• No results found

eindex. natk. mulo 2016

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "eindex. natk. mulo 2016"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DEZE TAAK BESTAAT UIT 36 ITEMS. --- Materiaal Dichtheid g/cm3 Soortelijke warmte J/gC Smelt- temperatuur C Smelt- warmte J/g Kook- temperatuur C Lineaire uitzettings-coëfficiënt mm/mC alcohol 0,8 2,5  114 78 aluminium 2,7 0,9 660 400 2450 0,024 benzine 0,8 glas 2,5 ijs 0,9 2,1 0 334 ijzer 7,9 0,45 1540 270 0,012 kaarsvet 58 koper kwik 8,9 13,6 0,38 0,14 1080 39 12 357 0,018 lood 11,2 0,16 327 25 1725 lucht) 0,00129 olie 0,8 1,7 320 petroleum 0,85 115 spiritus 0,8 terpentine 0,87 180 wanahout water 0,6 1,0 4,2 100 zand 1,6 zilver 10,5 0,24 962 105 2210 g = 10 m/s² = 10 N/kg.  = 3,14 *) bij 0°C en 1 bar

Bij de opgaven mag je bovenstaande gegevens gebruiken.

(2)

Bij welke van de grootheden is de gekozen eenheid niet juist?

grootheid eenheid A afstand m B gewicht kg C opwaartsekracht N D snelheid km/h 2

Welke bewering hieronder is juist? A Een balans meet het gewicht. B Een barometer meet de luchtdruk. C Een snelheidsmeter meet de afstand. D Een voltmeter meet de stroomsterkte.

3

De straal van cirkel P : cirkel Q is 1 : 2.

Ga de juistheid van de volgende beweringen na: I De omtrek van cirkel P : cirkel Q is 1 : 2. II De oppervlakte van cirkel P : cirkel Q is 1 : 4.

Van bovenstaande beweringen A is alleen I juist.

B is alleen II juist. C zijn I en II beide juist. D zijn I en II beide onjuist.

Een betonnen bloempot heeft een massa van 40 kg. Het grondvlak heeft een diameter van 30 cm.

De druk die deze bloempot op zijn rustvlak uitoefend is … N/cm2. A 15 15 3,14 40   B 0 3 30 3,14 40   C 15 15 3,14 10 40    D 0 3 30 3,14 10 40    5

Het gewicht van een voorwerp op de maan is 6  kleiner dan op de aarde. Het gewicht van een steen op de maan is 1000 N.

Ga de juistheid van de volgende beweringen na: I Het gewicht van diezelfde steen is op de aarde 6000 N.

II De massa van diezelfde steen is op de aarde 600 kg.

Van bovenstaande beweringen A is alleen I juist.

B is alleen II juist. C zijn I en II beide juist. D zijn I en II beide onjuist.

(3)

In deze identieke bakken zitten verschillende vloeistoffen.

De vloeistoffen staan allemaal even hoog in de bakken (zie tekening).

Welke bak met vloeistof weegt het zwaarst? A bak I

B bak II C bak III D bak IV

7

In de maatglazen I en II zitten evenveel water. In maatglas I wordt een massief blokje ijzer gedaan met een massa van 790 g. Het water in maatglas I stijgt dan tot 500 cm3.

In maatglas II wordt een massief blokje koper in het water gedaan en het water

stijgt tot 460 cm3.

Wat is de massa van het koperen massieve blokje?

A 356 g B 400 g C 534 g D 890 g

De bollen P, R en S bevinden zich in een vloeistof (zie tekening). De bollen hebben allemaal hetzelfde volume, maar zijn van verschillende materialen.

Welke van de onderstaande bewering is juist? A Bol P ondervindt de grootste opwaartse kracht.

B De bollen R en S ondervinden dezelfde opwaartse kracht.

C De dichtheid van bol P is groter dan de dichtheid van bol S.

D De dichtheid van bol R is gelijk aan de dichtheid van bol P.

9

Deze glazen bak is gedeeltelijk gevuld met water. De binnen maten van de bak en de hoogte van het water zijn in de tekening aangegeven.

Hoeveel liter water zit in deze bak? A 36

B 44 C 52 D 60

(4)

Een voorwerp met een volume van 500cm3, drijft op benzine. Van het voorwerp steekt

5 3

deel boven de benzine uit.

Bereken de opwaartse kracht die dat voorwerp ondervindt.

A 1,6 N B 2,4 N C 4,0 N

D Niet te berekenen, omdat de dichtheid van het voorwerp onbekend is.

11

Een blok dat zich onderwater bevindt, wordt met een hijskraan gehesen. De massa van dit blok is 4 ton.

De waterverplaatsing van dit blok is 3m3. (De massa van de kabel is te verwaarlozen.) Hoe groot is de spankracht in de kabel als het blok met een constante snelheid wordt

gehesen in het water? A 0 N

B 10.000 N C 30.000 N D 40.000 N

Een hoeveelheid ideaalgas met een volume van 20

l

, een druk van 4 bar en een

temperatuur van 27oC, wordt eerst samen geperst tot 10

l

en daarna verwarmd tot 227oC.

Wat is de juiste berekening van de druk van het gas? A 227 10 27 20 4    bar B 27 10 227 20 4    bar C 500 10 300 20 4    bar D 300 10 500 20 4    bar 13

De lucht in de ruimte P is aan beide kanten afgesloten door een kwikdrup. Het geheel wordt verwarmd totdat de kwikdruppels 1 cm naar buiten schuiven.

Ga de juistheid van de volgende beweringen na. I De druk van de afgesloten lucht in P is na verwarming groter geworden.

II Het volume van P is na verwarming groter geworden.

Van bovenstaande beweringen A is alleen I juist.

B is alleen II juist. C zijn I en II beide juist. D zijn I en II beide onjuist.

(5)

Een cilinder waarin zich een hoeveelheid gas bevindt is afgesloten door een vrij beweegbare zuiger (Z). De zuiger heeft een massa van 400 g en een oppervlakte van 20 cm2 (tek. I). Op de zuiger wordt een blok P geplaatst waardoor de druk van de afgesloten hoeveelheid gas 11 N/cm2 wordt (tek.II). De buitenluchtdruk is 10 N/cm2.

Hoe groot is de massa van blok P? A 1600 g

B 2000 g C 2400 g D 21600 g

15

In een bak met kwik staat een buis met lucht. Het kwik in de buis staat 5 cm lager dan het kwik in de bak. De buitenluchtdruk is 75 cm kwikdruk.

De druk van de afgesloten lucht is . . . cm kwikdruk.

A 5 B 70 C 75 D 80

Aan 2 kg ijzer wordt evenveel warmte toegevoerd als aan 1 kg aluminium. De temperatuur van het aluminium neemt dan toe met 4oC.

(Warmte verlies aan de omgeving is te verwaarlozen).

Hoeveel stijgt de temperatuur van het ijzer? A 1oC

B 4oC C 8oC D 16oC

17

De verbrandingswarmte van spiritus is 18 MJ/dm3.

Hoeveel warmte komt er vrij bij volledige verbranding van 4 kg spiritus?

A 3,6 MJ B 4,5 MJ C 72 MJ D 90 MJ

18

Shiva, Jamal en Cheniva geven alle drie hun bewering over het kookpunt van een zuivere vloeistof.

Shiva zegt: “ Het kookpunt is afhankelijk van

de druk op de vloeistof.

Jamal zegt: “ Het kookpunt is afhankelijk van

de hoeveelheid toegevoerde warmte.

Cheniva zegt: “ Het kookpunt is afhankelijk

van de massa van de vloeistof. Wie heeft gelijk?

A Alleen Shiva heeft gelijk. B Alleen Jamal heeft gelijk. C Shiva en Jamal hebben gelijk. D Jamal en Cheniva hebben gelijk.

(6)

Een vaste stof met een begin temperatuur van -5°C wordt verwarmd. Het diagram geeft het verband tussen de toegevoerde warmte (in kJ) en de temperatuur (in oC) weer. Hoeveel warmte is nodig om de stof voor 32 deel te doen smelten?

A 10 kJ B 30 kJ C 40 kJ D 50 kJ

20

Dit is een schematische voorstelling van een schakeling met drie weerstanden.

R2 = 50  ; R3 = 150 

De stroom door R2 en R3 is 100 mA

En de stroom door de bron is 200 mA. De spanning die de bron levert en de weerstand van R1 zijn respectievelijk

A 20 V en 100  B 40 V en 100  C 20 V en 200  D 40 V en 200 

Een elektrisch apparaat van 220V – 600W met een constante weerstand, wordt op een

spanning van 110 V aangesloten.

Hoe groot is de verbruikte elektrische energie van dit apparaat als het 1 minuut lang

aangesloten blijft. A 6600 J B 9000 J C 18.000 J D 36.000 J 22

In deze schematische voorstellingen van schakelingen zijn de drie weerstanden van 2 Ω, 4 Ω en 6 Ω op twee manieren geschakeld. A1 en A2 zijn ampéremeters.

Ga de juistheid van de volgende beweringen na: I De stroomsterkte door ampéremeter A1 is

kleiner dan de stroomsterkte door de ampéremeter A2.

II In schema I wordt per seconde meer energie verbruikt dan in schema II. Van bovenstaande beweringen

A is alleen I juist. B is alleen II juist. C zijn I en II beide juist. D zijn I en II beide onjuist.

(7)

Wanneer een gloeilamp vaker wordt gebruikt, wordt de gloeidraad dunner.

Welke uitspraak is juist ten aanzien van de weerstand en het vermogen van de gloeidraad?

A De weerstand en het vermogen worden groter.

B De weerstand en het vermogen worden kleiner.

C De weerstand wordt groter en het vermogen wordt kleiner.

D De weerstand wordt kleiner en het vermogen wordt groter.

24

Dit schema stelt een schakeling voor van 7 lampen. De grootte en richting van de stroom door enkele lampen zijn

aangegeven.

Bepaal de grootte en richting van de stroom door Lamp 4.

A 1 mA naar links B 2 mA naar links C 1 mA naar rechts D 2 mA naar rechts

Dit schema stelt een schakeling voor van vier lampen, een ampéremeter en een voltmeter. L1 = L2 = 12V – 6W

L3 = L4 = 6V – 6W

Alle lampen branden normaal. De voltmeter geeft … aan. A 12

B 18 C 24 D 36

26

Een gloeilamp van 12V – 24W wordt op een spanningsbron van 6V aangesloten.

De weerstand van deze lamp verandert niet bij deze aansluiting.

Het door de lamp opgenomen vermogen is dan … W.

A 3 B 6 C 12 D 24

(8)

Welke tekening geeft het juiste verloop van de lichtstraal weer?

28

Een bolle lens heeft een brandpuntsafstand van 10 cm. Een voorwerp staat op 5 cm afstand van deze lens.

Het beeld is

A reëel, omgekeerd en vergroot. B reëel, rechtopstaand en vergroot. C virtueel, omgekeerd en vergroot. D virtueel, rechtopstaand en vergroot.

29

De spiegels I en II zijn vlakke spiegels. Na tweemaal terugkaatsen zal de aangegeven lichtstraal gaan door

A P. B Q. C R.

D geen van de drie.

Op een wipplank zitten Ketura (K), Zdena (Z) en Seruja (S) op vier verschillende manieren. Ketura weegt 81 kg, Zdena is 50 kg en

Seruja is 28 kg. (Het gewicht van de wipplank is te verwaarlozen.)

Op welke manier zitten ze zodanig, dat de wipplank in evenwicht is?

VERVOLG MULO IV KANDIDATEN

31

Een voorwerp heeft een lengte van 6 cm. Het voorwerp staat loodrecht op de hoofdas op een afstand van 21 cm voor een bolle lens. De brandpuntsafstand van de lens is 12 cm. Het beeld zal gevormd worden op een afstand van … cm.

A ‒28 B 4

C 12 D 28

(9)

Gegeven is het v-t diagram van een bewegend lichaam van t = 0 s tot en met t = 15 s.

Ga de juistheid van de volgende beweringen na: I De totale afgelegde weg is 125 m.

II Van t = 5 s tot en met t = 15 s beweegt het voorwerp eenparig.

Van bovenstaande beweringen A is alleen I juist.

B is alleen II juist. C zijn I en II beide juist. D zijn I en II beide onjuist.

33

Een kogel met een massa van 2 kg, wordt vanuit een hoogte van 50 m vertikaal naar beneden geworpen met een snelheid van 10 m/s.

De totale mechanische energie die de kogel bezit is … J.

A 100 B 900 C 1000 D 1100

Op een hellendvlak bevindt zich een voorwerp met een massa van 9 kg.

De hellingshoek is 30°. Als men een

trekkracht evenwijdig aan het vlak uitoefent, staat het voorwerp op het punt langs de helling naar boven te bewegen.

De maximale wrijvingskracht is 15 N. De trekkracht (Ft) is … N. A 15 B 30 C 45 D 60 35

Een voorwerp met een massa van 10 kg, bevindt zich op een horizontaalvlak en is in rust. Op t = 0 s werkt een kracht van 40 N onder een hoek van 30° met het horizontale vlak waardoor het in beweging komt. De maximale wrijvingskracht is 10 N. Na 10 s heeft het voorwerp een afstand afgelegd van … m. A 50 B 50 C 100 D 150 36

Een snaar trilt met een frequentie van 25 Hz. Hoeveel tijd is er nodig voor vijf volledige trillingen?

A 0,04 s B 0,2 s C 2 s D 5 s

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op grond van de WMK hebben sociale partners drie jaar de tijd afspraken te maken over de aanstel­ lingskeuringen. Het kabinet verwacht dat er binnen die termijn geen

Dit neemt niet weg dat de VVD-fractie van mening blijft dat het kabinet zijn meevallers dit jaar in eerste instantie moet gebruiken voor de aflossing van de

Ten eerste mogen mensen niet worden gestraft voor het feit dat ze naast de A O W als basis-pensioenvoorziening zelf de verantwoordelijkheid nemen om aanvullend iets

Wij liberalen gaan uit van het vrije indi­ vidu dat zich van zijn eigen verstand bedient en daarbij niet onnodig door de overheid ingeperkt wordt. Vrijheid en

De geëmancipeerde vrije burger leeft niet in Arcadië. Hij leeft in een land met vele problemen die ironisch genoeg het resultaat zijn van zijn eigen streven

De cursisten kunnen… in concrete situaties reken- handelingen uitvoeren met betrekking tot aantal en hoeveelheid (evenveel maken, bijdoen, wegdoen, samentellen,

De cursisten kunnen… in concrete situaties reken- handelingen uitvoeren met betrekking tot aantal en hoeveelheid (evenveel maken, bijdoen, wegdoen, samentellen,