hoe

Hindoestaanse ouders denken binnen een Indiase of Surinaamse context. Hier wordt dieper op ingegaan in de conclusie, waar er uitgebreid wordt uitgelegd wat behandeld kan worden in een eventueel vervolgonderzoek.

(30)

5.2 Het gesprek

In de vorige paragraaf zijn drie onderdelen van partnerkeuze behandeld. Opvallend hierin is dat er een mate van flexibiliteit en strengheid in deze drie onderdelen zit. Van cultuur/religie naar seksualiteit geeft een lineaire mate van flexibiliteit weer. Bij seksualiteit is het dus relatief minder flexibel en strenger wanneer het aankomt op de leeftijdgrens van seksuele relaties en een potentiële situatie van homoseksualiteit. De mate waarin de familie invloed heeft op de partnerkeuze van de kinderen is erg verdeeld. Soms is bemoeienis van de familie wel een pré en in andere gevallen komt bemoeienis totaal niet ter sprake.

In dit hoofdstuk wordt er ingezoomd op de communicatie tussen ouder en kind wat betreft de partnerkeuze. Dit komt het beste tot uiting in het gesprek wat ouders met hun kinderen aangaan over partnerkeuze. Over het algemeen maken de respondenten geen geheim van een gesprek over partnerkeuze. Voor de respondenten die hun kinderen nog iets te jong vinden voor het gesprek is het wel het geval dat ze in de toekomst open zullen staan voor een gesprek over partnerkeuze. Dit gaat tegen het idee in dat de Hindoestaanse gemeenschap gesprekken over partnerkeuze, met een speciale focus op seksualiteit, stilhoudt binnen de eigen kringen (Bouman, 2010, p.6). De respondenten staan juist open voor normalisering en openheid, net zoals de Nederlandse ouders in het onderzoek van Schalet (2011, p. 33). In de praktijk wordt er dus wel over partnerkeuze gesproken, terwijl het ideaal juist geslotenheid aangeeft. Het aspect van normalisering en openheid wordt ook aangegeven door Respondent VIII.

Ja bij ons is het gewoon normaal in huis ja ja dus ja we steken het niet onder stoelen of banken ik bedoel ik houd heel veel van mijn partner en uh dat laten we ook zien en ook voor mijn kinderen en ja natuurlijk zijn er ook strenge momenten en moeilijke momenten voor ze maar…

Samen met Respondent VII staat Respondent VIII volledig voor openheid over en

normalisering van seksualiteit. Ze laten binnen het thuisfront ook aan de kinderen zien dat de ouders om elkaar geven en veel van elkaar houden door elkaar te knuffelen of een kus te geven. Hiermee proberen ze hun relatie een voorbeeld te laten vormen voor hun kinderen voor hoe het in de toekomst het beste eruit kan zien wanneer het aankomt op een succesvolle en liefdevolle relatie. Natuurlijk stellen deze respondenten ook grenzen voor hun kinderen. Zo

(31)

bepalen zij zelf in welke mate zij liefde aan hun kinderen willen laten zien en daar geven de kinderen ook reacties op.

Waar deze ouders sterke voorstanders zijn voor openheid en normalisering, zijn er ook ouders die wat geslotener zijn op het gebied van het gesprek over partnerkeuze. Dit heeft vooral te maken met het feit dat hun kinderen nog te jong zijn om dit gesprek te gaan voeren met hun ouders. Dat neemt nog niet weg dat dit soort gesprekken nooit plaats zullen vinden. De respondenten geven een leeftijdsgrens aan van wanneer het acceptabel is om over

partnerkeuze te gaan beginnen, omdat deze leeftijdsgrens laat zien dat het kind klaar is voor zulke gesprekken. Respondent II heeft nog geen gesprek gehad over partnerkeuze met zijn kind. Volgens deze respondent kan het pas bespreekbaar worden gemaakt wanneer zijn kind de leeftijd van 13 jaar heeft bereikt. Respondent II koppelt dit aan het moment van puberteit en de daarmee bijbehorende ontwikkelende volwassenheid.

De bovenstaande voorbeelden laten zien dat de respondenten zowel open als gesloten kunnen zijn met een veranderende houding voor in de toekomst. Wat er in het gesprek wordt behandeld gaat vooral over wat de kinderen meemaken op school, wie ze leuk vinden en wat er gebeurd is. Er wordt nog niet expliciet over partnerkeuze in serieuze vorm gesproken. Er wordt vooral luchtig en grappig over de situatie gedaan. Volgens Schalet (2011, p. 43) is dit een algemeen kenmerk van Nederlandse ouders. Wanneer er sprake is van bepaalde

spanningen tussen de behoeftes van de ouders en wat er echt gebeurd, is humor een belangrijk middel om deze conflicten en ongemakken te beheersen (Schalet, 2011, p. 43).

En mijn zoontje ben ik echt van dat is een leuk meisje dat is toch een leuk meisje en dan worden ze boos op mij hahaha. Ik zit ze gewoon te vervelen (Respondent VII) Respondent VII vindt het gewoon leuk om af en toe haar kinderen met het onderwerp te plagen, omdat ze weet dat ze zich ervoor schamen. Het is dus niet een kwestie van een

specifiek conflict, maar van een bepaald ongemak waarmee de kinderen zitten. De respondent probeert dit op te lossen door humor in het spel te gooien. Het feit dat de kinderen zich

schamen in zulke situaties, heeft volgens de respondent te maken met de leeftijd. Rond deze leeftijden, tussen de 10 en 16 jaar oud, wordt het allemaal als een soort grap gezien. De serieusheid voor partnerkeuze wordt nog niet aangekaart. De respondenten nemen vooral een rol aan waar ze antwoorden geven op de vragen van de kinderen en een gesprek met ze aangaan. Zoals eerder vermeld, is dit gesprek vooral luchtig, grappig en oppervlakkig van aard. De respondenten hebben op een subtiele manier laten weten dat de serieuze kant nog

(32)

wel komt, wanneer de kinderen de grens van een bepaalde leeftijd hebben bereikt. In dit geval wordt dit gelinkt aan de puberteit en de daarmee ontwikkelende volwassenheid.

Hoe vaak deze gesprekken plaatsvinden in het huishouden verschilt per gezin. Een algemeen patroon dat hierin te vinden is, is dat het gaat om spontane momenten die vooral gebeurd zijn op scholen van de kinderen.

Nouuu wel regelmatig niet iedere week hoor maar vrij regelmatig komt ze met een verhaal van school of ‘oh mama ik botste per ongeluk tegen die en die en hij keek me zo aan’ en weet je wel dat soort grappige dingen maar het gaat nog niet echt om het gaat meer gewoon om dingen die ze een keertje meemaakt (Respondent XI)

Er zit een bepaalde regelmatigheid in de frequentie van deze gesprekken. De regelmatigheid komt naar voren in een gesprek dat één tot twee keer in de maand voorkomt. Deze gesprekken zijn dan vooral gebaseerd op wat de kinderen meemaken op school. Het zijn kleine, spontane momenten die de kinderen graag met hun ouders willen delen. De respondenten staan over het algemeen daarom ook open voor dit soort momenten en gaan ook echt op het gesprek in door de situatie te bevestigen en/of andere vragen te stellen.

Buiten het feit dat de Hindoestaanse ouders over het algemeen voor hun kinderen openstaan, hanteren toch drie van de elf ouders een gender-gerelateerde invalshoek in de omgang met hun kinderen.

Ja dochter is meer beschermend denk ik…. Uuuh omdat jongens zijn jagers he en vrouwen niet (Respondent IV)

Als achterliggende reden gaf de respondent het volgende aan:

Nou ik denk dat ze dat ze uuh eerder slachtoffer worden zeg maar dan jongens zeg maar jongens die gaan juist jagen. Kijk het probleem… is dat meisjes zwakker is dan bedoel ik niet in de zwakke in uh lichaam of wat dan ook maar maar in de zin van uuh is een beetje moeilijk uit te leggen zeg maar… ik heb het gevoel dat uh meisjes wat makkelijker prooi zijn dan uh jongens (Respondent IV)

(33)

dit duidelijk te maken, geeft hij aan dat meisjes over het algemeen sneller ‘prooi’ zijn van jongens. De respondent beschouwt jongens in deze situatie dan ook als ‘jagers’. In de culturele dimensie van de Hindoestaanse cultuur is het bekend dat er een scheiding wordt gemaakt tussen zonen en dochters. Dit komt het beste tot uiting in de bescherming van de mannen over de vrouwen in de familie (Bouman, 2010, p. 11). Vaders en zonen worden als bewakers gezien over hun vrouwelijke familieleden, waarbij de regels minder streng zijn voor de mannen in de gemeenschap (Bouman, 2010, p. 11). Uit een interview met Respondent IX is juist gebleken dat de bescherming en strengheid ook goed doorgegeven kan worden via de moeders in de familie. Hier wordt echter niet per se een onderscheid gemaakt tussen haar zoon en dochter, maar dit laat duidelijk zien dat de bescherming en strengheid van generatie tot generatie is overgebracht.

Uhm nee uhm mijn moeder was wat strenger qua uhm uh vriendjes enzo dan mijn vader omdat mijn vader woonde ook in Suriname dus hij hij was er niet zo vaak weet je hij kwam 1x of 2x in het jaar en hij bleef 2-3 weken dat dat was ons tijd met hem en die momenten maakte hij ons mee maar hij heeft een heel stuk gemist gewoon van ons opgroeien maar uhm nee ik wist wel dat het niet mocht teleurstellen weet je dan denk ik kon altijd wel ik kon echt met hem praten. Ja ik sprak liever met hem dan met mijn moeder want mijn moeder bokte me gewoon haha (Respondent IX)

Respondent IX geeft duidelijk aan dat ze veel strengheid en bescherming in haar eigen leven heeft ervaren van haar moederskant. Het is wel belangrijk om aan te geven dat de context verschillend is. De respondent heeft een periode in haar leven gehad waarbij haar vader regelmatig afwezig was in haar leven. Hierdoor is het een automatische reactie van de moeder geweest om de familie streng onder haar hoede te brengen. De moeder van de respondent moest hard optreden aangezien zij de opvoeding op zich nam van haar kinderen. De situatie van de respondent zelf is anders. Ze gaf ook aan dat de strengheid van haar moeder terug in die tijd niet altijd rechtvaardig en eerlijk is geweest. Daarom hanteert de respondent een andere manier van strengheid en bescherming. Namelijk door aan te geven dat haar dochter niet zomaar bij iedereen over de vloer mag komen. Op de vraag of het ook goed is als haar dochter bij jongens over de vloer mag komen, heeft de respondent het volgende geantwoord:

Maar ik zou dat niet zo makkelijk ik zou dat niet zo makkelijk naar een huis sturen van een jongen waar ik de ouders eigenlijk niet van ken (Respondent IX)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De onderzoekers stellen daarbij dat deze cijfers vertekend zijn aan- gezien “het voor vrouwen nog vaak ongehoord is om zelf initiatieven te nemen in de keuze en selectie van

2 De hondenbelasting in de gemeente Bruineveldert heeft een degressief tarief omdat het aantal honden per huishouden afneemt naarmate de hondenbelasting hoger is. 3 Bij de

Ga ervan uit dat het hebben van kale plekken op het hoofd geen invloed heeft op de partnerkeuze binnen deze populatie.. Neem aan dat in deze populatie de formule van

We kunnen besluiten dat de verschillen in belangen - bijvoorbeeld in termen van aantal paringen - tussen mannetjes en vrouwtjes er toe hebben geleid dat

In this report we present a review of the existing literature in this domain and discuss various aspects and requirements for forensic face recognition systems particularly

Volgens de hulpverlener is het niet nodig om meer aandacht te besteden aan de identiteit en zingeving van de cliënt, omdat het doel niet is dat er gekeken wordt naar andere dingen

Er is sindsdien veel gebeurd in Wilnis Dorp, ondanks de berichten over een nieuw winkelcentrum en dat er door de gemeente al 15 jaar geen guldens en euro’s zijn uitgetrokken

schien meer empirische grand kan worden be- weerd dat de welvaartsvermeerdering, ondanks gelijktijdige verkleining van de inkomensverschil- len, eerder het individualisme