• No results found

Onderzoek naar de noden en preferenties inzake preventieve zorg bij gezinnen met jonge kinderen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Onderzoek naar de noden en preferenties inzake preventieve zorg bij gezinnen met jonge kinderen"

Copied!
178
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Onderzoek naar de noden en preferenties inzake preventieve zorg

bij gezinnen met jonge kinderen In opdracht van Kind en Gezin

Promotoren

Prof. dr. Michel Vandenbroeck Prof. dr. Maria Bouverne-De Bie Onderzoekers

dr. Lieve Bradt Sarah Crampe

Met medewerking van

Prof. dr. Yves Rosseel en dr. Jan Lammertyn Vakgroep Data-analyse, UGent

VakgroepSocialeAgogiek

(2)

1

Colofon

Het onderzoek naar de noden en preferenties inzake de preventieve zorg bij gezinnen met jonge kinderen werd uitgevoerd in opdracht van Kind en Gezin, conform het bestek 01/2008/AD.

Promotoren: Prof. Dr.Maria Bouverne De Bie en Prof. Dr.Michel Vandenbroeck Onderzoekers: dr. Lieve Bradt en Sarah Crampe

Stuurgroep: Bea Buysse (voorzitter), Ellen Blancke, Wannes Blondeel, Rudi De Cock, Rita Eggermont en Linda Stijnen

De steekproeftrekking en data-analyse werden uitgevoerd in samenwerking met dr. Jan Lammertyn, en gesuperviseerd door Prof. Dr. Yves Rosseel, Vakgroep Data-analyse.

De dataverzameling werd uitgevoerd door TNS Dimarso.

© 2010 Vakgroep Sociale Agogiek en Kind en Gezin.

Uit dit rapport mag onbeperkt geciteerd worden, mits de correcte bronvermelding. Die is:

Vandenbroeck, M., Bradt, L.&Bouverne-De Bie, M. (2010). Onderzoek naar de noden en preferenties inzake preventieve zorg bij gezinnen met jonge kinderen. Onderzoek in opdracht van Kind en Gezin.

Gent-Brussel: Vakgroep Sociale Agogiek UGent – Kind en Gezin.

(3)

2

Inhoud

Inleiding ... 6

1. Methodologie ... 8

1.1. Kwalitatief vooronderzoek ... 8

1.2. Constructie van de vragenlijst ... 9

1.3. De steekproeftrekking ... 11

1.4. Dataverzameling ... 15

1.5. Respons en representativiteit ... 16

1.6 Constructie van de variabelen ... 20

2. Resultaten ... 26

2.1. Gezin, woon- en werksituatie ... 26

2.2. Opvoedingscontext ... 32

2.3. De perceptie van Kind en Gezin ... 35

2.4. Zorgen om het kind en de eigen situatie en steunbronnen ... 37

2.5. Afspraken op het consultatiebureau ... 41

2.6 Het gebruik van de dienstverlening ... 51

2.7 Belang van de diverse aspecten van de dienstverlening ... 56

2.8 Verwachtingen t.a.v. de verpleegkundige van Kind en Gezin ... 63

2.9 Verwachtingen t.a.v. de arts van Kind en Gezin ... 68

2.10 Verwachtingen t.a.v. de wachtzaal ... 73

2.11 Doorverwijzen ... 76

3. Bespreking ... 78

3.1. Een basisvoorziening voor iedereen ... 78

3.2. Basiskwaliteiten ... 79

3.3. Kind en Gezin en andere steunbronnen ... 86

3.4. Differentiatie is niet segregatie ... 86

4. Besluit en aanbevelingen ... 88

(4)

3

Bijlagen ... 93

Bijlage 1: Bevindingen kwalitatief vooronderzoek ... 94

Bijlage 2: Postale vragenlijst ... 118

Bijlage 3: Face-to-face interview ... 138

Bijlage 4: Telefonische vragenlijst ... 162

Bijlage 5: Introductiebrief postale vragenlijst ... 170

Bijlage 6: Reminder postale vragenlijst ... 171

Bijlage 7: Introductiebrief face-to-face interviews ... 172

Bijlage 8: Overzichtstabellen van de resultaten ... 173

(5)

4

Overzicht van de tabellen

Tabel 1: Thuistaal en taal dienstverlening van de populatie ... 13

Tabel 2: Vooropgesteld aantal face-to-face interviews (en steekproefgrootte) ... 14

Tabel 3: Respons face-to-face interviews ... 16

Tabel 4: Celfrequenties kansarmoede en origine moeder in populatie ... 19

Tabel 5: Celfrequenties kansarmoede en origine moeder in samengevoegde steekproef ... 19

Tabel 6: Wegingcoëfficiënten ... 19

Tabel 7: Overzicht van de steekproef ... 26

Tabel 8: Frequentietabel maandelijks beschikbaar gezinsinkomen en kansarmoede ... 29

Tabel 9: Frequentietabel kansarmoede en armoederisico ... 29

Tabel 10: Ervaringen m.b.t. het doorbrengen van tijd met het kind ... 33

Tabel 11: Contact met andere ouders ... 34

Tabel 12: De perceptie van ouders over Kind en Gezin ... 35

Tabel 13: Zorgen om het kind en de eigen situatie ... 37

Tabel 14: Centrumwaarden van zorgen ... 38

Tabel 15: Steunbronnen bij zorgen (in percentage) ... 39

Tabel 16: Gebruik van de dienstverlening van Kind en Gezin ... 53

Tabel 17: Belang van de dienstverlening van Kind en Gezin ... 58

Tabel 18: Verwachtingen ten aanzien van de verpleegkundige van Kind en Gezin ... 63

Tabel 19: Verwachtingen ten aanzien van de arts van Kind en Gezin ... 68

Tabel 20: Verwachtingen ten aanzien van de wachtzaal ... 73

Tabel 21: Ervaringen m.b.t. doorverwijzing ... 77

Tabel 22: Overzicht resultaten gebruik dienstverlening ... 173

Tabel 23: Overzicht resultaten belang dienstverlening ... 174

Tabel 24: Overzicht resultaten verwachtingen t.a.v. de verpleegkundige van Kind en Gezin ... 175

Tabel 25: Overzicht resultaten verwachtingen t.a.v. de arts van Kind en Gezin ... 176

Tabel 26: Overzicht resultaten verwachtingen t.a.v. de wachtzaal ... 177

(6)

5

Overzicht van de figuren

Figuur 1: Verdeling maandelijks beschikbaar inkomen ... 29

Figuur 2: Verdeling diploma respondent ... 30

Figuur 3: Verdeling diploma partner ... 30

Figuur 4: Verdeling beroep respondent ... 31

Figuur 5: Verdeling beroep partner ... 31

Figuur 6: Verdeling werksituatie respondent ... 31

Figuur 7: Verdeling werksituatie partner ... 32

Figuur 8: Tijd alleen met kind ... 32

Figuur 9: Verdeling afstand tot (schoon)ouders ... 34

Figuur 10: Aantal contacten met andere ouders ... 35

Figuur 11: Ervaren praktische, emotionele en informatieve steun (somscores) ... 39

Figuur 12: Wie gaat meestal naar het consultatiebureau ... 41

Figuur 13: Wijze van verplaatsing ... 42

Figuur 14: Afstand ... 42

Figuur 15: Tijdstip afspraak ... 43

Figuur 16: Geschiktheid uren ... 43

Figuur 17: Afwezigheid op afspraak ... 44

Figuur 18: Voorkeur tijdstip ... 45

Figuur 19: Voorkeur afspraak ... 46

Figuur 20: Voorkeur voor herinnering aan afspraak ... 47

Figuur 21: Tevredenheid over tijd tussen kraamkliniek en huisbezoek... 47

Figuur 22: Tevredenheid over aantal huisbezoeken ... 48

Figuur 23: Aantal huisbezoeken ... 48

Figuur 24: Tevredenheid over aantal consultaties ... 49

Figuur 25: Voorkeur voor opvolging groeicurves, vaccinaties en ontwikkeling ... 50

(7)

6

Inleiding

Uitgangspunt van het onderzoek is de analyse van de preventieve zorg van Kind en Gezin als een basisvoorziening, gericht aan alle ouders met jonge kinderen.

De profilering van de preventieve zorg van Kind en Gezin als basisvoorziening houdt enerzijds in dat een basisaanbod inzake preventieve zorg gestandaardiseerd aangeboden wordt aan alle ouders.

Anderzijds betekent dit dat een gedifferentieerde aanpak uitgewerkt wordt, gegeven de verschillen tussen ouders. In het onderzoek werd bijgevolg zowel gepeild naar de ervaring met dit basisaanbod, als naar de ervaring met de inzet van Kind en Gezin als een hulpbron waarop ouders beroep doen voor wat betreft de ontwikkeling van hun kinderen. Hierbij is ook de kwaliteit van deze hulpbron een belangrijk element van onderzoek.

De profilering van Kind en Gezin als basisvoorziening uit zich in een uitzonderlijk hoog bereik. Kind en Gezin is hiermee wellicht één van de weinige vormen van maatschappelijke dienstverlening waar ouders – overheen sociaal-economische, etnisch-culturele en andere grenzen – gebruik van maken en waar ouders van jonge kinderen steeds beroep op kunnen doen, zonder zich daarom voorafgaandelijk te moeten definiëren als ‘ouders met een probleem’. Deze principieel hoge toegankelijkheid houdt belangrijke aandachtspunten in voor de werking van de consultatiebureaus.

Artsen, verpleegkundigen en vrijwilligers moeten omgaan met veranderende eisen. Dit onderzoek wil empirisch inzicht verwerven in hoe ouders de werking van de consultatiebureaus ervaren, en in hoe ze vragen voor ondersteuning kenbaar maken.

Volgende onderzoeksvragen worden gesteld:

- Welke zijn – in het algemeen – de verwachtingen van ouders ten aanzien van de preventieve zorg?

- Welke zijn de verwachtingen van ouders ten aanzien van de preventieve zorg, gedifferentieerd naar geslacht, eerste en volgende kinderen en naar SES?1

- Welke zijn de verwachtingen van ouders ten aanzien van de preventieve zorg, gedifferentieerd naargelang het gaat om allochtone of autochtone ouders, en naargelang het gaat om kansarme en niet-kansarme ouders?

- Met welke vragen richten ouders zich expliciet wel of niet tot het consultatiebureau van Kind en Gezin?

- Hoe verhoudt de preventieve zorg van Kind en Gezin zich tot andere vormen van (formele en informele) steun waar ouders gebruik van maken?

- Op welke gronden ervaren ouders de dienstverlening als al dan niet beantwoordend aan hun noden en preferenties en welke verschillen zijn er hierbij vast te stellen naar ouderkenmerken en/of gezinskenmerken?

Het onderzoek werd uitgevoerd aan de hand van een vragenlijst, die per post verzonden werd aan een representatieve steekproef van ouders. Om een voldoende respons van allochtone en kansarme ouders te verzekeren werden de data van deze vragenlijst aangevuld met face-to-face interviews met

1 In overleg met de stuurgroep is besloten dat de differentiatie naar woonplaats, vermeld in de offerte, niet relevant was en dat de differentiatie naar leeftijd beter vervangen werd door een differentiatie naar eerste versus volgende kinderen.

(8)

7 allochtone en kansarme ouders, op basis van dezelfde vragenlijst. Hiervoor werden twee afzonderlijke steekproeven getrokken. De vragenlijst kwam tot stand op basis van een uitgebreid vooronderzoek.

De rapportering over dit vooronderzoek en de vragenlijst worden als bijlage in dit eindrapport opgenomen (zie bijlage 1 en 2). De verzameling en verwerking van de data uit de vragenlijsten en interviews worden in het eerste deel van dit rapport beschreven. In een tweede deel worden de resultaten weergegeven. In een derde deel volgt een algemene bespreking van de resultaten. Het rapport wordt afgerond met enkele besluiten en aanbevelingen.

(9)

8

1. Methodologie

1.1. Kwalitatief vooronderzoek

De dienstverlening inzake preventieve zorg die Kind en Gezin aanbiedt is wereldwijd vrij uniek, zowel inzake bereik als inzake de brede waaier aan dienstverlening. Voor een onderzoek naar de noden en preferenties van de ouders van jonge kinderen konden we dan ook niet terugvallen op bestaande vragenlijsten. Het opstellen van een vragenlijst is hierdoor des te meer een precaire aangelegenheid.

In een grootschalig kwantitatief onderzoek bepaalt de inhoud en vorm van de vragenlijst immers in grote mate welke antwoorden gegenereerd worden.

Daarom besloten we een kwalitatief vooronderzoek te houden dat als doel had een vragenlijst op te stellen die nauw aansluit bij de ervaringen van zowel de gezinnen als de dienstverleners. We namen hiervoor 37 semi-gestructureerde interviews af aan de hand van de ‘Critical Incident Technique’2 in 4 geselecteerde regio’s: Oostende, Gent, Aarschot en Oostmalle. Het ging om

- 11 ouders

- 5 leden van organiserende besturen - 3 regioteamverantwoordelijken - 4 artsen

- 5 verpleegkundigen - 2 gezinsondersteuners - 3 groepswerkers - 4 vrijwilligers

De uitgeschreven interviews zijn onderworpen aan een eerste thematische analyse op basis waarvan een registratieschema is opgesteld. De codering gebeurde door twee onderzoekers, die onafhankelijk van elkaar de gegevens uit de interviews ordenden aan de hand van het registratieschema. De interpretatie en duiding van de gegevens gebeurde in overleg tussen onderzoekers en promotoren.

Het registratieschema

Een kwaliteitsvol aanbod wordt geconcretiseerd aan de hand van de criteria: begrijpbaarheid, betaalbaarheid, bereikbaarheid, bruikbaarheid en beschikbaarheid.Deze criteria werden voor de maatschappelijke dienstverlening ontwikkeld3 naar analogiemet de minimumvoorwaarden voor de verstrekking van rechtshulp, geformuleerd door Hubeau en Parmentier4. Daarom hebben we de transcripties van de interviews uit het kwalitatief vooronderzoek ook aan de hand van deze criteria

2 Flanagan, J. C. (1954). The critical incident technique. Psychological Bulletin, 51(4); Gremler, D.D. (2004). The critical incident technique in service research. Journal of Service Research, 7(1), 65-89.

3Bouverne-De Bie, M. (2005). Het OCMW en het recht op maatschappelijke dienstverlening, in J. Vranken, K. De Boyser& D. Dierckx (red.). Armoede en sociale uitsluiting. Jaarboek 2005 (pp. 203-216). Leuven: Acco.

4Hubeau, B. & Parmentier, S. (1991). Rechtshulp, in Interdepartementele Commissie Armoedebestrijding (red.).

Aanbevelingen voor het armoedebestrijdingsbeleid 1990-1991. Derde Verslag (pp. 57-91). Brussel: Inbel.

(10)

9 geordend. In de bespreking van de resultaten van het kwantitatieve onderzoek komen we hier op terug en integreren we ter illustratie een aantal fragmenten uit de interviews. Hierna geven we de belangrijkste conclusies uit het vooronderzoek met betrekking tot de constructie van de vragenlijst.

1.2. Constructie van de vragenlijst

Het vooronderzoek leverde ons heel wat boeiende data over de betekenisverlening van de verschillende betrokkenen. Doorheen het verhaal van de respondenten konden een aantal thema’s vastgesteld worden die een rode draad vormden om de interviews te begrijpen en belangrijk waren bij het opstellen van de vragenlijst.

Elke ouder is anders

Een eerste aspect is dat elke ouder anders is en dus ook de dienstverlening van Kind en Gezin anders ervaart. Hierbij kan de vraag gesteld worden of er in deze diversiteit patronen terug te vinden zijn, waaraan de verwachtingen die ouders ten aanzien van Kind en Gezin hebben, kunnen worden gerelateerd. In de interviews geven de respondenten bijvoorbeeld aan dat de verwachtingen en vragen die ouders hebben ten aanzien van Kind en Gezin verschillend kunnen zijn volgens het aantal kinderen dat men heeft (verschil eerste kind en tweede of derde kind), het al dan niet aanwezig zijn van gezondheids- en ontwikkelingsproblemen of de context (regio, sociaal netwerk, sociaal- economische status) waarin ouders leven. De vraag naar dergelijke patronen is bijgevolg een belangrijk aspect om mee te nemen in het kwantitatieve luik.

Ook wat betreft de behoefte aan sociaal contact stelt zich de vraag of patronen kunnen worden teruggevonden in de relatie tussen de grootte van het sociaal netwerk van ouders en de mate waarin ouders sociaal contact al dan niet als belangrijk ervaren.

Toch lijken in al deze diversiteit enkele gemeenschappelijkheden op te duiken op het vlak van de redenen ‘waarom’ mensen gebruik maken van het preventieve zorgaanbod, namelijk de algemene evidentie waarmee ouders van dit basiszorgaanbod (meten, wegen, vaccinaties, gehoortest, …) gebruik maken, de bevestiging dat het kind (en de ouder als ouder) het goed doet, de geruststelling en het sociaal contact.

De voorstructurering van het aanbod

Ten tweede komt in de interviews tot uiting dat de voorstructurering van het aanbod door professionelen en ouders niet hetzelfde is. Dit komt tot uiting in de spanning tussen kindgerelateerde en niet kindgerelateerde (i.e. randvoorwaarden om tot opvoeden te kunnen komen) vragen. Terwijl professionelen een duidelijke cesuur leggen in wat te maken heeft met het kind en wat niet (inkomen, huisvesting e.d.), maken ouders dit onderscheid niet noodzakelijk of niet op dezelfde wijze.

Professionelen maken daarnaast een duidelijk onderscheid tussen preventie en curatie, die soms ver af staat van de betekenisverlening van ouders. In dit opzicht lijkt ook de ervaring van ouders met doorverwijzing een belangrijk aspect om mee te nemen naar de vragenlijst.

(11)

10

Relationele aspecten

Tot slot komt doorheen de interviews ook het belang van de relatie met de verpleegkundige, de arts, maar ook de vrijwilligers naar voor. Ook hierin lijken ouders erg verschillende noden en preferenties te hebben. Waar sommige ouders de nadruk leggen op de technische vakkennis van de professionelen, benadrukken anderen het belang van relationele of sociale vaardigheden. Ook hier willen we nagaan of deze noden en preferenties gerelateerd zijn aan ouderkenmerken of context.

Bestaand onderzoek als inspiratiebron

Naast het kwalitatieve vooronderzoek, was ook eerder onderzoek in opdracht van Kind en Gezin een belangrijke inspiratiebron voor de constructie van de vragenlijst. De onderzoeken van Seghers5 en Van De Putte6 die beiden de preventieve kinderzorg behandelden, alsook de recente vragenlijst over het gebruik van de kinderopvang in Vlaanderen (2009)7 werden als inspiratiebronnen gebruikt.

Bovendien werd ook voortgebouwd op eerder onderzoek door de Vakgroep Sociale Agogiek. Een aantal items uit het onderzoek ‘Opvoeden in Brussel’ (Vandenbroeck, Boonaert, Van der Mespel& De Brabandere, 2007)8, dat gebaseerd is op Rullo en Musatti (2005)9, werden in dit onderzoek opgenomen. Het gaat om vragen over hoe ouders de zorg voor hun kind ervaren en de mate waarin ouders voor bepaalde vragen/situaties beroep (willen of kunnen) doen op vormen van formele of informele steun.

Testcases

Op basis van de bevindingen uit het vooronderzoek, de bestaande vragenlijsten, overleg met de opdrachtgever (d.d. 11 november 2009) en advies van de Vakgroep Data-analyse van de UGent, kwam een eerste versie van de vragenlijst tot stand. Deze werd uitgetest bij 10 kansarme moeders in Oostende. De aanwezige moeders vulden de vragenlijst in en kregen achteraf de ruimte om hun bedenkingen en opmerkingen te geven aan de onderzoeker. Daarnaast werden vier individuele ouders aangesproken om de vragenlijst in te vullen en feedback te geven. Op basis van deze testcases werd de vragenlijst verder verfijnd en opnieuw voorgelegd aan de opdrachtgever.

5Seghers, N. (1995). Kleine baasjes worden groot. Onderzoek naar het consumptiegedrag en het behoeftenpatroon van gezinnen met jonge kinderen inzake preventieve kinderzorg. Katholieke Universiteit Leuven: Hoger Instituut voor de Arbeid.

6 Van De Putte, I. (1997). Evaluatie van de vernieuwingen in de preventieve kinderzorg. Katholieke Universiteit Leuven: Hoger Instituut voor de Arbeid.

7Hedebouw, G. &Peetermans, A. (2009). Het gebruik van opvang voor kinderen jonger dan 3 jaar in het Vlaams Gewest. Leuven: Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin.

8Vandenbroeck, M., Boonaert, T., Van der Mespel, S. & De Brabandere, K. (2007). Opvoeden in Brussel. Gent- Brussel: UGent - VBJK - VCOK - VGC.

9Rullo, G. &Musatti, T. (2005). Mothering young children: Child care, stress and social life. European Journal of Psychology of Education, XX(2), 107-119.

(12)

11

De definitieve vragenlijsten

Op 9 december 2009 vond een startvergadering plaats met TNS Dimarso dat instond voor het veldwerk van het onderzoek. Ook met hen werd de vragenlijst overlopen en werden nog enkele aanpassingen uitgevoerd. De vragenlijst werd vervolgens vertaald in het Engels, het Frans en het Turks. De vragenlijsten werden uiteindelijk bij drie verschillende groepen en op drie verschillende manieren afgenomen.

Een postale vragenlijst (zie bijlage 2) werd verstuurd naar een representatieve steekproef (zie hieronder). Ten tweede werd deze vragenlijst face-to-face afgenomen (zie bijlage 3) bij een tweede, kleinere groep bestaande uit moeilijker te bereiken groepen (kansarmen10 en allochtonen). Op die manier kon de respons van kansengroepen worden verzekerd. Tot slot werd na afronding van het postale gedeelte uit de non-responsgroep van de postale vragenlijst nog een kleinere steekproef getrokken waarvan telefonisch een sterk gereduceerde versie van de vragenlijst werd afgenomen (zie bijlage 4). Zo konden we nagaan of de non-responsgroep op enkele belangrijke inhoudelijke aspecten van de dienstverlening van Kind en Gezin en van hun appreciatie hiervan afweek van de responsgroep.

1.3. De steekproeftrekking

De postale vragenlijst

Bij de postale vragenlijst werd een volledig aselecte steekproef getrokken (zonder teruglegging) uit de IKAROS-databank11 van Kind en Gezin, waarbij elk element in de populatie even veel kans had om geselecteerd te worden. De eenheid van analyse is telkens één van de ouders van het gezin (of huishouden) van het kind dat in de IKAROS databank werd geregistreerd. Om er voor te zorgen dat alle minderheidsgroepen (allochtonen, eenoudergezinnen en kansarmen) goed vertegenwoordigd waren in deze steekproef was het belangrijk de totale steekproef voldoende groot te nemen.

Aangezien de subgroep met eenoudergezinnen de kleinste groep is (7.9 % van de totale populatie), namen we deze als referentie om de grootte van de volledige steekproef te bepalen. We gingen er van uit dat we voor deze subgroep 150 waarnemingen wensten. Dit betekende dat we uitkwamen op een steekproefgrootte van (afgerond) 1900 respondenten. Rekening houdende met een beoogde responsgraad van 60%, werd uiteindelijk een steekproef van 3200 elementen getrokken.

10Kansarmoede wordt hierbij omschreven volgens de definitie zoals gehanteerd door Kind en Gezin:

“Kansarmoede is een toestand waarbij mensen beknot worden in hun kansen om voldoende deel te hebben aan maatschappelijk hooggewaardeerde goederen, zoals onderwijs, arbeid, huisvesting. Het gaat hierbij niet om een eenmalig feit, maar om een duurzame toestand die zich voordoet op verschillende terreinen, zowel materieel als immaterieel”. Om te bepalen of er al dan niet sprake is van kansarmoede worden zes criteria in overweging genomen: maandinkomen van het gezin, arbeidssituatie ouders, opleiding ouders, huisvesting, ontwikkeling kinderen en gezondheid.

11 IKAROS staat voor: geIntegreerd Kind, Activiteiten en Regio OndersteuningsSysteem. Dit registratiesysteem werd in 1996 ingevoerd met als doel de hele werking van de preventieve gezinsondersteuning te ondersteunen zowel op operationeel, tactisch als op beleidsniveau. Elke regioverpleegkundige houdt hierin nauwkeurig de essentiële gegevens bij van alle kinderen in het Vlaamse Gewest vanaf de geboorte en dit tijdens contacten met gezinnen met jonge kinderen (bezoeken aan bed in de kraamkliniek, huisbezoeken, aanmeldingen op een consultatiebureau voor het jonge kind,…).

(13)

12 Inclusiecriteria voor de selectie van respondenten waren:

- Kind geboren tussen februari 2006 en november 2009 - Wonend in het Vlaams Gewest

- Precaire verblijfsituatie12 op “neen”

- Taal moeder-kind of taal dienstverlening is het Nederlands Exclusiecriteria waren:

- Overleden kinderen

- Kinderen behorend tot gezinnen die participeren aan het onderzoek “JOnG!”13 (om overbevraging te vermijden)

De onderzoekers ontvingen van Kind en Gezin een bestand met 3200 respondenten waarbij alle gegevens werden verwijderd met uitzondering van de kindunieke sleutel. Aan Dimarso werd hetzelfde bestand bezorgd, met toevoeging van volgende gegevens: naam van het kind, huidige adres van het kind en de telefoon/gsm-gegevens.

Face-to-face interviews

Het doel van de face-to-face interviews was de respons van kansarmen en allochtonen te verzekeren.

Dat betekende een afbakening op basis van taal, maandinkomen van het gezin, arbeidssituatie van de ouders, opleiding van de ouders, huisvesting, ontwikkeling van de kinderen en gezondheid.

Bij de taalkeuze gingen we uit van zowel de absolute aantallen van de taal van de dienstverlening als van hun relatieve verdeling over de provincies. Uit die gegevens bleek dat het grootste deel van de allochtonen kon bereikt worden door een combinatie van Frans, Engels en Turks.

12 De verblijfsituatie van ouders wordt als precair geregistreerd indien zij geen of slechts een tijdelijk verblijfsrecht hebben in België. Het gaat concreet om mensen zonder wettig verblijf (‘zonder papieren’) of groepen mensen waarvan het verblijf in België dreigt illegaal te worden.

13JOnG! is een onderzoeksprogramma van het Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. Het betreft een grootschalig onderzoek omtrent gezondheid, ontwikkeling, gedrag en opvoeding van baby’s, kinderen en jongeren.

(14)

13 Tabel 1: Thuistaal en taal dienstverlening van de populatie

Thuistaal

Taal dienst- verlening

Ned. Frans Engels Duits Kennis N-F-E-D

Andere Niet gekend

Som

Nederlands 54 869 54 869

Frans 2 966 2 966

Arabisch 1 665 624 28 2 317

Turks 1 235 912 27 2 174

Niet ingevuld 151 1 199 1 350

Berbers 667 493 5 1 165

Andere taal 743 95 20 858

Engels 702 702

Russisch 357 121 11 489

Uit praktische overwegingen (kostprijs) selecteerden we enkele regio’s voor de face-to-face interviews, conform de werknota van het Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (SWVG, 2008), verspreid over Vlaanderen en zowel in meer stedelijke als eerder landelijke gebieden. Aangezien de percentages kansarmen en allochtonen hoger liggen in de stedelijke gebieden, zijn deze regio’s uiteraard sterker vertegenwoordigd in de steekproef. In West-Vlaanderen selecteerden we Oostende als regionaalstedelijk gebied om de autochtone kansarme populatie te bevragen en Menen als kleinstedelijk gebied met een aanzienlijk percentage kansarmen. In Oost-Vlaanderen selecteerden we Gent, als grootstedelijk gebied en Ronse als minder verstedelijkt gebied, beiden met een aanzienlijk percentage geboorten in kansarme gezinnen en een hoog percentage leefloongerechtigden. Wat betreft de taalverhouding zijn respectievelijk het Turks (in Gent) en het Frans (in Ronse), naast het Nederlands het meest vertegenwoordigd. De verdeling van allochtone en kansarme autochtone kinderen naar gemeente toont aan dat de stad Antwerpen (grootstedelijk gebied) hierin koploper is (met 9633 allochtone kinderen en 1004 autochtone kansarme kinderen). Het Frans en het Engels komen hier in vergelijking met de andere regio’s iets meer voor. Ook het Turks is in redelijke mate vertegenwoordigd, zij het relatief minder dan in Gent, Beringen en Genk. In Vlaams-Brabant selecteerden we Leuven omwille van het aantal autochtone en allochtone kansarme kinderen. In Limburg, tenslotte, selecteerden we Genk en Beringen, omwille van hun aantallen kansarme en allochtone (vooral Turkstalige) gezinnen.

Er werden twee afzonderlijke steekproeven getrokken. Een eerste was de steekproef “allochtonen”

met volgende criteria:

- Kinderen geboren van februari 2006 t.e.m. november 2009 - Wonende in het Vlaamse Gewest

- Precaire verblijfsituatie op ‘Nee’

(15)

14 - Origine moeder gelijk aan Maghreb + Turkije, Azië (excl. Japan), ex-Oostblok, Midden-

Oosten, Afrika (excl. Maghreb) of andere én taal dienstverlening N/F/E of Turks Een tweede was de steekproef “kansarmen” met volgende inclusiecriteria:

- Kinderen geboren van februari 2006 t.e.m. november 2009 - Wonende in het Vlaamse Gewest

- Precaire verblijfsituatie op ‘Nee’

- Origine moeder gelijk aan Belgisch - Kansarmoede op ‘Ja’

Bij beide steekproeven werden overleden kinderen en kinderen uit gezinnen die deelnamen aan het onderzoek “JOnG!” uitgesloten. Rekening houdend met een beoogde responsgraad van ca. 30%

stelden we een totale steekproeftrekking van ruim 500 elementen voorop met een verhouding van 2/3 allochtoon en 1/3 autochtoon. De verwachting was met andere woorden dat er 50 kansarme allochtonen, 50 niet-kansarme allochtonen en 50 kansarme autochtonen zouden worden bevraagd.

Dit bracht ons, samen met de cijfergegevens van Kind en Gezin betreffende de taal moeder-kind (2008) tot volgende verdeling van de 150 interviews:

Tabel 2: Vooropgesteld aantal face-to-face interviews (en steekproefgrootte) Nederlands

kansarm

Turks, waarvan

helft kansarm

Frans, waarvan

helft kansarm

Engels, waarvan

helft kansarm

Totaal

Oostende 10 (35) 10 (35)

Menen 5 (17) 5 (17)

Gent 20 (70) 10 (36) 30 (106)

Ronse 10 (35) 10 (36) 20 (71)

Antwerpen 15 (53) 10 (36) 10 (35) 35 (124)

Leuven 5 (17) 5 (18) 5 (17) 15 (52)

Genk 5 (17) 15 (54) 20 (71)

Beringen 15 (54) 15 (54)

Totaal 50 (174) 50 (178) 35 (126) 15 (52) 150 (530)

De steekproef zelf werd getrokken door dr. Jan Lammertyn. Hierna werden de unieke kindsleutels door ons bezorgd aan Kind en Gezin, waarna Kind en Gezin de adresgegevens doorspeelde aan Dimarso.

(16)

15

Telefonische interviews

Na afronding van de postale bevraging, werd beslist om bijkomende telefonische interviews af te nemen. Zoals aangegeven, hadden deze interviews vooral tot doel uitspraken te kunnen doen over de mate waarin de non-responsgroep afweek van de responsgroep. Om relevante uitspraken over deze mogelijke afwijkingen te kunnen doen werden 100 telefonische interviews gedaan. Daarvoor werd een aselecte random steekproef getrokken uit de non-responsgroep, waarvan we over telefoonnummers beschikten (n = 962).

1.4. Dataverzameling

Het veldwerk (dataverzameling, data-input en data-cleaning) werd uitbesteed aan TNS Dimarso.

Postale vragenlijst

Om de respons te maximaliseren is de postale vragenlijst vergezeld van een introductiebrief met logo van Kind en Gezin en UGent (zie bijlage 5). Twee weken na de verzending van de vragenlijsten is een herinnering per brief verzonden aan de non-respondenten (zie bijlage 6). Als incentive werden een aantal waardebons verloot onder de respondenten. De dataverzameling is afgesloten zeven weken na de eerste verzending. Het was duidelijk dat toen geen respons meer verwacht kon worden.

Face-to-face interviews

Om de respons te maximaliseren is een week voor de eerste contactname een introductiebrief met logo van Kind en Gezin en UGent verzonden (zie bijlage 7). Interviewers waren hoofdzakelijk vrouwen en – voor wat de contactname met allochtone respondenten betreft – ook zelf allochtoon. De enquêteurs zijn mondeling gebrieft door Dimarso en door de onderzoekers van UGent. De enquêteur legde een eerste contact overdag. Wanneer dit niet succesvol bleek, werd een tweede contact gelegd na 17 uur. Adressen werden tot vier maal toe benaderd. Er gebeurde een telefonische controle bij 10- 15% van de enquêtes. Na controle zijn drie interviews verwijderd, toen bleek dat ze telefonisch waren afgenomen. De gemiddelde duurtijd van het interview bedroeg 49 minuten.

Telefonische interviews

Uit de groep non-respondenten van de postale vragenlijsten werden 300 adressen random geselecteerd. Daarvan zijn er 185 gecontacteerd om tot 100 respondenten te bereiken. Minimum 5%

van de interviews zijn door een derde meegevolgd als interne controle.

Data-input en data-cleaning

De verzamelde data werd ingevoerd op basis van een codeboek dat opgesteld werd door de onderzoekers i.s.m. met dr. Jan Lammertyn. Wij ontvingen drie SPSS databestanden van Dimarso:

(17)

16 een postaal, face-to-face en telefonisch bestand. De antwoorden op de open vragen werden als een word bestand aangeleverd.

De data-input werd door Dimarso zelf gecontroleerd alvorens de bestanden aan de onderzoekers werden geleverd. Bij aanvang van de rapportage bleek echter op basis van de eerste beschrijvende statistieken (i.e. de frequenties van alle variabelen) dat er nog onregelmatigheden waren in de invoer van de data. Hierdoor werden bepaalde variabelen gewijzigd door TNS Dimarso, maar een groot deel werd aangepast door de onderzoekers zelf. Dit zorgde voor vertraging in de dataverwerking.

1.5. Respons en representativiteit

De respons op de postale vragenlijst bedroeg 1219 vragenlijsten. Rekening houdend met 5%

onbruikbare adressen, betekent dit een respons van 40,1%. De respons voor de face-to-face interviews was 199, 49 meer dan de vooropgestelde 150. Uit onderstaande tabel blijkt dat de vooropgestelde verdelingvan kansarmen en allochtonen werd bereikt:

Tabel3: Respons face-to-face interviews

Kansarmoede Nederlands Turks Frans Engels Totaal

Nee 0 38 14 9 61

Ja 89 28 17 4 138

Totaal 89 66 31 13 199

De representativiteit van de drie steekproeven werd op vier verschillende manieren nagegaan:

- postaal versus IKAROS14

- postaal + face-to-face versus de populatie15 - telefonisch versus populatie IKAROS - telefonisch versus postaal

We gingen de representativiteit na voor volgende criteria:

- het gebruik van de dienstverlening van Kind en Gezin (kraambezoek, aantal huisbezoeken RV, aantal consultaties 1ste levensjaar, aantal consultaties 2de levensjaar,

14 IKAROS verwijst hier naar het databestand dat gebruikt werd voor de postale verzending (n = 3200).

15 De populatie betreft alle kinderen (exclusief de overleden kinderen) geboren tussen 1 februari 2006 t.e.m. 30 november 2009 en wonende in het Vlaams Gewest.

(18)

17 aantal consultaties 3de levensjaar, vaccinatie op schema op 6 maanden, vaccinatie op schema op 12 maanden en vaccinatie op schema op 18 maanden)16

- kansarmoede

- origine van de moeder (nationaliteit van de moeder bij haar geboorte)

Voor de vierde toets gingen we de inhoudelijke representativiteit na van de telefonische respondenten ten opzichte van de postale respondenten.

Vooraf merken we op dat er kanttekeningen kunnen geplaatst worden bij het representatief zijn van sommige variabelen. Het onderzoek omvat een relatief grote steekproef (n = 1418), waardoor de kans op statistische significantie toeneemt.

Postaal versus populatie

De representativiteit van de postale steekproef (n = 1219) werd nagegaan door de postale steekproef te vergelijken met het IKAROS-bestand dat we van Kind en Gezin ontvingen (n = 3200). Deze vergelijking leert ons dat de postale steekproef representatief is voor wat betreft het gebruik van verschillende aspecten van het preventieve zorgaanbod van Kind en Gezin, bijvoorbeeld:

- het kraambezoek (χ2 = 0.412, p > 0.05) - aantal huisbezoeken RV (χ2 = 0.29, p > 0.05)

- het aantal consultaties tijdens het 2de levensjaar (χ2 = 1.99, p > 0.05) - het aantal consultaties tijdens het 3de levensjaar (χ2 = 3.68, p > 0.05)

De postale steekproef wijkt wel wat af van het IKAROS-bestand in die zin dat de respondenten wat meer consultaties gehad hebben in het eerste levensjaar (χ2 = 14.42, p < 0.001) en dat de vaccinaties binnen Kind en Gezin wat meer op schema zitten op 6 maanden (χ2 = 20.88, p < 0.001), op 12 maanden (χ2 = 20.38, p < 0.001) en op 18 maanden (χ2= 23.13, p < 0.001).

Naast het gebruik, blijkt de steekproef ook representatief te zijn voor wat betreft kansarmoede (χ2 = 2.84, p > 0.05). Allochtonen zijn, zoals verwacht, ondervertegenwoordigd in de postale respons (χ2 = 12.60, p < 0.001). Net daarom werd die aangevuld met face-to-face interviews.

Postaal + face-to-face versus populatie

Zoals verwacht, wijken de variabelen kansarmoede en origine moeder af van de populatie. In het samengevoegde databestand van de postale vragenlijsten en face-to-face interviews zijn kansarmen oververtegenwoordigd (χ2 = 41.83, p < 0.001) en de allochtone moeders ondervertegenwoordigd(χ2 = 28.93, p < 0.001).

Telefonisch versus IKAROS

De telefonische steekproef is volledig representatief op alle onderzochte variabelen in verband met het gebruik van de preventieve zorg:

16 Het gaat bij de vaccinaties enkel om die vaccinaties die door de arts van K&G werden toegediend en niet om vaccinaties die eventueel door de huisarts/kinderarts werden toegediend.

(19)

18 - het kraambezoek (χ2 = 0.01, p > 0.05)

- aantal huisbezoeken van de RV (χ2 = 0.64, p > 0.05)

- aantal consultaties tijdens het 1ste levensjaar (χ2 = 1.21, p > 0.05) - aantal consultaties tijdens het 2de levensjaar (χ2 = 0.75, p > 0.05) - aantal consultaties tijdens het 3de levensjaar (χ2 = 0.32, p > 0.05) - vaccinatie op schema op 6 maanden (χ2 = 0.24, p > 0.05) - vaccinatie op schema op 12 maanden (χ2 = 0.07, p > 0.05) - vaccinatie op schema op 18 maanden (χ2 = 0.79, p > 0.05)

De steekproef is bovendien representatief voor wat betreft kansarmoede (χ2 = 0.29, p > 0.05) en origine moeder (χ2 = 2.28, p > 0.05).

Dat betekent dat de telefonische steekproef een goede toets is om de representativiteit van de postale respons na te gaan.

Postaal versus telefonisch

Tot slot gingen we na of de kenmerken en de antwoorden van de respondenten van de telefonische interviews – getrokken uit de non-responders – afweken van de postale respondenten. Dit om te kunnen bepalen of we met onze vragenlijst niet een specifieke groep van ouders hebben bereikt. Ook hier maken we vooraf de bedenking dat significante resultaten vlugger bereikt worden bij grote steekproeven.

Net als de postale vragenlijsten werden de telefonische interviews hoofdzakelijk van de moeders afgenomen (91%). De vergelijking geeft aan dat de telefonische respondenten niet afwijken van de postale respondenten voor wat betreft:

- het diploma van de respondent (χ2= 4.73, p > 0.05) - het diploma van haar/zijn partner (χ2 = 1.71, p > 0.05) - het aantal huisbezoeken (β = -0.044, p > 0.05)

- het aantal consultaties tijdens het 2de levensjaar (β = -0.121, p > 0.05) en het 3de levensjaar (β = -0.201, p > 0.05)

- voorkeur voor de opvolging van de groeicurven tussen beide groepen (χ2 = 5.16, p > 0.05) - verwachtingen naar continuïteit ten aanzien van de verpleegkundige

Toch zijn er enkele verschillen: de postale respondenten blijken iets meer gebruik te maken van de consulten tijdens het eerste jaar (β = -0.115, p < 0.05). De verwachtingen van de telefonische respondenten (en dus van de non-responders) blijken ook systematisch wat hoger te liggen. Het is onduidelijk of dit een gevolg is van een andere bevragingsmethode, dan wel een uitdrukking van een wens of een evaluatie.

De constructie van een uniek databestand

Zoals bleek uit de beoordeling van de representativiteit, zorgden de extra face-to-face interviews voor een oververtegenwoordiging van kansarme respondenten en een ondervertegenwoordiging van allochtone respondenten. Om deze vertekeningen in de steekproef op te vangen, werden de data gewogen naar kansarmoede en origine van de moeder. Om de wegingcoëfficiënten te bepalen,

(20)

19 werden de celfrequenties van kansarmoede (dichotoom: ja-neen) en origine moeder (3 categorieën:

Belg, Europees17 en niet-Europees) in het samengevoegde databestand vergeleken met de celfrequenties van deze variabelen in de populatie.

Tabel 4: Celfrequentieskansarmoede en origine moeder in populatie Origine

Kansarmoede Belg Europees Niet-Europees

Neen 75.6% 3.4% 12.9%

Ja 3.2% 0.2% 4.6%

Tabel 5: Celfrequentieskansarmoede en origine moeder in samengevoegde steekproef Origine

Kansarmoede Belg Europees Niet-Europees

Neen 76.9% 2.5% 7.9%

Ja 7.7% 0.2% 4.8%

Op basis van de vergelijking van bovenstaandecelfrequentieswerd aan elke respondent een wegingcoëfficiënt toegekend. Deze werden als nieuwe variabele ingevoerd in het SPSS-bestand zodat we hiermee rekening konden houden in alle verdere analyses.

Tabel 6: Wegingcoëfficiënten

Origine

Kansarmoede Belg Europees Niet-Europees

Neen 0.9825 1.3948 1.6394

Ja 0.4139 1.0286 0.9629

De wegingcoëfficiënten varieerden van 0.4139 tot 1.6394. Coëfficiënten kleiner dan 1 duiden op een oververtegenwoordiging van deze groep in de steekproef, coëfficiënten groter dan 1 geven een ondervertegenwoordiging aan.

17Aangezien IKAROS een onderverdeling maakt tussen EU15 en EU25, verwijst de categorie ‘Europees’naarde EU25 landen (exclusief Bulgarije en Roemenië).

(21)

20

Besluit

De samengestelde, gewogen steekproef geeft een representatief beeld van de populatie op belangrijke socio-economische en etnisch-culturele dimensies en laat dus toe om uitspraken te doen over de noden en preferenties van de ouders van jonge kinderen in het Vlaamse Gewest, zij het dan vooral moeders. De verschillende deelgroepen – en met name kinderen uit kansarme en allochtone gezinnen – zijn voldoende vertegenwoordigd om ook genuanceerde vergelijkingen tussen deelgroepen mogelijk te maken.

De steekproef verschilt evenwel wat van de populatie inzake hun gebruik van de dienstverlening van Kind en Gezin, aangezien de steekproef tijdens het eerste levensjaar iets regelmatiger en intenser van die dienstverlening gebruik maakt.

1.6 Constructie van de variabelen

Om een antwoord te kunnen geven op de centrale onderzoeksvragen construeerden we op basis van de vragenlijst enkele variabelen, samengesteld op basis van combinaties van meerdere vragen.

Hiertoe voerden we exploratieve factoranalyses uit om na te gaan of er gemeenschappelijke factoren te vinden waren voor de items. Op één uitzondering na leverden deze factoranalyses geen bruikbare oplossingen op. In tweede instantie reduceerden we de verschillende items tot inhoudelijk zinvolle factoren waarbij we ons lieten inspireren door de factoranalyses. Eenmaal we deze factoren geconstrueerd hadden, controleerden we de consistentie tussen de verschillende items aan de hand van de Cronbach’sα. Enkel variabelen waarbij deze waarde groter was dan 0.60 werden behouden.

Rang kind

De dichotome variabele ‘rang kind’ geeft aan of het gaat om het eerste kind van de respondent of om volgende kinderen.

Alleenstaand

De respondenten dienden aan te geven wie er allemaal tot hun gezin behoort (moeder, vader, partner, kind(eren), grootouder(s) en/of andere). Op basis van deze informatie construeerden we de variabele alleenstaand met twee categorieën ‘ja’ en ‘neen’.

Origine moeder

De origine van de moeder verwijst naar de nationaliteit van de moeder bij haar geboorte zoals aangegeven in IKAROS. Deze variabele werd herleid tot drie categorieën: Belg, Europees en niet- Europees.

(22)

21

Probleem

De respondenten konden aangeven of er een probleem werd vastgesteld bij hun kind.

Kansarmoede

Ook deze variabele werd niet rechtstreeks bevraagd, maar werd gehaald uit IKAROS. Het betreft een dichotome ja-neen variabele.

Socio-economisch niveau (SES)

De constructie van een SES-variabele gebeurde naar analogie met het SiBO onderzoek (Reynders, Nicaise& Van Damme, 2005). Dit betekent dat de variabele SES geconstrueerd werd op basis van de z-scores op de volgende 7 variabelen:

- maandelijks beschikbaar gezinsinkomen - diploma invuller

- diploma partner - beroep invuller - beroep partner - werksituatie invuller - werksituatie partner

Armoederisico

Op basis van het maandelijks beschikbaar gezinsinkomen construeerden we de variabele

“armoederisico”. Deze variabele houdt rekening met de gezinssamenstelling volgens de European Union Statistics on Incomeand Living Conditions (EUSILC enquête 2008). De armoededrempel is gelijk aan 60% van het mediaan beschikbaar inkomen op individueel niveau. Voor een alleenstaande is de drempel 10.788 euro per jaar of afgerond 899 euro per maand. Die drempel wordt voor gezinnen niet zomaar vermenigvuldigd met het aantal gezinsleden. Vanuit het principe dat gezinsleden kosten en bestedingen delen wordt elk volgend gezinslid van 14 jaar en ouder maar voor de helft meegerekend (factor 0.5) en kinderen (<14 j) maar voor een factor 0.3.18 Omdat we niet beschikken over absolute cijfers, maar over een categorische variabele, werd de variabele ‘armoederisico’

ingedeeld in drie categorieën: onder armoedegrens, rond armoedegrens en boven armoedegrens.

18 Voorbeeld: De armoededrempel voor een gezin bestaande uit twee volwassenen en twee kinderen wordt bekomen door de drempel voor alleenstaanden te vermenigvuldigen met een factor 2.1 (10.788 euro x 2.1 = 22.654 euro of afgerond 1.888 euro per maand). Die 2.1 is het resultaat van volgende optelsom: een ‘gewicht’

van 1 wordt toegekend aan het gezinshoofd, 0.5 aan de tweede volwassene in het gezin en uiteindelijk 0.3 aan elk kind.

(23)

22

Zorgen

In de vragenlijst werd gepeild naar de mate waarin de ouder zich zorgen maakt over 16 verschillende aspecten met betrekking tot de zorg voor een kind, variërend van 1 (nooit) tot 5 (heel vaak). Deze 16 items hebben we via somscores herleid tot drie factoren:

- Zorgen over de lichamelijke ontwikkeling = ik maak mij zorgen over het gewicht, de groei, de voeding, het slaappatroon, de lichamelijke ontwikkeling en de gezondheid van mijn kind (Cronbach’sα = 0.82)

- Zorgen over de psycho-sociale ontwikkeling en opvoeding = ik maak mij zorgen over de taalontwikkeling, de emotionele ontwikkeling, het huilen van mijn kind, over hoe ik met ongewenst gedrag van mijn kind moet omgaan en over hoe ik met mijn kind moet omgaan (Cronbach’sα = 0.80)

- Zorgen over de eigen situatie = ik maak mij zorgen over mijn gezondheid, mijn financiële situatie, mijn werksituatie, mijn relatie en de buurt en het huis waarin ik woon (Cronbach’sα = 0.76)

Ouderlijke contacten

De respondenten gaven aan hoe vaak zij ouders van andere kinderen ontmoeten thuis, op publieke plaatsen, in de kinderopvang/school, in het consultatiebureau, in het inloopteam, op ouderbijeenkomsten en op het werk. De antwoorden varieerden van 1 (zelden of nooit) tot 5 (elke dag). De variabele ouderlijke contacten werd geconstrueerd op basis van de somscores voor deze 7 items. De waarde van deze variabele varieert bijgevolg van 0 tot 35.19

Steunbronnen

De zorggerelateerde steunbronnen verwezen naar de personen/diensten op wie men beroep doet bij zorgen over het kind en/of zichzelf. De vragenlijst peilde eveneens naar de mate waarin ouders kunnen rekenen op praktische, emotionele en informatieve steun van 16 personen of diensten. Voor alle 16 steunbronnen dienden de respondenten op een schaal van 1 (nooit) tot 5 (heel vaak) aan te geven in welke mate deze drie steunvormen op hen van toepassing waren. Op basis van deze vraag werden voor elk steunbron somscores berekend overheen de verschillende steunvormen heen.

- Steun partner (Cronbach’sα = 0.80)

- Steun (schoon)ouders (Cronbach’sα = 0.87)

- Steun familie/kennissen = familie, vrienden, buren (Cronbach’sα = 0.86)

- Steun opvoedingsondersteuning = gezinsondersteuner, inloopteam (Cronbach’sα = 0.95) - Steun Kind en Gezin-Lijn (Cronbach’sα = 0.83)

- Steun kraamhulp = kraamhulp, vroedvrouw (Cronbach’sα = 0.90) - Steun arts = huisarts, kinderarts (Cronbach’sα = 0.84)

- Steun collega’s (Cronbach’sα = 0.80) - Steun kinderopvang (Cronbach’sα = 0.83)

19 Met het oog op de regressie-analyses werden de missings values omgezet naar de waarde 0. Dit geldt ook voor de andere somscores.

(24)

23 - Steun Kind en Gezin = verpleegkundige van Kind en Gezin, arts van Kind en Gezin

(Cronbach’sα = 0.89)

Persoonlijke steun

Daarnaast werden voor elke steunvorm somscores berekend overheen de verschillende steunbronnen. We benoemen dit als de persoonlijke steun van de respondent die aangeeft in welke mate de respondent kan rekenen op praktische, emotionele en informatieve steun. De waarde van deze nieuwe variabelen varieert van 0 tot 80 (indien de respondenten voor elke steunbron 5 scoorde).

- Praktische steun (Cronbach’sα = 0.84) - Emotionele steun (Cronbach’sα = 0.85) - Informatieve steun (Cronbach’sα = 0.84)

Tijd alleen

De tijd alleen verwijst naar het aantal uren dat ouders gemiddeld alleen doorbrengen met hun kind(eren) op een normale weekdag (van 7u ’s morgens tot 22u ’s avonds).

Lastig met kind alleen

Aan de ouders werd gevraagd om op een schaal van 1 (helemaal oneens) tot 5 (helemaal eens) aan te geven of zij het lastig vinden om alleen te zijn met hun kind(eren).

Behoefte ontmoeten ouders

De behoefte van ouders om vaker andere ouders van jonge kinderen te ontmoeten werd eveneens bevraagd op een schaal van 1 (helemaal oneens) tot 5 (helemaal eens).

Gebruik van diensten

Gezien het gebruik van de diensten van Kind en Gezin een centrale plaats inneemt in het onderzoek, werden de verschillende items afzonderlijk gehouden. Enkel kinderdagverblijf en onthaalouder werden samengenomen tot ‘kinderopvang’ en website en folders werden samengevoegd tot ‘informatie’.

- Kinderopvang

- Consultatiebureau Kind en Gezin - Inloopteam20

- Centrum voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning21

20 Inloopteam is de afkorting van Integraal laagdrempelig opvoedingsondersteuningspunt. Deze teams zijn werkzaam in kansarme buurten en organiseren activiteiten in groep rond zorg en opvoeding, voor aanstaande ouders en ouders van kinderen tussen 0 en 3 jaar. Indien nodig bieden ze individuele ondersteuning aan, bemiddeling en begeleide doorverwijzing.

(25)

24 - Ouderbijeenkomsten

- Opvoedingswinkel22

- Spreekuur opvoedingsondersteuning23 - Kind en Gezin-Lijn24

- Informatie

Verwachtingen ten aanzien van de verpleegkundige van Kind en Gezin

In de vragenlijst gingen we na welke verwachtingen de respondenten hebben ten aanzien van de verpleegkundige van Kind en Gezin. De respondenten dienden bij 15 items aan te geven hoe belangrijk zij deze items vonden, gaande van 1 (helemaal oneens) tot 5 (helemaal eens). Deze 15 items herleidden we tot volgende 7 factoren:

- Informatieve steun = deskundig, zorgtips, omgangstips, uitleg (Cronbach’sα = 0.83) - Emotionele steun = geruststellen, bevestigen (Cronbach’sα = 0.80)

- Sociale steun = praatje, tijd (Cronbach’sα = 0.80) - Efficiëntie

- Bereikbaarheid = kent ons, bereikbaar (Cronbach’sα = 0.75)

- Respect = prettige omgang kind, privéleven, aanspreking (Cronbach’sα = 0.74) - Continuïteit

Verwachtingen ten aanzien van de arts van Kind en Gezin

Met betrekking tot de arts dienden de respondenten 14 verwachtingen te scoren gaande van 1 (helemaal oneens) tot 5 (helemaal eens). Deze verwachtingen werden gereduceerd tot 6 factoren:

- Deskundigheid = deskundigheid, bevestigen, efficiënt, uitleg (Cronbach’sα = 0.84) - Tips = zorgtips, omgangstips (Cronbach’sα = 0.82)

- Geruststellen - Prettige omgang

- Respect = privéleven, aanspreking (Cronbach’sα = 0.80)

- Vertrouwdheid = praatje, dezelfde, tijd, kent ons (Cronbach’sα = 0.84)

Verwachtingen ten aanzien van de wachtzaal

21 Centra voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning zijn erkend en gesubsidieerd door Kind en Gezin. In deze centra kunnen gezinnen met kinderen tussen 0 en 12 jaar tijdelijk terecht om moeilijke periodes in de opvoeding door te komen. Deze centra begeleiden het gezin ofwel thuis ofwel bieden ze tijdelijke opvang aan van het kind.

22 In een opvoedingswinkel kunnen ouders op een eenvoudige manier antwoord krijgen op alle vragen die zij kunnen stellen in verband met de opvoeding van hun kinderen.

23 Het spreekuur opvoedingsondersteuning is gericht op ouders met kinderen tot 3 jaar die met vragen zitten over de opvoeding van hun kinderen. Medewerkers van Kind en Gezin die geschoold zijn in pedagogisch advies gaan in één of meerdere gesprekken samen met de ouders op zoek naar een antwoord op hun vragen.

24 Op het nummer 078 150 100 kunnen (aanstaande) ouders elke werkdag (tussen 8u en 20u) terecht met vragen over zwangerschap, geboorte en alle aspecten van kinderwelzijn (vb. voeding, verzorging, veiligheid, opvoeding).

(26)

25 De 12 items die peilden naar de verwachtingen van de respondenten ten aanzien van de wachtzaal van het consultatiebureau werden herleid tot volgende 7 factoren:

- Onthaal = ontvangst, vriendelijkheid vrijwilliger (Cronbach’sα = 0.87) - Efficiëntie = wachttijd, wachttijd aangeven (Cronbach’sα = 0.73) - Sociaal contact = gezelligheid, praten (Cronbach’sα = 0.66)

- Spel van het kind = spelen met anderen, speelgoed (Cronbach’sα = 0.78) - Uitrusting

- Respect

- Folders = folders ouderschap, folders andere (Cronbach’sα = 0.62)

(27)

26

2. Resultaten

2.1. Gezin, woon- en werksituatie

Onderstaande tabel biedt een overzicht van de belangrijkste kenmerken van onze steekproef.

Tabel 7: Overzicht van de steekproef25 Steekproef

Postaal (N) 1219

Face-to-face (N) 199

Totaal (N) 1418

Demografische gegevens Respondent

Moeder 91.8%

Vader 8.2%

Leeftijd kind

Gemiddelde (in maanden) 24.4

SD 13.1

Geslacht kind

Jongen 51.0%

Meisje 49.0%

Probleem

Neen 89.1%

Ja 10.9%

Rang kind

Eerste 46.1%

Volgende 53.9%

Gezinssamenstelling

1-oudergezin 6.1%

2-oudergezin 93.9%

Alleenstaand met 1 kind 3.2%

Alleenstaand met > 1 kind 2.9%

Samenwonend met 1 kind 29.7%

Samenwonend met > 1 kind 64.2%

Origine moeder

Belg 78.8%

Europees 3.7%

Niet-Europees 17.6%

Socio-economische gegevens Diploma respondent

Lager onderwijs of geen diploma 9.3%

25 De percentages vermeld in deze tabel zijn de valid percentages, dus zonder de missing values.

(28)

27

Secundair onderwijs 30.8%

Hogeschool/universiteit 54.4%

Ander 5.5%

Diploma partner

Lager onderwijs of geen diploma 6.8%

Secundair onderwijs 41.4%

Hogeschool/universiteit 42.2%

Ander 3.1%

Niet van toepassing 6.4%

Beroep respondent

Arbeider 15.6%

Bediende of kader 58.6%

Zelfstandige 5.1%

Vrij beroep 2.0%

Geen beroep 12.3%

Andere 6.4%

Beroep partner

Arbeider 31.8%

Bediende of kader 42.8%

Zelfstandige 11.1%

Vrij beroep 2.0%

Geen beroep 3.0%

Andere 3.0%

Niet van toepassing 6.4%

Werksituatie respondent

Werkend 63.8%

Werk tijdelijk onderbroken 15.4%

Niet werkend 19.2%

Andere 1.6%

Werksituatie partner

Werkend 83.6%

Werk tijdelijk onderbroken 2.5%

Niet werkend 6.5%

Andere 1.0%

Niet van toepassing 6.4%

Gezamenlijk maandinkomen

< 1000 euro 3.3%

1000-1699 euro 12.8%

1700-2699 euro 25.8%

2700-3699 euro 39.8%

> 3700 euro 18.4%

Kansarmoede

Neen 92.0%

Ja 8.0%

Zoals verwacht, werd 91.8% van de vragenlijsten door de moeders ingevuld. Het geslacht van het kind dat centraal stond in de vragenlijst was ongeveer gelijk verdeeld: 51% jongens en 49% meisjes. In iets minder dan de helft (46.1%) ging het om ouders van een eerste kind. De gemiddelde leeftijd van deze

(29)

28 kinderen lag op 24.4 maanden (minimaal 3.1 maanden en maximaal 48.9 maanden).26 Bij de meerderheid van de vragenlijsten (89.1%) werd aangegeven dat het kind geen problemen kende.

10.9% ofwel 155 ouders vermeldden dat er een probleem werd vastgesteld bij hun kind. Van deze groep gaven 151 ouders ook aan om welk probleem het ging. Uit de antwoorden kunnen we vier grote categorieën van problemen onderscheiden. Het grootste aantal vermelde problemen zijn van medische en/of lichamelijke aard (n = 132). De belangrijkste problemen vormen hierbij reflux (n = 25), (koemelk)allergie (n = 16) en hartafwijkingen (n = 14). Op de tweede plaats komen ontwikkelingsstoornissen (n = 13) zoals problemen met de motoriek/taal (n = 5) of autisme (n = 3). De kleinste categorieën zijn gedrags- en opvoedingsproblemen (n = 5) en vroeggeboorte (n = 5).27Op de vraag door wie dit probleem werd vastgesteld, gaven 147 ouders een antwoord. De diagnose werd het vaakst gesteld door de kinderarts (n = 53), gevolgd door een specialist (n = 28) en de ouders zelf (n = 23). Andere belangrijke personen zijn de verpleegkundige/arts van Kind en Gezin (n = 18), de huisarts (n = 11), de dokter (n = 10) en de gynaecoloog (n = 9).

Wat de gezinssituatie van de respondenten betreft, is 6.1% alleenstaand. Bij 51.7%% van deze alleenstaande ouders gaat het om een eerste kind, bij 48.3% om een volgend kind. Bij de groep van de alleenstaanden heeft 22.7% een diploma lager onderwijs of geen diploma, 35.1% een diploma secundair onderwijs, 33.7% een diploma hogeschool of universiteit en 8.6 % duidde ‘ander’ aan. Iets meer dan de helft (54.3%) werkt voltijds of deeltijds, 13.5% heeft het werk tijdelijk onderbroken en 32.0% werkt niet (hoofdzakelijk werkloos). Waar voor de gehele steekproef geldt dat bijna driekwart van de respondenten in de vijf hoogste inkomensklassen zit, geldt voor de alleenstaanden dat 79.6%

van deze respondenten in de vijf laagste inkomensklassen zit. 17.5% heeft maandelijks minder dan 1000 euro. 50.4% tussen 1000 en 1699 euro. 16.4% tussen 1700 en 2699 euro. 12.0% tussen 2700 en 3699 euro en 3.6% beschikt over meer dan 3700 euro per maand. Bijna een kwart (24.2%) van de alleenstaanden is geregistreerd als kansarm.

Het grootste deel van de respondenten (93.9%) woont samen met de vader/moeder van het kind of met haar/zijn partner. Het merendeel van de moeders is van Belgische origine (78.8%). De groep allochtone moeders bestaat voor 3.7% uit moeders van Europese origine en uit 17.6% niet- Europeanen. Volgens de gegevens is 8.0% van de bevraagde ouders kansarm. Wat betreft het maandelijks beschikbare gezinsinkomen laat onderstaande figuur zien dat de meerderheid van de ouders (73.3%) zich in de hogere inkomensklassen bevindt.

26 Bij aanvang van de eerste verzending van de postale vragenlijsten konden de kinderen maximaal 47 maanden zijn. De leeftijden zoals hier vermeld, werden berekend nadat alle data verzameld werden. De leeftijden in de tabel betreffen bijgevolg de leeftijden zoals berekend op 1 maart 2010.

27 De som van deze aantallen ligt hoger dan 151. Dit komt doordat sommige respondenten meer dan 1 probleem aangaven. Hetzelfde geldt voor de vraag wie de diagnose stelde.

(30)

29 Figuur 1: Verdeling maandelijks beschikbaar inkomen (n = 1339)

Onderstaande tabel laat zien wat de relatie is tussen het maandelijks beschikbaar gezinsinkomen en de registratie binnen IKAROS als kansarm of niet-kansarm.

Tabel 8: Frequentietabel maandelijks beschikbaar gezinsinkomen en kansarmoede (niet-gewogen data)

Inkomen Niet-kansarm Kansarm Totaal

< 700 euro 7 5 12

700-999 euro 17 23 40

1000-1299 euro 36 48 84

1300-1699 euro 60 36 96

1700-2199 euro 103 31 134

2200-2699 euro 182 17 199

2700-3199 euro 268 5 273

3200-3699 euro 255 2 257

3700-4999 euro 192 0 192

> 5000 euro 51 1 52

Totaal 1171 168 1339

Omdat het maandelijks beschikbaar gezinsinkomen echter geen rekening houdt met de gezinssamenstelling van de respondenten, construeerden we – zoals aangegeven in deel 1.6 – de variabele armoederisico. Aan de hand van deze variabele gingen we de relatie na tussen armoederisico en kansarmoede. Aangezien “kansarm” een breder begrip is, dat naast inkomen ook andere variabelen telt (zie voetnoot 10), is te verwachten dat sommige respondenten als “kansarm”

gelabeld worden, ook als ze niet rond of onder de armoedegrens zitten. Onderstaande tabel bevestigt inderdaad dat “arm” en “kansarm” geen synoniemen zijn.

Tabel 9: Frequentietabel kansarmoede en armoederisico (niet-gewogendata) Armoederisico

Boven Rond Onder Totaal

Niet-kansarm 988 90 93 1171

Kansarm 26 32 108 166

Totaal 1014 122 201 1337

4,0%

14,4%

19,2%

20,6%

15,1%

10,7%

7,1%

5,7%

2,4%

0,9%

0% 20% 40% 60% 80% 100%

> 5000 euro 3700 - 4999 euro 3200 - 3699 euro 2700 - 3199 euro 2200 - 2699 euro 1700 - 2199 euro 1300 - 1699 euro 1000 - 1299 euro 700 - 999 euro

< 700 euro

(31)

30 Voor 26 respondenten geldt dat zij in IKAROS geregistreerd staan als kansarm terwijl ze boven de armoedegrens zitten. Belangrijker is echter de vaststelling dat er 93 respondenten onder en nog eens 90 respondenten rond de armoedegrens leven, die in IKAROS niet als kansarm beschouwd worden.

Het blijft met andere woorden belangrijk dit onderscheid te maken zodat deze ouders niet uit beeld verdwijnen.

Tot slot geven we via onderstaande grafieken nog het diploma, het beroep en de werksituatie van de respondent en haar/zijn (eventuele) partner mee.

Figuur 2: Verdeling diploma respondent (n = 1395)

Figuur 3: Verdeling diploma partner (n = 1344) 5,5%

54,4%

30,8%

9,3%

0% 20% 40% 60% 80% 100%

ander hogeschool/universiteit secundair onderwijs lager onderwijs/geen diploma

6,4%

3,1%

42,2%

41,4%

6,8%

0% 20% 40% 60% 80% 100%

niet van toepassing ander hogeschool/universiteit secundair onderwijs lager onderwijs/geen diploma

(32)

31 Figuur 4: Verdeling beroep respondent (n = 1395)

Figuur 5: Verdeling beroep partner (n = 1355)

Figuur6: Verdeling werksituatie respondent (n = 1339) 6,4%

12,3%

2,0%

5,1%

58,6%

15,6%

0% 20% 40% 60% 80% 100%

andere geen beroep vrij beroep zelfstandige bediende of kader arbeider

6,4%

3,0%

3,0%

2,0%

11,1%

42,8%

31,8%

0% 20% 40% 60% 80% 100%

niet van toepassi ng andere geen beroep vrij beroep zel fstandi ge bedi ende of kader arbeider

1,6%

10,0%

1,0%

8,2%

0,1%

3,2%

0,9%

7,1%

4,1%

26,4%

37,4%

0% 20% 40% 60% 80% 100%

andere huisvrouw/man, opleiding invaliditeit werkloos verlof zonder wedde loopbaanonderbreking

ziekteverlof ouderschapsverlof zwangerschapsverlof deeltijds werkend voltijds werkend

(33)

32 Figuur 7: Verdeling werksituatie partner (n = 1345)

2.2. Opvoedingscontext

De context waarin ouders (moeders) hun ouderrol vervullen is erg gedifferentieerd op vele vlakken.

Hieronder geven we daar kort een beeld van.

Zoals gezegd gaf 10.9% van de ouders aan dat er een probleem werd vastgesteld bij hun kind.

Gemiddeld brengen ouders 4.6 uur alleen door met hun kind(eren), maar er is een zeer grote variatie hierin (SD = 3.69). We stellen vast dat 25.0% van de ouders 7 uur of meer alleen doorbrengt met de kinderen.

Figuur 8: Tijd alleen met kind (n = 1373)

Op een 5-punt Likert schaal gaande van 1 (helemaal oneens) tot 5 (helemaal eens) gaven de ouders aan hoe zij de tijd met hun kinderen en de combinatie met hun werk en/of huishouden ervaren.

6,4%

1,0%

2,2%

0,9%

3,4%

0,1%

0,7%

1,2%

0,5%

4,5%

79,1%

0% 20% 40% 60% 80% 100%

niet van toepassing andere huisvrouw/man, opleiding invaliditeit werkloos loopbaanonderbreking ziekteverlof ouderschapsverlof zwangerschapsverlof deeltijds werkend voltijds werkend

0%

5%

10%

15%

20%

25%

0u 1u 2u 3u 4u 5u 6u 7u 8u 9u 10u 11u 12u 13u 14u 15u

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

deel waar de registratie van de ontwikkeling wordt gekoppeld aan de doelen (KIJK! Kies Doe voor kleuters en de digitale applicatie Beredeneerd Aanbod), zijn de SLO doelen

Het uiteindelijke doel van deze actie is ervoor zorgen dat de PZON sneller bij de juiste hulpverlener terecht komt, en dat zorg- en hulpverlening onmiddellijk wordt opgestart

Omdat kinderen succesvol blijken op ‘delay of gratification’-taken wanneer zij hun aandacht afwenden van de attractor (bijvoorbeeld Mischel et al., 1989) vermoeden wij dat kinderen

openluchtteelt (Groenten versmarkt),Directe verkoop aan de consument (kleine hoeveelheden),Groenten versmarkt - kiemgroenten (Groenten versmarkt),Industriegroenten -

Ook binnen Kind en Gezin wordt er uitdrukkelijker aan kindermishandeling gewerkt op preventief vlak via de uitbouw van opvoedingsondersteuning (cf. Daarnaast is Kind en

Bovendien geven de coördinatoren aan dat het bereiken van veel allochtone moeders en vrijwilligsters zorgt voor meer contact en begrip tussen culturen, zowel tussen moeders en

Maar de diensten voor jonge kinderen op zichzelf volstaan niet om de armoedepro- blematiek uit de wereld te helpen: kwaliteitsvolle programma’s voor jonge kinderen van gezinnen met

Dit rapport heeft getracht om op een beknopte en duidelijke manier het onderzoeksopzet en instrumentarium van het longitudinaal VLAS onderzoek naar ontwikkeling