• No results found

Degradatierapport Terpen en Wierden I: Onderzoek uitgevoerd in Dongjum, Berlikum (gemeente Waadhoeke) en Wijnaldum (gemeente Harlingen)(GIA 157, 159 – 162)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Degradatierapport Terpen en Wierden I: Onderzoek uitgevoerd in Dongjum, Berlikum (gemeente Waadhoeke) en Wijnaldum (gemeente Harlingen)(GIA 157, 159 – 162)"

Copied!
183
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

University of Groningen

Degradatierapport Terpen en Wierden I Kaspers, Angelique

IMPORTANT NOTE: You are advised to consult the publisher's version (publisher's PDF) if you wish to cite from it. Please check the document version below.

Document Version

Publisher's PDF, also known as Version of record

Publication date: 2018

Link to publication in University of Groningen/UMCG research database

Citation for published version (APA):

Kaspers, A. (2018). Degradatierapport Terpen en Wierden I: Onderzoek uitgevoerd in Dongjum, Berlikum (gemeente Waadhoeke) en Wijnaldum (gemeente Harlingen)(GIA 157, 159 – 162). (Grondsporen; Nr. 42). Groninger Instituut voor Archeologie, Rijksuniversiteit Groningen.

Copyright

Other than for strictly personal use, it is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), unless the work is under an open content license (like Creative Commons).

Take-down policy

If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim.

Downloaded from the University of Groningen/UMCG research database (Pure): http://www.rug.nl/research/portal. For technical reasons the number of authors shown on this cover page is limited to 10 maximum.

(2)

1

Degradatierapport Terpen en Wierden I

Onderzoek uitgevoerd in Dongjum, Berlikum (gemeente Waadhoeke) en Wijnaldum (gemeente Harlingen)(GIA 157, 159 – 162).

A. Kaspers

Grondsporen 42

(3)

2

Degradatierapport Terpen en Wierden 1.

Onderzoek uitgevoerd in Dongjum, Berlikum (gemeente Waadhoeke) en Wijnaldum (gemeente Harlingen). GIA 157, 159 – 162.

Angelique Kaspers Grondsporen 42

Opgravings- en onderzoeksrapport van het Groninger Instituut voor Archeologie

(4)

3

Colofon

Grondsporen 42

Auteurs: Kaspers, Angelique

Foto’s en tekeningen: Groninger Instituut voor Archeologie (GIA), tenzij anders aangegeven. © Grondsporen 42, 2018. Publicatie is geüpdatet in 2020. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd of verspreid zonder schriftelijke

toestemming van de uitgevers.

Autorisatie: Prof. dr. D.C.M. Raemaekers ISSN: 1875-4996

Groninger Instituut voor Archeologie Poststraat 6

9712 ER Groningen, Nederland Telefoonnummer: (+31 50) 363 6712 E-mail: GIA@rug.nl

(5)

4

Inhoudsopgave

Administratieve gegevens ... 7

1. Inleiding: veldkarteringen in het Friese kweldergebied ... 8

1.1 Inleiding... 8 1.2 Doel- en vraagstellingen ... 8 1.3 Leeswijzer ... 9 2. Methoden en technieken ... 10 2.1 Veldwerkmethode ... 10 2.2 Materiaalonderzoek ... 10 3. Aantastingsonderzoek... 13

4. Berlikum – Kloosterdijk (Perceel 1; GIA 161) ... 18

4.1 Veldkartering 2018 ... 20

4.2 Resultaten veldkartering 2018 ... 21

4.2.1 Aardewerk ... 21

4.2.2 Keramische artefacten ... 25

4.2.3 Glas en kralen ... 26

4.2.4 Artefacten van bot ... 28

4.2.5 Artefacten van steen ... 28

4.3 Ruimtelijke patronen aardewerk ... 29

4.4 Aantasting terp ... 30

4.4.1 Ruimtelijke patronen ... 31

4.4.2 Conclusie ... 32

5. Dongjum – Hovensreed III (Perceel 2; GIA 160) ... 33

5.1 Eerder uitgevoerd onderzoek ... 34

5.2 Veldkartering 2018 ... 35

5.3 Resultaten veldkartering 2018 ... 36

5.3.1 Aardewerk ... 36

5.3.2 Glas ... 40

5.4 Ruimtelijke patronen aardewerk ... 40

5.5 Aantasting terp ... 41

5.5.1 Ruimtelijke patronen ... 42

5.5.2 Conclusie ... 43

6. Dongjum – Hovensreed II (Perceel 4; GIA 157) ... 44

6.1 Eerder uitgevoerd onderzoek ... 45

6.2 Veldkartering 2018 ... 47

(6)

5

6.3.1 Aardewerk ... 48

6.3.2 Keramische artefacten ... 52

6.3.3 Glas en kralen ... 53

6.3.4 Artefacten van bot ... 54

6.3.5 Stenen artefacten ... 55

6.4 Ruimtelijke patronen aardewerk ... 55

6.5 Aantasting terp ... 56

6.5.1 Ruimtelijke patronen ... 57

6.5.2 Conclusie ... 58

7. Dongjum – De Hove West (Perceel 6; GIA 159) ... 59

7.1 Eerder uitgevoerd onderzoek ... 60

7.2 Veldkartering 2018 ... 62

7.3 Resultaten veldwerk 2018 ... 62

7.3.1 Aardewerk ... 62

7.3.2 Keramische artefacten ... 66

7.3.3 Glas ... 66

7.4 Ruimtelijke patronen aardewerk ... 67

7.5 Aantasting terp ... 67

7.5.1 Ruimtelijke patronen ... 68

7.5.2 Conclusie ... 69

8. Wijnaldum - Tjitsma (Perceel 7; GIA 162) ... 70

8.1 Eerder uitgevoerd onderzoek ... 72

8.2 Veldkartering 2018 ... 73

8.3 Resultaten veldwerk 2018 ... 74

8.3.1 Aardewerk ... 74

8.3.2 Keramische artefacten ... 81

8.3.3 Glas en kralen ... 82

8.3.4 Artefacten van bot ... 84

8.4 Ruimtelijke patronen aardewerk ... 85

8.5 Aantasting terp ... 85 8.5.1 Ruimtelijke patronen ... 86 8.5.2 Conclusie ... 87 9. Discussie ... 88 9.1 Bewoningsgeschiedenis ... 88 9.2 Aantasting terpen ... 89 9.3 Conclusie ... 91

(7)

6

9.4 Dankwoord ... 92

Literatuur ... 93

Bijlage 1. Overzichts-, hoogte- en verspreidingskaarten Berlikum – Kloosterdijk (Perceel 1; GIA 161). ... 97

Bijlage 2. Overzichts-, hoogte- en verspreidingskaarten Dongjum – Hovensreed III (Perceel 2; GIA 160). ... 105

Bijlage 3. Overzichts-, hoogte- en verspreidingskaarten Dongjum – Hovensreed II (Perceel 4; GIA 157). ... 113

Bijlage 4. Overzichts-, hoogte- en verspreidingskaarten Dongjum – De Hove West (Perceel 6; GIA 159). ... 121

Bijlage 5. Overzichts-, hoogte- en verspreidingskaarten Wijnaldum – Tjitsma (Perceel 7; GIA 162). ... 128

Bijlage 6. Lijst met afkortingen gebruikt in determinatielijsten ... 137

Bijlage 7. Determinatielijst Berlikum – Kloosterdijk (Perceel 1; GIA 161) ... 138

Bijlage 8. Determinatielijst Dongjum – Hovensreed III (Perceel 2; GIA 160) ... 145

Bijlage 9. Determinatielijst Dongjum – Hovensreed II (Perceel 4; GIA 157) ... 150

Bijlage 10. Determinatielijst Dongjum – De Hove West (Perceel 6; GIA 159) ... 156

(8)

7

Administratieve gegevens

Tabel 1: Overzicht van de administratieve gegevens

Perceel 1 Perceel 2 Perceel 4 Perceel 6 Perceel 7 Plaats Berlikum Dongjum Dongjum Dongjum Wijnaldum

Toponiem Kloosterdijk Hovensreed III Hovensreed II De Hove West

Tjitsma

Gemeente Waadhoeke Waadhoeke Waadhoeke Waadhoeke Harlingen

Provincie Fryslân Fryslân Fryslân Fryslân Fryslân

GIA – projectnummer 161 160 157 159 162 Archis2 – zaak identificatienummer 4593319100 4593310100 4593279100 4593295100 4594550100 Monument – nummer 45677 514823 514821 514804 45217 Kaartblad 5H 5G 5G 5G 5G Centrum -coördinaten x: 171.280 y: 583.500 x: 165.720 y: 580.200 x: 164.525 y: 580.044 x: 164.028 y: 579.840 x: 160.502 y: 578.780

(9)

8

1. Inleiding: veldkarteringen in het Friese kweldergebied

1.1 Inleiding

In de periode van 20 maart tot en met 20 april 2018 heeft het Groninger Instituut voor Archeologie (GIA) meerdere veldveldkarteringen uitgevoerd op verschillende terpen in de provincie Fryslân. De veldkarteringen zijn onderdeel van een

promotieonderzoek naar vroeg- en vol-middeleeuwse handel in geïmporteerd aardewerk in het Fries/Groningse terpen- en wierdengebied, uitgevoerd door de auteur. Het promotieonderzoek wordt gefinancierd door de provincies Fryslân en Groningen, de Rijkdienst voor Cultureel Erfgoed en de Rijksuniversiteit Groningen. Tijdens de eerste veldwerkcampagne van het promotieonderzoek van de auteur zijn er zeven terpen onderzocht gelegen op de terpenrij van Wijnaldum-Berlikum en de terpenrij Dronrijp-Hatzum. Deze vindplaatsen zijn geselecteerd op basis van de monumentale status van de terp, de aanwezigheid van aanwijzingen voor bewoning in de vroege en volle middeleeuwen, de aanwezigheid van akkers en de toestemming van de landbezitter. In deze rapportage worden de resultaten van vijf veldkarteringen behandeld uitgevoerd op de terpen: Berlikum - Kloosterdijk, Dongjum - Hovensreed III, Dongjum - Hovensreed II, Dongjum - De Hove West en Wijnaldum - Tjitsma (v.r.n.l.; fig. 1).

Figuur 1: De vijf onderzoekslocaties op de geomorfologische kaart (aangegeven in rood). De kwelderwallen zijn aangegeven in lichtgroen (Ondergrond: GeoServer Web Map service).

1.2 Doel- en vraagstellingen

Het eerste doel van deze rapportage richt het onderzoek zich, met het oog op toekomstig beheer van de terpen, op de aantasting van de terpen. De laatste twintig jaar is duidelijk geworden dat de terpen door verschillende oorzaken aan ernstige erosie onderhevig zijn. Ten tweede is het rapport gericht op meer inzicht krijgen in de bewoningsgeschiedenis van de vindplaats en de aardewerksoorten daterend uit de

(10)

9

verschillende bewoningsfasen. De vraagstellingen gekoppeld aan deze doelstellingen zijn:

1. Welke aardewerksoorten worden er aangetroffen op de terp? 2. In welke perioden is de terp bewoond?

3. Kan er op basis van de verspreiding van het aardewerk iets gezegd worden over een verschuiving in bewoning?

4. Kan er op basis van de fragmentatiegraad iets gezegd worden over de aantasting van de terp?

1.3 Leeswijzer

Allereerst worden de gebruikte methoden en technieken van het veldwerk en de determinatie van het aardewerk besproken (hoofdstuk 2). Daarna wordt een model

gepresenteerd om de diverse vormen van aantasting van vondstmateriaal en ruimtelijke patronen in kaart te brengen (hoofdstuk 3). Dit model kan door de

bevoegde overheden gebruikt worden om 1) zones op terpen te identificeren die recentelijk zijn aangetast en 2) locaties met elkaar te vergelijken. Op basis hiervan kunnen desgewenst beheersmaatregelen worden vastgesteld.

Het grootste gedeelte van het rapport bestaat uit de resultaten van vijf verschillende veldkarteringen (hoofdstukken 4-8). Aan elke kartering wordt een afzonderlijk

hoofdstuk gewijd. Deze hoofdstukken zijn als volgt opgebouwd: allereerst wordt er een overzicht gegeven van het eerder uitgevoerd onderzoek op de vindplaats. Daarna wordt het in 2018 uitgevoerde veldonderzoek en het daarbij aangetroffen vondstmateriaal besproken. Als laatste worden de verspreiding van het

vondstmateriaal en de aantasting van de terp behandeld. In hoofdstuk 9 worden de onderzoeksvragen beantwoord.

(11)

10

2. Methoden en technieken

2.1 Veldwerkmethode

Tijdens de veldkarteringen worden de percelen opgedeeld in vakken van 20 x 20 m. Deze methode is ontwikkeld in 2012 door M. Bakker en getest tijdens een pilot in de jaren 2015-2017.1 De vakken worden afgezocht door een groep vrijwilligers die op

ongeveer 1 meter afstand van elkaar lopen (fig. 2). Binnen één vak lopen 10

vrijwilligers waardoor de oppervlaktedekking van een vak 100% is.

Figuur 2: Vrijwilligers zoekend naar aardewerk (Foto: A. Kaspers, RUG/GIA).

Van het materiaal dat aan het oppervlakte ligt worden alleen het aardewerk en artefacten van ander materiaal opgeraapt.2 Het gaat hierbij om artefacten gemaakt

van glas, bot, steen en klei. Aan het eind van elk vak worden de vondsten verzameld en krijgen de vondsten een uniek vondstnummer.

2.2 Materiaalonderzoek

Na het karteren wordt het vondstmateriaal per vondstnummer gewassen, gedroogd en gesplitst. Hierna wordt het vondstmateriaal verder onderzocht. Het

aardewerkonderzoek is uitgevoerd door Theun Varwijk (promovendus RUG/GIA), Bas Mooij, Mette Adegeest (beide studenten RUG/GIA) en de auteur (promovenda

RUG/GIA). Het importaardewerk uit de Romeinse periode is gedetermineerd door Tineke Volkers.

1 Zie onder andere Kaspers 2017; Kaspers & Sibma 2017; Sibma 2017.

2 Omdat de veldkarteringsvondsten geen context hebben, is er voor gekozen om geen onbewerkt

(12)

11

Tijdens het aardewerkonderzoek is elke scherf geteld en gewogen en zijn de resultaten per vondstnummer ingevoerd in een Excel database. Tevens is er genoteerd of er versiering op de scherven aanwezig is. Enkel voor het kogelpotaardewerk is de magering van het baksel beschreven. Voor het

Merovingische gladwandige en ruwwandige aardewerk is de kleur van het baksel genoteerd om zo in een later stadium een (mogelijke) herkomst te kunnen bepalen. Tevens is het baksel van deze scherven bekeken en indien een Mayen baksel herkend is, is dit beschreven (fig. 3). Dit baksel kan herkend worden aan de

combinatie van verschillende inclusies, waaronder vulkanische. Enkel de randen zijn typochronologisch beschreven. Voor het determineren van de randen is gebruik gemaakt van verschillende typologieën (tab. 2). Voor de datering van de

archeologische perioden worden jaartallen aangehouden die opgesteld zijn door Bazelmans et al. 2009 (tab. 3).

(13)

12 Tabel 2: Gebruikte typologieën voor het determineren van het aardewerk.

Aardewerk Typologie

Terpaardewerk Taayke 1990

Kogelpotaardewerk De Langen 1989 Roorda 1987 Verhoeven 1998 Van Es & Verwers 1980 Ruwwandig aardewerk Dijkstra in prep.

Redknap 2002 Pirling 1966

Karolingisch draaischijfaardewerk Van Es & Verwers 1980

Pingsdorf Sanke 2002

Tabel 3: De in de tekst genoemde onderzoeksperioden en de dateringen (Naar: Bazelmans et al. 2009, 30-32).

Periode Datering Romeinse tijd 12 v. Chr. - 406 na Chr. Volksverhuizingstijd 407 – 500 na Chr. Merovingische periode 501 – 700 na Chr. Karolingische periode 701 – 900 na Chr. Ottoonse periode 901 – 1025 na Chr. Volle middeleeuwen 1026 – 1250 na Chr. Late middeleeuwen – Nieuwe tijd 1251 na Chr. - nu

De artefacten gemaakt van bot en gewei zijn gedetermineerd door Wietske Prummel en Esther Scheele. De overige artefacten zijn gewogen en beschreven door de auteur. Voor het glas is een indeling gemaakt tussen glas dat zeker oud is, dat oud kan zijn (twijfel) en dat zeker nieuw is. Het glas is beschreven als oud glas indien er zich lucht bubbels in het glas bevinden en/of er irrisatie aan het oppervlakte zichtbaar is.

(14)

13

3. Aantastingsonderzoek

Reeds in de jaren ’90 van de vorige eeuw is geconcludeerd dat terpen gelegen onder akkers door verschillende oorzaken onderhevig kunnen zijn aan aantasting.3 Een van

de aanwijzingen voor deze aantasting is de aanwezigheid van grote hoeveelheden archeologisch materiaal aan het oppervlak. 4 Ook tijdens de veldkarteringen is veel

archeologisch materiaal verzameld. Om de aantasting van de terpen beter te kunnen duiden is de staat en verspreiding van de vondsten nader onder de loep genomen. De achtergrond en methoden van dit onderzoek zullen in dit hoofdstuk uiteengezet worden.

Vermindering van de informatiewaarde van een vindplaats kan plaatsvinden door aantasting van het vondstmateriaal en door aantasting van de oorspronkelijke

verspreidingspatronen van het materiaal (tab. 4). Er zijn vier verschillende processen

onderscheiden die tot deze aantasting kunnen leiden: erosie, verwering, ploegen en het vergraven van grond. Vondstmateriaal wordt aangetast door middel van

verwering en de ploeg. Verwering vindt plaats door de werking van vorst en water, waarbij poreus vondstmateriaal zoals aardewerk en bot, kapot barst. De ploeg zorgt ervoor dat materiaal breekt. Beide processen leiden dus tot fragmentatie van het vondstmateriaal.

Tabel 4: Verschillende vormen van aantasting en hun invloed op het materiaal en de verspreidingspatronen.

Materiaal Verspreidingspatronen

Erosie - ×

Verwering × -

Ploegen × ×

Vergraven - ×

De verspreidingspatronen worden beïnvloed door middel van erosie, de ploeg en vergravingen. Er wordt gesproken van erosie wanneer grond verplaatst wordt door wind en regen.5 Tevens spreken we van erosie wanneer de terp een steilkant heeft

en de archeologische lagen langzaam afglijden als gevolg van het instorten van een steile kant (zoals bij de opgraving in Anjum is geconstateerd; fig. 4). Ook agrarische

activiteiten zorgen voor erosie; bijvoorbeeld wanneer met landbouwmachines terpgrond wordt verreden of samengedrukt. Het opploegen van materiaal zorgt ervoor dat vondstmateriaal verplaatst wordt. Tijdens het vergraven van delen van een terp gaat archeologisch materiaal verloren of wordt het verplaatst.

3 De Langen & Nierstrasz 1998; Bos & Gerrets 1999. 4 De Langen & Nierstrasz 1998, 229-240.

(15)

14 Figuur 4: Het ingestorte profiel van de steilkant bij Anjum (Bron: Nicolay 2018, fig. 10, 11).

Sinds de 10e eeuw zijn veel terpen in gebruik als akker6 en wellicht sindsdien

onderhevig aan erosie. Het huidige landgebruik als akker heeft zeker een nadelige invloed op de conservering van de vindplaats. De omvang van de aantasting hangt af van de algemene staat waarin de terp als lichaam verkeert. In het huidige landschap zijn wat die algemene staat aangaat drie basistypen van (rest-)vormen te

onderscheiden: geheel of grotendeels intacte terpen, afgetopte terpen en gedeeltelijk of volledig afgegraven terpen.7

Wanneer een terp volledig intact is, zullen de jongste archeologische lagen aangetast worden door de ploeg, maar de oudere lagen worden beschermd door de jongere archeologische lagen (fig. 5A).

In de 19e en vroege 20ste eeuw zijn terpen afgegraven voor hun vruchtbare grond. Bij

de start van deze terpgrondwinning mochten alleen de bovenste lagen worden afgegraven. Dit resulteerde in afgetopte terpen (fig. 5B). Wanneer een terp afgetopt

is, zijn de jongere lagen deels verdwenen en liggen (ook) oudere lagen aan het oppervlakte. Tijdens het ploegen van een dergelijke afgetopte terpen vinden aantasting van oudere en jongere lagen gelijktijdig plaats. 8

Als gevolg van een toename in de vraag naar vruchtbare grond werden terpen gedeeltelijk of volledig afgegraven. Dit resulteerde in terpen met steilkanten en terpzolen: wanneer een terp deels afgegraven is, heeft de terp een steilkant. Bij ploegen worden oude en jonge archeologische lagen aangetast (fig. 5C). Een

terpzool ontstond wanneer een terp volledig werd afgegraven en enkel de diepste

6 De Langen & Mol 2016, 108. 7 Kaspers 2020, 197.

(16)

15

sporen en archeologische lagen overbleven (fig. 5D).9 Bij het uitvoeren van het

aantastingsonderzoek is het daarom van belang om te bepalen wat de algehele (rest-)vorm van de terp is, aangezien deze van invloed is op welk aardewerk aan het oppervlakte ligt en de verspreidingspatronen van het aardewerk.

Figuur 5: Een schematisch overzicht van de verschillende restvormen van terpen. A.: intacte terp, B.: afgetopte terp, C. deels afgegraven terp met een steilkant, D. compleet afgegraven terp waarin enkel de diepste sporen in natuurlijke ondergrond nog intact zijn (terpzool; Bron: Kaspers 2020, fig. 8.4, 196).

Naast de conserveringsconditie hebben alle vormen van aantasting invloed op het aardewerk en de verspreidingspatronen van het aardewerk. De mate van invloed verschilt echter per categorie (tab. 5). Erosie is een proces dat specifiek op hellingen

en langs steilkanten plaatsvindt. Als gevolg van wind, regen en verschuivingen van grond wordt kleiner materiaal verplaatst10 en komen in deze zones dieper gelegen

archeologische lagen sneller onder bereik van de ploeg. Dat betekent dat hier de aanvoer van aardewerk vanuit onderliggende lagen groter is evenals de gemiddelde scherfgrootte. Verwering en de werking van de ploeg zijn processen die zich

eveneens laten aflezen aan de gemiddelde scherfgrootte. De invloed van de ploeg op de ruimtelijke patronen is naar verwachting zeer beperkt: vondstmateriaal zal in de 9 Kaspers 2020, 197-198. Overigens kunnen ook bij gedeeltelijke afgraving terpzolen zijn ontstaan, die

dan natuurlijk slechts een deel van het oorspronkelijke terpareaal beslaan.

(17)

16

regel niet door de ploeg over grote afstanden worden verplaatst en met een

verzameleenheden van 20 x 20 m zal het overgrote deel van het vondstmateriaal in het oorspronkelijke vak gevonden worden. De invloed van vergraving op de

ruimtelijke patronen kan wel groot zijn. Zo kan zij leiden tot lege of vondstarme zoekeenheden. Het tegenovergestelde kan echter ook gebeuren: grond met archeologisch materiaal kan verplaatst naar andere zones. De aanwezigheid van archeologisch materiaal in deze zone kan dan de foute indruk wekken dat deze zone ooit in gebruik was.

Tabel 5: Overzicht van de verschillende vormen van aantasting, hun invloed en de gevolgen voor de verspreidingspatronen.

Invloed Vorm van aantasting Gevolgen

Klein Erosie Weinig invloed; dient zich enkel voor bij een steilkant.

↓ Ploeg Beperkt (gezien vakken van 20

bij 20 m).

Groot Vergravingen - Lege zones

- Verplaatsing

Om grip te krijgen op de aantasting van de terpen wordt in dit onderzoek gekeken naar het Algemeen Hoogtebestand Nederland (AHN), oude kaarten en het

aangetroffen aardewerk. Voor het aardewerk wordt er gewerkt met de

fragmentatiegraad, uitgedrukt in gemiddelde scherfgrootte in gewicht (g). Dat wil zeggen dat een hoge fragmentatiegraad betekent dat de scherf groot is, juist niet dat er veel fragmentatie heeft plaatsgehad. De fragmentatiegraad wordt bepaald per terp, per vak en per aardewerksoort. Hierbij wordt aangenomen dat een hoger gemiddelde gewicht per scherf wijst op recente aantasting van de archeologische lagen. Grotere scherven met verse breuken duiden namelijk op nieuw opgeploegd materiaal uit (dieper gelegen) archeologische lagen.11 Om te onderzoeken welke delen van de

terp meer aangetast worden dan andere delen, wordt er een verspreidingskaart gemaakt van het gemiddelde gewicht per scherf per vak. Hierbij worden de vakken waarin de fragmentatiegraad onder het gemiddelde ligt afgebeeld in groen (geen aantasting), de vakken waarin de fragmentatiegraad gemiddeld is in geel (oude aantasting) en de vakken waarin de fragmentatiegraad boven gemiddeld is in het oranje en rood (recente aantasting).

De hypothese is dat de verspreiding van de fragmentatiegraad en de koppeling met de AHN, drie verschillende vormen van aantasting laat zien:

1. Aantasting van de kop van de terp: het opzettelijk en onopzettelijk afploegen van koppen om een vlakkere akker te krijgen;

2. Aantasting van de flanken van de terp: het afschuiven van flanklagen door erosie dan wel door inklinken van de ondergrond dan wel door het op- en afrijden van een perceel door landbouwmachines;

3. Aantasting door middel van het afgraven van delen van de terp.

(18)

17

Om de mate van aantasting van de verschillende terpen met elkaar te kunnen

vergelijken wordt de gemiddelde scherfgrootte per vak per terp afgebeeld in een box plot. De box plot laat de volgende informatie zien (fig. 6):

Minimum: de kleinste waarneming van de dataset;

 Eerste kwartiel (Q1): Mediaan van de gegevens die onder de algemene mediaan liggen;

 Mediaan (Q2): het midden van de dataset;  Gemiddelde: het gemiddelde van de dataset;

 Tweede kwartiel (Q3): Mediaan van de gegevens die boven de algemene mediaan liggen;

 Maximum: de grootste waarneming van de dataset;

Uitschieter: een waarneming die niet bij de overige waarnemingen van de dataset lijkt te passen.

Figuur 6: De box plot van Berlikum – Kloosterdijk met daarin de informatie uitgelegd.

Deze weergave stelt ons in staat terpen in absolute zin met elkaar te vergelijken waarbij de verschillen per terp kunnen worden meegenomen in de analyse. Daarmee is deze weergave informatiever dan uitsluitend de gemiddelde scherfgrootte per terp.

(19)

18

4. Berlikum – Kloosterdijk (Perceel 1; GIA 161)

Perceel 1 is gelegen ten westen van het dorp Berlikum en draagt als toponiem Kloosterdijk (fig. 7). Op het Algemeen Hoogtebestand van Nederland (AHN) is de

terp Berlikum – Kloosterdijk te zien als twee verhogingen (fig. 8). De verhogingen

worden van elkaar gescheiden door een depressie. In deze depressie heeft ooit een sloot gelegen die inmiddels is gedempt.12 De ligging van de sloot is te achterhalen

aan de hand van de kadastrale kaart van 1832 (fig. 9). Deze kaart laat tevens zien dat

er zich nog een tweede sloot in het huidige perceel bevond. Op basis van een

analyse van verschillende historische kaarten zijn de sloten gedempt tussen 1909 en 1932.

Figuur 7: Ligging van onderzoekslocatie 1 ten westen van Berlikum (Ondergrond: Topo RD, Esri Nederland).

(20)

19 Figuur 8: Algemeen Hoogte Bestand Nederland van Berlikum – Kloosterdijk (Ondergrond: AHN3, Esri Nederland).

Figuur 9: Berlikum - Kloosterdijk op de historische kaart van 1832 (Ondergrond: HisGis, Esri Nederland).

Het perceel Kloosterdijk is onderzocht door middel van een booronderzoek tijdens het Bescherming op Maat project (BOM-project) dat uitgevoerd werd door RAAP. Hierbij werd vastgesteld dat de twee verhogingen in het perceel verschillend van karakter zijn. Het zuidwestelijke deel van de terp is beduidend armer aan

vondstmateriaal. Het aanwezige ophogingspakket wordt mogelijk door cultuurlagen opgedeeld. In het noordoostelijke deel bestaat het ophogingspakket uit een

(21)

20

opeenvolging van vondstrijke cultuurlagen die gescheiden worden door schonere ophogingslagen.13

Tijdens het BOM-project is er op twee verschillende momenten aardewerk verzameld van de terp. Er zijn op het oostelijk deel van het perceel enkele scherven opgeraapt tijdens de metaaldetectie. De scherven bestonden uit Angelsaksisch aardewerk, Badorf-aardewerk, kogelpotaardewerk en aardewerk daterend uit de late

middeleeuwen.14 Daarnaast is het perceel is intensief gekarteerd waarbij het perceel

in acht vakken verdeeld is (fig. 10).15 De locatie van de vakken is gekozen op basis

van de ligging van de koppen en de tussenliggende depressie. Tijdens de

veldkartering zijn de volgende aardewerksoorten aangetroffen: terpaardewerk, terra

sigillata, Angelsaksisch aardewerk, Merovingisch ruwwandig aardewerk,

kogelpotaardewerk, Karolingisch draaischijfaardewerk (waaronder Badorf), Pingsdorf-aardewerk en Paffrath-Pingsdorf-aardewerk.16 De Langen & Nierstrasz concluderen op basis

van het aardewerk dat het terrein niet recentelijk is aangetast. Het aardewerk vertoont enkel oude breuken en vorst- en ploegsporen.17

Figuur 10: Ligging van de veldkarteringsvakken tijdens het BOM-project (De Langen & Nierstrasz 1998, fig. 40, 125).

4.1 Veldkartering 2018

Tijdens de veldkartering uitgevoerd in 2018 is het perceel ingedeeld in 69 vakken, waarvan 46 vakken 20 bij 20 meter waren (fig. 11). De vakken zijn noordwest –

zuidoostelijk georiënteerd om zo de meeste compleet vakken te creëren. Door tijdgebrek is niet het gehele terrein gekarteerd. De laatste vier oostelijke raaien zijn niet onderzocht.18 Een visuele inspectie toonde echter aan dat er zich weinig tot geen

materiaal aan het oppervlakte lag in de resterende vakken. 13 De Langen et al. 1997a, 116.

14 De Langen & Nierstrasz 1998, 116.

15 Tijdens een intensieve veldkartering werd het perceel opgedeeld in vakken die werden afgezocht

door meerdere mensen.

16 De Langen & Nierstrasz 1998, 124-126 17 De Langen & Nierstrasz 1998, 126

(22)

21 Figuur 11: Ligging van de onderzochte vakken van Berlikum - Kloosterdijk (Ondergrond: Topo RD, Esri

Nederland).

4.2 Resultaten veldkartering 2018

4.2.1 Aardewerk

In totaal zijn er 2.050 scherven met een totaalgewicht van ca. 7,0 kg verzameld (tab. 6). Het oudste aardewerk is terpaardewerk en dateert uit de Late IJzertijd-Romeinse

tijd. Er zijn slechts twee randen van dit soort aardewerk gevonden (id 421.1 + 475.6).

Beide randen zijn te klein om gedetermineerd te kunnen worden. Tevens zijn er drie fragmenten terra sigillata verzameld (fig. 12). Ook deze fragmenten bevatten geen

nader dateerbare kenmerken. Uit de Volksverhuizingstijd zijn vijf onversierde fragmenten aardewerk in Angelsaksische stijl aangetroffen.

(23)

22 Tabel 6: Overzicht van het totaal aangetroffen aantal scherven per aardewerksoort op Berlikum - Kloosterdijk.

Aantal scherven

Late IJzertijd - Romeinse tijd

Terpaardewerk 242

Terra sigillata 3

Volksverhuizingstijd

Aardewerk in Angelsaksische stijl 5

Volksverhuizingstijd – Merovingische periode

Ruwwandig aardewerk 81

Merovingische periode

Hessens-Schortensaardewerk 1

Merovingische periode - Karolingische periode

Hessens-Schortensaardewerk of kogelpot 4 Karolingische periode Kogelpot 188 Badorf-aardewerk 50 Mayen-aardewerk 30 Walberberg-aardewerk 7 Karolingisch grijsaardewerk 1

Ottoonse periode - volle middeleeuwen

Kogelpot 153

Pingsdorf-aardewerk 62

Paffrath-aardewerk 6

Proto steengoed 19

Late middeleeuwen – Nieuwe tijd

Draaischijfaardewerk divers 868 Ondateerbaar Kogelpot 323 Draaischijf 7 Totaal 2.050

Figuur 12: Aangetroffen terra sigillata op Berlikum – Kloosterdijk (Foto’s: A. Kaspers, RUG/GIA).

Het handgevormde aardewerk uit de Merovingische periode bestaat uit Hessens-Schortensaardewerk.19 Doordat het lastig is om een wandfragment

Hessens-Schortensaardewerk van een wandfragment kogelpot te onderscheiden, kan er slechts één wandfragment met zekerheid toegeschreven worden aan dit type aardewerk. Tevens zijn er vier scherven gevonden die zowel

Hessens-Schortensaardewerk als kogelpot zouden kunnen zijn. Het draaischijfaardewerk dat

19 De lokale variant van het aardewerk wordt Tritsum – aardewerk genoemd. Dit type aardewerk is

(24)

23

geïmporteerd wordt gedurende deze periode bestaat uit ruwwandig aardewerk.20 In

totaal zijn er 81 scherven ruwwandig aardewerk verzameld (tab. 7).

Tabel 7: Overzicht baksels ruwwandig aardewerk Tabel 8: Overzicht randvormen ruwwandig aardewerk gevonden op Berlikum - Kloosterdijk. gevonden op Berlikum - Kloosterdijk.

Het grootste deel van de scherven is geproduceerd in een oxiderend baksel. 46 van deze scherven bevatten een baksel dat mogelijk in Mayen geproduceerd is. Drie scherven zijn geproduceerd in een reducerend baksel. Hiervan hebben twee scherven een Mayen baksel. In totaal is 60,5% van het aangetroffen ruwwandige aardewerk geproduceerd in Mayen. Van de overige 39,5% is de herkomst op basis van macroscopisch onderzoek niet te bepalen.

Er zijn zeven ruwwandige randen verzameld tijdens de veldkartering. Alle randen zijn afkomstig van tonpotten (tab. 8; fig. 13). Één rand liet zich niet goed plaatsen in de

gebruikte typologieën. Vermoedelijk gaat het om een vroege tonpot uit de Volksverhuizingstijd (id 427.3).

Figuur 13: Een Karolingische bolpot rand (links) en een tonpot (rechts) gevonden op Berlikum - Kloosterdijk (tekeningen M. Los-Weijns; schaal 1:2).

Het handgevormde aardewerk uit de Karolingische periode bestaat uit kogelpot. Kogelpotaardewerk is gedurende een lange periode gebruikt en geproduceerd in vergelijkbare baksels. Het is lastig om wandscherven aan één bepaalde periode toe 20 Er werd echter ook ruwwandig aardewerk geïmporteerd tijdens de Volksverhuizingstijd. De

wandfragmenten kunnen echter niet per periode gedateerd worden. Daarom worden ze toegeschreven aan beide perioden.

Baksel Mayen Oxiderend Geel 27 18 Oranje 44 24 Rood 2 2 Roze 2 2 Subtotaal 75 46 Reducerend Grijs 3 1 Subtotaal 3 1 Verbrand 3 2 Subtotaal 3 2 Totaal 81 49 ID-nummer Randvorm 418.3 Wwt – G1 427.3 Vroege vorm? 450.3 Wwt – B2 453.3 Wwt – E1 474.9 Wwt – G3 477.4 Wwt – E2 484.9 Wwt – F1

(25)

24

te schreven. Gemakshalve wordt aangenomen dat het aandeel randen uit een

bepaalde tijd representatief is voor het aandeel wandscherven uit die tijd. In totaal zijn 11 randen met zekerheid aan de Karolingisch periode toe te schrijven (tab. 9). Dit is

28,2% van alle randen. Op basis van dit percentage kan gesteld worden dat 177 scherven van alle kogelpotscherven in de Karolingische periode gedateerd kunnen worden.

Tabel 9: Overzicht van de kogelpotranden, met hun dateringen, gevonden op Berlikum - Kloosterdijk.

Typologie Randtype Aantal Datering

Dorestad HIA 1 8e - 9e eeuw

Gasselte A 1 7e – 9e eeuw B 1 8e – 12e eeuw C 8 8e – 9e eeuw D 1 9e eeuw E 1 9e – 10e eeuw F 2 9e – 10e eeuw G 1 11e – 12e eeuw H 1 12e – 14e eeuw IJlst A 3 12e – 13e eeuw B2 2 12e – 13e eeuw Leeuwarden A3 1 11e – 12e eeuw D1 1 12e – 13e eeuw D2 1 12e – 13e eeuw Indet. 13 Totaal 39

Gedurende de Karolingische periode was naast het lokaal vervaardigde kogelpot, draaischijfaardewerk in gebruik. Dit draaischijfaardewerk werd geïmporteerd. Het grootste percentage van het geïmporteerde aardewerk is afkomstig uit Badorf (fig. 14). Daarnaast is aardewerk aangetroffen dat geproduceerd is in Walberberg en

Mayen. Er zijn acht draaischijfranden uit de Karolingische periode verzameld (tab. 10). Alle randen zijn afkomstig van bolpotten (fig. 13). Het laatste percentage bestaat

uit zogenaamd Karolingisch Grijsaardewerk. Van dit aardewerk is nog niet bekend waar het vandaan komt.

Figuur 14: De percentages Karolingisch draaischijf gevonden op Berlikum – Kloosterdijk (N= 88).

57% 34% 8% 1% Badorf Mayen Walberberg Karolingisch grijsaardewerk Herkomst ID-nummer Badorf 431.6 Walberberg 431.9 442.1 455.5 484.4 Mayen 431.8 422.8 425.11

Tabel 10: Overzicht van de Karolingische draaischijfranden gevonden op Berlikum – Kloosterdijk.

(26)

25

Ook tijdens de Ottoonse periode en volle middeleeuwen werd er aardewerk geïmporteerd. In deze periode was het aardewerk afkomstig uit onder andere Pingsdorf en Paffrath. Het lokaal vervaardigde aardewerk bestond nog steeds uit kogelpotaardewerk. Er kunnen negen randen met zekerheid tot de Ottoonse periode en volle middeleeuwen worden toegeschreven. Dit is 23% van alle randen. Op basis van dit percentage kan worden aangenomen dat 144 scherven tot deze perioden kan worden toegeschreven.

4.2.2 Keramische artefacten

Tijdens de veldkartering op Berlikum - Kloosterdijk zijn er drie keramische artefacten aangetroffen die ingedeeld kunnen worden in twee categorieën: ambachten en diversen (tab. 11). Het eerste artefact is een aanwijzing voor ambachten op de terp:

een spinsteen (fig. 15). Deze werd gebruikt voor het spinnen van garen van wol en

waarschijnlijk ook vlas.21 Het tweede keramische artefact bestaat uit een porseleinen

knoop. Daarnaast is er een handgemaakte speelschijf van aardewerk verzameld. De speelschijf werd mogelijk gebruikt tijdens het spelen van bordspellen.22

Tabel 11: Overzicht van de keramische artefacten gevonden op Berlikum - Kloosterdijk.

Vondstnummer Omschrijving Gewicht (g)

466 Spinsteen 6,3

474 Porseleinen knoop 1,2

483 Speelschijf 4,5

Figuur 15: Spinsteen aangetroffen op Berlikum – Kloosterdijk (Foto’s: A. Kaspers, RUG/GIA).

21 Nieuwhof 2013, 95 22 Nieuwhof 2013, 112

(27)

26 4.2.3 Glas en kralen

In totaal zijn er 59 scherven glas verzameld (tab. 13). Deze scherven zijn ingedeeld

op oud, twijfel en nieuw glas. Daarnaast is de kleur en het gewicht van het glas genoteerd. Tevens zijn er twee artefacten, een kraal en een mogelijke speelsteen, aangetroffen. Deze vondsten zijn afgebeeld en in meer detail beschreven (tab. 12; fig. 16).23 Aangezien er in het plan van aanpak geen onderzoeksvragen gesteld zijn

met betrekking tot de glasvondsten zijn de vondsten in dit stadium van het onderzoek niet verder onderzocht.

Tabel 12: Overzicht van de glazen artefacten

Vondstnummer Omschrijving Gewicht (g)

431 Halve, mogelijke, zeegroene speelsteen; versierd met een ster 0,5

481 Halve, ronde, gele kraal 0,7

Figuur 16: Kraal (vnr. 481) en mogelijke gem (vnr. 431) aangetroffen op Berlikum – Kloosterdijk (Foto’s: A. Kaspers, RUG/GIA).

(28)

27 Tabel 13: Overzicht van de glasvondsten gevonden op Berlikum - Kloosterdijk.

Vondstnummer Oud Twijfel Nieuw Aantal Kleur Gewicht (g)

482 × 1 Blank 7,6 468 × 1 Groen 0,1 427 × 2 Blank 16,5 469 × 1 Blank 0,7 436 × 1 Blank 2,2 436 × 1 Groen 1,0 418 × × 2 Bruin 15,1 418 × 1 Smaragdgroen 0,5 455 × 1 Groen 0,8 469 × 1 Groen 16,7 476 × 2 Groen 1,8 425 × 1 Blank 0,4 447 × 1 Blank 2,7 419 × 1 Blank 2,4 440 × 1 Bruin 4,3 422 × 1 Blank 1,5 422 × 1 Groen 3,5 452 × 1 Groen 1,1 428 × 1 Blank 2,4 466 × 1 Bruin 1,6 466 × 1 Blank 0,5 448 × × 2 Smaragdgroen 6,0 450 × 2 Bruin 4,4 467 × 1 Navyblauw 0,8 467 × 1 Blank 0,5 467 × 1 Roze 0,1 441 × 2 Blank 1,7 470 × 1 Blank 5,5 444 × 2 Blank 8,6 433 × 5 Blank 14,4 417 × 1 Blank 2,0 464 × 2 Blank 6,6 442 × 1 Blank 23,6 456 × 1 Blank 2,9 426 × 1 Blank 4,1 465 × 1 Smaragdgroen 0,1 465 × 1 Bruin 4,4 458 × 1 Bruin 1,1 473 × 1 Groen 0,1 484 × 1 Zeegroen 3,8 484 × 1 Bruin 6,9 420 × 1 Groen 2,1 475 × 1 Groen 1,6 451 × 1 Groen 11,6 451 × 1 Roze 11,0 451 × 1 Blank 4,4 421 × 1 Zeegroen 4,4 Totaal 59

(29)

28 4.2.4 Artefacten van bot

De artefacten gemaakt van bot betreffen twee knopen (tab. 14; fig. 17). Dergelijke

knopen zijn in gebruik geweest tot in de nieuwe tijd.24

Tabel 14: Overzicht van de artefacten gemaakt van bot aangetroffen op Berlikum - Kloosterdijk.

Vondstnummer Omschrijving Gewicht (g)

462 Knoop 1,5

469 Knoop 1,3

Figuur 17: Benen knopen gevonden op Berlikum - Kloosterdijk (Boven: vnr. 462; onder: vnr. 469) (Foto’s: A. Kaspers, RUG/GIA).

4.2.5 Artefacten van steen

Tijdens de veldkartering op Berlikum - Kloosterdijk zijn twee delen van leistenen griffels gevonden (tab. 15; fig. 18). De griffels hebben een ronde doorsnede en een

van beide vondsten heeft een spits toelopend uiteinde. Dergelijke griffels werden gedurende de 18e – eerste helft van de 20e eeuw gebruikt in combinatie met een lei.

De op de lei geschreven tekst kon met een natte doek eenvoudig worden verwijderd. Het gebruik van lei en griffel was daarmee een handige manier om te leren schrijven zonder dat er kostbaar papier nodig was.25

Tabel 15: Overzicht artefacten gemaakt van steen gevonden op Berlikum - Kloosterdijk.

Vondstnummer Omschrijving Gewicht (g)

420 Griffel 1,5

460 Griffel 1,0

24 Van Vilsteren 1987, 66. 25 Nicolay & Huisman 2018, 523.

(30)

29 Figuur 18: Twee delen van griffels aangetroffen op Berlikum - Kloosterdijk (Boven: vnr. 420; onder: vnr. 460)

(Foto’s: A. Kaspers, RUG/GIA).

4.3 Ruimtelijke patronen aardewerk

Het meeste aardewerk is gevonden op de twee verhogingen binnen het perceel (fig. 19). Opvallend is dat er vondstloze vakken zijn ter plaatse van de gedempte sloot

(fig. 9; vakken F5 t/m F0). Er wordt echter juist meer aardewerk aangetroffen in de

vakken naast de voormalige sloot. Dit lijkt te impliceren dat er grond van elders op de terp is gebruikt om de sloot op te vullen.26

Hoewel het meeste aardewerk aangetroffen is op de twee verhogingen binnen het perceel, laat de verspreiding van het aardewerk verder weinig clustering zien (Bijlage 1). Enkel het terpaardewerk en het kogelpotaardewerk lijken geclusterd te

zijn en wel in respectievelijk het noordelijke deel van het perceel (Bijlage 1, fig. 1.4)

en op de oostelijke verhoging (Bijlage 1, fig. 1.9).

26 De opgraving uitgevoerd op Wijnaldum – Tjitsma heeft aangetoond dat sloten opgevuld werden met

(31)

30 Figuur 19: Totaal aantal scherven per vak verzameld op Berlikum - Kloosterdijk (Ondergrond: Topo RD, Esri

Nederland).

4.4 Aantasting terp

De aantasting van de terp wordt bepaald aan de hand van de gemiddelde

fragmentatiegraad (zie hoofdstuk 3). De gemiddelde fragmentatiegraad per vak van

Berlikum - Kloosterdijk is 3,4 gram (fig. 20). De fragmentatiegraad van

handgevormde aardewerk ligt rond dit gemiddelde en varieert van 3,1 tot 3,9 gram (tab. 16). Het draaischijfaardewerk laat echter een ander beeld zien: de

fragmentatiegraad van dit aardewerk varieert van 2,8 tot 5,7 gram. Opvallend is de lage fragmentatiegraad van het ruwwandige aardewerk en het proto-steengoed. Het Pingsdorf-aardewerk daarentegen is relatief gezien zeer klein. Dit lijkt erop te wijzen dat de oudere, Volksverhuizingstijd/Merovingische lagen recentelijk zijn aangetast en het jongere materiaal langer aan het oppervlakte heeft gelegen. Dit aardewerk is meerdere keren geraakt door de ploeg en daardoor kleiner geworden.

(32)

31 Figuur 20: Spreiding van het gemiddelde scherfgewicht op Berlikum - Kloosterdijk.

Tabel 16: Fragmentatiegraad per aardewerksoort verzameld op Berlikum – Kloosterdijk.

Soort aardewerk Gemiddelde

scherfgewicht (g.) Handgevormd aardewerk Terpaardewerk 3,6 Angelsaksisch aardewerk 3,9 Kogelpot 3,2 Paffrath-aardewerk 3,1 Draaischijf aardewerk Ruwwandig aardewerk 5,0 Karolingisch draaischijf 3,6 Pingsdorf-aardewerk 2,8 Proto steengoed 5,7

Laat middeleeuws – nieuwe tijd 3,4

4.4.1 Ruimtelijke patronen

De terp Berlikum - Kloosterdijk is onderhevig aan twee vormen van aantasting: aantasting van de flanken en aantasting van de kop van de terp. De grootste scherven bevinden zich grotendeels op de flanken van de terp (fig. 21). Dit wordt

tevens duidelijk uit de box plot. Figuur 21 laat twee outliers zien: beide vakken (A2 en C1) bevinden zich op de flank van de terp. Daarnaast worden tevens de koppen aangetast. De aantasting is toe te schrijven aan de ploeg.

(33)

32 Figuur 21: Fragmentatiegraad per vak verzameld op Berlikum - Kloosterdijk (Bron: Esri Nederland).

4.4.2 Conclusie

Een analyse van het Algemeen Hoogtebestand en de fragmentatiegraad van het aardewerk leert dat de koppen lager zijn geworden en dat er grote scherven aan het oppervlakte liggen. Ook op de flanken van de koppen zijn grote scherven gevonden. Hieruit kan geconcludeerd worden dat zowel de flanken als de koppen van de terp recentelijk zijn aangetast.

(34)

33

5. Dongjum – Hovensreed III (Perceel 2; GIA 160)

Ten westen van Dongjum zijn drie percelen gekarteerd (fig. 22). Perceel 2 ligt direct

ten westen van het dorp en draagt het toponiem Hovensreed III. Op de AHN is een duidelijke verhoging te zien (fig. 23). Het noordoostelijke kwart van het

oorspronkelijke perceel is echter afgegraven.27

Figuur 22: De onderzoekslocaties 2, 4 en 6 ten westen van Dongjum (Ondergrond: Topo RD, Esri Nederland).

Figuur 23: Algemeen Hoogte bestand van de onderzoekslocatie 2 ten westen van Dongjum (Ondergrond: AHN3, Esri Nederland).

(35)

34

Een analyse van de historische kaart van 1832 toont aan dat het perceel

oorspronkelijk tevens groter was (fig. 24). Daarnaast heeft er een sloot door het

perceel gelopen. De kaart van 1849-1859 insinueert dat de terp verspreid over drie verschillende percelen heeft gelopen, waarvan de oostelijk twee percelen zijn onderzocht tijdens het huidige onderzoek (fig. 25). Op basis van de AHN kan dit

echter niet kloppen.

Figuur 24: Dongjum – Hovensreed III op de historische kaart van 1832 (Ondergrond: HisGis, Esri Nederland).

Figuur 25: Dongjum – Hovensreed III op de historische kaart van 1849-1859 (Eekhoff 1970).

5.1 Eerder uitgevoerd onderzoek

Tijdens het BOM-project is het perceel twee keer intensief gekarteerd. Tijdens de eerste veldkartering is de terp in 16 van noord naar zuid lopende stroken ingedeeld.

(36)

35

De stroken zijn van west (strook 1) naar oost (strook 16) genummerd.28 Tijdens de

veldkartering zijn de volgende aardewerksoorten aangetroffen: terpaardewerk, Merovingisch glad- en ruwwandig aardewerk, kogelpotaardewerk, Karolingisch draaischijfaardewerk (waaronder Badorf), Pingsdorf-aardewerk, Paffrath-aardewerk en aardewerk dat dateert uit de late middeleeuwen – nieuwe tijd. De Langen & Nierstrasz stellen dat er relatief veel aardewerk uit de vroege middeleeuwen dateert. Tevens is er een clustering van het terpaardewerk waargenomen op de noordelijke helft van het perceel. Daarnaast concluderen ze op basis van het aardewerk dat er te weinig aanwijzingen zijn voor de aantasting van de terp. Er zijn echter wel enkele stukken aardewerk met verse breuken aangetroffen.29

Tijdens de tweede intensieve veldkartering is het terrein ingedeeld in vier vakken (fig. 26). Vak 2 is gelegen in het de uitgegraven noordoosthoek van de terp. Tijdens de

veldkartering zijn dezelfde aardewerksoorten aangetroffen als gedurende de eerste veldkartering. Ook het aardewerk van de tweede veldkartering laat een clustering van terpaardewerk zien op de noordelijke helft van het perceel. Tevens is er relatief veel aardewerk uit de vroege middeleeuwen aangetroffen. Het aardewerk laat opnieuw onvoldoende aanwijzingen zien voor recentelijke aantasting van de terp.30

Figuur 26: Ligging van de vakken tijdens de tweede veldkartering (De Langen & Nierstrasz 1998, fig. 28, 89).

5.2 Veldkartering 2018

Tijdens de veldkartering uitgevoerd in 2018 is het perceel ingedeeld in 41 vakken, waarvan 19 vakken 20 bij 20 meter waren (fig. 27). De vakken zijn noord –

zuidgeoriënteerd om zo de meeste complete vakken te creëren.

28 Indeling is niet gepubliceerd als tekening. 29 De Langen & Nierstrasz 1998, 89.

(37)

36 Figuur 27: Ligging van de onderzoeksvakken op Dongjum - Hovensreed III (Ondergrond: Topo RD, Esri

Nederland).

5.3 Resultaten veldkartering 2018

5.3.1 Aardewerk

Tijdens de veldkartering op Dongjum - Hovensreed III zijn 2.012 scherven aardewerk, met een totaalgewicht van 9,1 kg, verzameld. Het oudste aardewerk daterend uit de Late IJzertijd-Romeinse tijd bestaat uit lokaal vervaardigd terpaardewerk (tab. 17).

Gedurende dezelfde periode werd er in het terpengebied er tevens aardewerk geïmporteerd: terra nigra-achtig aardewerk en terra sigillata. Er is één versierde scherf gevonden terra sigillata (vnr. 239; fig. 28). De scherf is afkomstig van een kom

die tussen 160 – 190 n. Chr. in Trier is geproduceerd (Dragendorff 37).31

Figuur 28: Versierde terra sigillata scherf gevonden Dongjum – Hovensreed III (vnr. 239) (Foto: A. Kaspers, RUG/GIA).

(38)

37 Tabel 17: Overzicht van de aangetroffen scherven per aardewerksoort op Dongjum – Hovensreed III.

Aantal scherven

Late IJzertijd - Romeinse tijd

Terpaardewerk 334

Terra nigra-achtig 2

Terra sigillata 1

Volksverhuizingstijd

Aardewerk in Angelsaksische stijl 3

Volksverhuizingstijd - Merovingische periode

Aardewerk in Angelsaksische stijl of Hessens – Schortens aardewerk

2

Ruwwandig aardewerk 37

Merovingische periode - Karolingische periode

Hessens – Schortens aardewerk of kogelpotaardewerk 1 Karolingische periode Kogelpotaardewerk 111 Badorf-aardewerk 22 Mayen-aardewerk 14 Karolingisch grijsaardewerk 2

Ottoonse periode - volle middeleeuwen

Kogelpotaardewerk 246

Pingsdorf-aardewerk 73

Paffrath-aardewerk 19

Proto steengoed 7

Hunneschans-aardewerk 1

Late middeleeuwen – Nieuwe tijd

Kogelpotaardewerk (13e – 14e eeuw) 33

Draaischijfaardewerk divers 827

Ondateerbaar

Kogelpotaardewerk 278

Totaal 2.012

Er zijn drie scherven Angelsaksisch aardewerk gevonden die dateren uit de Volksverhuizingstijd. Er is geen handgevormd aardewerk verzameld dat met

zekerheid aan de Merovingische periode toegeschreven kan worden. Er is echter wel importaardewerk uit deze periode, of de voorgaande periode, gevonden. In totaal zijn er 37 scherven ruwwandig aardewerk gevonden. Het grootste gedeelte van het aardewerk is geproduceerd in een oxiderend baksel afkomstig uit Mayen (tab. 18).

Slechts vier oxiderend gebakken scherven zijn afkomstig van potten die niet geproduceerd zijn in Mayen. Daarnaast zijn er vijf scherven gevonden in een

reducerend baksel (waarvan één afkomstig uit Mayen). De verzamelde ruwwandige randen zijn afkomstig van tonpotten (fig. 29; tab. 19).

(39)

38 Tabel 18: Overzicht ruwwandig aardewerk op Tabel 19: Overzicht ruwwandige randen op Dongjum -

Dongjum – Hovensreed III. Hovensreed III.

Figuur 29: Overzicht van enkele aangetroffen randen op Dongjum - Hovensreed III (Tekeningen: M. Los – Weijns, RUG/GIA; schaal 1:2).

Het handgevormde aardewerk uit de Karolingische periode bestaat uit kogelpot. Kogelpotaardewerk is gedurende een lange periode gebruikt. Het is lastig om wandscherven aan één bepaalde periode toe te schreven. Daarom wordt

aangenomen dat het aantal randen uit een bepaalde periode representatief is voor het aantal wandscherven uit dezelfde tijd. In totaal kunnen 10 randen met zekerheid in de Karolingisch periode worden gedateerd (tab. 20). Dit is 16,7% van alle randen.

Op basis van dit percentage kan gesteld worden dat 101 scherven van alle kogelpotscherven uit de Karolingische periode afkomstig zijn.

ID-nummer Randvorm 235.1 Wwt – A2 240.7 Wwt – A3 241.9 Indet. 244.8 Wwt – E1 Baksel Mayen Oxiderend Geel 10 8 Oranje 19 15 Roze 2 2 Bruin 1 1 Subtotaal 32 26 Reducerend Grijs 5 1 Subtotaal 5 1 Totaal 37 27

(40)

39 Tabel 20: Overzicht van de kogelpotranden aangetroffen op Dongjum – Hovensreed III.

Typologie Randtype Aantal Datering

Gasselte C 5 8e - 9e eeuw C/E 1 8e – 9e eeuw E 4 9e eeuw F 4 9e – 10e eeuw F/G 1 9e – 12e eeuw G 2 11e – 12e eeuw IJlst B1 2 12e – 13e eeuw B2 3 12e – 13e eeuw C 3 13e – 14e eeuw E 1 12e – 13e eeuw Leeuwarden B 4 10e – 12e eeuw C 3 13e eeuw D1 1 12e – 13e eeuw D2 1 12e – 13e eeuw D/E 1 13e eeuw E1 1 13e eeuw E2 1 13e eeuw G1 3 13e eeuw Indet. 19 Totaal 60

Ook gedurende de Karolingische periode werd draaischijfaardewerk geïmporteerd. Het grootste percentage van het importaardewerk is afkomstig uit Badorf (fig. 30).

Daarnaast werd er aardewerk gebruikt dat geproduceerd werd in Mayen. De laatste categorie importaardewerk bestaat uit Karolingisch grijs. Er zijn twee

draaischijfranden van bolpotten uit Badorf verzameld.

Figuur 30: Overzicht van het Karolingisch importaardewerk verzameld op Dongjum – Hovensreed III (N=38).

Tijdens de Ottoonse periode en de volle middeleeuwen bleef lokaal vervaardigd kogelpotaardewerk in gebruik. In totaal kunnen 23 randen aan deze perioden toegeschreven worden en daarmee 233 wandscherven. Tot de 13e – 14e eeuw

behoren 3 kogelpotranden en 30 wanden. De rest van de kogelpotwanden (n = 278) kunnen op basis van de randen niet toegeschreven worden aan een periode, omdat de randen te klein zijn om aan type te worden toegeschreven. Het importaardewerk uit deze perioden bestaat uit Pingsdorf-aardewerk (id. 240.2), Paffrath-aardewerk (id. 88.1), proto steengoed en Hunneschans-aardewerk (id. 92.7).

58% 37% 5% Badorf Mayen Karolingisch grijsaardewerk

(41)

40

Aangezien er in het plan van aanpak geen onderzoeksvragen gesteld zijn met betrekking tot aardewerk uit de late middeleeuwen en moderne tijd worden de desbetreffende vondsten in dit stadium van het onderzoek niet verder onderzocht. Het aardewerk is alleen geteld en gewogen.

5.3.2 Glas

In totaal zijn er 13 scherven glas verzameld (tab. 21). Deze scherven zijn ingedeeld

op oud, mogelijk oud en nieuw glas. Daarnaast is de kleur en het gewicht van het glas genoteerd. Aangezien er in het plan van aanpak geen onderzoeksvragen gesteld zijn met betrekking tot de glasvondsten zijn de vondsten in dit stadium van het onderzoek niet verder onderzocht.

Tabel 21: Glasvondsten van Dongjum - Hovensreed III.

Vondstnummer Oud Twijfel Nieuw Aantal Kleur Gewicht (g)

238 × × 2 Bruin 6,8 79 × 1 Geel 1,9 88 × 1 Geel 3,7 88 × 1 Groen 2,4 88 × 1 Bruin 8,5 86 × 3 Geel 9,5 243 × 1 Wit 0,9 87 × 1 Blank 0,1 237 × 1 Zeegroen 1,6 243 × 1 Bruin 7,0 Totaal 13

5.4 Ruimtelijke patronen aardewerk

Het meeste aardewerk wordt gevonden op de zuidelijke helft van het perceel (fig. 31). Op basis van het terpaardewerk lijkt de bewoning in de Romeinse tijd op de

noordelijke helft van het perceel geconcentreerd te zijn geweest (bijlage 2, fig. 2.4-6; fig. 32). Het aardewerk daterend uit de Volksvershuizingstijd en Merovingische

periode bleek diffuus verspreid over het perceel. Het Karolingische

draaischijfaardewerk en kogelpotaardewerk lag geclusterd op het zuidelijke deel van het perceel.

(42)

41 Figuur 31: Totaal aantal scherven per vak op Dongjum - Hovensreed III (Ondergrond: Topo RD, Esri Nederland).

5.5 Aantasting terp

De gemiddelde fragmentatiegraad van Dongjum - Hovensreed III is 5,1 gram (fig. 32).

Hierbij varieert de fragmentatiegraad van het handgevormde aardewerk van 4,2 tot 9,1 gram per scherf en het draaischijfaardewerk van 3,7 tot 13,3 gram per scherf (tab. 22).

Figuur 32: De spreiding van het gemiddelde scherfgewicht op Dongjum - Hovensreed III.

Opvallend zijn de lage fragmentatiegraden van het Aardewerk in Angelsaksische stijl, het Ruwwandige aardewerk, het Karolingische grijsaardewerk en het Hunneschans-aardewerk (tab. 22). Hieruit kan geconcludeerd worden dat de dieper gelegen lagen

(43)

42

hogere fragmentatiegraad van het jongere aardewerk (Pingsdorf-aardewerk, Paffrath-aardewerk, Proto steengoed en aardewerk uit de late middeleeuwen – nieuwe tijd) lijkt te duiden op materiaal dat een langere tijd aan het oppervlakte heeft gelegen en meerdere keren geraakt is door de ploeg.

Tabel 22: De fragmentatiegraad van Dongjum - Hovensreed III per aardewerksoort.

Aardewerksoort Gemiddelde scherfgewicht (g.) Handgevormd aardewerk Terpaardewerk 5,1 Angelsaksisch aardewerk 9,1 Kogelpotaardewerk 4,2 Paffrath-aardewerk 4,2 Draaischijfaardewerk Terra nigra-achtig 3,7 Ruwwandig aardewerk 10,0 Badorf-aardewerk 4,8 Mayen-aardewerk 3,6 Karolingisch grijsaardewerk 13,3 Pingsdorf-aardewerk 3,8 Hunneschans-aardewerk 11,8 Proto steengoed 3,8

Late middeleeuwen - nieuwe tijd 4,4

5.5.1 Ruimtelijke patronen

Op Dongjum - Hovensreed III treden er meerdere vormen van aantasting op(fig. 34).

Hierbij moet echter een onderscheid gemaakt worden tussen recente en oude aantasting.

Oude aantasting

In het verleden is een deel van de terp afgegraven. In het afgegraven deel mist een groot deel van de archeologische lagen en de oude bouwvoor (vakken C8, D6, D7, E7, E8 en delen van C7 en D5). Hierdoor wordt het archeologisch materiaal

makkelijker opgeploegd en komen er oudere lagen aan het oppervlakte. Dit is duidelijk waarneembaar op deze terp. Er bevinden zich niet alleen grote scherven in dit deel van de terp, maar ook veel ouder materiaal (waaronder terpaardewerk; zie

bijlage 2, fig. 2.4). Tevens bestaat een deel van de terp uit een steilkant De erosie

van de steilkant is zichtbaar in vakken E4, F2 en F3.

Recente aantasting

De recente aantasting bestaat uit archeologisch lagen die geraakt worden door de ploeg. Vooral de archeologische lagen op de kop van de terp lijken aangetast te worden door de ploeg (vak C4).

De verschillende vormen van aantasting komen tevens tot uitdrukking in de box plot. De box plot laat vier uitschieters zien: hiervan ligt één ver onder het gemiddelde (1) en drie ver boven het gemiddelde (2-4). Uitschieter 1 bevindt zich in vak A1. Dit vak

(44)

43

ligt op de flank van de terp. Uitschieters 2 & 4 bevinden zich direct naast de steilkant (vakken F2 + F3) en uitschieter 3 in het afgegraven deel van de terp (vak E8).

Figuur 34: Fragmentatiegraad van het aardewerk op Dongjum - Hovensreed III (Ondergrond: Topo RD, Esri Nederland).

5.5.2 Conclusie

Op basis van een analyse van de fragmentatiegraad van Dongjum - Hovensreed III kan geconcludeerd worden dat een deel van de kop van terp recentelijk is aangetast. Het aardewerk duidt niet alleen op aantasting aan van jongere lagen, maar tevens op aantasting van dieper gelegen, oudere lagen.

(45)

44

6. Dongjum – Hovensreed II (Perceel 4; GIA 157)

Perceel 4 is gelegen ten westen van Dongjum en heeft Hovensreed II als toponiem (fig. 22). Op de AHN zijn een duidelijke verhoging in het perceel te zien die wordt

gescheiden door een sloot (fig. 35).

Figuur 35: Algemeen Hoogte bestand van de onderzoekslocatie 4 ten westen van Dongjum (Ondergrond: AHN3, Esri Nederland).

De historische kaart van 1832 laat zien dat het perceel oorspronkelijk uit drie verschillende percelen bestond (fig. 36). Opvallend is dat de historische kaart van

Eekhoff echter een ander beeld laat zien: de drie percelen hebben op dat moment een andere vorm (fig. 37). Tevens is het opmerkelijk dat er op de Eekhoff-kaart geen

terp ingetekend is in de percelen. De percelen zijn later samengevoegd en er is een sloot in het midden van het perceel gegraven. Tevens zijn er sloten rond de percelen aangelegd.

(46)

45 Figuur 36: Dongjum – Hovensreed II op de historische kaart van 1832 (Ondergrond: HisGis, Esri Nederland).

Figuur 37: Dongjum – Hovensreed II op de historische kaart van 1849-1859 (Eekhoff 1970).

6.1 Eerder uitgevoerd onderzoek

Het booronderzoek uitgevoerd tijdens het BOM-project toont aan dat er geen

vondstrijke terplagen aanwezig zijn in het perceel. Slechts in enkele boringen is een duidelijk, ongeschonden, gelaagd pakket aangetroffen. Op basis van deze

waarnemingen is geconcludeerd dat het terrein een kortstondig bewoonde terp of een terrein dat langdurig gebruikt is als bouwland is geweest. 32

Het perceel is tevens drie keer gekarteerd tijdens het BOM-project. Tijdens de eerste veldkartering is het terrein ingedeeld in vijf vakken (fig. 38). Deze vakken zijn

steekproefsgewijs onderzocht. Het aangetroffen aardewerk bestaat uit

terpaardewerk, Merovingisch glad- en ruwwandig aardewerk, kogelpot, Karolingisch 32 De Langen et al. 1997b, 65 - 66

(47)

46

draaischijfaardewerk, Pingsdorf-aardewerk en aardewerk daterend uit de late

middeleeuwen – nieuwe tijd.33 Het aardewerk is geclusterd aan de noordzijde van het

perceel gevonden. Tevens zijn er in vak 1 grote scherven met verse breuken aangetroffen. Over de rest van het perceel zijn scherven gevonden met vorst- en ploegsporen.34

Figuur 38: Ligging van de onderzochte vakken tijdens de eerste en tweede veldkartering (De Langen & Nierstrasz 1998, fig. 31, 96).

Gedurende de tweede veldkartering is het perceel is ingedeeld in dezelfde vakken als bij de eerste veldkartering. Het aardewerk uit de vakken 1 - 4 zijn gescheiden

verzameld. Tijdens de veldkartering zijn dezelfde aardewerksoorten aangetroffen. Daarnaast zijn er fragmenten terra sigillata en Badorf-aardewerk gevonden. Aan de noordzijde van het perceel, langs de slootkant, zijn veel grote scherven met verse breuken aangetroffen. Het laatste fragment aardewerk is verzameld tijdens de metaaldetectie (veldkartering drie). Het betreft een scherf terra sigillata.35 Op basis

van de waarnemingen van de twee veldkarteringen is geconcludeerd dat het terrein recentelijk is aangetast.36

Het perceel is in opdracht van de provincie Fryslân opnieuw onderzocht in februari van 2006. Archeologisch Adviesbureau RAAP heeft het terrein onderzocht door middel van boringen en een analyse van hoogtemetingen om de kwaliteit van de terreinen vast te stellen.37 Op grond van het onderzoek wordt gesteld dat de kwaliteit

van de terpen afneemt, omdat ze in gebruik zijn als akker. Als gevolg van ploegen, egaliseren en erosie (regen en wind) worden de terpen afgevlakt. Er wordt volgens Veenstra & Ansher namelijk grond van de hogere naar de lagere delen van de

terreinen verplaatst, waardoor de archeologische lagen dunner worden op de hogere delen van de terp.38 Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de hypothese

33 De Langen & Nierstrasz 1998, 96 34 De Langen & Nierstrasz 1998, 97 35 De Langen & Nierstrasz 1998, 97 36 De Langen & Nierstrasz 1998, 97 - 98 37 Veenstra & Anscher 2006, 5.

(48)

47

opgesteld door Veenstra & Ansher klopt: het centrale deel van de terp is 0.1 tot 0.2 m lager, terwijl de lagere delen juist 0.1 tot 0.2 m hoger zijn.39

De Langen stelt echter dat er tevens een algemene bodemdaling plaats vind op de vindplaats: door inklinking wordt de bouwvoor dunner. Na het ploegen is de

bouwvoor losser, maar deze wordt vaster na verloop van tijd en klinkt in. Dit gebeurt tevens wanneer er materiaal uit de bouwvoor verdwijnt.40 Er treedt daarnaast visuele

verdunning van de bouwvoor op wanneer de bewerking en aanrijking met organisch materiaal minder diep gaat.41 De onderzijde van de bouwvoor verbleekt en gaat meer

lijken op de bovenste laag. Hierdoor lijkt de terp te dalen, maar de terplaag hoeft niet dunner te worden: enkel de bouwvoor erodeert. De terp kan echter ook wel eroderen wanneer de onderzijde van de bouwvoor aangroeit met het aanploegen van

terplagen. Hierbij wordt de terplaag dunner en de bouwvoor dikker.42

In Archis3 is een vroegmiddeleeuwse, bronzen fibula gemeld die op het perceel gevonden is. Helaas is er geen verdere informatie over de fibula bekend.

6.2 Veldkartering 2018

Tijdens de veldkartering uitgevoerd in 2018 is het perceel ingedeeld in 79 vakken, waarvan 34 vakken 20 bij 20 meter waren (fig. 39). De vakken zijn noordwest –

zuidoost georiënteerd. Deze oriëntatie leverde de meeste complete vakken op.

Figuur 39: De onderzochte vakken van Dongjum - Hovensreed II (Ondergrond: Topo RD, Esri Nederland).

39 Veenstra & Ansher 2006, 10. 40 De Langen 2007, 219. 41 De Langen 2007, 219. 42 De Langen 2007, 220.

(49)

48

6.3 Resultaten veldkartering 2018

6.3.1 Aardewerk

In totaal zijn er 3.690 scherven aardewerk verzameld, met een totaalgewicht van ca. 15,3 kg (tab. 23). Het oudste aardewerk bestaat uit terpaardewerk uit dateert uit de

Late IJzertijd-Romeinse tijd. In deze periode was behalve terpaardewerk ook terra sigillata (fig. 40) en terra nigra-achtig aardewerk in gebruik. Dat op dit perceel tevens

terra nigra aardewerk is gevonden, is opvallend, want over het algemeen wordt enkel de imitatie van het aardewerk aangetroffen op terpen: terra nigra-achtigaardewerk. De Koning omschrijft terra nigra als “een relatief fijn aardewerk met een donkere, gladde sliblaag aan de buitenkant” (fig. 41 + 44). Het aardewerk werd geproduceerd

in Noord-Gallië en van daaruit verhandeld richting het noorden. De gevonden rand is waarschijnlijk afkomstig van een bord (fig. 41; id. 333.5).43

Tabel 23: Overzicht van de aangetroffen scherven per aardewerksoort op Dongjum – Hovensreed II. Aantal scherven

Late IJzertijd - Romeinse tijd

Terpaardewerk 2.328

Terra Nigra 1

Terra Nigra-achtig 5

Terra sigillata 5

African Red Slibware 2

Romeinse tijd - Merovingische periode

Terp- of Hessens - Schortensaardewerk 1

Volksverhuizingstijd

Aardewerk in Angelsaksische stijl 1

Volksverhuizingstijd – Merovingische periode

Ruwwandig aardewerk 196

Merovingische periode

Hessens – Schortensaardewerk 7

Merovingische periode - Karolingische periode

Hessens – Schortensaardewerk of kogelpot 8

Karolingische periode

Badorf-aardewerk 1

Mayen-aardewerk 3

Walberberg-aardewerk 1

Karolingisch grijsaardewerk 4

Ottoonse period - Volle middeleeuwen

Pingsdorf-aardewerk 17

Paffrath-aardewerk 5

Proto steengoed 5

Vroege – Late middeleeuwen

Kogelpot 304

Late middeleeuwen – Nieuwe tijd

Draaischijfaardewerk divers 796

Totaal 3.690

(50)

49 Figuur 40: De aangetroffen fragmenten terra sigillata op Dongjum – Hovensreed II (Foto’s: A. Kaspers, RUG/GIA).

Figuur 41: Mogelijke fragment terra nigra aardewerk aangetroffen op Dongjum – Hovensreed II (id 333.5; foto’s: A.

Kaspers, RUG/GIA).

Onder de vondsten is slechts een scherf uit de Volksverhuizingstijd. Het betreft een scherf aardewerk in Angelsaksische stijl. De Merovingische periode is beter

vertegenwoordigd: in totaal zijn er 196 gedraaide en 8 handgevormde scherven daterend uit deze periode gevonden. Het draaischijfaardewerk uit de

Volksverhuizingstijd en Merovingische periode bestaat enkel uit ruwwandig aardewerk. In de baksels van dit aardewerk hebben de oxiderende baksels de overhand (tab. 24). 79,9% van de oxiderende scherven zijn op basis van het baksel

geproduceerd in Mayen. Er zijn ook enkele reducerende scherven gevonden. Van dit baksels kan 44,4% gekoppeld worden aan Mayen. De laatste categorie ruwwandig aardewerk bestaat uit secundair verbrand aardewerk.44

44 De secundair verbrande scherven zijn als een aparte categorie gedefinieerd, omdat deze scherven

(51)

50 Tabel 24: Overzicht ruwwandig aardewerk verzameld op Dongjum – Hovensreed II.

Mayen Oxiderend Geel 71 59 Oranje 71 21 Rood 14 50 Roze 11 1 Wit 11 10 Subtotaal 178 142 Reducerend Grijs 8 3 Lichtgrijs 1 1 Subtotaal 9 4 Onbekend Secundair verbrand 9 7 Subtotaal 9 7 Totaal 194 153

De meeste ruwwandige randen zijn afkomstig van tonpotten (tab. 25; afb. 42-44). Vijf

randen zijn zo klein dat hun type niet bepaald kan worden. Op basis van de

ruwwandige oren moeten kannen en/of kruiken op de terp in gebruik zijn geweest (fig. 42).

Tabel 25: Overzicht van de ruwwandige randen verzameld op Dongjum – Hovensreed II.

ID-nummer Randvorm 324.7 Wwt – B2 324.9 Wwt – B1 326.3 Wwt – G2 326.6 Redknap A7.8 332.4 Wwt – D1 334.5 Wwt – A1 335.7 Wwt – G1 336.5 Wwt – D1 340.5 indet. 341.4 Wwt – B1 349.5 Indet. 349.7 Redknap A4 349.8 Wwt – A1 350.2 Wwt – B2 355.2 Wwt – G2 358.4 Wwt – A1 365.5 indet. 367.5 Krefeld-Gellep 157 367.9 indet. 367.15 Wwt – A3 369.6 Wwt – A1 372.6 Wwt – A1 380.5 Wwt – D1 386.5 indet.

(52)

51 Figuur 44: Overzicht van Romeins terra nigra (id 333.5), ruwwandig aardewerk en kogelpotaardewerk (id 389.5;

tekeningen: M. Los – Weijns, RUG/GIA; schaal 1:2).

Het Karolingische draaischijfaardewerk bestaat uit Badorf-, Mayen-, Walberberg en Karolingisch grijsaardewerk (fig. 45). Opvallend is het hoge percentage Karolingisch

grijsaardewerk. Er moet echter in gedachten worden gehouden dat de berekening gemaakt is op basis van slechts negen scherven. Gedurende de Ottoonse periode en volle middeleeuwen bestond het geïmporteerde draaischijfaardewerk uit proto

steengoed en Pingsdorf- en Paffrath-aardewerk.

Figuur 42: Oor afkomstig van een

ruwwandige kruik of kan (id 348.1; foto: A.

Kaspers, RUG/GIA).

Figuur 43: Rand van een ruwwandige tonpot (id 367.5; foto: A. Kaspers, RUG/GIA).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Artikel 18 bepaalt dat er geen gebruik gemaakt kan worden van standplaatsen, wanneer op de betreffende locaties evenementen plaatsvinden.. De vergunninghouder(s) van deze

In tegenstelling tot 2018 heeft de gemeente Waadhoeke in 2019 dit overleg wel georganiseerd en de afspraken over toeleiding zijn door de maatschappelijke partners vastgelegd in

GOEDKEURING PLAN VERBETERING GEZETTE STEENBEKLEDING DIJKV AK- KEN NIEUW-OTHENEPOLDER, MARGARETHAPOLDER EN EENDRAGTPOLDER Het dagelijks bestuur van het waterschap De Drie Ambachten

Tenslotte is per fax op 9 januari 1998 een reactie ingebracht door , Nieuwe Schoolstraat 32 te Den Haag. Betrokkene stelt dat de Minister van Verkeer en Waterstaat geen

• Aangezien wij belangstellenden voor de uitvoering van de werken uiterlijk medio maart dienen te informeren over de te volgen transportroute en een impasse dreigt te ontstaan als

Het uitgevoerde onderzoek heeft een behoudenswaardige vindplaats aangetoond, die indien bedreigd door de voorgenomen plannen, opgegraven zou moeten worden. Omdat er

Figuur 2: Verspreiding van aardewerk in Angelsaksische stijl aangetroffen op Oosterbierum-Oost (ondergrond: Topo RD, Esri

Dan moet u een aantal gegevens meesturen met uw omzetopgave. a) De vastgestelde jaarrekening en de accountantsverklaring 4 die bij de jaarrekening hoort. b) Is uw