• No results found

Toepassen van valpreventie binnen de eerste lijn van De Zorgcirkel

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Toepassen van valpreventie binnen de eerste lijn van De Zorgcirkel"

Copied!
47
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bachelor scriptie

Toepassen van valpreventie binnen de eerstelijn van De Zorgcirkel

Namen: Jennie van den Hoorn & Soraya Nouri Studentnummers: 500728702/ 500738435

Docent: Hetty Tonneijck

Zorginstelling: De Zorgcirkel, locatie Westerhout en locatie Novawhere Opdrachtgevers: Joyce van Breemen, Tanja Kuijs- Schreuder en Pieter Smit Beroepsproduct: Adviesrapport

(2)

2

© Alle teksten in dit document zijn eigendom van de Hogeschool van Amsterdam. Deze mogen gebruikt worden binnen de organisatie van De Zorgcirkel en De Omring en mogen daarbuiten NIET worden verveelvoudigd, gekopieerd, gepubliceerd, opgeslagen, aangepast of gebruikt in welke vorm dan ook, online of offline, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteurs.

(3)

3

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 4

Samenvatting ... 5

Inleiding... 6

Doelstelling en omschrijving adviesrapport ... 8

4. Methode ... 9 4.1 Literatuurstudie ... 9 4.2 Kwalitatief onderzoek ... 11 Resultaten ... 13 C.1 Resultaten literatuurstudie ... 13 Deelvraag 1b ... 14 Deelvraag 2a ... 16 Deelvraag 2b ... 18

C.2 Resultaten kwalitatief onderzoek ... 19

Deelvraag 1a... 20 Deelvraag 3 ... 26 Conclusie ... 27 Discussie ... 28 Literatuurlijst ... 30 Bijlagen ... 33

(4)

4

Voorwoord

Voor u ligt de scriptie ‘Toepassen van valpreventie binnen de eerste lijn van De Zorgcirkel’, die geschreven is in het kader van het afronden van de opleiding Ergotherapie, aan de Hogeschool van Amsterdam. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in opdracht van De Zorgcirkel, in de periode van september 2019 tot en met januari 2020. De scriptie is uitgevoerd door twee oefentherapie- en twee ergotherapie studenten. De ergotherapie studenten hebben een theoretische onderbouwing geschreven ter onderbouwing van het adviesrapport en de oefentherapie studenten hebben een wetenschappelijk artikel geschreven ter onderbouwing hiervan. Het adviesrapport is gezamenlijk opgesteld, waarbij er dieper ingegaan werd op de oefentherapeutische en ergotherapeutische relevantie.

Wij willen onze opdrachtgevers Tanja Kuijs, Pieter Smit en Joyce van Breemen bedanken voor het mogelijk maken van dit afstudeeronderzoek. Zij hebben een interessant onderwerp aangedragen en de mogelijkheid geboden om te overleggen en feedback te vragen. Daarnaast willen wij onze afstudeerbegeleider Hetty Tonneijck bedanken voor de begeleiding van ons onderzoek en de prettige samenwerking. Dankzij haar goede begeleiding is de kwaliteit van dit onderzoek vergroot. Tot slot willen wij alle respondenten bedanken die mee hebben gewerkt aan het verkrijgen van de informatie.

Wij wensen u veel leesplezier toe. Soraya Nouri en Jennie van den Hoorn

(5)

5

Samenvatting

Door vergrijzing wordt de groep kwetsbare ouderen steeds groter. Binnen de groep is daarnaast sprake van comorbiditeit, waardoor het aantal valincidenten toeneemt. De gevolgen van een val kunnen lichamelijke en psychosociale klachten veroorzaken. Hierdoor kunnen ouderen minder lang zelfstandig thuis blijven wonen. De Zorgcirkel is een instelling in Noord Holland die valincidenten in de eerstelijn wil reduceren door multidisciplinair samen te werken. Er is daarom onderzoek gedaan om in kaart te brengen wat hiervoor nodig is. De volgende onderzoeksvraag is opgesteld:

‘’Welke werkwijze is passend bij een multidisciplinaire samenwerking tijdens het voorkomen van valincidenten bij kwetsbare ouderen binnen de eerste lijn van De Zorgcirkel?

Om antwoord te geven op de onderzoeksvraag heeft er een kwalitatief onderzoek en literatuuronderzoek plaatsgevonden.

De volgende factoren zijn uit het onderzoek naar voren gekomen: Het toepassen van een multidisciplinaire werkwijze binnen de eerstelijn, het vormen van samenwerkingsafspraken met een duidelijke rolverdeling binnen het huidige team, het structureel inventariseren van valrisico’s bij ouderen van 65+, cliëntgecentreerd werken waarbij de cliënt onderdeel is van het multidisciplinaire team, het betrekken van andere zorgprofessionals binnen de samenwerking, het betrekken van instanties binnen de samenwerking en de zelfredzaamheid van ouderen bevorderen.

Op basis van deze factoren is er een adviesrapport opgesteld met aanbevelingen en adviezen. Er wordt een vervolgonderzoek door een volgend afstudeerproject aanbevolen, die de opgestelde adviezen kunnen implementeren binnen De Zorgcirkel en het advies zonodig bij te stellen.

(6)

6

Inleiding

De Zorgcirkel is een zorgorganisatie in Noord-Holland met verschillende vestigingen. De organisatie verleent intramurale en extramurale zorg aan ouderen in Alkmaar en Purmerend. Het multidisciplinaire team van De Zorgcirkel komt vaak in aanraking met kwetsbare ouderen die valgevaarlijk zijn. Zij merkten dat er geen eenduidige werkwijze is op het gebied van valpreventie en dat er veel monodisciplinair gewerkt wordt binnen de eerste lijn. Er is daarnaast sprake van een verminderde communicatie en samenwerking tussen de betrokken zorgprofessionals. De werkzame zorgprofessionals zijn afkomstig uit de volgende disciplines: oefentherapie, fysiotherapie, (W)VPK en diëtetiek. De Zorgcirkel wil een adviesrapport om kwalitatieve zorg te bieden aan kwetsbare ouderen binnen de eerste lijn, waarbij valincidenten worden gereduceerd. Tevens willen zij zichzelf op de kaart zetten als onderscheidende organisatie in Noord-Holland die een valpreventie product heeft. Om het adviesrapport vorm te geven wil De Zorgcirkel dat er wordt gekeken naar wat andere organisaties binnen de samenwerking kunnen betekenen.

De noodzaak tot valpreventie komt voort uit de maatschappelijke gevolgen van dubbele vergrijzing, wat inhoudt dat binnen de groep 65-plussers het deel 80-plussers toeneemt. Het CBS (2019) heeft volgens een prognose voorspeld dat het aantal 65-plussers fors zal toenemen van 2,29 miljoen in 2005 tot een stijging van meer dan 50 procent. Dit zal neerkomen op circa 3.82 miljoen 65-plussers in 2030. Deze ouder wordende groep bevat veel kwetsbare ouderen met complexe problematiek. Onder complexe problematiek wordt een geheel van problemen verstaan die regelmatig met elkaar in verbinding zijn. Als gevolg hiervan is de kans dat deze kwetsbare ouderen vallen groot.

Daarnaast brengt een val hoge kosten met zich mee. Uit het cijferrapportage ‘valongevallen ouderen’ is gebleken dat de jaarlijks kosten van valongevallen onder ouderen ruim 690 miljoen euro bedragen (Baan, M., Does, van der, H., Panneman, M., 2019). Twee derde van deze kosten komen door valongevallen van zelfstandig wonende 75-plussers. Dit is ongeveer € 10.000 euro per ongeval (Haan, de, T. & Keune, T., 2012). Vanwege deze hogere zorgkosten, is er een hervorming in de zorg aan het plaatsvinden. De hervormingen kennen drie uitgangspunten: het verbeteren van de kwaliteit van ondersteuning en zorg, het vergroten van de betrokkenheid in de samenleving en de financiële houdbaarheid van de langdurige zorg en ondersteuning (Goudvink, 2019). De overheid heeft als rol om hierop in te spelen door met dezelfde capaciteit aan mensen en middelen meer zorg te leveren van hogere kwaliteit. Als reactie hierop vindt de overheid dat ouderen langer thuis moeten wonen en doen zij een beroep op de burgerplicht om als vrijwilliger of mantelzorger mensen in de directe omgeving bij te staan. Echter, uit de cijfers valt op te maken dat er veel meer valincidenten zijn, waardoor mensen minder lang thuis kunnen blijven wonen. Om deze reden moeten valincidenten zoveel mogelijk worden voorkomen (Baan, M., Does, van der, H., Panneman, M., 2019).

Om vallen te voorkomen is het bevorderen van zelfredzaamheid van belang. Binnen de ergotherapeutische behandeling is dit een kernpunt. De ergotherapie sluit aan bij het doel dat ouderen langer zelfstandig wonen en ergotherapie is daarom de aangewezen discipline om valpreventie te bieden. Daarnaast kan de ergotherapeut zich onderscheiden van andere disciplines door de holistische visie en is er een specifieke focus op de activiteiten en handelingen in de context. Deze kwaliteiten zijn toepasbaar bij het voorkomen van een val (Sturkenboom, I.H.W.M, Steultjens, E.M.J., 2016).

De gevolgen van een val kunnen wisselen op mentaal, fysiek en financieel gebied. Op het moment dat iemand is gevallen kan er valangst ontstaan. De persoon in kwestie kan bang zijn om opnieuw te vallen en gaat bewust het activiteitenpatroon aanpassen om risicovolle situaties te vermijden (Sturkenboom, I.H.W.M., Steultjens, E.M.J., 2016). Ondanks dat de meeste valincidenten zich in de thuissituatie voordoen, worden de buitenactiviteiten overgeslagen, met als gevolg het verminderen van de sociale contacten. Daarnaast heeft het vallen gevolgen op het gevoel van controle en identiteit van de persoon. Het besef dat je kwetsbaar bent kan ervoor zorgen dat je je schaamt en niet geëtiketteerd wil worden als ’valler’ (Sturkenboom, I.H.W.M., Steultjens, E.M.J., 2016). Valpreventie is daarom een onderwerp dat bijdraagt aan de kwaliteit van leven van kwetsbare ouderen. De Zorgcirkel vindt het van belang om te blijven innoveren op de geboden zorg. Het eindproduct is geschreven voor

(7)

7

alle medewerkers van De Zorgcirkel die te maken krijgen met valgevaarlijke ouderen, zodat er een eenduidige werkwijze verkregen kan worden.

(8)

8

Doelstelling en omschrijving adviesrapport

Doelstelling

Het doel van de projectgroep is om een advies uit te brengen waarin een gestructureerde en efficiënte werkwijze wordt geformuleerd voor het multidisciplinaire team van De Zorgcirkel. De projectgroep wil een innovatief adviesrapport ontwikkelen, met het uiteindelijke doel dat de samenwerking tussen de medewerkers van De Zorgcirkel bevorderd wordt. Ten slotte is het doel van de projectgroep om de deskundigheid te bevorderen, door meer ervaring op te doen op het gebied van onderzoeken.

Omschrijving beroepsproduct

Het product is uitgewerkt als een adviesrapport dat De Zorgcirkel kan gebruiken om de werkwijze te optimaliseren. Er is getracht om het adviesrapport bruikbaar te maken, door de adviezen bondig te formuleren. In het rapport wordt advies gegeven over de toekomstige werkwijze, waarbij de volgende onderwerpen aan bod komen: multidisciplinaire samenwerking, valpreventieprogramma’s, rolverdeling, huidige werkwijze, communicatiestromen, cliëntenbelang, signalering en samenwerking met andere instanties. Ter onderbouwing is er ook een verantwoordingsverslag geschreven, waarin de keuzes die gemaakt zijn tijdens het ontwikkelen van het adviesrapport naar voren komen. De disciplines die ermee kunnen werken zijn: zorgmedewerkers, fysiotherapie, ergotherapie, oefentherapie, diëtist en wijkverpleegkundige.

De wens van de opdrachtgever was om de valpreventie richtlijn als uitgangspunt te gebruiken bij het onderzoek (Federatie Medisch Specialisten, 2017). De richtlijn valpreventie is evidence based en maakt dat iedereen dezelfde methode gebruikt (Le Granse, M., Van Hartingsveldt, et al., 2012). Er is gekozen om de ‘Herziene richtlijn preventie van valincidenten bij ouderen 2017’ deels te gebruiken, aangezien dit de meest recente versie is (Federatie Medisch Specialisten, 2017). Echter, de projectgroep wil de informatie in de richtlijn ter discussie stellen, omdat de richtlijn niet altijd specifieke informatie bevat. Daarom is ervoor gekozen om naast de valpreventie richtlijn, gebruik te maken van een verdiepend literatuuronderzoek.

Onderzoeksvraag

(9)

9

4. Methode

Om antwoord te geven op de hoofd/deelvragen zijn de volgende methodes gehanteerd: literatuurstudie en kwalitatief onderzoek d.m.v. interviews. Achtereenvolgend zijn de werkwijze beschreven:

Hoofdstuk 4.1 Literatuurstudie Hoofdstuk 4.2 Kwalitatief onderzoek

4.1 Literatuurstudie

A. Dataverzameling literatuurstudie

De literatuurstudie heeft als doel om de best evidence van het moment te vinden over het aanbod van valpreventie binnen de eerste lijn, wat samenwerken, interventies en valpreventieprogramma’s betreft. In dit hoofdstuk is beschreven hoe er gezocht is naar literatuur om onderstaande vragen te beantwoorden:

Zoektermen

In onderstaande tabel is een overzicht te zien van synoniemen van de zoektermen die zijn gebruikt. Deze zijn aan de hand van de PICO-criteria opgesteld, wat te vinden in bijlage 1.

In -en exclusiecriteria

(10)

10

Databases

Er werd gezocht in verschillende databases; EBSCO, CINAHL complete, Google scholar, PUBMED en Refworks. Daarnaast werd er gezocht in de bibliotheek van de Hogeschool van Amsterdam. De zoekstring is te vinden in bijlage 2.

Zoekstrategie

Tijdens de eerste fase van het zoeken naar literatuur, is getracht om de juiste artikelen te filteren. Hierbij zijn de volgende vragen gesteld (Hogeschool Rotterdam, z.d.):

● Waar zoek ik naar? ● Waar ga ik zoeken? ● Hoe ga ik zoeken?

● Hoe ga ik de gevonden literatuur selecteren?

Vervolgens werden de artikelen door middel van de CASP-lijst geanalyseerd (bijlage 3) om de kwaliteit van de artikelen te beoordelen. Het aantal geïncludeerde artikelen zijn 17 artikelen. De uitgelegde begrippen staan in bijlage 4.

B. Data-analyse literatuurstudie

In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe de literatuur is geanalyseerd over valpreventieprogramma’s binnen de eerstelijn. Er wordt toegelicht welke zoekstrategie de projectgroep heeft toegepast om artikelen te vinden. Er is gekeken of de literatuur passend was bij het onderzoek en of het de best verschenen evidence was op het gebied van valpreventie. Om tot bruikbare resultaten te komen, is het namelijk van belang om de gevonden informatie kritisch te beoordelen om de kwaliteit te waarborgen (Niezink, W., 2017). Per artikel is uitgelegd op welke manier het artikel toegevoegde waarde heeft voor het beantwoorden van de deelvragen.

Selectie artikelen

De artikelen zijn geselecteerd op ‘titel’ en ‘abstract’ op basis van de inclusiecriteria. Bij het beoordelen van de methodologische kwaliteit van het artikel werd er gelet op de validiteit en de betrouwbaarheid van de artikelen. Deze werden gemeten aan de hand van de criteria volgens de CASP lijst. Dit is met twee onderzoekers onafhankelijk van elkaar gedaan en vervolgens vond er een discussie plaats tussen deze onderzoekers. De verschillen zijn besproken om consensus te bereiken over welke artikelen werden gebruikt. De validiteit en betrouwbaarheid van de onderzoeksdata versterkt de kwaliteit van de conclusie van de systematische literatuurstudie (Tubbing, L., 2014). Van de 41 artikelen, zijn er uiteindelijk 17 geïncludeerd. De zoekboom is te vinden in bijlage 5.

(11)

11

4.2 Kwalitatief onderzoek A. Dataverzameling kwalitatief onderzoek

Er zijn semigestructureerde interviews afgenomen bij eerstelijns zorgprofessionals om de ervaringen en werkwijzen omtrent valpreventie te achterhalen. Het doel was om inzicht te krijgen in hoe andere zorgprofessionals omgaan met valpreventie en in hoeverre deze werkwijzen bruikbaar zijn voor De Zorgcirkel. Er is gekozen om semigestructureerde interviews af te nemen om door te kunnen vragen op informatie die de geïnterviewde bood. De data is met een open blik verzameld door open vragen te stellen, waardoor er een compleet beeld kon worden gevormd. Er is gekozen om individuele interviews af te nemen in plaats van een focusgroep, zodat de geïnterviewde niet werd beïnvloed door gevoelens of meningen van andere personen. Door middel van de interviews zijn de onderstaande vragen beantwoord:

Onderzoekspopulatie

Het doel was om de volgende disciplines te interviewen: ergotherapie, oefentherapie, fysiotherapie, zorgmedewerkers en huisartsen. Er is hiervoor gekozen omdat deze zorgprofessionals werkzaam zijn binnen het multidisciplinaire team of een belangrijke samenwerkingspartner zijn. Het doel was om minimaal drie zorgprofessionals per discipline te interviewen, om meerdere invalshoeken te belichten en om te stoppen met interviewen, wanneer datasaturatie werd bereikt (Baarda, 2013). Tijdens de interviews zijn de casemanager, diëtist en POH van de huisarts toegevoegd aan de onderzoekspopulatie, aangezien zij een beduidende rol spelen binnen valpreventie. In bijlage 6 staat een tabel met relevante kenmerken van de geïnterviewde disciplines. De onderzoekspopulatie is geselecteerd aan de hand van de in- en exclusiecriteria om de juiste doelgroep te selecteren en om de kwaliteit van de informatie te waarborgen.

Inclusiecriteria

I. De geïnterviewde is gediplomeerd en werkzaam als verwijzer/verpleegkundige/verzorgende/thuiszorg/ ergotherapeut/fysiotherapeut/oefentherapeut/casemanager/diëtist/bewegingsagoog.

II. De geïnterviewde is werkzaam in de eerste lijn als zorgprofessional in regio Noord-Holland.

III. De geïnterviewde heeft ervaring met kwetsbare ouderen met verhoogde kans op vallen (m.u.v. thuiszorg).

Exclusiecriteria

I. De deelnemer is niet gediplomeerd.

II. De zorgprofessional is op dit moment niet werkzaam in de praktijk. III. De geïnterviewde is alleen werkzaam in de tweede lijn.

IV. De geïnterviewde heeft geen ervaringmet mensen die een valrisico hebben. Werving

De werving van respondenten heeft zowel binnen als buiten de organisatie plaatsgevonden. Er is gekozen voor een combinatie van interne en externe werving om vanuit meerdere oogpunten de meningen van de mogelijke multidisciplinaire aanpak in kaart te brengen. De respondenten werken ieder in een andere organisatiestructuur, met als gevolg veel verschillende visies en inzichten vanuit meerdere organisaties, wat een bredere beeldvorming geeft.

(12)

12

Uitvoering interviews

Om de interviews vorm te geven is er een topiclijst gebruikt die relatie heeft met de onderzoeksvraag. De topiclijst zorgt ervoor dat er tijdens de interviews dezelfde onderwerpen worden uitgevraagd. De topiclijst en interviewvragen zijn te vinden in bijlage 7.

Ethiek & Privacy

De participant heeft vooraf een informed consent ondertekend en een informatiebrief gekregen. Deze formulieren staan in bijlage 8 en 9. Middels het informed consent heeft de participant toestemming gegeven om het gesprek op te laten nemen en de resultaten te gebruiken voor het kwalitatief onderzoek.

Het hanteren van de gedragscode zorgt voor het verantwoord handelen tijdens het uitvoeren van het onderzoek (Andriessen, D. Onstenk, J., et al., 2010). Maatregelen die wij treffen om ons te houden aan de gedragscode zijn:

● Audio-fragmenten worden opgenomen met audioapparatuur, niet met telefoons.

● Versturen van deze audio-opnames gebeurd via Siilo, deze app is AVG-proof en gegevens in deze app worden 30 dagen na verzenden automatisch gewist, tenzij de betreffende conversatie wordt bewaard. ● Er wordt ten alle tijden met respect gehandeld.

● De gegevens van alle deelnemers worden geanonimiseerd.

Kwaliteitswaarborging

Voordat de interviews zijn afgenomen met de participanten hebben er twee proefinterviews plaatsgevonden. Dit is gedaan met personen die niet betrokken zijn binnen het onderzoek. Deze proef interviews zijn afgenomen om de topiclijst te testen en deze indien nodig bij te stellen. Na de proefinterviews zijn de topics aangepast, waardoor de topics beter afbakenen welke informatie nodig is (Reulink, N. & Lindeman, L., 2005).

B. Data-analyse kwalitatief onderzoek

Afname

Elk interview heeft gemiddeld 30 tot 45 minuten geduurd. Er is voor deze tijdsduur gekozen omdat zo elke topic vijf tot zeven minuten besproken kon worden en er nog ruimte was voor een inleiding en afsluiting van het interview. Er zijn in totaal 21 interviews afgenomen waaronder 15 face-to-face. De overige zes interviews hebben telefonisch plaatsgevonden. De interviews zijn afgenomen binnen een tijdsbestek van zes weken en zijn per tweetal afgenomen door twee oefentherapie studenten of door twee ergotherapie studenten.

Verwerking

De verkregen informatie is geregistreerd door middel van opname apparatuur en daarna direct getranscribeerd door een onderzoeker (Plochg, T., Zwieten, M.C.B., 2007). De interviews zijn ‘letterlijk’ getranscribeerd. De opname is daarna nogmaals beluisterd door een medeonderzoeker met het transcript erbij. Dit is gedaan om te controleren of de verkregen informatie juist is getranscribeerd en of er informatie is gemist.

Analyse

Vervolgens zijn de interviews gecodeerd met het coderingsprogramma ‘MaxQDA’. Er is gekozen voor dit programma omdat deze vanuit de HvA wordt aangeraden. Er is gekozen om eerst twee interviews met de projectgroep te coderen om dezelfde werkwijze van het coderen te hanteren en om de overige interviews per duo open te coderen. Dezelfde werkwijze werd toegepast bij het axiaal coderen van de interviews en daarna is er gezamenlijk selectief gecodeerd. Aan de hand van de axiale codes zijn thema’s opgesteld en deze zijn verwerkt in een codeboom. De codeboom is te vinden in bijlage 10.De resultaten van de deelvragen zijn middels de codeboom verder uitgewerkt in thema’s. Er is een overzicht met ruwe data gemaakt waarin de transcripties onder elkaar staan uitgewerkt. Daarnaast zijn alle geluidsopnames op een USB-stick gezet. Deze gegevens zijn ingeleverd bij de HvA.

(13)

13

Resultaten

In dit hoofdstuk worden de resultaten beschreven met achtereenvolgens: C.1 Resultaten literatuurstudie

C.2 Resultaten kwalitatief onderzoek

C.1 Resultaten literatuurstudie

In de literatuurstudie worden de deelvragen uit de onderstaande tabel beantwoord. Het hoofdstuk is opgebouwd uit deelvragen die door hoofd- en subthema’s worden beantwoord. Zie onderstaande tabel voor een overzicht hiervan.

(14)

14

Deelvraag 1b Wat is de meest effectieve manier van samenwerken binnen de eerstelijn?

In deze deelvraag wordt het belang van een multidisciplinaire samenwerking beantwoordt. Het is van belang om te onderbouwen waarom een multidisciplinaire aanpak binnen valpreventie beter werkt dan een monodisciplinaire samenwerking, omdat de doelstelling van De Zorgcirkel is om minder monodisciplinair te werken. Er zijn zeven artikelen gevonden die benoemen wat succesfactoren zijn binnen de multidisciplinaire samenwerking op het gebied van valpreventie. Uit deze artikelen zijn thema’s opgesteld die aansluiten bij een effectieve manier van samenwerken. De thema’s die in de literatuur gevonden zijn; het hoofdthema ‘multidisciplinaire samenwerking’ en de subthema’s ‘cliëntgecentreerd werken’ en ‘signalering’.

Thema 1: Multidisciplinaire samenwerking

Binnen het thema wordt toegelicht welke factoren de multidisciplinaire samenwerking bevorderen.

Valpreventie is een multidisciplinaire opdracht en vergt teamwork (Hamel, M., Rossaert, I., 2017). Uit onderzoek van Borell, Jonsson en Johansson (2014) blijkt dat het doeltreffend is om multidisciplinair samen te werken bij de uitvoering van een valpreventieprogramma. Het onderzoek stelt dat de samenwerking tussen therapeuten van belang is om de gestelde doelen te behalen en het mogelijkheden geeft om te leren van andere zorgprofessionals. Daarnaast is het van belang dat de cliënt een stakeholder is in het multidisciplinaire team, want het blijkt dat de doelgroep hierdoor een hogere motivatie en grotere verantwoordelijkheidsgevoel krijgt voor het eigen herstel, waardoor valpartijen worden gereduceerd (Hamel, M., Rossaert, I., 2017).

Het onderzoek van Gillespie (2012) zegt dat het reduceren van valpartijen effectief is als er multidisciplinair wordt gehandeld, maar stelt dat er meerdere persoonlijke risicofactoren moeten worden aangepakt om succesvol te zijn. In het artikel van Borell, Jonsson en Johansson worden ook factoren benoemd die vallen voorkomen. De factoren zijn: meer bewegen, verantwoord medicijngebruik, verbeteringen in de woninginrichting, gebruik van handige producten en hulpmiddelen, het beperken van risicovolle handelingen en het veiliger maken van de openbare ruimte. Al de risicofactoren moeten aangepakt worden, omdat het valrisico anders niet voldoende afneemt. De risicofactoren moeten bij de juiste discipline onderverdeeld worden om optimale zorg te verlenen (Hamel, M., Rossaert, I., 2017). Daarnaast blijkt dat de samenwerking optimaler is, wanneer de inhoudelijke kennis over valpreventie groter is. Uit onderzoek blijkt dat het volgen van een opleiding niet voldoende is; er wordt geadviseerd om als zorgprofessional te blijven bijscholen op valpreventie (Gallagher, E., Higginson, A., Metcalfe F., Scott, V., 2011). In Nederland hebben meer dan 75 procent van de zorginstellingen een protocol over valpreventie. Meer dan de helft van de zorgprofessionals heeft ondanks deze protocollen de afgelopen jaren niets aan bijscholing gedaan op het gebied van valpreventie (Du Moulin, M.F.M.T., Halfens, R.J.G., et al., 2010).

Cliëntgecentreerd werken

In dit subthema wordt antwoord gegeven waarom cliëntgecentreerd werken van belang is voor een effectieve samenwerking tussen cliënt en therapeut. Door de cliënt als centraal punt te stellen ontstaat er een verbinding binnen het multidisciplinair team (Cobben, C., van Dongen, J., van Bokhoven, L. et al., 2016).

Binnen valpreventie is het van belang om cliëntgecentreerd te werken door gericht te kijken naar risicofactoren bij de individuele cliënt. Echter, is in de praktijk naar voren gekomen dat het cliëntgecentreerd werken niet altijd wordt toegepast (Le Granse, M., Van Hartingsveldt, et al., 2012). Het is van belang om het behandelplan in overeenstemming met de cliënt uit te voeren en om te investeren in de kwaliteit van de therapeutische samenwerkingsrelatie. Cliëntgecentreerd werken is het meest optimaal bij het aanleren van nieuwe strategieën omtrent alledaagse activiteiten (Jonsson en Johansson, 2014), die passen binnen de ergotherapeutische werkwijze.

(15)

15

Signalering

In dit subthema wordt middels gevonden literatuur beredeneerd waarom het van belang is om valrisico tijdig te signaleren en welk discipline, welke taak op zich kan nemen.

Uit onderzoek van Linschoten en te Velde (2016) blijkt dat de risicosignalering van valpreventie door alle zorgprofessionals moet worden uitgevoerd. Door vroegtijdig te signaleren worden valincidenten voorkomen.

Bij het zorgprogramma van ouderenzorg in Haarlemmermeer (Gezondheidscentra Haarlemmermeer, z.d.), wordt de volgende taakverdeling aangehouden om tot signaleren te komen; eerst vindt de risicosignalering plaats door een willekeurige discipline, vervolgens worden de risico’s die worden gesignaleerd teruggekoppeld naar de huisarts, zodat deze naar de juiste discipline kan doorverwijzen. De huisarts geeft dit door aan de POH, die de diagnostiek stelt en het behandelplan vormgeeft. Via het Keten Informatie Systeem (KIS) en door het voeren van MDO’s worden patiëntengegevens rondom ouderenzorg uitgewisseld tussen de zorgverleners (Gezondheidscentra Haarlemmermeer, z.d.).

Het inventariseren van de risicofactoren kan middels een multifactoriële valanalyse. De meerwaarde hiervan is dat meerdere factoren gestructureerd besproken worden en er hierdoor geen factor wordt gemist. Een valanalyse is de ‘Valanalyse 65+’ van ‘VeiligheidNL’ die naar voren laat komen welke specifieke factor bij de cliënt het risico op vallen veroorzaakt (VeiligheidNL, z.d.). Een ander instrument is het model van Feldman (zie bijlage 12). Dit model gaat in op het interactieperspectief, waarin de interactie tussen de mate van mobiliteit (capaciteit), risico nemend gedrag en veiligheid van de (fysieke) omgeving in kaart kan worden gebracht. Wanneer de risicofactoren in kaart zijn gebracht, kunnen er passende maatregelen getroffen worden (Sturkenboom, I.H.W.M, Steultjens, E.M.J., 2016).

(16)

16

Deelvraag 2a Wat zijn evidence based interventies binnen valpreventieprogramma’s/ protocollen

waardoor valincidenten worden gereduceerd?

In deze deelvraag wordt beantwoord welke best practices er momenteel zijn, op het gebied van valpreventie. Het overkoepelende thema is ‘programma’s’, omdat er verschillende valpreventieprogramma’s zijn toegelicht. Thema 3: Programma’s

Uit een onderzoek van Scott, Gallagher et al. (2011) blijkt dat een goed lopend valpreventieprogramma steun nodig heeft van een kernteam om te zorgen voor implementatie. Er bestaat wetenschappelijk bewijs dat het valrisico verlaagd wordt bij het volgen van effectieve beweegprogramma’s (Picorelli, A.M., Pereira, L.S. et al., 2014). Voorwaarden hiervoor zijn dat de oefeningen worden afgestemd op de persoon en dat de begeleiding door een deskundige professional moet worden uitgevoerd (Profound., n.d.). In Nederland zijn er al verschillende beweegprogramma’s erkend door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en milieu (RIVM) en het Centrum Gezond Leven (CGL) voor ouderen met een verhoogd valrisico. Voorbeelden van deze beweegprogramma’s zijn: Nationale programma’s

1. De groepscursus ‘In Balans’ is een veertien weken durende groepsinterventie gericht op het voorkomen van valongevallen door middel van bewustwording van risicofactoren zoals balansverstoringen, het verbeteren van mobiliteit en toename van zelfvertrouwen en ontspanning (VeiligheidNL, z.d.).

2. De groepscursus ‘Vallen Verleden Tijd’ richt zich met name op de verbetering van evenwicht, mobiliteit en spierkracht. De focus in dit beweegprogramma ligt letterlijk op het leren vallen en opstaan, waarbij valangst wordt verminderd (NPI, z.d.).

3. De groepscursus ‘Zicht op Evenwicht’ richt zich met name op cognitieve gedragstherapie om valangst te verminderen. Er wordt samen met de cliënt gekeken wat vallen betekent voor de cliënt en hoe deze gedachte aangepast kan worden, zodat iemand een realistisch beeld heeft over eigen valangst/valgevaar. Er wordt daarnaast gekeken naar een veilige woonomgeving en het bevorderen van fysieke activiteiten. De cursus kan op individueel niveau en in groepsverband worden gegeven door een willekeurige discipline (Zicht op evenwicht, z.d.).

4. Het ‘Otago oefenprogramma’ is een programma bestaande uit been spierversterkende oefeningen, evenwichtsoefeningen en een wandelschema met als gevolg het vertrouwen in eigen kunnen vergroten (VeiligheidNL, z.d.). De grootste effecten worden behaald bij beweegprogramma’s met uitdagende balansoefeningen en waarbij minimaal drie uur per week wordt geoefend (Sherrington, et al., 2017). Otago-instructeurs zijn fysiotherapeut, oefentherapeut Cesar/Mensendieck of beweegagoog die een speciale training gevolgd moeten hebben.

5. Het valpreventieprogramma ‘Halt u valt’ is een programma waarbij de interventies worden afgestemd op basis van de wensen en behoeften van de doelgroep. Het wordt vormgegeven door bijeenkomsten te organiseren, waar ze fysieke oefeningen krijgen voor thuis en waar uitleg wordt gegeven over het gebruik van hulpmiddelen en medicatiegebruik. Daarnaast kunnen maatregelen in de woning worden genomen om valincidenten te voorkomen (Schütz, F., & Gijsen, E., 2012).

6. Veiligheidsadviseur is een goedkope klussendienst, bestaande uit vrijwilligers die bij 65-plussers klust voor 5 euro per uur. Er wordt een woning inventarisatie gedaan en gebreken gemaakt. Het idee is dat er een andere band wordt gecreëerd dan met een therapeut. Er wordt eerst een kopje koffie gedronken en vertrouwen geschept waardoor zij sneller tips zullen aannemen (VeiligheidNL, z.d.).

7. In de beweegcursus ‘Bewegen valt goed’ wordt een gezonde levensstijl gestimuleerd. Dit wordt gerealiseerd door het samenstellen van groepen waarbij de mensen elkaar niet kennen om zo ook actieve participatie te bevorderen. In de beweeg cursussen wordt er gewerkt aan kracht, conditie en uithoudingsvermogen. Ook ligt de nadruk op het versterken van spieren met de achterliggende gedachten het voorkomen van vallen.

(17)

17

Internationale programma’s

Wat betreft internationale valpreventieprogramma's zijn de volgende programma’s gevonden:

1. Het valpreventieprogramma Active lifestyle all your life; binnen dit programma ligt de nadruk op het verhogen van participatie en het vergroten van zelfmanagement. Per sessie komt een onderwerp naar keuze aan bod, gevolgd door discussie en oefeningen. In het onderzoek wordt echter genoemd dat dit programma niet bewezen effectief is, ondanks dat er bij de doelgroep een hogere bewustwording was van de risicofactoren van vallen.

(18)

18

Deelvraag 2b Welke valpreventiemaatregelen kunnen professionele zorgverleners inzetten bij

thuiswonende ouderen?

In dit hoofdstuk wordt door middel van literatuur beschreven wat elke discipline kan bijdragen aan valpreventie en signalering. Om deze vraag te beantwoorden is het thema rolverdeling uit de literatuur gevonden. Om een compleet antwoord op deze deelvraag te krijgen, is deze ook beantwoordt middels de interviews (zie volgend hoofdstuk).

Thema 4: Rolverdeling

Binnen het thema wordt beantwoord wat de zorgprofessional kan betekenen binnen valpreventie. Ergotherapeut

De ergotherapeut richt zich op het inventariseren van cognitie, het aanpassen van de woonomgeving en het handelen in de eigen omgeving. De ergotherapeut heeft een adviserende en behandelende rol. Naast de ergotherapeutische handelingsproblemen kunnen er andere valrisico’s worden gesignaleerd die niet behoren tot de ergotherapeutische behandeling. Het is dan belangrijk om dit terug te koppelen naar de verwijzer (Hartingsveldt & Kinébanian, 2010).

Fysiotherapeut

De fysiotherapeut traint op het gebied van spierkracht, mobiliteit, balans en lopen. Daarnaast is de fysiotherapeut gericht op het voorkomen van vallen in de toekomst. Dit kan gedaan worden door het trainen van motorische vaardigheden en door specifieke, op de cliëntgerichte technieken aan te leren die nieuwe valincidenten voorkomen (Vries, D., Hagenaars, Kiers, & Schmitt, 2014).

Buurtsportcoach

De buurtsportcoach kan helpen bij het vinden van beweegactiviteiten die bij de cliënt passen. Door aangepaste beweegactiviteiten te doen kan de cliënt fitter en sterker worden. De buurtsportcoach traint verder wanneer de therapie is gestopt (Loket gezond leven, z.d.).

Huisarts

De huisarts of apotheker heeft als rol het herkennen en aanpassen van valgevaarlijke medicatie. De huisarts verwijst door naar andere disciplines wanneer nodig (KNMG, 2016).

Diëtist

De diëtist is expert op het gebied van voeding in relatie tot ziekte. De diëtist kijkt binnen valpreventie hoe de spiermassa verhoogd kan worden door aangepaste voeding. Dit heeft echter alleen effect, wanneer de cliënt voldoende beweegt (NVD, 2013).

Oefentherapeut

De oefentherapeut houdt zich bezig met bewustwording van de eigen houding en met het beweegpatroon en behandelt klachten op dit gebied. De oefentherapeut kan het beweeggedrag beïnvloeden middels emotie, cognitie, omgeving en motivatie (VvOCM, 2018).

Wijkverpleegkundige

Een verpleegkundige beoordeelt geheugen, stemming, functionaliteit, externe risicofactoren, visus, urine incontinentie, valangst en sluit orthostatische hypotensie uit (Bont, de, M. van Haaren, E., et al., 2012).

(19)

19

C.2 Resultaten kwalitatief onderzoek

In dit hoofdstuk worden de resultaten beschreven die uit de data-analyse van de interviews zijn gekomen. Deelvraag 1, deelvraag 2b en deelvraag 3 zijn beantwoord middels de interviews. Uit de data-analyse zijn thema’s naar voren gekomen. In de tabel is te zien welke deelvragen worden beantwoord met de hoofd en subthema’s.

Methode Deelvragen Thema’s Subthema’s

Interviews Deelvraag 1A

Op welke wijze worden communicatiestromen effectief tussen disciplines die werkzaam zijn

in de eerste lijn?

Thema 1 Huidige werkwijze

Thema 2

Communicatiestromen

Werkwijzen, belang van cliëntgecentreerd werken

-

Deelvraag 2B

Welke valpreventiemaatregelen kunnen professionele

zorgverleners inzetten bij thuiswonende ouderen?

Thema 3 Cliëntenbelang

Thema 4 Signalering

Thema 5 Individuele bijdrage

Netwerk betrekken, valrisico beperken, behoud van zelfredzaamheid

Risicosignalering

Andere blik op valpreventie, rolverdeling

Deelvraag 3

Hoe kunnen instanties op financieel en sociaaleconomisch gebied een bijdrage leveren aan het implementeren van

valpreventie in de eerste lijn?

Thema 6 Samenwerking met andere instanties

GGD, WMO, zorgverzekeraar

Respondenten

Binnen De Zorgcirkel zijn negen respondenten geworven en daarbuiten zijn dertien respondenten geworven. Dit leidde tot een groep van 22 respondenten.

(20)

20

Deelvraag 1a Op welke wijze worden communicatiestromen effectief tussen disciplines die

werkzaam zijn in de eerste lijn?

Deelvraag 1a wordt beantwoord door thema 1 Huidige werkwijze en thema 2 Communicatiestromen. Onder thema 1 zijn de subthema’s ‘werkwijzen’ en ‘belang van cliëntgecentreerd werken’ gecategoriseerd. Onder hoofdthema 2 is geen subthema geformuleerd. Onder elk thema wordt toegelicht wat de betekenis is van het thema en vervolgens wordt het thema uitgewerkt.

Thema 1: Huidige werkwijze

Met het thema ‘huidige werkwijze’ wordt beantwoord hoe de respondenten op dit moment valpreventie implementeren binnen de eerste lijn.

Werkwijzen

Er zijn verschillende werkwijzen op het gebied van valpreventie in de eerste lijn. Binnen de monodisciplinaire en multidisciplinaire werkwijze worden als knelpunten benoemd dat er weinig inzicht is in elkaars rol binnen valpreventie en dat er weinig bekendheid is over de valpreventie richtlijn. Bij het hanteren van de richtlijn wordt als knelpunt aangegeven dat de richtlijn niet persoonsgebonden is, waardoor deze niet altijd wordt gebruikt.

“De richtlijn valpreventie? Nee, nee daar ben ik niet bekend mee.” [F01]

Eén van de respondenten (ergotherapeut) benoemt wel gebruik te maken van de instrumenten die in de richtlijn worden genoemd; ‘de PRPP’ en ‘de HAP’ (Home Assessment Profile). De zorgprofessionals kunnen deze instrumenten uit de richtlijn gebruiken om transparant te werken.

Eén van de respondenten benoemt dat een klein kernteam een succesfactor is tijdens de opstartfase van een valpreventieprogramma. Het is niet aan te bevelen om een bestaand valpreventieprogramma te implementeren binnen de eigen organisatie, omdat er voor een aantal programma’s een scholing vereist is. Het is aan te raden om binnen de eigen organisatie te inventariseren in hoeverre dit mogelijk is. Ten slotte moet er bekendheid gecreëerd worden over valpreventieprogramma’s. Dit zou kunnen door activiteiten te organiseren tijdens de valpreventieweek.

"En dat is iets wat ik erg goed vind werken. Dat we een klein kernteam hebben waarmee we het project draaien. En verder zoveel mogelijk het netwerk proberen gewoon hun gewone werk te laten doen en valpreventie daarin mee te laten draaien." [C04]

Belang van cliëntgecentreerd werken

Het is van belang om cliëntgecentreerd te werken, omdat vraagstellingen complexer worden. De kern van een goede communicatie is de samenwerking tussen de cliënt en het multidisciplinaire team. Eén van de ergotherapeuten noemt dat er vaak beslissingen voor de cliënt worden gemaakt. Hiermee wordt de interne motivatie van een cliënt niet gestimuleerd, waardoor de behandeldoelen worden belemmerd.

‘’Wat wij doen is dat wij die cliënt centraal zetten en dat wij de vraag stellen van: ‘Weten wij eigenlijk wel wat die klant wilt?’ Volgens mij moeten we daarmee beginnen, want we zijn geneigd om dat allemaal goed te weten." [C03]

Thema 2 : Communicatiestromen

Binnen het thema wordt beantwoord hoe de communicatie verloopt tussen de zorgprofessionals en hoe zij op de hoogte zijn van elkaars rollen.

De communicatie tussen verschillende disciplines loopt niet altijd gestroomlijnd. Er wordt aangegeven dat de draagkracht van communicatie een verantwoordelijkheid is van de zorgverleners, zodat er geen extra last op de

(21)

21

schouders van de mantelzorger komt te liggen. Verschillende respondenten maken daarom gebruik van het ‘Zorgdomein’ waar verschillende disciplines met elkaar communiceren over een casus of cliënt.

Een aantal respondenten geeft aan dat de onderlinge communicatie tussen de disciplines negatief wordt beïnvloed door de zorgprofessionals zelf, omdat er een onderlinge concurrentie bestaat. Om dit tegen te gaan, kunnen alle zorgprofessionals in de wijk bij elkaar komen aan wijktafels om samenwerkingsafspraken te maken over de taakverdeling, zodat de concurrentiestrijd wordt verminderd en er in het belang van de cliënt wordt gehandeld.

Daarnaast geven verschillende respondenten aan dat de thuiszorg een goede evaluerende rol kan spelen in de communicatie tussen de verschillende disciplines in de wijk, omdat zij de cliënt het vaakst zien van de professionals.

“Iedereen wil het zó graag bij zichzelf houden, er zit nog zoveel concurrentie. Het is niet echt dat er

doorverwezen wordt, dat zou natuurlijk eigenlijk wel erg mooi zijn. Ze zeggen ook wel de beste zorg op de beste plaats maar eigenlijk gebeurd dat weinig..."[A03]

Concluderend kan er gezegd worden dat een goede communicatie zorgt voor effectieve samenwerking. Het is van belang om inzicht te krijgen in elkaars rollen en om cliëntgecentreerd te werken. Daarnaast zou er bij de opzet van een valpreventieprogramma een klein kernteam ingezet kunnen worden. Verder is het van belang om de kennis bij de verpleegkundigen te bevorderen over signalering van valgevaar en de thuiszorg meer te betrekken als stakeholder in het multidisciplinaire team. Tot slot kan er nagedacht worden over een elektronisch communicatiemiddel.

(22)

22

Deelvraag 2b Welke valpreventiemaatregelen kunnen professionele zorgverleners inzetten

bij thuiswonende ouderen?

In dit hoofdstuk wordt deelvraag 2b beantwoord door thema 3 cliëntenbelang, thema 4 signalering en thema 5 individuele bijdrage. Onder thema 3 zijn de volgende subthema’s gevormd: netwerk betrekken, valrisico beperken, behoud van zelfredzaamheid en risicofactoren voor vallen. Onder thema 4 valt het subthema risicosignalering en onder thema 5 vallen de subthema’s andere blik op valpreventie en rolverdeling.

Thema 3: Cliëntenbelang

Binnen cliëntenbelang wordt beantwoord welke valpreventiemaatregelen zorgprofessionals toe kunnen passen om het welbevinden van de cliënt te bevorderen.

Netwerk betrekken

Het betrekken van het netwerk van de cliënt speelt een rol in of adviezen wel of niet worden opgepakt door de cliënt. Meerdere zorgprofessionals geven aan dat het van belang is om de omgeving van de cliënt bij de behandeling te betrekken om blijvende veranderingen door te voeren.

"En daar heeft haar partner een rol in gespeeld en de thuiszorg, en zij heeft nog een netwerk van vriendinnen om haar heen die betrokken zijn. Iedereen heeft er zo zijn rol in gespeeld en uiteindelijk is het gelukt." [C04]

Valrisico beperken

Het vallen gebeurt voor het grootste gedeelte thuis en wordt niet altijd door de ouderen aangekaart, vanwege schaamte of angst. Factoren die ervoor zorgen dat ouderen langer zelfstandig thuis kunnen blijven wonen zijn een aangepaste woning en dat ouderen in beweging blijven. Een valpreventieprogramma kan hierin een uitkomst bieden, maar verwijzers zijn hier soms aarzelend in, vanwege de afstand die mensen moeten afleggen.

"Nou er zijn wel programma’s, waarvan ik weet dat het er is, is nou net niet dichtbij de betreffende mevrouw en ze heeft geen auto, dus het moet echt dicht in de buurt zijn, anders heeft het voor haar al geen zin. Dan moet ze er met de taxi heen en dat kan natuurlijk niet." [K02]

Een andere pijler is dat de cognitieve functies en de medicatie-inname van tevoren in kaart moeten worden gebracht om het valrisico te beperken. De cognitie inventariseren is van belang om te achterhalen of de doelgroep inzicht heeft in de eigen valrisico’s.

Behoud van zelfredzaamheid

Door behoud of versterking van zelfredzaamheid kan zorg worden voorkomen. Verschillende zorgprofessionals benoemen dat het behoud van zelfredzaamheid kan worden verkregen door ouderen zo lang mogelijk actief te houden. Een valpreventiecursus kan hier deels aan bijdragen, maar het is daarnaast van belang dat het traject na het programma wordt vervolgd. Kwetsbare ouderen kunnen na een programma naar de gym gaan of gecoacht worden door een buurtsportcoach. Dit zou meer gestimuleerd kunnen worden door zorgprofessionals.

Daarnaast geven respondenten aan dat het aannemen van zorg door de cliënt een investering in eigen gezondheid is. Wanneer valpreventie niet volledig wordt gedekt door de verzekering is het daarom aan de cliënt dat voortzetting van valpreventie verder wordt toegepast.

“Die mensen willen het graag zelf. Zij willen zich zekerder voelen en gewoon steviger op hun benen staan. Ze investeren in hun eigen gezondheid. Als ze zeggen ik vind het te duur... dan denk ik... daar ben ik het niet mee eens. Je krijgt drie maanden lang twee keer per week een training en je investeert in je eigen gezondheid.’’ [A03]

(23)

23

Thema 4: Signalering

In het thema signalering komt naar voren hoe vroegtijdige signalering bij kan dragen aan valpreventie. Risicosignalering

Er wordt door veel respondenten gesteld dat het in kaart brengen van valgevaar bij de cliënt van essentieel belang is om valincidenten te voorkomen. Het merendeel van de respondenten vindt dat het valrisico bij elke cliënt boven de 65+ moet worden geïnventariseerd. Veel respondenten zeggen dat de signalering van het valgevaar te laat plaatsvindt en dat er winst te behalen valt wanneer het valrisico elk jaar bij de doelgroep wordt gecheckt. Daarnaast blijkt dat zorgmedewerkers een belangrijke rol kunnen spelen in het signaleren van valpreventie. Het blijkt dat het wisselend is of de zorgmedewerkers zich bewust zijn van de risicofactoren van vallen en of ze wel of niet signaleren of iemand valgevaarlijk is.

Meerdere zorgprofessionals gebruiken de risicosignalering van VeiligheidNL (zie bijlage 12),Dit is een korte lijst met inzichtgevende resultaten. Sommige respondenten benoemen dat ze de risicosignalering niet letterlijk gebruiken, maar bij de intake wel vragen stellen die uit de risicosignalering komen. Hier bestaat ook een scholing van; de scholing ‘Valanalyse’ van Marjolein Kuijt.

‘’Ik gebruik die valrisico meer omdat ik hem ken en dat ik weet welke risicofactoren daarin worden uitgevraagd zodat ik mij daar bewust van ben. Maar ik neem hem niet af." [C04]

Concluderend kan worden gesteld dat de volgende valpreventiemaatregelen kunnen worden genomen: de risicosignalering tijdig afnemen, inzicht krijgen in de risicofactoren en al deze factoren aanpakken, cognitieve functies in kaart brengen, de woning veilig maken en de zelfredzaamheid van ouderen bevorderen door ze zolang mogelijk actief te houden (ook na een valpreventiecursus). Daarnaast is het van belang om onder de zorgmedewerkers meer kennis te verspreiden over valpreventie, zodat zij een grotere rol kunnen spelen binnen de signalering.

(24)

24

Thema 5: Individuele bijdrage

Binnen dit thema wordt toegelicht wat de visie is op valpreventie en hoe de rolverdeling er volgens de respondenten uit moet zien.

Andere blik op valpreventie

Vanwege de veranderingen die plaatsvinden op sociaal maatschappelijk gebied, is er een ‘andere blik op valpreventie’ noodzakelijk. De huisarts en de oefentherapeut benoemen dat valpreventie aangeboden moet worden vanuit de positieve gezondheidszorg, waarbij valpreventie een onderdeel is van een gecombineerde leefstijlinterventie. Daarnaast wordt er benoemd dat valpreventie spelenderwijs aangeboden moet worden en dat valpreventie een positieve naam moet hebben om het aantrekkelijker te maken om mee te doen aan beweegprogramma’s.

"Ik denk dat dat je überhaupt iets voor ouderen moet aanbieden dat zij zich langer jong en fit en goed voelen... en dan stop je die valpreventie daar gewoon in. Dus ik denk dan bijvoorbeeld zo’n gecombineerde leefstijlinterventie als ik jullie zo hoor over multidisciplinair... en die zijn veel gericht op overgewicht, een ongezonde leefstijl..." [B01]

Rolverdeling

Per discipline is er in kaart gebracht wat er betekend kan worden binnen het aanbieden van valpreventie. In onderstaande opsomming zal beschreven worden wat per discipline tot de werkzaamheden kan behoren.

"Ik denk zeker dat het een aanwinst kan zijn als je op de hoogte bent wie wat kan doen’’ [A02] Ergotherapeut

De ergotherapeut is een discipline die door vrijwel alle geïnterviewden wordt geïncludeerd in het multidisciplinaire team. De taak die veelal aan de ergotherapeut wordt uitbesteed is het advies uitbrengen voor aanpassingen binnen de woning en het leren gebruiken van hulpmiddelen zoals een rollator, scootmobiel of traplift. Daarnaast kijken de ergotherapeuten automatisch naar factoren, zoals welk schoeisel de cliënt aan heeft.

"Ehm, wat voor schoenen zij dragen in huis. Dan maak ik meer gebruik van de factoren die van invloed zijn op vallen. En dat je die een beetje vertaald naar de thuissituatie en daar je interventies op richt. Dat is wat ik als ergotherapeut die bij de mensen thuis" [C04]

Oefentherapeut

De oefentherapeut werd nauwelijks benoemd bij het samenstellen van het multidisciplinaire team, omdat het meestal niet bekend is wat een oefentherapeut exact doet en er wordt genoemd dat de fysiotherapeut dezelfde werkzaamheden kan uitvoeren als de oefentherapeut. Wanneer er wel bekendheid is over de oefentherapeutische relevantie binnen valpreventie, komt naar voren dat de oefentherapeut door kennis op het gebied van houding en gedrag een toegevoegde waarde kan zijn binnen het team.

"Het verschil is dat die oefentherapeut, die heeft aandacht voor de hele mens en benadert het niet als een apparaat het lichaam. En richt zich, en maakt oefeningen en adviezen op maat. Dat is meer gepersonaliseerde zorg, dat vind ik sterk" [B01]

Fysiotherapeut

De fysiotherapeut krijgt door bijna alle geïnterviewden een hoofdrol aangewezen binnen het toepassen van valpreventie. De fysiotherapeut wordt regelmatig aangehaald om het valrisico in kaart te brengen door middel van diverse testen en meetinstrumenten. Verder wordt de fysiotherapeut benoemd voor coördinatie-, kracht- en balanstraining.

(25)

25

“Het heeft meer te maken met bewegingsonzekerheid of gebrek aan beweging. Dan zorgen we ervoor om iemand te stimuleren naar de fysiotherapeut te gaan, omdat dat natuurlijk erg kan helpen in je spieren versterken, je evenwicht trainen, dat soort zaken.” [D02]

(Wijk)verpleegkundige

De verpleegkundige verdient volgens het merendeel van de geïnterviewden een grotere rol binnen valpreventie. Verpleegkundigen zelf weten niet wat zij kunnen betekenen binnen de valpreventie, terwijl andere disciplines aangeven dat de signalerende rol voor de verpleegkundigen is weggelegd. Alle betrokken partijen geven aan dat verpleegkundigen de patiënten het beste kennen en dat deze kennis goed meegenomen kan worden bij het signaleren van valgevaar en bij het vervullen van een rol binnen het multidisciplinaire team.

"Zij hebben de signalerende rol; zij zien natuurlijk iemand bewegen en zij zien wie veel is gevallen, soms weten ze direct te vertellen van hier en daar gaat het mis en dan kan ik dat weer terugkoppelen naar de andere disciplines.” [D01]

Diëtist

Veel respondenten geven aan dat de diëtist van toegevoegde waarde kan zijn binnen het multidisciplinaire team omdat de diëtist kijkt naar een eiwitrijk dieet en de vitamine (D) inname. De diëtist benoemt dat zij in combinatie met de fysiotherapeut een aanzienlijk verschil kan maken om de valrisico’s te verminderen die ontstaan door een verminderde spierkracht.

"De diëtiste want iemand kan natuurlijk veel spierkracht verliezen. Als iemand veel afvalt dan verwijs ik veel naar de diëtiste om te kijken of er voedingsinterventies kunnen worden gedaan." [D01]

Casemanager

De casemanager is een discipline die nauwelijks wordt betrokken bij het mogelijke multidisciplinaire team. Alleen wanneer er gevraagd werd wie er mogelijk de communicatie tussen de betrokken partijen zou kunnen verzorgen, kwam de casemanager aan bod. De casemanagers zelf geven aan niet veel te weten over valpreventie en een geringe signalerende rol aan te kunnen nemen omdat zij de cliënt één keer in de drie maanden zien.

"Ja dat is wel lastig want wij komen nauwelijks over de vloer; 1 keer in de 3 maanden.” [J01]

Concluderend is het van belang om eerst inzicht te krijgen in elkaars rollen. Vervolgens is het bij het uitvoeren van belang dat valpreventie multidisciplinair aan wordt geboden (mogelijk) onder leiding van een klein kernteam. Voor de inhoud is het van belang dat valpreventie onderdeel gaat worden van een algehele leefstijl interventie, waarbij de interne motivatie van de cliënt wordt gestimuleerd. Verder is het van belang dat er binnen de huidige multidisciplinaire samenwerking een diëtist wordt betrokken en dat er meer onderzoek wordt gedaan naar de mogelijke rol van de casemanager. Tot slot is een oefentherapeut van meerwaarde binnen het bieden van valpreventie en zou deze in de toekomst kunnen worden betrokken in de samenwerking.

(26)

26

Deelvraag 3 Hoe kunnen instanties op financieel en sociaaleconomisch gebied een bijdrage leveren

aan het implementeren van valpreventie in de eerste lijn?

In dit hoofdstuk wordt deelvraag 3 beantwoord door thema 4. Onder dit thema zijn geen subthema’s gevormd.

Thema 6: Samenwerking met andere instanties

In het thema wordt antwoord gegeven op hoe de instanties een grote rol kunnen spelen bij het reduceren van valpartijen. De belangrijkste instanties die veelal zijn genoemd zijn de: GGD, WMO en de zorgverzekering. GGD

De GGD geeft advies aan de WMO op het gebied van valpreventie. Meerdere respondenten denken dat de GGD een rol kan spelen bij het vergoeden van valpreventie cursussen. De GGD zelf benoemt echter alleen een adviserende rol te hebben naar de gemeente en dat zij geen subsidies of vergoedingen verstrekken.

Daarnaast vindt een aantal respondenten dat de site van de GGD inhoudelijke informatie biedt voor mensen die deel willen nemen aan een valpreventieprogramma.

“De GGD als je bij hun een cursus gevolgd hebt en vanuit hun werkt dan krijg je een sponsoring in een tegemoetkoming van de kosten, waarin de kosten van de deelnemers relatief laag blijven” [B02]

WMO

Vanuit verschillende respondenten wordt aangegeven dat de WMO geen rol meer zou moeten bekleden binnen valpreventie, maar dat het vanuit de overheid moet worden geregeld. Een aantal respondenten geven aan dat de WMO een samenwerking met de GGD aan zou moeten gaan omdat een investering kan leiden tot vermindering van zorgkosten in de toekomst. Eén van de respondenten geeft aan dat de gemeente geen vergoedingen hoeft te vergeven, maar dat zij zich wel meer bezig kunnen houden met het veiliger maken van de straten, wat zal leiden tot minder valincidenten.

“Het interessante is WMO en zorgverzekeraars. Het is niet de bedoeling dat de WMO meer geld gaat uitgeven en de zorgverzekeraars daar meer geld op gaan verdienen. Het idee is failliet. Het moet terug naar de overheid, terug naar het ziekenfonds. Er moet een belang komen en dat commercieel belang werkt niet.” [A01]

Zorgverzekeraars

Dekking van valpreventie vanuit de zorgverzekering verschilt per pakket en bij welke zorgverzekeraar iemand verzekerd is. Een aantal respondenten geeft aan dat het financiële plaatje betreft valpreventie niet goed rond is bij veel zorgverzekeraars en dat hier nog veel winst in valt te behalen. Dit komt omdat valpreventie niet onder een diagnosecode valt en hierdoor alleen vergoed wordt, wanneer een cliënt een andere diagnose heeft en valpreventie in de behandeling wordt geïntegreerd als nevenbehandeling.

“Er moet bewijs worden geleverd aan de zorgverzekeraar waaruit blijkt wat het effect is en waarin wordt aangetoond welke kosten er als gevolg van wegblijven” [A02]

Concluderend kan gesteld worden dat het niet geheel duidelijk is welke rol de gemeente, zorgverzekeraar en GGD kunnen vervullen, aangezien de partijen tegengestelde belangen hebben. Er moet meer onderzoek gedaan worden naar wat deze instanties kunnen betekenen.

(27)

27

Conclusie

In dit onderzoek is gezocht naar antwoord op de vraag: ‘’Welke werkwijze is passend bij een multidisciplinaire samenwerking tijdens het voorkomen van valincidenten bij kwetsbare ouderen binnen de eerste lijn van De Zorgcirkel?’’ Er is een literatuurstudie en een kwalitatief onderzoek uitgevoerd.

Uit de resultaten is gebleken dat multidisciplinair werken, vallen reduceert en mogelijkheden geeft om van disciplines te leren. Het is van belang dat de cliënt een rol heeft in het multidisciplinaire team heeft en het netwerk van de cliënt betrokken wordt. Binnen de samenwerking is het van belang dat de risicofactoren voor vallen in kaart worden gebracht.

Daarnaast zijn beweegprogramma’s te gebruiken om valpreventie vorm te geven. Nationale beweegprogramma's die als effectief zijn bevonden zijn: In Balans, Vallen Verleden Tijd, Zicht op Evenwicht, het Otago oefenprogramma en het valpreventieprogramma Halt u valt, veiligheidsadviseur, bewegen valt goed. Verder zijn er internationale beweegprogramma’s gevonden, maar zijn deze niet valide bevonden omdat de programma’s in een andere setting zijn vormgegeven.

Tevens zijn de maatregelen die zorgprofessionals kunnen nemen, die van belang zijn bij thuiswonende ouderen, er discipline: ergotherapeut; cognitie en woning inventarisatie, fysiotherapeut; mobiliteit, buurtsportcoach; beweegactiviteiten na een valpreventieprogramma, huisarts; verwijzen en medicatiebewaking, diëtiste; voedingsadvies, oefentherapeut; functioneel trainen en wijkverpleegkundige; beoordelen risicofactoren. Verder heeft elke discipline een signalerende rol.

Daarnaast is er een verminderd inzicht in elkaars handelen, omdat er op een monodisciplinaire manier wordt gewerkt. Er wordt daarnaast niet altijd vanuit de wensen van de cliënt gewerkt, waardoor de cliënt zijn/haar motivatie verliest. Om transparantie te creëren, kunnen de behandelingen van de cliënt middels een zorgdomein gecommuniceerd worden. Het begrip valpreventie wordt door professionals gezien als een woord met een negatieve lading en zij vinden dat dit positief belicht moet worden.

Tenslotte zijn de respondenten het grotendeels eens over het feit dat de GGD, gemeente (WMO), en de zorgverzekeraar een grote bijdrage zou kunnen leveren aan de financiering van valpreventie.

Uit het onderzoek is gebleken dat de werkwijze die passend is bij een multidisciplinaire samenwerking bestaat uit een aantal factoren: de cliënt dient onderdeel te zijn van het multidisciplinaire team, er dient cliëntgecentreerd te worden gewerkt, er dient getraind te worden op de specifieke valrisicofactoren van de cliënt en valpreventie dient aangeboden te worden als onderdeel van een algehele leefstijlinterventie, waarin ouderen preventief een gezonde leefstijl aanhangen. Ten slotte moet de communicatie geoptimaliseerd worden, doordat de disciplines elkaar meer opzoeken en op de hoogte zijn van elkaars rollen en taken.

(28)

28

Discussie

In dit hoofdstuk wordt kritisch gekeken naar het uitgevoerde onderzoek. Er is gereflecteerd over het doorlopen proces en het handelen tijdens het onderzoek en er is met een kritische blik teruggekeken naar de gevonden resultaten.

Eerder onderzoek heeft aangetoond dat valincidenten middels een multidisciplinaire samenwerking gereduceerd kunnen worden. In het onderzoek is de huidige werkwijze in kaart gebracht en zijn best practices toegelicht hoe multidisciplinair samen te kunnen werken bij het bieden van valpreventie in de eerste lijn. Binnen het onderzoek is een literatuurstudie uitgewerkt en een topiclijst gebruikt om de interviews vorm te geven. Deze topics zijn vooraf vastgelegd middels inventarisatie van de huidige monodisciplinaire werkwijze van de opdrachtgevers. De resultaten uit de interviews zijn vergeleken met wat er uit de literatuurstudie is gekomen, waardoor het onderzoek meer betrouwbaar is geworden. Daar tegenover staat wel dat de onderzoeksmethode en uitwerking gekleurd kunnen zijn, omdat er vanuit een ergotherapeutische visie is geschreven. Er is geprobeerd om dit zoveel mogelijk te voorkomen door veel met de oefentherapie studenten samen te werken tijdens de analyse en uitwerking van de interviews.

De validiteit van de artikelen in de literatuurstudie is aan de hand van de CASP lijst beoordeeld. De artikelen zijn vervolgens door twee onafhankelijke onderzoekers beschouwd en zijn ruim voldoende bevonden. Hierdoor kan gezegd worden dat de beoordeling van de kwaliteit van de artikelen adequaat is. Echter binnen het literatuuronderzoek zijn 17 bronnen geïncludeerd en wanneer er meer artikelen waren geïncludeerd, was het een sterker onderzoek geweest.

De geïnterviewde zorgprofessionals waren verspreid over Nederland en waren allen werkzaam met de doelgroep ouderen. Hierdoor kon een breed beeld gevormd worden over de ervaringen en gebruikte interventies op het gebied van valpreventie. Door de diversiteit in de onderzoekspopulatie waren de resultaten beter te generaliseren dan wanneer de deelnemers allen bij dezelfde instelling hadden gewerkt.

Achteraf gezien zou het onderzoek completer zijn geweest, wanneer er POH’ers van de huisarts betrokken waren geweest om de ervaring van deze verwijzers te kunnen achterhalen. Daarnaast kwam uit een interview ook naar voren dat het een optie is om de psycholoog te betrekken binnen een valpreventieprogramma. Deze disciplines zouden bij een volgend onderzoek betrokken kunnen worden om een nog breder beeld te verkrijgen. Verder kwam bij de afname van de interviews naar voren dat de casemanager en de diëtist een rol kunnen spelen binnen valpreventie. Er is gekozen om deze doelgroep te interviewen, van deze groepen zijn maar twee professionals geïnterviewd. Hierdoor zou de verkregen informatie minder betrouwbaar kunnen zijn. Uit de interviews blijkt echter dat de casemanager één keer per twee maanden bij een cliënt op bezoek komt en op deze manier geen zicht heeft op de valgevaarlijke cliënt. Er kan gesuggereerd worden dat de casemanager een minder beduidende rol binnen valpreventie speelt dan werd verwacht.

Een opvallende bevinding is dat verschillende resultaten van de literatuurstudie en van het kwalitatieve onderzoek met elkaar overeen zijn gekomen. Er kwam informatie overeen over de afname van de woning inventarisatie, informatie over cliëntgecentreerd werken en informatie over multidisciplinair werken om doelen te behalen en van elkaar te leren. Er zou gezegd kunnen worden dat er met een bias gezocht is in de literatuur naar gegevens die uit de interviews kwamen. De onderzoekers hebben dit echter voorkomen door met een open blik naar de literatuur te kijken. Daarnaast heeft een groot deel van de literatuurstudie voor de interviews plaatsgevonden.

Een opvallend resultaat binnen het literatuuronderzoek is dat kennis de basis is voor het aanbieden van de juiste zorg op het gebied van valpreventie. Dit is niet teruggekomen bij de afname van de interviews. Dit zou erop kunnen wijzen dat er binnen de doelgroep verminderd inzicht is in de eigen kennis over valpreventie.

Een ander opvallend resultaat is dat bij vroegtijdige valrisico signalering, valincidenten gereduceerd kunnen worden, daartegenover staat wel dat er meerdere risico’s aangepakt moeten worden.

(29)

29

De projectgroep heeft internationale en nationale valpreventieprogramma’s en interventies onderzocht. Deze resultaten bevestigen het verband dat valrisico verlaagd wordt bij het volgen van effectieve beweegprogramma’s (Picorelli, Pareira, Pareira, Felicio, & amp; Sherrington, 2014). Het is ook opvallend dat dit overeenkomt met de resultaten uit de interviews. Er zijn verschillende onderzoeken uitgewerkt, waaronder een onderzoek dat verricht is in Australië. Een aandachtspunt hierbij is dat de programma’s die daar bewezen effectief zijn, niet gericht zijn op de Westerse cultuur. Daarnaast is het opleidingsniveau en zijn de arbeidsomstandigheden anders buiten Europa. De internationale programma’s en interventies zouden mogelijk niet in Nederland kunnen werken vanwege deze reden.

Voor vervolgonderzoek is het advies om een nieuw projectgroep in te zetten om te ondersteunen bij het implementeren van het advies binnen de eerstelijn. De best practices op het gebied van valpreventieprogramma’s zijn onderzocht, maar er is niet uitgezocht welke best practice het beste toegepast kan worden binnen De Zorgcirkel. Wat verder onderzocht moet worden op organisatorisch niveau is: Wat is nodig vanuit de organisatie om het advies te implementeren? Is hier mogelijk nog een vergoeding voor vanuit de organisatie? Vanwege tijdgebrek hebben wij dit helaas niet kunnen onderzoeken.

(30)

30

Literatuurlijst

Andriessen, D. Onstenk, J., Delnooz, P., Smeijsters, H., Peij, S. (2010) Gedragscode praktijkgericht onderzoek voor het hbo: Gedragscode voor het voorbereiden en uitvoeren van praktijkgericht onderzoek binnen het Hoger Beroepsonderwijs in Nederland. Geraadpleegd op 18 december 2019, van

https://www.marnixacademie.nl/Portals/0/OpenContent/2017-10_Gedragscode_praktijkgericht_onderzoek_def.pdf

Annaletchumy, L., Chirk J., Maw, PT., Wah Y.L. (2015). Barriers faced by healthcare professionals when

managing falls in older people in Kuala Lumpur, Malaysia: a qualitative study. BMJ journal(5). Geraadpleegd op 14 oktober, van doi: 10.1136/bmjopen-2015-008460

Baan, M., Does, van der, H., Panneman, M. (2019). Privé- valongevallen bij ouderen. Geraadpleegd op 7 oktober 2019, van

https://www.zorgvoorbeter.nl/zorgvoorbeter/media/documents/thema/valpreventie/cijferrapportage-valongevallen-ouderen-2017.pdf

Baarda, B., Bakker, E., Boullart, A., Julsing, M. (2016). Basisboek kwalitatief onderzoek. Datasaturatie. Geraadpleegd op 2 oktober 2019, van

https://cbonline.boekhuis.nl/pls/cover/p_get_cover_fe?p_hash=FB55D373C20DC525EB89AD68948454 Bont, de, M., Haaren, van, E., Rosendal, H., & Wigboldus, M. (2012). Expertisegebied wijkverpleegkundige. Borell, L., Johansson, E., Jonsson, H. (2014). Letting go of an old habit: group leaders' experiences of a client-centred multidisciplinary falls-prevention programme. Scandinavian journal of occupational therapy, (2), 98-106. Geraadpleegd op 6 oktober 2019, van doi: 10.3109/11038128.2013.868515.

Cobben, C., van Dongen, J., van Bokhoven, L. et al. (2016) Best practices interprofessionele samenwerking. Tijdschr Praktische Ondersteuning. 11: 6. Geraadpleegd op 16 november, van https://doi.org/10.1007/s12503-016-0007-5

CSB. (2019). Stijging niet alleen door vergrijzing. Geraadpleegd op 5 december 2019, van

https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2019/49/dagelijks-13-doden-door-een-val

Du Moulin, M.F.M.T., Halfens, R.J.G., Meijers, J.M.M., van Nie, N.C., Neyens, J.C.L., Schols, J.M.G.A. (2010). Landelijke Prevalentiemeting Zorgproblemen. Geraadpleegd op 20 september 2019, van

https://www.pallialine.nl/uploaded/docs/Richtlijn%20Ondervoeding/Brochure_LPZ%202010.pdf

Federatie Medisch Specialisten. (2017). Preventie van valincidenten bij ouderen. Geraadpleegd op 8 september 2019, van https://richtlijnendatabase.nl/richtlijn/preventie_van_valincidenten_bij_ouderen/startpagina_-_preventie_van_valincidenten.html

Gallagher, E., Higginson, A., Metcalfe Fahra Rajabali, S., Scott, V. (2011). Evaluation of an evidence-based education program for health professionals: The Canadian Falls Prevention Curriculum. Elsevier, 42(6), 501-507. Geraadpleegd op 10 november 2019, van https://doi.org/10.1016/j.jsr.2011.10.004

Gezondheidscentra Haarlemmermeer. (z.d.). Ouderenzorg. Geraadpleegd op 6 oktober 2019, van https://gchaarlemmermeer.nl/uw-gezondheid/zorgprogrammas/ouderenzorg/

Gillespie L., Robertson M.C., Gillespie, W.J., Sherrington, C., Gates, S., Clemson L.M., Lamb, S.E. (2012). Interventions for preventing falls in older people living in the community. Geraadpleegd op 4 december 2019, van doi: 10.1002/14651858.CD007146.pub3

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bij het waarderen van het vastgoed tegen bedrijfswaarde of marktwaarde zal eerder earnings management toegepast worden dan bij het waarderen tegen historische kostprijs.. Bij

In het onderzoek ‘Samen werken, samen leren’ (Takens, 2003) is onderzocht of de volgende zeven factoren de hoeveelheid en kwaliteit waarmee teams van GGz Groningen leren

De conclusies uit het vooronderzoek hebben tot de volgende doelstelling geleid voor het onderzoek: “Diagnosticeren wat de oorzaken zijn van de hoge voorraadstand bij Brink

25.. de slag kunnen. Het onderzoek is grotendeels fundamenteel van aard en we proberen te begrijpen hoe levensprocessen functioneren en we dragen bij aan de algemeen beschikba-

In de nieuwe constellatie was kortom de persoonlijke normatieve motivatie dominant en werd deze ondersteund door de economische motivatie (de angst voor meer boetes).. Ook wat

(maar dit geldt ook voor andere vreemde talen), dan moet je ervoor zorgen dat leerlingen niet blijven steken op het niveau van ‘oefeningen’, maar dat ze voldoende

As the previous chapters were based on already published work , in Chapter 4 we build a new incomplete model example in discrete time which is then used to demonstrate how the prices

Een optimaal sensitieve en efficiënte test voor de detectie van een HPAI-uitbraak werd bereikt door een combinatie van verschillende klinische verschijnselen (Tabel 3), waarbij een