• No results found

Home is where the heart is, een nieuw thuis voor gezinnen buiten Amsterdam : een kwalitatief onderzoek naar de vorming van place attachment bij jonge gezinnen die vanuit Amsterdam naar de regio verhuizen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Home is where the heart is, een nieuw thuis voor gezinnen buiten Amsterdam : een kwalitatief onderzoek naar de vorming van place attachment bij jonge gezinnen die vanuit Amsterdam naar de regio verhuizen"

Copied!
73
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Home is where the heart is, een nieuw thuis voor gezinnen buiten

Amsterdam

Een kwalitatief onderzoek naar de vorming van place attachment bij jonge gezinnen die vanuit Amsterdam naar de regio verhuizen.

Naam: Isabelle van der Wielen Studentnummer: 10724109 Vak: Bachelor scriptie

Opleiding: Algemene Sociale Wetenschappen Universiteit van Amsterdam

Begeleider: Dorine Greshof Tweede lezer: Hylke de Vries Aantal woorden: 17.112 Datum: 25-6-2017

(2)

2 Bron titel quote: ‘Home is where the heart is.’ (Oxford dictionaries, n.d.).

(3)

3

Samenvatting

In deze scriptie wordt onderzocht hoe place attachment verloopt bij jonge gezinnen die van Amsterdam de regio intrekken. Na een stijging van jonge gezinnen in de stad is er

tegelijkertijd een stijging van jonge gezinnen die de stad verlaten. Karsten (2007) stelt dat deze jonge gezinnen het fijn vinden om in de stad te wonen vanwege het positieve tijdruimte budget, waardoor het (vooral voor vrouwen) gemakkelijk is om werk en zorg te combineren. Ook hebben gezinnen in de stad een sterke mate aan urban identity, ze construeren hun identiteit aan de hand van het wonen in de stad. Ten slotte hebben de gezinnen een sterke sociale verbondenheid met de stad, doordat zij een groot netwerk, gebaseerd op wederzijdse gunsten, hebben met andere gezinnen. Deze scriptie onderzoekt waarom jonge gezinnen er dan toch voor kiezen om weg te gaan, aan de hand van de drie criteria van Karsten (2007) die kunnen worden gezien als drie dimensies van place attachment.

De gezinnen zijn verhuisd vanwege behoefte aan meer ruimte en een kindvriendelijke omgeving, dit was in Amsterdam te duur. De gezinnen in de regio hebben geen problemen wat betreft hun tijdruimtelijk budget, veel respondenten werken nog in Amsterdam en hebben door een goede infrastructurele verbinding en voldoende faciliteiten geen problemen met hun tijdruimte budget. De respondenten construeerden niet hun identiteit aan de hand van de nieuwe woonplaats. Ten slotte hebben de respondenten ook in de nieuwe woonplaats een netwerk opgebouwd waarin zij wederzijdse gunsten verlenen aan andere gezinnen. De gezinnen voelden zich allemaal thuis in de regio, de place attachment is dus niet problematisch in de regio na een verhuizing.

Voorwoord

Ten eerste wil ik mijn respondenten heel erg bedanken voor hun medewerking aan dit onderzoek, zonder jullie zou ik geen resultaten hebben om te kunnen bespreken. Ik vond het erg leuk om jullie weer te zien en te vragen naar jullie ervaring met jullie verhuizing! Ook wil ik mijn begeleidster Dorine heel erg bedanken, voor alle brainstormsessies, beantwoorden van late mailtjes en gezellige gesprekken. Ook wil ik Sander en de andere collega’s en stagairs bij STIPO bedanken voor de geweldige tijd die ik heb gehad tijdens mijn stage. Ook wil ik mijn lieve vrienden van ASW en uit Amsterdam bedanken voor de oppeppende praatjes en

afleiding als dat nodig was. Ten slotte wil ik mijn ouders, broertje, Lous en Tim bedanken voor het geduld tijdens mijn lange zeursessies over mijn scriptie, het meedenken en nalezen. Iedereen bedankt!

(4)

4

Inhoudsopgave

Samenvatting ... 3

Hoofdstuk 1. Inleiding ... 6

Hoofdstuk 2. Theoretisch kader ... 8

2.1 De redenen om te verhuizen ... 8

2.2 Het belang van plaats in een geglobaliseerde wereld ... 9

2.3 Wonen in de suburbs vanuit een gender perspectief ... 10

2.4 De hechting aan plaats ... 11

2.5 Het belang van de fysieke omgeving ... 12

2.5.1 Tijdruimte budget ... 12

2.5.2. Culturele faciliteiten ... 13

2.6 Plaats: emoties en identiteit ... 14

2.6.1 Plaats en identiteit... 14

2.6.2 Thuisgevoel ... 15

2.7. Plaats: Sociaal ingebed ... 16

2.8 Interdisciplinariteit ... 17

Hoofdstuk 3. Probleemstelling ... 19

3.1 Hoofd- en deelvragen ... 19

3.2 Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie ... 21

Hoofdstuk 4. Methoden ... 23 4.1 Onderzoeksstrategie ... 23 4.2 Onderzoeksdesign ... 23 4.3 Onderzoeksmethode ... 24 4.4 Operationalisering ... 24 4.5 Populatie/respondenten groep ... 25

4.6 Sampling & onderzoeks sample ... 25

4.7 Methode dataverwerking en –analyse ... 25

4.8 Ethiek ... 26

5. Resultaten ... 27

5.1 Jonge gezinnen naar de regio ... 27

5.1.1. Respondenten ... 27

5.2.2. Setting van het onderzoek ... 28

5.2 Verhuisredenen ... 28 5.2.1 Motieven om te vertrekken ... 28 5.2.2 Motieven om te vestigen ... 29 5.2.3. Deelconclusie ... 30 5.3 Tijd en Ruimte ... 31 5.3.1 Faciliteiten ... 31

(5)

5

5.3.3 Deelconclusie ... 35

5.4 Het ontwikkelen van een thuisgevoel ... 35

5.4.2 Identiteit via plaats ... 36

5.4.3 Verandering door de tijd ... 38

5.4.4. Deelconclusie ... 39

5.5 Sociale verbondenheid ... 39

5.5.1. Contact met nieuwe buurt/streekgenoten ... 40

5.5.2. Vrijetijdsactiviteiten ... 42 5.5.3 Deelconclusie ... 43 7. Discussie en Evaluatie ... 49 7.1 Discussie ... 49 7.2 Evaluatie ... 50 Literatuurlijst ... 52

Bijlage 1: Ondersteunende figuren CBS ... 56

Bijlage 1.1: Groeiend aantal jonge gezinnen in de stad ... 56

Bijlage 1.2: Groeiend aantal jonge gezinnen dat de stad verlaat ... 56

Bijlage 1.3: Verhuispatronen van de jonge gezinnen uit Amsterdam ... 57

Bijlage 2: Afbeelding Tijdruimte budget ... 58

Bijlage 3: Operationaliseringsschema... 59

Bijlage 5: Interviewvragen... 63

Bijlage 6: Codeerschema ... 65

Bijlage 7: Gecodeerd interview ... 66

Bijlage 8: Respondententabel ... 71

(6)

6

Hoofdstuk 1. Inleiding

Er is de laatste jaren sprake van een trend waarbij de woningmarkt in Amsterdam verandert naar een krappe woningmarkt met veel vraag, weinig aanbod en hoge prijzen (Julen, 2017). Er is sprake van het ‘overkoken’ van de woningmarkt. De gemiddelde woningprijs was rond juli 2016 gestegen tot €309.000 (Damen, 7 juli 2016). Dit is mede het gevolg van de

back-to-the-city-movement, na een periode van suburbanisatie neemt de populariteit van de stad toe

(Saunders, 2014; Florida, 2017); de stad is weer een plek waar mensen graag willen wonen. Deze trend, waarbij mensen weer terug naar de stad trekken, geldt ook voor jonge gezinnen. Dit is te zien in de grafiek in bijlage 1.1 van het CBS (2016). Ook Karsten (2014) stelt dat het voor jonge gezinnen steeds normaler en aangenamer is om in de stad te wonen. Vooral door de nabijheid van stedelijke voorzieningen verloopt de taakverdeling binnen gezinnen soepeler. Ook zien de jonge gezinnen wonen in de stad als een verworvenheid en als onderdeel van hun identiteit en zorgt wonen in de stad voor een stevig sociaal netwerk met andere jonge

gezinnen, waarbij zij elkaar wederzijds steunen (Karsten, 2007).

Het zijn echter vooral deze jonge gezinnen die volgens het CBS (2016) en OIS (2016, p. 76) vanaf 2012 in een stijgende lijn de stad uit trekken (zie grafiek in bijlage 1.2). Deze trend is een contradictie als deze naast de opvattingen van Karsten (2007, 2014) wordt gelegd. Deze contradictie vormt het uitgangspunt voor deze scriptie. Er is namelijk sprake van twee tegengestelde groeilijnen betreffende dezelfde doelgroep; waar de eerste lijn het stijgend aantal jonge gezinnen in de stad laat zien (bijlage 1.1), laat de tweede lijn een snel stijgend aantal jonge gezinnen zien die de stad verlaten (bijlage 1.2). Gelden voor de vertrekkende gezinnen de aantrekkelijke punten van Karsten (2007) niet? De media geeft aan dat gezinnen verhuizen vanwege een schaarste aan woningen voor de middenklasse (Moorman, 2016). Buiten de stad kunnen de jonge gezinnen een betere prijs-kwaliteit verhouding vinden voor hun woonwensen (CBS, 2016; AD, 2016; At5, 2016). Gelden de motieven die Karsten noemt met verhouding tot hechting aan de stad niet bij een overspannen woningmarkt?

Over de jonge gezinnen die ervoor kiezen om de stad te verlaten is weinig bekend. Waarom kiezen deze gezinnen er toch voor om te vertrekken en wat gebeurt er na het vertrek met deze gezinnen? Er wordt gekeken naar de hechting aan plaats middels het begrip place

attachment (Hidalgo & Hernández, 2001). Uit bestaande literatuur over de eerste golf van

suburbanisatie blijkt de place attachment vooral voor vrouwen in de suburbs problematisch. Deze vrouwen leefden geïsoleerd en werden ook wel omschreven als ‘groene weduwen’ (Friedan, 1963). Tegenwoordige leven we in een tijd waar men over het algemeen mobieler is

(7)

7 en het voor vrouwen normaal is om te werken. Verloopt deze hechting voor vrouwen nog steeds problematisch?

Het doel van dit onderzoek is om te onderzoeken in hoeverre jonge gezinnen die vanuit Amsterdam naar de regio verhuizen een vorm van place attachment opbouwen. Hierbij wordt het begrippenkader van Karsten (2007) als het ware omgedraaid door te kijken of de dimensies van Karsten van place attachment aan de stad ook gelden in de regio. Vanuit de ‘groene weduwen’ thesis zal ook worden gekeken of er binnen de vorming van place

attachment een verschil is tussen mannen en vrouwen. Ten slotte levert dit onderzoek ook een

bijdrage aan het debat rondom plaats. Waar aan de ene kant wordt gesteld dat plaats er niet meer toe doet, ook niet bij een verhuizing, wordt aan de andere kant bepleit dat plaats er juist toe doet (Duyvendak, 2011). Om dit te onderzoeken is de volgende hoofdvraag opgesteld: In

hoeverre is er sprake van place attachment bij jonge gezinnen die van Amsterdam naar de regio trekken, en is er binnen dit proces een verschil tussen mannen en vrouwen?

Deze vraag wordt onderzocht aan de hand van een interdisciplinaire theoretische invalshoek, waarbij de samenvoeging van de disciplines sociale geografie,

omgevingspsychologie, sociologie en planologie zorgen voor een breder inzicht binnen de vorming van place attachment. Dit zal worden onderzocht aan de hand van 16

semigestructureerde interviews met partners uit acht gezinnen die vanuit Amsterdam de regio ingetrokken zijn. Dit onderzoek focust zich op jonge gezinnen die Amsterdam verlaten, aangezien Amsterdam de hoogste uitstroomcijfers van jonge gezinnen heeft, en de

woningmarkt hier het krapst is. In de figuur in bijlage 1.3 valt te zien dat de jonge gezinnen die de stad verlaten zich vestigen in de regio rondom de stad.

(8)

8

Hoofdstuk 2. Theoretisch kader

Het huishoudentype, waar dit onderzoek zich specifiek op richt, zijn jonge gezinnen met kinderen die de stad uittrekken. Dit is namelijk een type huishouden waarvoor het de afgelopen jaren steeds normaler is geworden om zich in de stad te vestigen. Karsten (2007) heeft de hechting aan de stad van jonge gezinnen onderzocht aan de hand van de volgende drie motivaties: Tijd-geografische factoren, Social Embeddedness en Urban identity. Deze drie factoren zullen worden toegepast om te kijken in hoeverre deze factoren een rol spelen bij de hechting aan plaats buiten de stad. De drie concepten die Karsten (2007) heeft gebruikt kunnen worden herleid tot de drie dimensies van place attachment; fysieke, emotionele en sociale place attachment. Dit onderscheid binnen place attachment is gebaseerd op Lewicka (2011).

In dit hoofdstuk zullen de concepten, die gebruikt zullen worden binnen dit onderzoek, worden toegelicht aan de hand van bestaande literatuur. Ten eerste zal er worden

geïntroduceerd wat de redenen zijn voor gezinnen om te verhuizen. Daarna zal worden uitgelegd hoe dit onderzoek kan worden geplaatst in het huidige theoretische debat rondom plaats. Vervolgens zal een blik worden geworpen op de kritische feministische literatuur over wonen in de suburbs. Daarna zal het concept place attachment worden toegelicht. Ten slotte is het theoretisch kader ingedeeld volgens de drie concepten van Karsten (2007). Eerst wordt er gekeken naar de fysieke elementen, waaronder tijdruimte budget van plaats. Daarna worden de emotionele effecten van plaats toegelicht, middels identiteitsconstructie en thuisgevoel. Ten slotte wordt het sociale componenten van plaats toegelicht, door sociale verbondenheid.

2.1 De redenen om te verhuizen

Woo en Morrow-Jones (2011) onderscheiden drie verschillende redenen om te verhuizen. De eerste reden om te verhuizen komt door een verandering in de levenscyclus en de socio-economische status. Hierbij wordt vooral verhuisd omdat het huidige huis niet meer voldoet aan de eisen van de inwoners, door bijvoorbeeld een scheiding of gezinsuitbreiding. De tweede reden die Woo en Morrow-Jones (2011) geven om te verhuizen betreft de woning en de verblijfplaats. Hier gaat het vooral om de functionele kenmerken van de huidige woning zoals kwaliteit, grootte, maar ook hoge onderhoudskosten. De laatste reden die wordt genoemd, is verhuizen door ontevredenheid met de huidige buurt. Men houdt ervan om te wonen in een buurt met gelijkgestemden, dit kan op sociaaleconomisch vlak zijn, maar ook op het vlak van etniciteit. Wonen in een bepaalde buurt zorgt voor een bepaalde status. Op het

(9)

9 moment dat de buurt of de persoonlijke status verandert kan dit een reden zijn om te

verhuizen naar een andere buurt. Op het moment dat men veel sociale contacten heeft in een buurt is men juist minder bereid om te verhuizen (Woo & Morrow- Jones, 2011). Dit

onderzoek richt zich op een doelgroep die verhuist van de stad naar de regio rondom de stad. Maar maakt het veel uit waar een persoon tegenwoordig woont in de huidige gedigitaliseerde samenleving? In de volgende paragraaf wordt het debat rondom het belang van plaats

weergegeven.

2.2 Het belang van plaats in een geglobaliseerde wereld

In de vorige paragraaf werden de verschillende motivaties om te verhuizen toegelicht. Echter: hoe relevant is de woonlocatie voor een persoon in de huidige tijd? Dit tijdperk wordt gezien als een tijd waarin grenzen vervagen. Mensen, goederen en diensten verplaatsen zich met hoge snelheid over de wereld en door het internet is iedereen overal op de wereld met elkaar verbonden. Dit proces wordt ook wel globalisering genoemd. Theorieën over

netwerksamenlevingen (Castells, 2010), beschrijven een platte wereld waarin vooral informatie zich via knooppunten over de wereld verspreid. Mensen hebben geen behoefte meer aan specifieke plekken en plaatsen, dit is door ICT onbelangrijk geworden. De wereld wordt een homogene plek waarin een kosmopolitische identiteit zegeviert (Ritzer &

Stepnisky, 2014, p.575).

Mensen kunnen vanuit deze visie geen waarde meer toekennen aan een plaats. Nu alle plekken op elkaar lijken, zijn plekken inwisselbaar geworden voor mensen. Een voorbeeld hiervan is dat er bijna geen stad ter wereld is waar geen McDonalds te vinden is. Daar komt bij dat mensen zich sneller van A naar B kunnen verplaatsen, met minder financiële middelen. Aanhangers van deze opvattingen worden ook wel universalists genoemd, zij stellen dat plaats geen belangrijke rol meer speelt in het dagelijks leven van personen (Duyvendak, 2011).

Er zijn echter ook theorieën ontwikkeld waar juist het belang van plaats en de kracht van het lokale wordt benadrukt. Mensen hechten waarde aan hun lokale identiteit, maar zeker ook aan plaats. Theoretici, die ervan uitgaan dat plaats nog wel van belang vinden, vallen onder de

particularists (Duyvendak, 2011). In het volgende kopje zal worden gekeken hoe vanuit een

(10)

10

2.3 Wonen in de suburbs vanuit een gender perspectief

De eerste golf van suburbanisatie, die Nederland heeft gekend in de jaren ’60, is vrij problematisch verlopen wat betreft hechting aan plaats. De ‘groene weduwe’ oftewel het ‘huisvrouwensyndroom’, beschrijft vrouwen die ongelukkig alleen thuis zitten. Deze vrouwen waren voornamelijk bezig met het verzorgen van het huis en de kinderen, in de suburbs (ook wel sleeptowns genoemd) terwijl de man aan het werk was. De grootste aanklacht tegen deze rolverdeling werd geschreven door Friedan (1963) in haar ‘Feminine

Mystique’. Deze gender rolverdeling werd maatschappelijk breed geaccepteerd, wat zorgde

voor een kleine wereld voor veel vrouwen (Lamb, 2011). Echter, de tijden zijn nu veranderd. Meer vrouwen zijn aan het werk, er is een stijging binnen infrastructurele en digitale

mobiliteit.

Hoe verloopt de hechting van vrouwen aan plaats na een verhuizing in de stad in de huidige tijd? De bestaande kritische feministische literatuur over wonen in de suburbs

wereldwijd is vooral kritisch wat betreft de rol die is weggelegd voor de vrouw in de suburbs. Deze literatuur is echter vrijwel volledig gebaseerd op de Amerikaanse suburb, die een hele andere structuur heeft dan de Nederlandse suburb. Suburbs zouden gender ongelijkheid en verwachtte genderrollen in de samenleving versterken door hun gebouwde vorm (Karsten et al., 2013). Verhuizen naar de suburbs, wordt (nog steeds) gezien als een logische stap die hoort bij de vorming van een gezin, met name om een rustige omgeving voor de kinderen op te zoeken. Zo geeft Jean (2016) aan dat de geïnterviewde respondenten, die van de stad naar de suburb verhuizen, dit vooral deden omdat de suburb wordt geassocieerd met het

familieleven. Zij zien de suburbs als de beste plek voor hun kinderen om op te groeien. Het schaalniveau waar deze gezinnen vooral place attachment bij voelden, was de woning (Jean, 2016).

Binnen de feministische literatuur wordt het huis echter vooral gezien als een locatie van oppressie, omdat vrouwen vooral binnenshuis onbetaald werk verrichten zoals

huishoudelijke taken en zorgen voor de kinderen. Vrouwen werden door deze taken sociaal geïsoleerd. In de huidige tijd werken vrouwen ook, waarmee een nieuw probleem is ontstaan, namelijk de double burden. Vrouwen voelen naast het werken in een full- of parttimebaan de maatschappelijke druk om huishoudelijke taken te verrichten. Hierdoor dragen zij de last van een betaalde baan en daarnaast ook nog de zorgtaken (Mallett, 2004).

Vrouwen die in de Nederlandse suburbs wonen hebben aanzienlijk meer moeite met het combineren van taken op een dag, dan vrouwen die in de Nederlandse steden wonen. Als

(11)

11 men kijkt naar het aantal uren die vrouwen besteden aan taken en om op die locatie te komen, valt te zien dat vrouwen in de stad aanzienlijk minder tijd kwijt zijn. Dit komt omdat binnen de stad de verschillende faciliteiten meer geconcentreerd en geclusterd zijn, vooral wat betreft mogelijkheden tot een baan. Wonen in een stad faciliteert een niet-traditionele taakverdeling, wat betreft taken binnen het huishouden, tussen mannen en vrouwen, doordat vrouwen meer uren kunnen besteden aan werk (De Meester, Zorlu & Mulder, 2011). Toch betekent dit niet dat vrouwen in de suburbs niet werken. Toch zijn moeders ook in de suburbs aan het werk, de fulltime huisvrouw is aan het verdwijnen. Toch speelt familism nog een belangrijke rol binnen de maatschappelijk verwachte rol van de vrouw, waardoor de combinatie tussen werk en zorg lastig blijft (Karsten et al., 2013). Hoe verloopt de hechting aan plaats vrouwen nu als zij, anders dan de vrouwen die door Friedan (1963) zijn beschreven, niet alleen maar thuis zitten? In de volgende paragraaf zal worden gekeken hoe de hechting aan plaats werkt.

2.4 De hechting aan plaats

De hechting aan een plaats komt specifiek naar voren binnen het concept place attachment. Het concept kan het best worden gedefinieerd als de affectieve band tussen een persoon en een specifieke plaats (Hidalgo & Hernández, 2001).

Het tegenovergestelde kan echter ook plaatsvinden, namelijk place detachment. Brown, Altman en Werner (2012) gebruiken dit concept voor mensen die gedwongen hun thuis moeten verlaten door ecologische oorzaken en zich hierna niet aan de nieuwe plaats kunnen binden, omdat zij zich nog verbonden voelen met hun oude woonplaats. Ook

Duyvendak (2011) benoemt detachment, wat juist wordt aangehaald door de universalists. De

universalists stellen dat mensen geen verbinding meer aan kunnen gaan met een plek, omdat

alle plekken gehomogeniseerd zijn. Place detachment houdt dus in dat mensen moeilijk een verbinding opbouwen met hun omgeving.

Door Hidalgo en Hernández (2001) wordt place attachment in twee dimensies opgedeeld, namelijk de fysieke en de sociale dimensie. De fysieke dimensie richt zich op fysieke kenmerken zoals de gebouwde omgeving, terwijl de sociale dimensie zich richt op de sociale contacten binnen een omgeving. Karsten (2007) heeft het begrip ook onderzocht aan de hand van de drie concepten: tijdruimte perspectief, Urban identity en sociale

verbondenheid (Karsten, 2007).

De mate van place attachment kan verschillen per schaalniveau. Hidalgo & Hernández (2001) hebben onderzocht of er een verschil is in place attachment tussen de woning, de buurt en de stad. Hierbij zijn ook sociaal demografische gegevens meegenomen. Het blijkt dat jonge

(12)

12 mensen zich meer hechten aan de stad, terwijl andere leeftijdsgroepen niet echt een voorkeur uitspreken voor de woning, de buurt of de stad (Hidalgo & Hernández, 2001).

Er bestaat een bepaalde gelaagdheid binnen place attachment, aangezien hechting op verschillende schaalniveaus, maar ook tegelijk voor meerdere plekken kan plaatsvinden. Men kan zich dus op meerdere schaalniveaus met meerdere plekken identificeren (van der Graaff & Duyvendak, 2009). Het is dus mogelijk om aan meerdere plekken verbonden te zijn. Zo kunnen de jonge gezinnen aan Amsterdam én hun nieuwe woonplaats verbonden zijn.

Ten slotte stellen Hidalgo & Hernández dat ook een demografisch gegeven als woonduur een rol speelt binnen de vorming van place attachment. Hoe langer een persoon woonachtig is in een buurt, hoe meer place attachment deze persoon met deze plaats opbouwt (Hernández, Hidalgo, Salazar-Laplace & Hess, 2007). Dit element van tijd is van belang om mee te nemen, aangezien op deze manier gekeken kan worden of place attachment bij de jonge gezinnen zich eventueel door de tijd heen ontwikkelt. In de volgende paragraaf zal de fysieke dimensie van place attachment worden toegelicht.

2.5 Het belang van de fysieke omgeving

Een manier om place attachment, te benaderen is vanuit de fysieke invalshoek. Karsten (2007) heeft de fysieke dimensie van place attachment voornamelijk benaderd vanuit het tijdruimte budget.

2.5.1 Tijdruimte budget

Het tijdruimte budget is een concept dat is geïntroduceerd door Hägerstrand. Het beschrijft de tijd en afstand die een persoon nodig heeft om al zijn of haar activiteiten uit te kunnen voeren. Nabijheid van voorzieningen is positief voor de tijdruimtelijke budgetten van personen. Er zijn een aantal vaste regels die voor iedereen gelden: iedereen heeft 24 uur in een dag om zijn activiteiten uit te voeren, activiteiten kosten tijd, activiteiten bevinden zich op een locatie en reizen tussen locaties is noodzakelijk en kost tijd. Tijd en ruimte zijn niet oneindig een daarmee schaarse goederen (van Schaick, 2011). Het aantal taken dat een persoon op een dag kan volbrengen hangt af van zijn of haar mobiliteit. Op het moment dat de bestemmingen ver uit elkaar liggen en er geen snel vervoersmiddel beschikbaar is, kan deze persoon veel minder bereiken op een dag dan een persoon die alle bestemmingen in de buurt heeft en met een snel vervoersmiddel kan bereiken. Buurten met een hoge clustering aan faciliteiten zijn gunstiger voor het tijdruimte budget dan buurten waar minder faciliteiten aanwezig zijn.

(13)

13 Het tijdruimte budget wordt beïnvloed door externe factoren. Hier heeft Hägerstrand een aantal constraints voor opgesteld. Personen hebben bepaalde middelen om zich van A naar B te verplaatsen, als deze niet toereikend zijn voor het aantal verplaatsingen is dit een

capability constraint. Onder deze middelen worden vervoersmiddelen geschaard, maar ook

voldoende slaap en voedsel. Op het moment dat een persoon wordt gehinderd door bepaalde regels of gebruiken in de samenleving om een activiteit uit te voeren is er sprake van een

authority constraint. Dit kunnen bijvoorbeeld vastgestelde openingstijden van een winkel

zijn, maar ook maatschappelijke verwachtingen zoals verzorging van de kinderen door de moeder. Ten slotte is er sprake van coupling constraints op het moment dat bepaalde individuen niet samen kunnen komen om bepaalde activiteiten uit te voeren. Hier is de bereikbaarheid van een locatie waar een activiteit zich afspeelt essentieel. Iedereen heeft te maken met andere constraints en deze constraints kunnen ongelijkheid tussen personen vergroten. In bijlage 2 is ter illustratie het verschil te zien tussen het aantal te voltooien activiteiten en de bereikbare afstand tussen een wandelaar en een fietser (van Schaick, 2011).

Karsten (2007) gaf aan dat het voor de gezinnen gemakkelijk was om in de stad te wonen wat betreft het tijdruimte budget. Door de hoge concentratie aan banen in de stad, werkten vrijwel alle ouders in of rondom Rotterdam. Doordat de gezinnen makkelijk allerlei faciliteiten konden bereiken, konden werk, zorg en vrijetijdsactiviteiten makkelijk worden gecombineerd. Een nadeel was dat de kinderen door de stedelijke drukte altijd onder supervisie moesten staan, vooral tijdens het buitenspelen. Echter op het moment dat de kinderen eenmaal een goede basisschool hebben gevonden, blijven de gezinnen vaak in de stad. Wat gebeurt er met de tijdruimtelijke budgetten van de gezinnen op het moment dat zij niet meer alles om de hoek hebben? Zullen ze hierdoor een bepaalde afkeer ontwikkelen voor hun nieuwe woonplaats?

2.5.2. Culturele faciliteiten

Deze tijdruimte budgetten kunnen zich richten op dagelijkse faciliteiten, maar zeker ook op culturele faciliteiten. Dit is vooral een visie die de planologen en stedenbouwkundig

ontwerpers naar voren brengen. De Hoog en Vermeulen (2009) stellen dat Amsterdam een grote aantrekkingskracht heeft op het gebied van voorzieningen. Vooral op het vlak van culturele voorzieningen steekt Amsterdam met kop en schouders boven andere steden uit. Dit is een reden waarvoor mensen zelfs vanuit de regio naar Amsterdam komen.

Ook Karsten (2007) geeft in haar onderzoek aan dat Rotterdammers het als een verworvenheid ervaren om veel (culturele) voorzieningen te kunnen bereiken te voet of met de fiets. Dit wordt ook ondersteund door Jean (2016) die opmerkt dat stedelingen vooral

(14)

14 binding hebben met de verschillende faciliteiten die de stad te bieden heeft. In de regio is het (culturele) voorzieningenaanbod veel minder groot dan in Amsterdam.

Dit is echter niet de enige manier waarop place attachment vanuit een fysieke blik kan worden benaderd. Zo stelt Florida (aangehaald in Marlet & van Woerkens, 2005, p.4), dat ook de fysieke eigenschappen van de omgeving tot een attachment kunnen leiden. Een stad met een hoge esthetische waarde in bouwstijl en natuur heeft een hoge aantrekkingskracht. Doordat personen een bepaalde esthetische ervaring ondergaan, bouwen zij een vorm van

attachment op. Deze attachment zorgt er zelfs voor dat personen een stad als mooier en

schoner ervaren (Lewicka, 2011). Binnen de regio is er van deze culturele voorzieningen geen sprake. Aangezien de gezinnen in het onderzoek van Karsten (2007) hier een specifieke nadruk op leggen, zijn deze relevant. Hechtten de gezinnen zich nog steeds aan de culturele voorzieningen van Amsterdam of hebben zij nieuwe culturele voorzieningen? De gezinnen zagen de nabijheid van culturele voorzieningen als een verworvenheid, iets waar zij trots op konden zijn. Plaats kan dus ook bepaalde emoties oproepen bij personen. In de volgende paragraaf zal worden ingegaan op de emotionele dimensie van place attachment.

2.6 Plaats: emoties en identiteit

Karsten (2007) gebruikt een emotioneel aspect van place attachment door het concept urban

identity, wat kan worden gezien als een specifiek onderdeel van place identity.

2.6.1 Plaats en identiteit

Sense of place theory beschrijft de directe emotionele reactie die een plaats kan

oproepen bij een persoon. Deze theorie belicht de unieke karakteristieken van een plaats. Deze unieke eigenschappen kunnen gevoelens oproepen bij personen, deze kunnen onderling verschillen en hoeven niet altijd positief te zijn (Campelo, Aitken, Thyne & Gnoth, 2014).

Door middel van de Sense of place kan een persoon zijn identiteit structureren aan de hand van plaats. Place identity word door Cuba en Hummon (1993, p.112) als volgt

gedefinieerd: ‘…place identity can be defined as an interpretation of self that uses

environmental meaning to symbolize or situate identity.’ Het cruciale element is dus dat

iemand zijn persoonlijke identiteit verbindt aan een plek, zoals het ‘zijn van een Amsterdammer’.

Identiteit wordt dus niet puur geconstrueerd door sociale elementen (het behoren tot een groep), maar kan ook worden gevormd door fysieke elementen zoals plaats. Deze place

(15)

15 verleden die een betekenis hebben voor een persoon, doordat ze bepaalde behoeften hebben vervuld (Proshansky, Fabian, Kaminoff, 1983). Zo kan de geboorteplaats een grote rol spelen bij de vorming van place identity. Op deze plek zijn immers vele behoeften vervuld.

De concepten place identity en place attachment liggen vlak bij elkaar. Hidalgo et al. (2007) stellen wel dat dit twee losse concepten zijn. Iemand kan zich hechten aan een plaats, maar dit betekent niet automatisch dat iemand zich identificeert aan de hand van die plaats. Zo kan iemand het fijn vinden om ergens te wonen, maar identificeert deze persoon zich niet met de betreffende plek. Het is dus mogelijk om een band van place attachment aan te gaan met een plek, zonder dat er sprake is van place identity met deze plek.

Place identity is specifiek toegepast op de stad door het concept urban identity. Hierbij

wordt de stad specifiek gebruikt bij het vormen van de eigen identiteit. Personen zijn dus, indien dit het geval is, trots om inwoner te mogen zijn van een bepaalde stad. Bell en de-Shalit (2013) stellen dat een bewoner trots is op de ‘ethos’ van een stad. Deze ethos bevat de specifieke sociale en politieke waarden van een stad. Door deze waarden kunnen mensen met een emotie over een bepaalde stad spreken, zoals ‘ik hou van Amsterdam, maar ik hou niet zo van Rotterdam.’ Deze ethos is gebouwd op een tegenstelling met een rivaliserende stad, zoals de relatie tussen Amsterdam en Rotterdam. Op deze manier onderscheiden mensen zich van buitenstaanders (uit andere steden) (Bell & de-Shalit, 2013).

Ook Karsten (2007) geeft aan dat middenklasse gezinnen die in Rotterdam blijven wonen een bepaalde loyaliteit hebben richting Rotterdam en trots ervaren om in de stad te wonen. Zij kunnen het zich niet voorstellen om in de suburbs te wonen en classificeren zichzelf als ‘echte stadsmensen’. Ze zien de stad als een plek waar zij graag hun identiteit rondom construeren. Een probleem waar de ouders tegenaan lopen is, dat zij hun eigen jeugd niet te kunnen herkennen in de jeugd van hun kinderen. De ouders vinden het lastig te bepalen hoe een moderne stedelijke opvoeding eruit behoort te zien. Hebben de gezinnen die uit de stad zijn verhuisd deze identiteitsconstructie laten gaan op het moment dat zij vertrokken? Of is de hechting aan de stad minder sterk? Hoe voelen de respondenten zich in hun nieuwe woonplaats? In de volgende sub-paragraaf zal worden ingegaan op de constructie van thuisgevoel.

2.6.2 Thuisgevoel

Een belangrijk element emotionele place attachment is het ‘thuisgevoel’. Duyvendak (2011) stelt dat het voor mensen lastig te omschrijven is wat thuisgevoel is. Iedereen weet wat eronder verstaan wordt, maar uitleggen is lastig. Van der Graaf & Duyvendak (2009) stellen

(16)

16 dat thuisgevoel lastig te definiëren valt en dat het vaak pas wordt ervaren op het moment dat men de vertrouwde plek verlaat, of het gevoel opeens weg is. Ook Hidalgo en Hernández leggen de nadruk op het fysiek dicht bij een plaats te willen zijn als indicator van place

attachment. Zij nemen het standpunt van Proshansky (aangehaald in Hidalgo en Hernández,

2001, p. 276) over. Volgens Proshansky wordt Place attachment niet ervaren tot het moment dat er een fysieke afstand is gecreëerd tussen de plaats van attachment en de locatie waar een persoon zich bevindt. Dit is van belang om mee te nemen binnen dit onderzoek, aangezien de jonge gezinnen op afstand wonen van Amsterdam en volgens deze definitie juist dan hun

place attachment met Amsterdam ervaren.

Bourdieu (aangehaald in Duyvendak, 2011, p. 27-28) stelt echter dat er sprake is van thuisgevoel op het moment dat een plek aanvoelt als natuurlijk, doordat men de gebruiken en routines van deze plek kent. Bourdieu ziet thuisgevoel dus als een cultureel geconstrueerd concept. Hij legt hiermee de nadruk op de culturele invloed in plaats van het zwaartepunt alleen maar te leggen op de fysieke invloed.

Emotionele attachment wordt dus bekeken door middel van de karakteristieken van een plaats (place identity), hoe een persoon deze unieke karakteristieken gebruikt voor de constructie van de eigen identiteit (place identity), hoe deze plaats identiteit op een

stadsniveau kan plaatsvinden (urban identity) en ten slotte hoe deze fysieke kenmerken van een plaats of het kennen van de rituelen kunnen leiden tot een thuisgevoel op een plek. Karsten (2007) stelt dat de respondenten door het hebben van een groot sociaal netwerk niet uit de stad willen verhuizen, draagt dit dan bij aan het thuisgevoel? In de volgende paragraaf zal worden ingegaan op de rol van het sociale netwerk bij place attachment.

2.7. Plaats: Sociaal ingebed

Karsten (2007) geeft aan dat sociale verbondenheid een belangrijke rol speelt in het dagelijks leven van de gezinnen in Rotterdam. Via hun sociaal netwerk, dat vooral ontstaat via de kinderen, is een community ontstaan waarin mensen elkaar helpen. Ook worden de netwerken gebruikt voor professionele doeleinden, doordat veel van de ouders in Rotterdam werken. Door deze wederzijdse steun verhuizen de gezinnen niet snel weg uit de stad. Op het moment dat zij wel verhuizen gaat hun voorkeur uit naar verhuizen op een korte afstand. De netwerken van de gezinnen bestaan vooral uit mensen die gelijkgestemd zijn, vooral op het gebied van sociale status.

(17)

17 Bewoners van de suburb hechtten zich volgens de community lost visie meer aan hun woning dan aan de buurt, omdat er in de suburbs weinig functionele voorzieningen in de directe omgeving aanwezig zijn. Deze voorzieningen fungeren ook niet als een sociale ontmoetingsplek (Karsten et al., 2013). Op deze ontmoetingsplekken kunnen mensen sociale banden (social ties) met elkaar aangaan die strategisch kunnen worden ingezet om bepaalde doelen te bereiken (Bourdieu, 1994 aangehaald in Ritzer & Stepnisky, 2014, p. 523). Deze sociale banden leiden tot een betere integratie in de omgeving. Publieke plekken functioneren als ruimte om deze banden op te bouwen (Jean, 2016).

Sociale binding draagt ook bij aan een emotionele invulling van het begrip place

attachment. Doordat mensen met elkaar in gesprek gaan en samen dingen mee maken, krijgen

plekken een betekenis door gedeelde herinneringen. Place attachment aan bepaalde plekken kan er ook voor zorgen dat personen bereid zijn om in contact te treden met anderen in die omgeving. Social ties zijn hiermee een goede voorspeller van place attachment (Lewicka, 2011).

Vervolgens moet er worden gekeken naar de geografische spreiding van deze

connecties (social ties), of netwerken. Op welke plek bevinden de contacten van een persoon zich en hoe verhouden deze zich tot elkaar? Recentelijk wordt geclaimd dat netwerken een grotere geografische spreiding hebben dan vroeger. Deze ontwikkeling kan worden gezien als schadelijk voor het onderhoud van het netwerk, omdat netwerken voornamelijk worden onderhouden door face-to-face contact. Op het moment dat netwerken zich geografisch meer verspreiden, kan deze contactvorm zich minder spontaan voordoen. Het soort contact waar vertrouwensbanden mee worden opgebouwd, komt dan minder snel voor. Mensen moeten dan langer reizen om dezelfde inclusiviteit binnen hun netwerk te behouden (Cass, Shove & Urry, 2005).

Binnen sociale place attachment wordt de nadruk gelegd op de sociale relaties die personen aangaan met personen en waar deze relaties zich afspelen. Het is relevant om te kijken waar het netwerk van jonge gezinnen zich vooral bevindt. Als deze zich niet in de buurt van hun nieuwe woonomgeving bevindt, zorgt dit voor minder face-to-face

mogelijkheden waardoor de social ties minder sterk worden. Aangezien social ties een goede voorspeller zijn van place attachment, zijn deze zeker van belang.

2.8 Interdisciplinariteit

De grafische weergave van de onderlinge conceptuele verbanden die in dit onderzoek gebruikt worden is te vinden in bijlage 3. In deze bijlage is te zien dat het theoretisch kader

(18)

18 gebaseerd is op een interdisciplinaire integratie. De verscheidene theorieën uit verschillende disciplines worden samengevoegd om de verschillende dimensies en uiteindelijk het concept

place attachment te verklaren.

Hoewel alle disciplines het eens zijn over de algemene definitie, is er toch onenigheid over de werking van het concept. Zo stellen de sociologen dat place attachment alleen plaatsvindt als mensen door sociale ervaringen een connectie hebben met een plek. De omgevingspsychologen, sociaalgeografen, en planologen stellen echter dat plaats op zichzelf ook kan zorgen voor een binding, zonder dat hier sociale interactie bij komt kijken. Door te kijken naar de fysieke, emotionele en sociale dimensie worden al deze invalshoeken

meegenomen binnen dit onderzoek.

Ten slotte levert deze scriptie een interdisciplinaire bijdrage aan het begrip place

attachment, door de verschillende dimensies van het concept te analyseren aan de hand van

meerdere disciplines. Hierdoor krijgt het concept een bredere theoretische benadering. Deze integratie wordt bereikt door de gebruikte disciplines binnen de verschillende dimensies (fysiek, emotioneel en sociaal) van place attachment te integreren en zo tot een holistische invulling van het concept place attachment te komen. In het conceptschema valt te zien hoe deze dimensies zijn gekoppeld aan Karsten (2007) dimensies van tijdruimte budget, urban

identity en sociale verbondenheid. Vervolgens zijn deze dimensies opgedeeld in indicatoren

die allen uit verschillende disciplines komen en gebaseerd zijn op het theoretisch kader. Op deze manier wordt er door de indicatoren te koppelen aan verschillende disciplines

(19)

19

Hoofdstuk 3. Probleemstelling

3.1 Hoofd- en deelvragen

Wat uit het theoretisch kader naar voren komt, is dat de hechting aan plaats zeker in deze tijd ook nog relevant is en vanuit drie dimensies te bekijken valt. Er is echter een contradictie te vinden, aangezien uit het werk van Karsten (2007) naar voren komt dat het voor jonge

gezinnen, en zeker voor vrouwen, positief is om in de stad te wonen op het gebied van sociaal netwerk, tijdruimte budget en identiteitsvorming. Echter is er volgens het CBS (zie bijlage 1.2) een stijgend aantal gezinnen dat de stad juist verlaat. Ligt het hier aan de gestegen huizenprijzen of is er een andere verklaring waarom de gezinnen vertrekken? Karsten (2007) stelt namelijk dat de gezinnen in de stad er vaak voor kiezen om op een korte afstand te verhuizen, aangezien zij een sociaal netwerk hebben opgebouwd dat is gefundeerd op wederzijdse ondersteuning. Is het voor deze gezinnen mogelijk om ook buiten de stad een vorm van place attachment te vinden, of stuiten zij juist op place detachment? De literatuur is erg kritisch over de rol van vrouwen in de suburbs. Deze literatuur is echter vooral gebaseerd op de Amerikaanse suburbs (Mallett, 2004). Nederlands onderzoek focust zich wel op

vrouwen in de suburbs, maar niet op gezinnen die eerst wel in de stad hebben gewoond. Hier wil dit onderzoek een bijdrage aan leveren.

Het doel van dit onderzoek is om te onderzoeken of er sprake is van place attachment bij jonge gezinnen die vanuit Amsterdam de regio in trekken. Om dit te kunnen onderzoeken luidt de hoofdvraag van dit onderzoek:

In hoeverre is er sprake van place attachment bij jonge gezinnen die van Amsterdam naar de regio trekken, en is er binnen dit proces een verschil tussen mannen en vrouwen?

De deelvragen, die hieronder worden toegelicht, zijn opgesteld om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden.

Deelvraag 1: Welke verhuismotieven gelden voor de jonge gezinnen die van Amsterdam naar de regio trekken?

Allereerst moet er worden onderzocht waarom een gezin is verhuisd vanuit Amsterdam. Met deze vraag wordt per persoon bekeken waarom zij uit de stad vertrokken zijn, en in hoeverre deze motieven invloed hebben op de ontwikkeling van eventuele place detachment. Binnen deze vraag zullen de drie motieven zoals omschreven door Woo en Morrow-Jones (2011) worden onderzocht.

(20)

20 Deelvraag 2: In hoeverre speelt het tijdruimte budget een rol bij het vormen van place

attachment?

Met deze vraag wordt bekeken wat de invloed van het tijdruimte budget is op het vormen van

place attachment. Tijdruimte budget gaat over de te besteden tijd en ruimte die nodig is om

alle activiteiten in een dag uit te kunnen voeren (van Schaick, 2011). Er zal specifiek gefocust op de spreiding en kwaliteit van faciliteiten en eventuele constraints die de respondenten tegen komen. In de stad is het makkelijker voor gezinnen om hun dagelijkse taken en

activiteiten te voltooien, waardoor vrouwen meer tijd over hebben om te werken (De Meester et al., 2011). Binnen deze deelvraag wordt er gekeken of er een verschil is tussen mannen en vrouwen.

Ook wordt er bij de beantwoording van deze vraag op culturele faciliteiten gefocust, zoals: grote musea, winkelaanbod, maar ook architectuur. Aangezien Karsten (2007) en Jean (2016) aangeven dat er bij stadsbewoners sprake is van een bepaalde trots en hechting bij dit type faciliteiten. Deze vraag richt zich op de fysieke dimensie van place attachment en vooral vanuit de planologie en sociale geografie. Deze vraag onderzoekt of de culturele

voorzieningen van Amsterdam een rol spelen binnen het vormen van place attachment. Missen bewoners deze voorzieningen in hun nieuwe woonplaats?

Deelvraag 3: In hoeverre voelt men zich thuis in de nieuwe woonomgeving en in hoeverre speelt woonduur een rol?

Deze vraag richt zich vooral op het persoonlijk ervaren van een connectie met de nieuwe woonomgeving. Hebben de gezinnen een nieuw thuisgevoel ontwikkeld buiten de stad? Dit zal worden bekeken aan de hand van de identiteitsconstructie aan de hand van de nieuwe woonplaats van de respondenten. Uit Karsten (2007) blijkt namelijk dat de gezinnen uit de stad er trots op zijn om in de stad te wonen en de sense of place van de stad en hier hun identiteit aan ophangen. Deze vraag richt zich vooral op het concept place identity, thuisgevoel en urban identity wat kan worden geschaard onder de sociale geografie en de sociologie. Ook wordt er gekeken of er met een langere woonduur een beter thuisgevoel is ontstaan. Ook binnen deze vraag wordt gekeken of er een verschil is tussen mannen en vrouwen.

(21)

21 Deelvraag 4: In hoeverre speelt de sociale verbondenheid met de woonomgeving een rol in de vorming van place attachment?

Met deze vraag wordt onderzocht hoe de sociale verbondenheid met de nieuwe

woonomgeving en haar inwoners verloopt voor de gezinnen. Uit Karsten (2007) komt naar voren dat gezinnen in de stad leunen op een sociaal netwerk en dat de gezinnen daardoor niet ver verhuizen. Deze vraag richt zich op het (eventuele) ontstaan van contacten in de nieuwe woonomgeving. Deze vraag richt zich op de sociale dimensie van place attachment en zal zich vooral richten op de concepten social ties en de geografische spreiding van netwerken. Sociologie en sociale geografie zijn de disciplines die binnen deze deelvraag worden gebruikt. Ook wordt er gekeken of er een verschil is tussen mannen en vrouwen.

3.2 Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie

Wonen in de stad wordt voor steeds meer mensen onbetaalbaar, waardoor er in de toekomst rekening moet worden gehouden met een trek van stadsbewoners naar de regio. Vooral de trek van jonge gezinnen naar de regio is een interessante waarneming, aangezien deze trek voor vrouwen volgens de literatuur niet altijd even positief is voor hun positie in de

samenleving (De Meester, Zorlu & Mulder, 2011). Er is een stijgend aantal jonge gezinnen dat in de stad woont en uit het theoretisch kader blijkt dat het voor gezinnen positief is om in de stad te wonen om zo een taakcombinatie te vergemakkelijken. Daarom is het interessant om te kijken naar de gezinnen die vertrekken en waar deze groeiende lijn vandaan komt.

Er is nog weinig literatuur over gezinnen die van de stad naar de regio trekken, en zeker niet over vrouwen die naar de regio trekken. Daar komt bij dat de bestaande literatuur zich vooral richt op Amerikaanse suburbs, of op vrouwen die al in de suburbs wonen. De literatuur focust zich echter niet op vrouwen die van de stad naar de suburbs verhuizen. Uit de bestaande literatuur valt te verwachten dat de trek naar de regio niet positief is voor jonge gezinnen, en zeker niet voor vrouwen, met betrekking tot het tijdruimtebudget en bijvoorbeeld het isolement van het huisvrouwensyndroom, maar is dit zo?

Aangezien de lijn van gezinnen, die ervoor kiezen om de stad te verlaten, stijgend is (zie bijlage 1), is het van belang dat deze gezinnen zich binnen hun nieuwe woonplaats thuis voelen. Er is nog weinig onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van het thuisgevoel van stedelingen die verhuizen naar de suburbs. Daar zal deze scriptie dan ook een bijdrage aan leveren.

Vervolgens zal deze scriptie bijdragen aan het debat rondom de relevantie van plaats. Hoewel dit debat erg abstract is, kan dit onderzoek aantonen dat mensen zich nog

(22)

22 identificeren met een plaats en dat plaats een belangrijke rol speelt in het dagelijks leven. Door de toegenomen mobiliteit betreffende goederen, diensten en personen (globalisering), is de betekenis van plaats veranderd. De volgens Duyvendak (2011) omschreven Universalists stellen dat plaats er niet meer toe doet, omdat mensen door toegenomen mobiliteit geen belang meer hebben aan het verbinden met een plek. Terwijl de Particularists stellen dat plaats juist wel belangrijk is in het dagelijks leven van individuen (Duyvendak, 2011).

Ook zal deze scriptie een bijdrage kunnen leveren aan de verdere nuancering en uitwerking van het begrip place detachment, dat tot nu toe vooral gebruikt is om op een extremer niveau toe te passen, namelijk voor mensen die zich niet identificeren met een plaats, omdat zij door een natuurramp niet in hun huidige woning konden blijven (Brown, Altman & Werner, 2012). Of het stellen dat personen helemaal niet in staat zijn tot het vormen van een place attachment, doordat plekken homogeniseren (Duyvendak, 2011).

(23)

23

Hoofdstuk 4. Methoden

In de onderstaande sectie zullen de methodologische motivaties van de onderzoeker worden toegelicht. Deze zijn opgesteld en onderbouwd aan de hand van het boek Social Research

Methods geschreven door Bryman (2012).

4.1 Onderzoeksstrategie

Binnen dit onderzoek is er gebruik gemaakt van een kwalitatieve onderzoeksstrategie. Deze strategie sluit het beste aan bij het doel van dit onderzoek, namelijk achterhalen of er sprake is van place attachment bij de jonge gezinnen. Hierbij ligt de focus op persoonlijke ervaringen en niet op algemeen hanteerbare wetten die universeel toepasbaar zijn. De jonge gezinnen, die zich vestigen in de regio rondom Amsterdam, vormen een unieke case, waardoor dit

onderzoek niet valt te scharen onder macro-processen. Er zijn bepaalde karakteristieken aan de Amsterdamse regio (en Amsterdam) die uniek zijn en zelfs door de verschillende

respondenten anders kunnen worden ervaren.

Zoals in het theoretisch kader al is omschreven kan place attachment zich vormen op verschillende schaalniveaus en soms op meerdere niveaus tegelijk. Door gebruik te maken van een kwalitatieve onderzoeksstrategie kunnen eventuele onderlinge verschillen tussen respondenten op een genuanceerde wijze worden onderzocht. Door de mogelijkheid voor onderliggende nuance komt dit onderzoek overeen met een interpretatieve epistemologie, acceptabele wetenschappelijke kennis. Het ervaren van place attachment en een thuisgevoel is vooral een kwestie van gevoel wat overeenkomt met een constructieve ontologie,

wereldbeeld. Deze gevoelens zijn persoonlijk geconstrueerd en door gebruik te maken van deze epistemologie en ontologie is er ruimte voor onderlinge nuance. De onderzoeker gaat er niet van uit dat alle respondenten dezelfde wetmatigheid ervaren bij het construeren van een thuisgevoel. Binnen dit onderzoek krijgen respondenten de mogelijkheid om hun eigen verhalen, ervaringen en gevoelens toe te lichten.

4.2 Onderzoeksdesign

De te onderzoeken populatie in dit onderzoek is een specifieke populatie, namelijk jonge gezinnen die vanuit Amsterdam de regio ingetrokken zijn. Ook is de plek waar het onderzoek zich op focust specifiek, namelijk de Amsterdamse regio. Het gekozen onderzoeksdesign binnen deze scriptie is een case study, aangezien het onderzoek draait om een specifieke populatie op een specifieke locatie. Het onderzoek is een unieke case study, aangezien het

(24)

24 onderzoek zich focust op de constructie van specifieke gevoelens bij een specifieke

doelgroep.

4.3 Onderzoeksmethode

Binnen dit onderzoek zijn de hoofd- en deelvragen middels semigestructureerde interviews onderzocht. Er zijn interviewvragen opgesteld (zie bijlage 5) aan de hand van de

operationaliseringstabel en uitgewerkte indicatoren (zie bijlage 3 en 4), waardoor de behandelde concepten uit het theoretisch kader allen aan bod komen tijdens de interviews.

Door de semigestructureerde structuur hebben de respondenten ruimte om de gestelde vragen op hun eigen manier te beantwoorden en op- en aanmerkingen te maken. Deze manier van interviewen maakt het mogelijk om de resultatensectie te illustreren met persoonlijke antwoorden van respondenten aan de hand van thick description. Hierdoor krijgt de lezer van dit onderzoek een goed beeld van de respondenten en milieu waarin zij zich bevinden. Aangezien de concepten vooral betrekking hebben op persoonlijke ervaringen en emoties is

thick description een goede manier om dit over te brengen aan de lezer. Door te kiezen voor

het semigestructureerd interview is er ruimte voor thick description, maar kunnen de interviews toch met elkaar worden vergeleken, omdat allen volgens hetzelfde format zijn afgenomen.

4.4 Operationalisering

De concepten die worden gebruikt om de hoofd- en deelvragen te beantwoorden, zijn in de operationaliseringstabel geoperationaliseerd met bijbehorende indicatoren. Op deze manier kunnen de afgenomen interviews systematische worden geoperationaliseerd. Het

operationaliseringsschema is te vinden in bijlage 3. Hier valt te zien dat place attachment door Karsten (2007) is gemeten aan de hand van tijdruimte budget, urban identity en sociale

verbondenheid. Deze drie concepten zijn te herleiden tot de 3 dimensies van place

attachment: fysieke place attachment, emotionele place attachment en sociale place attachment.

De dimensies zijn als volgt geoperationaliseerd aan de hand van het theoretisch kader: Fysieke place attachment wordt binnen dit onderzoek onderzocht aan de hand van tijdruimte budget, de spreiding van culturele faciliteiten en woonduur. Emotionele place attachment wordt binnen dit onderzoek onderzocht aan de hand van place identity, thuisgevoel en sense

(25)

25 social ties, sociaal kapitaal en de geografische spreiding van netwerken. Deze indicatoren

komen allen uit verschillende disciplines op deze manier wordt de interdisciplinariteit binnen dit onderzoek nagestreefd, de definities en uitwerking van de indicatoren zijn te vinden in bijlage 4.

4.5 Populatie/respondenten groep

De te onderzoeken populatie bestaat uit jonge gezinnen die van Amsterdam naar de regio zijn verhuisd. Er zijn in totaal acht gezinnen geïnterviewd. Binnen alle gezinnen zijn beide ouders geïnterviewd. De kinderen zijn binnen dit onderzoek buiten beschouwing gelaten, aangezien dit onderzoek zich focust op de vorming van place attachment bij volwassenen. Ook wordt er gekeken of er een verschil is in de mate van place attachment tussen de partners. Er wordt gekeken naar gezinnen met een verschillende woonduur in de regio. Volgens Hidalgo en Hernández (2007) groeit place attachment, namelijk met het aantal woonjaren. Alle gezinnen hebben eerst in Amsterdam gewoond, in verschillende wijken in de stad.

4.6 Sampling & onderzoeks sample

De respondenten zijn bereikt worden door convenience sampling. De onderzoeker komt zelf uit Noord-Holland en heeft daarom een aantal personen binnen het eigen netwerk die met een gezin vanuit Amsterdam de regio in zijn getrokken. Ook is er binnen het eigen netwerk gevraagd om respondenten. Uiteindelijk is de onderzoeker uitgekomen op een

respondententotaal van 16 personen uit 8 verschillende gezinnen. Alle gezinnen binnen dit onderzoek waren heteroseksuele tweeoudergezinnen met kinderen. De woonduur van de gezinnen varieerde tussen 5 maanden en 27 jaar.

4.7 Methode dataverwerking en –analyse

De interviews zijn opgenomen met een mobiele telefoon en vervolgens getranscribeerd en gecodeerd in ATLAS.TI 7. De getranscribeerde interviews zijn gecodeerd (zie bijlage 7) aan de hand van een codeerschema (zie bijlage 6) gebaseerd op de topiclist en

operationaliseringstabel. Vervolgens zijn de interviews gebruikt worden om de hoofd- en deelvragen te beantwoorden, middels koppeling aan de bestaande theorie.

(26)

26

4.8 Ethiek

De onderzoeker verwacht niet dat de respondenten emotionele of fysieke schade zullen ondervinden door mee te doen aan dit onderzoek, aangezien de respondenten meewerken aan een semigestructureerd interview over een onderwerp dat niet politiek of sociaal gevoelig ligt. De privacy van respondenten is gewaarborgd door de namen van de respondenten onder een pseudoniem te verwerken binnen onderzoek. Deze keuze is gemaakt omdat het onderzoek gaat over persoonlijke ervaringen en gevoelens.

Het was niet schadelijk om de respondenten van tevoren in te lichten over het doel van het onderzoek. De onderzoeker heeft duidelijk gemaakt dat de respondenten meedoen aan een interview en de inhoud van het onderzoek, de onderzoeker en heeft daarmee een overt rol. De respondenten zijn apart geïnterviewd, zodat zij niet beïnvloed werden door het antwoord van de partner of zich belemmert zouden voelen om bepaalde antwoorden te geven. De

respondenten waren niet verplicht om op alle vragen antwoord te geven, mochten zij deze als privacygevoelig ervaren. Verder is er geen sprake van deceptie binnen dit onderzoek. De onderzoeker heeft de respondenten duidelijk van tevoren geïnformeerd over het doel van het onderzoek. Deze informatie was niet schadelijk voor de uitkomsten van het onderzoek en leidde niet tot sociaal gewenste antwoorden.

Ten slotte heeft de onderzoeker de respondenten de transcripten toegestuurd om zo transparantie binnen het onderzoeksproces te bewerkstelligen. Alle respondenten zijn van tevoren ingelicht over de mogelijkheid om hun antwoorden zonder eventuele gevolgen terug te trekken. Ook is het definitieve onderzoek naar alle respondenten toegestuurd.

(27)

27

5. Resultaten

In dit hoofdstuk zullen de resultaten van het onderzoek naar de vorming van place attachment bij jonge gezinnen in de regio worden gegeven, waarbij wordt gestart met een introductie van de geïnterviewde respondenten, hun woonomgeving en de setting van het onderzoek.

Vervolgens zullen de antwoorden op de deelvragen worden gegeven in losse deelparagrafen om zo richting de conclusie, het antwoord op de hoofdvraag, te werken.

5.1 Jonge gezinnen naar de regio

In de onderstaande sectie zal het onderzoekproces worden toegelicht. Ten eerste zullen de respondenten die gebruikt zijn voor dit onderzoek worden geïntroduceerd. Vervolgens zal het gebruikte instrument en de onderzoeksetting worden besproken.

5.1.1. Respondenten

Voor dit onderzoek zijn zestien respondenten geïnterviewd, dit zijn acht stellen die allen kinderen hebben. De respondenten zijn verworven binnen het eigen netwerk of viavia. De sample richt zich op jonge gezinnen die vanuit Amsterdam de regio in zijn getrokken. Van de respondenten zijn acht respondenten vrouwelijk en acht respondenten mannelijk. Er zijn binnen dit onderzoek geen eenoudergezinnen geïnterviewd, aangezien deze niet binnen de beschikbare sample vielen. De leeftijd van de respondenten is tussen de 29 en de 60 jaar oud.

Om te kijken of woonduur een rol speelt is er gekeken naar gezinnen die al wat langer geleden vanuit Amsterdam zijn verhuisd. Dit zijn de respondenten die 10 jaar of langer geleden uit Amsterdam vertrokken. Dit was het geval bij vier van de acht geïnterviewde stellen. Ook is er gekeken naar recenter verhuisde stellen om het effect van woonduur en de huidige woningmarktproblematiek in Amsterdam mee te nemen. De overige vier stellen hebben recenter de keuze gemaakt om te verhuizen, de grens hiervoor is 10 jaar of minder. De meeste respondenten zijn meerdere keren verhuisd. Voor alle informatie over de respondenten zie de overzichtstabel in bijlage 8.

Alle interviews zijn bij de respondenten thuis opgenomen. Het maken van afspraken om de respondenten te interviewen ging vrij vlekkeloos. Het onderwerp is niet politiek of maatschappelijk beladen, waardoor respondenten zich niet bezwaard voelden om mee te doen aan dit onderzoek. Ook speelde het persoonlijk kennen van de respondenten ook mee in het vlot maken van een afspraak.

(28)

28

5.2.2. Setting van het onderzoek

Alle geïnterviewde respondenten zijn ten noorden van Amsterdam gaan wonen. De nieuwe woonlocaties waren: Zaandam, Heiloo, Koog aan de Zaan, Castricum en Landsmeer. Op sommige locaties zijn meerdere respondenten gevonden; dit was het geval voor Koog aan de Zaan en Heiloo. Alle respondenten woonden in vrij rustige woonwijken, variërend van wijken die bestonden uit ‘de jaren 30- woningen, bloemkoolwijken dan wel VINEX-wijken.

Alle respondenten hebben in Amsterdam binnen de ringweg A10 gewoond en één stel is nog naar Slotervaart verhuisd voordat zij naar de regio trokken. De respondenten woonden in Amsterdam in de wijken Watergraafsmeer, de Pijp, de Baarsjes, de Staatsliedenbuurt, de Indische buurt en Slotervaart. In bijlage 9 zijn afbeeldingen te vinden van de oude en nieuwe woonlocaties van de respondenten.

5.2 Verhuisredenen

In de vorige paragraaf werden de respondenten geïntroduceerd, plus hun oude en nieuwe woonplaatsen. In deze paragraaf zal worden bekeken wat de motivaties voor de jonge gezinnen waren om te verhuizen van Amsterdam naar de regio. Ten eerste zal worden gekeken wat de redenen zijn waarom de gezinnen uit Amsterdam wegtrokken, vervolgens zullen de aantrekkingspunten van de nieuwe woonplaats worden besproken. Deze paragraaf wordt gebruikt om antwoord te geven op de eerste deelvraag: Welke verhuismotieven gelden

voor de jonge gezinnen die van Amsterdam naar de regio trekken?

5.2.1 Motieven om te vertrekken

Alle respondenten hebben in Amsterdam gewoond. Dit is een stad waar de huizenprijzen de laatste jaren flink zijn gestegen. Wonen in de stad wordt steeds onbetaalbaarder, in ieder geval voor de respondenten. Dit is een van de redenen die de respondenten aangeven waarom zij niet in Amsterdam konden blijven wonen. Alle respondenten zijn hun zoektocht naar een andere grotere woning namelijk in Amsterdam begonnen, maar kwamen er al gauw achter dat de beschikbare woningen aan de randen van Amsterdam te vinden waren. Maxime1 (48, Koog

aan de Zaan) vond het niet per se nodig om voor de kinderen de stad uit te gaan, maar een grotere woonruimte (voor de kinderen) kon zij in Amsterdam niet vinden. De meeste respondenten wilden niet in een buitenwijk van Amsterdam wonen.

(29)

29 Alle respondenten gaven aan dat zij Amsterdam druk vonden, dit kon gaan over

verkeer, overlast van buren of de stad in het algemeen. Vooral in combinatie met kinderen werd dit niet als wenselijk ervaren. Maggie (34, Heiloo) gaf aan dat zij met haar zoontje vaak in Artis zat, omdat hij daar tenminste ongestoord kon rondrennen en spelen. De drukte werd aan de andere kant ook als positief ervaren voor de sfeer en reuring op straat.

De voornaamste reden, die respondenten gaven om te verhuizen, was dat zij een groter huis nodig hadden voor de kinderen. Alle respondenten gaven aan dat zij niet in hun nieuwe woonplaats zouden wonen als zij geen kinderen hadden gehad. Alle respondenten hebben gezocht naar een woning met een tuin erbij, waar ruimte was voor de kinderen om zonder toezicht te kunnen spelen. Maar ook de grootte van woningen was van belang, zo noemde Eline (29, 2 jaar in Castricum) dat het huis te klein was voor eventueel een tweede kind, maar ook onpraktisch aangezien de woning zich op de derde etage bevond. Niet alle respondenten hadden extra ruimte nodig voor de kinderen, maar ook extra ruimte om bijvoorbeeld zelf een werkruimte in te kunnen inrichten. Zo gaf Stefan (55 jaar oud, 13 jaar woonachtig in Koog aan de Zaan) aan dat een werkruimte binnenhuis in Amsterdam niet betaalbaar was. Ook Carmen (53 jaar oud, 20 jaar woonachtig in Koog aan de Zaan) gaf aan dat zij het fijn vond dat ze in haar nieuwe woning een kantoor kon inrichten, waardoor het voor haar gemakkelijk was om thuis te werken, maar ook thuis te zijn voor de kinderen.

Twee gezinnen noemden dat zij ook gezondheid meewogen in hun redenen om te vertrekken. Eén van de gezinnen was genoodzaakt naar een minder stedelijke omgeving te verhuizen, aangezien de oudste zoon ernstige gehoorproblemen heeft. Hierdoor waren de omgevingsgeluiden in Amsterdam voor hem gevaarlijk. De verkeersdrukte veroorzaakte ongezonde lucht. Ook Richard (42 jaar oud, 5 maanden woonachtig in Heiloo) ervaarde de stad als ongezond. Door drukte in het verkeer was de stad verkeersonveilig en de uitstoot van fijnstof zou gelijk staan aan het ongemerkt roken van vier of vijf sigaretten per dag.

5.2.2 Motieven om te vestigen

De respondenten wonen ten noorden van Amsterdam en gaven hier verschillende redenen voor. Meerdere respondenten waren al bekend met het gebied ten noorden van de stad, omdat zij hier zelf waren opgegroeid of familie hadden wonen. De nabijheid van familie werd gezien als een handige factor in verband met het eventueel oppassen op de jonge kinderen. David (33 jaar oud, 2 jaar woonachtig in Castricum) gaf aan dat hij specifiek ten noorden van

(30)

30 was met kinderopvang. Maar dat ze wel in de buurt van Amsterdam hebben gezocht, omdat het sociale netwerk zich vooral daar bevindt.

Een van de voornaamste redenen die de respondenten noemden voor de keuze van hun woonplaats was de kindvriendelijke leefomgeving. Dertien respondenten gaven aan dat zij het fijn vinden dat hun kinderen nu de ruimte hebben om te spelen, zes respondenten benoemden hierbij ook expliciet de verkeersveiligheid. De meeste respondenten geven aan dat zij vinden dat Amsterdam de afgelopen jaren een stuk drukker is geworden. Hiermee bedoelden zij dan vooral de ruimte voor de kinderen om te spelen, maar ook het gebrek aan een rustige straat of een veldje waar gespeeld kan worden zonder toezicht. Maar ook ruimte binnen de woning werd vaak benadrukt, en dan vooral het feit dat de respondenten eenzelfde soort woning in Amsterdam niet zouden kunnen betalen.

Bij vier van de acht geïnterviewde gezinnen heeft één van de partners tijdens zijn of haar jeugd in het gebied gewoond waar zij nu zijn gaan wonen. Veertien van de respondenten gaven aan zelf in een buitenwijk of dorp te zijn opgegroeid. Twee van de respondenten gaven aan dat ze hierdoor niet hun gehele leven in de stad zouden willen wonen. Vier van de

respondenten gaven aan dat zij hun kinderen een soortgelijke jeugd wilden geven, hiervan waren er drie van het mannelijke geslacht en één van het vrouwelijke geslacht.

Ik ben zelf ook opgegroeid in zo’n soort wijk. Waar we eigenlijk relaxed konden voetballen en fietsen door de wijk. Ik vond dit echt een buurtje waar gewoon ja, als wij hier de poort

openzetten kunnen we zien dat onze kinderen aan het buitenspelen zijn, als ze iets ouder zijn. En dat wilde ik hun ook gewoon geven, dat je ook gewoon lekker vrijheid hebt om te spelen. -

Guido (35, Zaandam).

Ook hadden alle respondenten een nieuwe woonplaats uitgezocht waarbij ze relatief makkelijk toegang hadden tot natuurgebieden, het bos of het strand, faciliteiten die schaars waren in de stad.

Een punt dat door alle respondenten werd aangestipt, was de bereikbaarheid van Amsterdam. Bij het zoeken naar een nieuwe woonplaats werd er vooral gekeken of Amsterdam goed te bereiken was met de auto en openbaar vervoer. Een groot deel van de respondenten werkt nog steeds in Amsterdam, waarvoor een goede verbinding belangrijk was.

5.2.3. Deelconclusie

Uit de bovenstaande paragraaf is gebleken dat de gezinnen Amsterdam vooral verlieten vanwege te hoge huizenprijzen binnen Amsterdam, behoefte aan meer woon/werkruimte,

(31)

31 verkeersonveiligheid en ongezonde omstandigheden in de stad. De positieve punten van de nieuwe woonplaats komen voor de gezinnen naar voren in de vorm van familie in de buurt, een kindvriendelijke omgeving, natuur en een goede bereikbaarheid ten opzichte van

Amsterdam. Deze werden door respondenten, die zelf een jeugd in een soortgelijke omgeving hebben gehad, vooral aangedragen als faciliteiten waarin hun kinderen zelfstandig kunnen spelen, net zoals in hun eigen jeugd.

5.3 Tijd en Ruimte

In de vorige paragraaf is bekeken waarom de respondenten van Amsterdam naar de regio zijn vertrokken. In deze paragraaf zal worden bekeken wat de invloed is van deze stap op hun tijdruimte budget, de benodigde tijd en afstand die een persoon nodig heeft om activiteiten uit te voeren (van Schaick, 2011). Dit wordt bekeken aan de hand van de spreiding en kwaliteit van aangeboden faciliteiten en de reis/pendeltijd naar het werk en de mobiliteit van de

respondenten. Dit onderdeel zal gebruikt worden om de tweede deelvraag te beantwoorden: In

hoeverre speelt het tijdruimte budget een rol bij het vormen van place attachment en is hier een verschil in tussen mannen en vrouwen?

5.3.1 Faciliteiten

Volgens Karsten (2007) is het voor de jonge gezinnen voordelig om in een omgeving te wonen waar veel faciliteiten zich clusteren, om de combinatie van zorg en werk te

vergemakkelijken, vooral voor vrouwen. De aangeboden faciliteiten in de nieuwe woonplaats zijn volgens de respondenten niet altijd van de hoogste kwaliteit, maar voor de eerste

levensbehoeften kunnen de respondenten alles goed vinden in hun nieuwe woonplaats. De vrouwen die in dit onderzoek geïnterviewd zijn, stelden niet dat zij het lastiger vonden om hun zorg en werk te combineren door minder faciliteiten.

Meerdere vrouwelijke respondenten gaven aan dat zij het wel jammer vonden dat de faciliteiten en soms ook de mensen in hun nieuwe woonplaats niet erg hip waren. De faciliteiten worden ervaren als een beetje ouderwets, niet zo modern of burgerlijk. Dit werd door sommige vrouwelijke respondenten verteld in referentie richting Amsterdam, anderen benoemden het in referentie tot stedelijk gebied. Eline (29 jaar oud, 2 jaar woonachtig in Castricum) stelt dat zij het gevoel had door hippe faciliteiten bij de tijd te worden gehouden, door haar werk en zorg voor de kinderen zou ze het prettig vinden om in een levendiger omgeving te zitten thuis.

(32)

32 Niemand ervaarde een tekort aan faciliteiten. Door de goede infrastructurele

verbinding voelt Amsterdam nog steeds als dichtbij. Maxime (48, Koog aan de Zaan) geeft aan dat zij juist op die manier ook nog de leuke culturele dingen, die Amsterdam te bieden heeft, kan meemaken. Op deze manier kan worden geprofiteerd van met name het culturele aanbod. De respondenten ervaarden dit echter niet als een probleem, aangezien zij met weinig reistijd in Amsterdam zijn. De respondenten vonden het aan de ene kant fijn dat ze moeten reizen om de (culturele) faciliteiten te bereiken, zodat het voelt als een uitje. Anderen

ervaarden het idee te moeten reizen als een mentale blokkade. Dit waren vooral de mannelijke respondenten die dit opmerkten.

Wat door zeven respondenten werd ervaren, was het gebrek aan diversiteit op het gebied van eten. Dit was vrij gelijk verdeeld tussen de bewoners met lange en korte woonduur en mannen en vrouwen. De verschillende culturen en de bijbehorende wereldkeukens die samenkomen in Amsterdam, worden als een groot gemis ervaren als ze worden vergeleken met de te zoute pizzeria en de standaard Chinees. De horeca werd door veel respondenten genoemd als onderdeel van de ‘Amsterdamse gezelligheid’. Het feit dat men zo de deur kon uitlopen en er dan altijd iets te doen was.

Veel respondenten gaven aan dat zij minder behoefte hebben aan vermaak in de vorm van uitgaan, aangezien zij nu in een andere levensfase zitten (van de respondenten die dit zeiden, waren alle respondenten kort geleden verhuisd één na). De recent verhuisde stellen zaten op het moment van het interview nog midden in hun ‘nieuwe leven’ met kinderen, terwijl de respondenten met een langere woonduur oudere kinderen hebben, hiervan waren er twee gezinnen met kinderen die zelf naar Amsterdam zijn terug verhuisd. Toch gaven deze respondenten niet aan graag naar Amsterdam terug te willen. Sommigen vonden ook dat zij de kroeg ontgroeid waren. Maggie (34, Heiloo) gaf bijvoorbeeld aan dat zij niet elk weekend staat te popelen om iets te gaan doen en het ook prima is om thuis te blijven. Aan de andere kant merkten alle respondenten op dat de nieuwe woonplaats weer nieuwe faciliteiten biedt die niet in Amsterdam te vinden zijn, zoals natuur en ruimte in- en rondom het huis, waar het spelen van de kinderen zonder toezicht ook werd genoemd.

Acht respondenten voelden zich verbonden met de woning en het buurtje eromheen, vooral personen met een korte woonduur. Wat opviel was dat de respondenten met een korte woonduur zich niet erg verbonden voelden met hun nieuwe woonplaats, maar grotendeels met hun woning en hun buurt. Voor sommige respondenten was dit, omdat het hun eerste

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zoals geldt voor veel ouders met een migratieachtergrond, vooral van de eerste generatie, ervaren volgens onderzoek ook Syrische en Eritrese ouders in Neder- land dat de zorg lang

Met deze kennisagenda maken we inzichtelijk welke thema’s (aanstaande) ouders en kinderen, professionals uit de gezondheidszorg, educatie en het sociale domein, en andere relevante

Ik vind het belangrijk dat de groeicurven van mijn kind worden opgevolgd door ... LEES ALLE ANTWOORDMOGELIJKHEDEN VOOR - 1 ENKEL ANTWOORD MOGELIJK) 1: de arts van K&G. 2:

Bovendien geven de coördinatoren aan dat het bereiken van veel allochtone moeders en vrijwilligsters zorgt voor meer contact en begrip tussen culturen, zowel tussen moeders en

Maar, net zoals sommige ouders zien dat de media hun kinderen onder druk zetten, vinden ze ook dat boeken, TV en andere media hen extra druk bezorgen: je

Meer dan 3 op de 4 huishoudens uit de 13 centrum- steden zijn tevreden over hun woning, buurt en stad, zowel bij huishoudens met als zonder inwonende kinderen.. De

Dit rapport heeft getracht om op een beknopte en duidelijke manier het onderzoeksopzet en instrumentarium van het longitudinaal VLAS onderzoek naar ontwikkeling

[r]