• No results found

Controlling the cliché : de invloed van subjectieve controle op stereotypering

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Controlling the cliché : de invloed van subjectieve controle op stereotypering"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Masterscriptie Psychologie Universiteit van Amsterdam Juni 2016

Studentnummer: 10017976 Begeleider: Dr. B.T. Rutjens Sectie: Sociale Psychologie

Controlling the cliché: De invloed van

subjectieve controle op stereotypering

(2)

Samenvatting

De huidige studie onderzocht het effect van subjectieve controle op stereotypering. Eerder onderzoek toonde aan dat mensen een natuurlijke behoefte hebben aan het beeld van een gestructureerde wereld. Een verlaagde subjectieve controle bedreigt dit beeld en zorgt voor gevoelens van chaos en wanorde in de wereld. Stereotypen kunnen via hun cognitief-categoriserende functie helpen om het beeld van orde te herstellen. We vermoeden hierom dat een lage subjectieve controle leidt tot een versterking van bestaande stereotypen. Bij 264 deelnemers werd de subjectieve controle gemanipuleerd, waarna de neiging tot stereotypering van wetenschappers (bestaand stereotype) en leraren (geen stereotype) werd gemeten. Hoewel er geen effecten gevonden zijn van de subjectieve controle op het gebruikmaken van

bestaande stereotypen, bleken wetenschappers significant meer gestereotypeerd te worden dan leraren. Vervolgonderzoek kan de rol van subjectieve controle op stereotypering verder analyseren en andere oorzaken voor stereotyperend gedrag inzichtelijk maken.

(3)

Controlling the Cliché

De invloed van subjectieve controle op stereotypering

Met zijn warrige grijze haar, een smoezelige labjas aan en een blik van

krankzinnigheid in zijn ogen is de gekke professor en bekende karikatuur. Zijn roekeloze experimenten hebben bizarre gevolgen, zoals toverdrankjes, explosies en/of monsters. Hoewel hij met zijn uiterlijk en Duitse accent een gelijkenis vertoont met Albert Einstein, lijkt de gekke professor in zijn geheel niet op een moderne wetenschapper. Desalniettemin wordt het beeld in stand gehouden in populaire cultuur, in de vorm van bijvoorbeeld Doc Emmet Brown in Back To The Future of Dr. Doofenshmirtz in Phineas & Ferb. Het beeld van de gekke professor maakt een karakter en zijn eigenschappen herkenbaar voor de toeschouwer. Maar het kan ook het beeld wat mensen van ‘echte’ wetenschappers hebben beschadigen. Zoals Rutjens & Heine (2016) lieten zien, bestaat er een intuïtieve associatie tussen wetenschappers en immoreel gedrag. Mensen schrijven dus immoreel gedrag onterecht en onjuist toe aan alle wetenschappers. “De gekke professor” is hiermee een overdreven beeld van wetenschappers dat niet klopt met de werkelijkheid – een voorbeeld van een stereotype.

Stereotypen

In zijn boek Public Opinion introduceerde Walter Lippman in 1922 de term ‘stereotypering’ met de moderne betekenis zoals we die nu kennen (Kleg, 1993). Hij beschreef een stereotype als ‘een vervormd beeld in iemands gedachten, dat niet ontstaan is op basis van empirische ervaringen, maar op basis van cultuur’. Dit vervormde beeld is een voorstelling die mensen onterecht gebruiken als representatie voor alle leden van een groep. Stereotypen zijn verwachtingen over de kwaliteiten of de karakteristieken van een specifieke (sociale) groep, bijvoorbeeld dat alle mannen van bier en voetbal houden (Nelson, Acker & Manis, 1996). Mensen die vasthouden aan negatieve stereotypen worden biased genoemd omdat het stereotype negatieve aspecten impliceert die wellicht geheel ongegrond zijn

(4)

(Duguid & Thomas-Hunt, 2015). In het voornoemde onderzoek van Rutjens & Heine (2016) werd ontdekt dat wetenschappers worden geassocieerd met immoreel gedrag, hoewel zij niet als inherent immoreel worden gezien. In het nastreven van kennisvergaring zouden

wetenschappers voorbijgaan aan morele waarden; er is dus sprake van immoraliteit als bijgevolg van één van de kerntaken van de wetenschapper.

Er is veel onderzoek gedaan naar het fenomeen stereotypering (Tajfel, 1981; McGarty, Yzerbyt & Spears, 2002; Cox, Abramson, Devine & Hollon, 2012), waardoor steeds

duidelijker is geworden waartoe stereotypen dienen, en op welke schaal het plaatsvindt. De controverse rond stereotypen kwam hier ook al gauw naar boven. Moeten we accepteren dat stereotypen, en hoe het onze percepties en gedachtes verstoort, een onderdeel is van de menselijke natuur? Of wijzen we elk concept van observaties over een groep van de hand, omdat er slechts naar individuen moet worden gekeken (Fishman, 1956)? Het antwoord zal ergens in het midden liggen, omdat oordelen als gevolg van stereotypen weliswaar niet altijd juist zijn, maar de functie van stereotypering duidelijk is. Navenant aan conditionering zal een oermens na een negatieve ervaring met een bepaald dier in het vervolg veel voorzichtiger zijn bij een volgende ontmoeting met dit dier. Zoals de definitie impliceert worden stereotypen echter niet altijd empirisch gevormd; onder andere sociale en culturele invloeden kunnen leiden tot stereotypering. En hier wordt de moraliteit van stereotypen vager; hoe kan iemand oordelen over bijvoorbeeld een groep mensen als hij zijn informatie louter ‘van horen zeggen’ heeft? Niettemin is gebleken dat vrijwel iedereen er (onbewust) stereotypen op nahoudt, zoals bekende onderzoeken met de IAT (Greenwald, McGhee & Schwartz, 1998) bewezen.

Een belangrijke cognitieve functie van stereotypen is dat zij ons helpen om de wereld begrijpelijk te maken (Tajfel, 1981). Dit houdt in dat een stereotype eigenlijk een categorie is van een groep, waarin al diens karakteristieken en eigenschappen besloten liggen.

(5)

afzonderlijke brokjes individuele informatie; men neemt de wereld daarom liever waar in gehelen en patronen. Dit sluit aan bij principes uit de gestaltpsychologie (Koffka, 2013). Het proces van stereotypering houdt de wereld dus geordend en geeft controle (Allport, 1954). Mensen hebben behoefte aan een gestructureerde en voorspelbare wereld, zoals bijvoorbeeld de klassieke cognitieve dissonantietheorie (Festinger, 1957), en daarop geïnspireerde

theorieën en onderzoeken daarna, uitwezen (Neuberg & Newsom, 1993; Jost et al., 2007; Rutjens, van Harreveld & van der Pligt, 2013).

Wetenschap en Moraliteit

Eén van de redenen waarom wetenschappers worden geassocieerd met immoreel gedrag is omdat de wetenschap niet lijkt te rijmen met religie. Uit het onderzoek van Gervais (2014) bleek dat mensen religie intuïtief zien als een voorwaarde voor moraliteit. Het biedt leefregels en morele richtlijnen. Gerelateerd aan de eerdergenoemde menselijke behoefte aan categorische informatie kan men van een bepaalde religieuze aanhanger bepaald gedrag verwachten, omdat deze leeft volgens de regels van zijn geloof. Het verwachte morele gedrag van een ander is dus een reflectie van zijn geloof (of het gebrek daaraan). Het onderzoek van Gervais (2014) bevestigde deze redenering van mensen: atheïsten werden hierin geassocieerd met immoreel gedrag, omdat zij niet leven volgens de (morele) wetten die religie voorschrijft. Alles is toegestaan zonder geloof in een hogere macht. Omdat de wetenschap soms in

tegenspraak is met religie, is het in dit licht te verklaren dat mensen wetenschappers hierdoor als immoreler gaan zien.

Naast het beeld dat wetenschappers in hun drang naar kennisvergaring voorbijgaan aan morele waarden, is er nog een reden in te denken waarom met argusogen naar

wetenschappers gekeken wordt: wetenschap gaat in tegen de verklaringen en antwoorden die religie biedt op vragen waar mensen geen sluitend antwoord op hebben. De mens is niet geschapen door God, er is geen hemel of hel en wat goed of slecht is wordt niet bepaald door

(6)

een bovenmenselijke macht, zo stelt wetenschap (Stenger, 2010). In plaats daarvan kwam het met bijvoorbeeld de evolutietheorie, waar de willekeurigheid bij het ontstaan van de mens in doorklinkt. De wetenschap weerlegt zo de orde, causaliteit en controle die religie biedt, terwijl dit juist een grote behoefte is van de mens.

Subjectieve Controle

Het beeld van een gecontroleerde en ordelijke wereld biedt rust en logica; mensen zijn dan ook gemotiveerd om dit beeld intact te houden. De neiging naar subjectieve controle is om te voorkomen dat het beeld van een ordelijke wereld bedreigd wordt door gevoelens van willekeur en chaos (Kay et al., 2008, Rutjens et al., 2013). Er wordt in subjectieve controle onderscheid gemaakt tussen externe controle en persoonlijke controle. Externe controle komt van een hogere macht zoals God of de overheid, waar persoonlijke controle vanuit het

individu zelf komt en inhoudt dat hij gelooft dat hij verantwoordelijkheid heeft over zijn eigen acties en de eigen regie houdt. Er is hier een wisselwerking; wanneer gebeurtenissen in het leven ervoor zorgen dat een persoon het gevoel van eigen regie verliest, kan diegene zich meer gaan baseren op andere bronnen van controle om het bedreigende beeld van een ongeordende wereld te voorkomen (Kay et al., 2008). Zoals het onderzoek van Whitson & Galinsky (2008) uitwees, proberen mensen die controlegebrek ervaren meer structuur te zien in de omgeving. In dat onderzoek werd controlegebrek gemanipuleerd, waarna de behoefte naar structuur werd gemeten, en de mate waarin deelnemers patronen zien in ruis. Voor zowel de behoefte naar structuur als de mate van illusoire patroonherkenning gold dat deze

significant werden beïnvloed door de subjectieve controle. Wanneer een gevoel van lage subjectieve controle werd geïnduceerd, zorgde dit voor een hogere behoefte naar structuur en een ordelijke wereld en waren personen meer geneigd om patronen te zien in random stimuli. Stereotypering zou ook een manier kunnen zijn om orde te scheppen in de omgeving,

(7)

Dat een hoge behoefte naar structuur en een ordelijke wereld leidt tot meer

stereotypering, is aangetoond in onderzoek van Schaller et al. (Schaller, Boyd, Yohannes & O’Brien, 1995). Hierin werd de neiging tot stereotypering van mensen met een hoge Personal Need for Structure (PNS) onderzocht. PNS is een maat voor de behoefte naar een ordelijke en gestructureerde wereld. Het bleek dat mensen met een hoge PNS sneller geneigd zijn om stereotypen te vormen over een groep dan mensen met een lage PNS. Uit dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat mensen met een behoefte aan een ordelijke wereld sneller stereotyperen. Het is op basis hiervan in te denken dat personen die een gevoel van lage subjectieve controle ervaren, sterker vertrouwen op stereotypen om het gevoel van controle over de wereld te herstellen. Dit is wat we gaan onderzoeken in de huidige studie.

Huidig Onderzoek

Het doel van deze studie is te onderzoeken of een verlaagde persoonlijke controle leidt tot meer stereotypering. Om de mate van stereotypering te onderzoeken maken we gebruiken van de representativeness heuristic, een klassieke onderzoeksmethode van Tversky en

Kahneman. Deze is gebaseerd op het idee dat mensen snel, gemakkelijk en intuïtief een beeld vormen van een bepaald persoon, al op basis van weinig informatie (Grether, 1992). Deze methode werd ook gebruikt in het onderzoek van Rutjens & Heine (2016), waarin diverse immorele daden gezien als meer representatief voor wetenschappers dan voor andere groepen, zoals moslims of leraren. In het huidige onderzoek gaan we kijken of dit stereotype sterker wordt bij een lage subjectieve controle. Om een verschil in intensiteit van stereotypering aan te tonen, en als controleconditie, wordt ook de mate van stereotypering van leraren

onderzocht. Er bestaat voor zover bekend geen associatie van leraren met immoreel gedrag, zoals bij wetenschappers. We aan er hierom vanuit dat leraren in geen enkele conditie worden geassocieerd met immoraliteit en dat de mate van stereotypering van wetenschappers dus onder alle omstandigheden hoger ligt dan die van leraren. Ook zal er dan dus geen effect zijn

(8)

van de subjectieve controle op de mate van stereotypering over leraren. Dit effect verwachten we wel op de mate van stereotypering over wetenschappers; deze wordt hoger bij een lage subjectieve controle. De onderzoeksvraag hierbij luidt; “Wordt het bestaande stereotype over wetenschappers en immoraliteit versterkt bij een lage subjectieve controle?”. In navolging van de onderzoeksvraag zijn de volgende hypothesen opgesteld.

H1: Wetenschappers worden meer gestereotypeerd dan leraren.

H2: Een lage subjectieve controle leidt tot een versterking van het bestaande stereotype over wetenschappers en immoraliteit.

Methode

Deelnemers en Design

In deze studie werd het effect van een verlaagde subjectieve controle op de neiging tot stereotypering onderzocht. Dit maakte de studie tot een 2 (hoge of lage subjectieve controle) x 2 (stereotypering van wetenschappers of leraren) tussen-participanten design. 533 personen hebben aan de studie deelgenomen. Er is geworven via Amazon’s Mechanical Turk

(Buhrmester, Kwang & Gosling, 2011; Amazon Mechanical Turk). Op deze manier wordt op een snelle en efficiënte manier een diverse deelnemerspool verkregen. Deelnemers werden voor hun participatie beloond door middel van een klein geldbedrag. De deelnemers werden random verdeeld over de vier condities: hoge/lage subjectieve controle en stereotype over wetenschappers/leraren. Er is sprake van een dichotome uitkomst in elke conditie (wel/geen stereotypering). Deelnemers die het onderzoek niet hebben voltooid of niet aandachtig hebben deelgenomen (volgens een daarvoor dienende controlevraag) zijn niet meegenomen in de verdere analyse. Dit geldt ook voor deelnemers met opmerkingen over aspecten die hun onderzoeksresultaten konden kleuren. Na de selectie kwam het aantal deelnemers op 264 (N = 264), allen waren ouder dan 18 jaar. De meeste deelnemers waren Amerikaans (95,5%). Het onderzoek is in het Engels afgenomen.

(9)

Procedure en Materialen

De deelnemers werden aselect toegewezen aan de lage subjectieve controleconditie of de hoge subjectieve controleconditie, en vervolgens aan de wetenschapper- of leraar-conditie. Allereerst werd een tweeledige recall task afgenomen bij de deelnemer om de controle te manipuleren. Hierin werd de deelnemer in de hoge/lage controleconditie eerst gevraagd om een recente onplezierige gebeurtenis te herinneren, waarover hij of zij totaal wel/geen controle had. Hierbij werd gevraagd of de deelnemer deze gebeurtenis kort kon samenvatten. Ten tweede werd gevraagd om met drie argumenten de stelling te onderbouwen dat je totaal wel/geen controle hebt over de toekomst (Rutjens, van Harreveld & van der Pligt, 2010). Een recall task is eerder succesvol gebruikt om de controle te manipuleren in het onderzoek van Whitson en Galinsky (2008) en Rutjens et al. (2010). Direct na de recall task werd een manipulatiecheck gedaan. Hierin werd de deelnemer verzocht terug te denken aan de onplezierige gebeurtenis die hij/zij beschreef. Vervolgens beantwoordde de deelnemer drie vragen die een 100-punts Likertschaal volgden: “How much control did you have in that

situation?” (Van 0 = “None” tot 100 = “A lot”); “How unpleasant did you find that situation

back then?” (Van 0 = “Not at all” tot 100 = “Very much”); en “Are you the actor in, or the

director of, your own life?” (Van 0 = “Actor” tot 100 = “Director”).

Na de controlemanipulatie werd de neiging tot stereotypering onderzocht. De deelnemer kreeg een verhaal te lezen waarin een man een immorele daad verricht

(necrobestialiteit) (Gervais, 2014; Rutjens & Heine, 2016). Dit verhaal was over alle condities hetzelfde. Vervolgens werd aan de deelnemer gevraagd welke optie het meest waarschijnlijk was: A) Jack is a sports fan of B) Jack is a sports fan and {target (conditie)}. Afhankelijk van de conditie was het target in optie B) ‘scientist (wetenschapper)’ of ‘teacher (leraar)’. Aangezien het onmogelijk is dat optie B (de subcategorie) waarschijnlijker is dan optie A (de hoofdcategorie), wijst het kiezen van optie B op een redeneringsfout. De kans dat mensen

(10)

deze fout maken is gebaseerd op intuïtieve associaties tussen de beschrijving van het persoon en de categorie (wetenschappers of leraren, afhankelijk van de conditie) die geselecteerd is. Als optie B “Jack is a sports fan and {target}” werd gekozen wijst dit op een stereotypische associatie van het target met immoreel gedrag.

Uiteindelijk werden nog enkele vragen gesteld, waaronder een controlevraag om te bepalen of de deelnemer aandachtig deelnam aan het onderzoek (Oppenheimer, Meyvis, & Davidenko, 2009). Ook zijn een aantal vragen over de demografie van de deelnemer gesteld. Hierin werd gevraagd naar de nationaliteit van de deelnemer, zijn/haar religiositeit (None,

Protestant, Muslim, Hindu, Buddhist, Jewish, Atheist, Agnostic, Catholic, Other; en Do you

believe in God or a higher power? 100-punts Likertschaal van 0 = “Not at all” tot 100 =

“Very much”), zijn/haar etniciteit (White, African, Hispanic, Native American, Asian, Mixed,

Other), politieke oriëntatie (100-punts Likertschaal van 0 = “Very liberal” tot 100 = “Very

conservative”) en beroepsgroep. Met deze vragen konden wellicht (subtiele) effecten

gevonden worden van bepaalde demografische eigenschappen op de neiging tot stereotypering.

Resultaten

Manipulatiechecks

Er zijn manipulatiechecks uitgevoerd door middel van variantieanalyses (ANOVA’s), met steeds de subjectieve controleconditie (hoge versus lage controle) als onafhankelijke variabele en de subjectieve controlevragen en subjectieve valentie als afhankelijke variabelen. De ANOVA toonde een significant hoofdeffect van de controleconditie op de

situatie-specifieke subjectieve controle (How much control did you have in that situation?); F(1,262) = 780.43, p < .001. Deelnemers in de hoge controleconditie hadden een hogere subjectieve controle (M = 83.20, SD = 21.73) dan deelnemers in de lage controleconditie (M = 13.81, SD = 18.48). De deelnemers in de hoge/lage subjectieve controleconditie rapporteerden dus

(11)

correct een situatie waarover zij een hoge/lage subjectieve controle hadden. De ANOVA toonde ook een significant hoofdeffect van de controleconditie op de algemene subjectieve controle (Are you the actor in, or the director of, your own life?); F(1,262) = 79.94, p < .001. Deelnemers in de hoge controleconditie hadden een hogere subjectieve controle (M = 80.27,

SD = 19.16) dan deelnemers in de lage controleconditie (M = 54.80, SD = 25.11). De

subjectieve controle is dus succesvol gemanipuleerd.

Er is ook een valentie-manipulatiecheck gedaan om te onderzoeken of de mate van subjectieve controle invloed heeft op hoe negatief deelnemers de beschreven onplezierige situatie beoordeelden. De ANOVA toonde een significant hoofdeffect van de controleconditie op de subjectieve valentie van de beschreven situatie (How unpleasant did you find that

situation back then?); F(1,262) = 2,66 p = .104. Deelnemers in de lage controleconditie

ervaarden de situatie als onplezieriger (M = 82.81, SD = 25.57) dan deelnemers in de hoge controleconditie (M = 77.57, SD = 25.87). Een onplezierige situatie wordt dus als nog negatiever ervaren als iemand ook geen controle over de situatie heeft. Hoewel dit in lijn is met eerder onderzoek dat liet zien dat mensen streven naar controle (Kay et al., 2008), kan dit de resultaten beïnvloeden. Een eventueel te vinden effect kan mogelijk ook de

positieve/negatieve valentie door controle/controleverlies als oorzaak hebben. De manipulatiecheck voor valentie is dus niet geslaagd.

Chi-kwadraattoetsen

Er zijn Chi-kwadraattoetsen uitgevoerd om de hoofd- en interactie-effecten te bekijken en de hypothesen te toetsen. Hierbij golden de controleconditie en/of targetconditie als

onafhankelijke variabelen en de stereotypering (gebruikmaken van representativeness heuristic) als afhankelijke variabele.

Om Hypothese 1 (Wetenschappers worden meer gestereotypeerd dan leraren) te toetsen is alleen naar het hoofdeffect van de targetconditie op de stereotypering gekeken,

(12)

ongeacht de subjectieve controle van de deelnemer. Hier is een significant hoofdeffect van de targetconditie op de stereotypering gevonden (χ2(1) = 14.98, p < .001, Cramer’s V = .24). In de wetenschapper-conditie stereotypeerde 41,7% van de deelnemers, terwijl in de leraar-conditie slechts 19,7% stereotypeerde. Wetenschappers worden dus sterker geassocieerd met immoreel gedrag dan leraren. Hypothese 1 wordt ondersteund door deze bevinding.

Om Hypothese 2 (Een lage subjectieve controle leidt tot een versterking van het bestaande stereotype over wetenschappers en immoraliteit) te toetsen is naar het effect van de controleconditie op de stereotypering gekeken. Hier gaat het om de stereotypering van

wetenschappers, omdat we verwachten dat alleen reeds bestaande stereotypen versterkt worden bij een lage subjectieve controle. Er zullen dus geen effecten zijn als er geen stereotype over immoraliteit bestaat, zoals in het geval van leraren. Er is geen significant effect van de subjectieve controle op de neiging tot stereotypering van wetenschappers gevonden (χ2(1) = .06, p = .810, Cramer’s V = .02). In de lage subjectieve controleconditie stereotypeerde 42,5% van de deelnemers, en in de hoge subjectieve controleconditie

stereotypeerde 40,4% van de deelnemers. Dit ondersteunt de tweede hypothese niet; een lage subjectieve controle versterkt geen bestaande stereotypering. Als ter controle ook naar de invloed van subjectieve controle op de stereotypering van leraren wordt gekeken, zijn hier ook geen significante effecten te zien (χ2(1) = 1.14, p = .285, Cramer’s V = .09). In de lage subjectieve controleconditie stereotypeerde 23,0% van de deelnemers, en in de hoge subjectieve controleconditie stereotypeerde 15,5% van de deelnemers.

Voor nadere analyse is onderzocht of deelnemers in de lage subjectieve

controle/wetenschapper-conditie significant meer stereotyperen dan deelnemers in de drie andere condities. Een algemene analyse die alle condities met elkaar vergeleek toonde aan dat er significante verschillen zitten tussen condities in de neiging tot stereotypering (χ2(3) = 15.89, p = .001, Cramer’s V = .25). Vervolgens zijn Chi-kwadraattoetsen uitgevoerd om de

(13)

neiging tot stereotypering per conditie te onderzoeken. Hieruit bleek dat deelnemers in de hoge subjectieve controle/wetenschapper meer stereotyperen (40,4%) dan deelnemers in de hoge subjectieve controle/leraar-conditie (15,5%; χ2(1) = 8.55, p = .003, Cramer’s V = .28). Zie voor alle percentages tabel 1. Ook bleken deelnemers in de hoge subjectieve

controle/wetenschapper-conditie meer te stereotyperen dan deelnemers in de lage subjectieve controle/leraar-conditie (23%; χ2(1) = 4.40, p = .036, Cramer’s V = .19). Deelnemers in de lage subjectieve controle/wetenschapper-conditie stereotypeerden meer (42,5%) dan deelnemers in de hoge subjectieve controle/leraar-conditie (15,5%; χ2(1) = 11.41, p = .001, Cramer’s V = .29). Tenslotte bleken deelnemers in de lage subjectieve

controle/wetenschapper-conditie ook meer te stereotyperen dan deelnemers in de lage subjectieve controle/leraar-conditie (23%; χ2(1) = 6.62, p = .010, Cramer’s V = .207).

Een vergelijking van de hoge subjectieve controle/wetenschapper en lage subjectieve controle/wetenschapper conditie toonde geen significante effecten (χ2(1) = 0.06, p = .810, Cramer’s V = .02). Ook is er geen significant verschil gevonden in de mate van stereotypering tussen de hoge subjectieve controle/leraar en lage subjectieve controle/leraar conditie (χ2(1) = 1.14, p = .285, Cramer’s V = .09). Deze resultaten versterken hypothese 1, maar bieden geen ondersteuning van hypothese 2; er is geen interactie-effect van subjectieve controle op stereotypering. Dit betekent dat deelnemers die een hoge/lage subjectieve controle ervaren niet minder/meer gebruikmaken van bestaande stereotypen.

Er kan geconcludeerd worden dat wetenschappers meer geassocieerd worden met immoreel gedrag dan leraren. Dit bestaande stereotype wordt, tegen verwachting in, niet versterkt bij een lage subjectieve controle.

(14)

Tabel 1.

Responsen op de stereotyperingsvraag, per conditie.

Wetenschapper Leraar

Hoge subjectieve controle

Jack is a sports fan Aantal 31 49

Percentage binnen conditie

59,6% 84,5%

Jack is a sports fan and *target* Aantal 21 9 Percentage binnen conditie 40,4% 15,5% Lage subjectieve controle

Jack is a sports fan Aantal 46 57

Percentage binnen conditie

57,5% 77,0%

Jack is a sports fan and *target* Aantal 34 17 Percentage binnen conditie 42,5% 23,0% Correlaties

Vervolgens zijn er correlaties berekend tussen verschillende variabelen. Ten eerste is de correlatie berekend tussen de controlemanipulatie (are you the actor in, or the director of,

your own life?) en de stereotypering, voor de wetenschapper- en de leraarconditie apart. Hier

zijn geen significante correlaties gevonden (wetenschapper r = .06, p = .464; leraar r = .05, p = .559). Dit geldt ook wanneer de targetcondities samen worden genomen (r = .05, p = .438).

Ook is de correlatie berekend tussen politieke oriëntatie en stereotypering, en

religiositeit en stereotypering. Hier zijn geen significante correlaties gevonden tussen één van de demografische kenmerken en stereotypering, zowel algemeen (zie tabel 2) als voor de condities apart (Zie tabel 3 en 4). Wel is er een significante correlatie gevonden tussen politieke oriëntatie en religiositeit (r = .45, p < .001). Hoe groter het geloof in God of een hogere macht, hoe conservatiever een persoon is.

(15)

Tabel 2.

Correlaties tussen demografische kenmerken en stereotypering, ongeacht conditie. Are you the

actor in, or the director of, your own life? Do you consider yourself to be a religious person? What is your political orientation? Do you believe in God or a higher power? Which option is more probable?

Are you the actor in, or the director of, your own life? Pearson correlation (r) 1 Do you consider yourself to be a religious person? Pearson correlation (r) -.026 1 Significantie .672 What is your political orientation? Pearson correlation (r) .003 -.431 1 Significantie .957 .000 Do you believe in God or a higher power? Pearson correlation (r) -.012 -.751 .447 1 Significantie .851 .000 .000 Which option is more probable? Pearson correlation (r) .048 -.069 -.018 .070 1 Significantie .438 .264 .773 .255

(16)

Tabel 3.

Correlaties tussen demografische kenmerken en stereotypering, per target. Are you the actor in, or the director of, your own life? Do you consider yourself to be a religious person? What is your politic al orienta tion? Do you believe in God or a higher power? Which option is more probable?

Wetenschapper Are you the

actor in, or the director of, your own life? Pearson correlation (r) 1 Significantie Do you consider yourself to be a religious person? Pearson correlation (r) -.046 1 Significantie .597 What is your political orientation? Pearson correlation (r) -.066 -.457 1 Significantie .449 .000 Do you believe in God or a higher power? Pearson correlation (r) -.033 -.731 .476 1 Significantie .707 .000 .000 Which option is more probable? Pearson correlation (r) .064 -.110 -.013 .049 1 Significantie .464 .207 .887 .576

Leraar Are you the

actor in, or the director of, your own life? Pearson correlation (r) 1 Significantie Do you consider yourself to be a religious person? Pearson correlation (r) -.007 1 Significantie .933 What is your political orientation? Pearson correlation (r) .070 -.406 1 Significantie .428 .000 Do you believe in God or a higher power? Pearson correlation (r) .015 -.773 .420 1 Significantie .866 .000 .000 Which option is more probable? Pearson correlation (r) .051 -.015 -.028 .061 1 Significantie .559 .869 .749 .489

(17)

Tabel 4.

Correlaties tussen demografische kenmerken en stereotypering, per subjectieve controle. Are you the actor in, or the director of, your own life? Do you consider yourself to be a religious person? What is your politic al orienta tion? Do you believe in God or a higher power? Which option is more probable? Hoge subjectieve controle

Are you the actor in, or the director of, your own life? Pearson correlation (r) 1 Significantie Do you consider yourself to be a religious person? Pearson correlation (r) -.066 1 Significantie .495 What is your political orientation? Pearson correlation (r) -.067 -.500 1 Significantie .486 .000 Do you believe in God or a higher power? Pearson correlation (r) -.025 -.740 .443 1 Significantie .793 .000 .000 Which option is more probable? Pearson correlation (r) .031 -.115 -.012 .159 1 Significantie .749 .231 .901 .096 Lage subjectieve controle

Are you the actor in, or the director of, your own life? Pearson correlation (r) 1 Significantie Do you consider yourself to be a religious person? Pearson correlation (r) .016 1 Significantie .845 What is your political orientation? Pearson correlation (r) -.055 -.385 1 Significantie .499 .000 Do you believe in God or a higher power? Pearson correlation (r) -.035 -.758 .449 1 Significantie .663 .000 .000 Which option is more probable? Pearson correlation (r) .120 -.041 -.033 .012 1 Significantie .137 .612 .681 .878

(18)

Discussie

De huidige studie onderzocht de invloed van subjectieve controle op de mate van bestaande stereotypering. Er kunnen twee bevindingen onderscheiden worden. De eerste bevinding is dat er bij mensen een negatief stereotype bestaat over wetenschappers. Deze beroepsgroep wordt structureel meer geassocieerd met immoreel gedrag, zoals in dit geval necrobestialiteit, dan een andere beroepsgroep (in dit geval leraren). Het doelwit van stereotypering is dus van belang; er is een significant hoofdeffect van het target van

stereotypering op de mate van stereotypering. Op basis van deze bevinding kan hypothese 1, dat wetenschappers meer gestereotypeerd worden dan leraren, aangenomen worden. Deze bevinding is in lijn met eerder onderzoek van Rutjens & Heine (2016), waarin werd gevonden dat wetenschappers sterker worden geassocieerd met verschillende immorele daden dan diverse andere (beroeps)groepen. Dat er geen verband gevonden is tussen religiositeit en stereotypering van wetenschappers, is ook in lijn met het onderzoek van Rutjens & Heine (2016). Ondanks dat de wetenschap vaak niet in overeenstemming is met religie, werden wetenschappers in dat onderzoek met immoraliteit geassocieerd omdat zij morele waarden overtreden in hun drang naar kennisvergaring. Zij worden niet als inherent immoreel gezien omdat zij religieuze richtlijnen missen, zoals bij atheïsten het geval is (Gervais, 2014).

De tweede bevinding is dat er geen significante interactie-effecten zijn van de

subjectieve controle op stereotypering. Wetenschappers werden even veel gestereotypeerd in beide subjectieve controlecondities, wat erop wijst dat stereotypering niet onderhevig is aan de subjectieve controle die een persoon op dat moment ervaart. Deze bevinding is niet in lijn met onze verwachting, mede omdat de manipulatiecheck voor de subjectieve controle wel geslaagd was. Dit hield in dat de subjectieve controle succesvol gemanipuleerd werd door de recall-task. De bevinding is ook niet in lijn met voorgaand onderzoek, dat liet zien dat een lage subjectieve controle leidt tot meer behoefte naar een gestructureerde wereld, waardoor

(19)

mensen meer structuur zien in de omgeving (Whitson & Galinsky, 2008), en liet zien dat behoefte aan structuur leidt tot meer stereotypering (Schaller et al., 1995). Ook zijn er geen aanwijzingen dat deelnemers het verhaal waarin iemand een immorele daad verricht niet grondig genoeg hebben gelezen; gemiddeld deden deelnemers 36 seconden over het lezen van het verhaal, en slechts 12 deelnemers keken minder dan 10 seconden.

Er is een aantal verklaringen te bedenken voor het feit dat er toch geen effect

gevonden is. Zo werd in het onderzoek van Schaller et al. (1995) Personal Need for Structure (PNS) gezien als een vaststaande karaktertrek van een persoon; mensen met een hoge PNS stereotyperen meer. In dit licht zou het kunnen dat de neiging tot stereotypering per persoon verschilt, maar onafhankelijk is van de subjectieve controle die iemand op dat moment ervaart. In lijn met het onderzoek van Schaller et al. (1995) zou er mogelijk wel een relatie gevonden zijn tussen de PNS en stereotypering, als we dit gemeten hadden bij deelnemers in het huidige onderzoek. Een andere verklaring voor het uitblijven van een effect is dat de subjectieve controle niet sterk genoeg gemanipuleerd werd door de recall-task; analyse wees uit dat deelnemers in de lage subjectieve controleconditie gemiddeld nog steeds neigden naar de mening dat zij eigen regie hadden over hun leven. Op de subjectieve

controle-manipulatievraag (Are you the actor in, or the director of, your own life?) scoorden

deelnemers in de hoge subjectieve controleconditie gemiddeld 80.27 en deelnemers in de lage subjectieve controleconditie gemiddeld 54.80. Als de subjectieve controle lager zou zijn, zouden er misschien wel effecten te zien zijn in de neiging naar stereotypering. Op basis van deze bevinding moet de hypothese, dat een lage subjectieve controle leidt tot een versterking van het bestaande stereotype over wetenschappers en immoraliteit, verworpen worden.

Beperkingen en Suggesties voor Vervolgonderzoek

Naast de genoemde beperkingen zijn nog twee beperkingen van het huidige onderzoek te benoemen. Zo is het mogelijk dat het verhaal waarin een persoon een immorele daad

(20)

verricht niet overtuigend genoeg is. Enkele deelnemers, die niet meegenomen zijn in de analyses, gaven aan dat ze de representativeness heuristic om de stereotypering te meten doorhadden. De deelnemer gaf dan aan dat optie B altijd minder waarschijnlijk is dan optie A. Waar andere deelnemers dit ook doorhadden, maar dit niet aan hebben gegeven bij het

commentaar, heeft dit mogelijk de resultaten kunnen beïnvloeden. Een andere manier om de stereotypering te onderzoeken, bijvoorbeeld door middel van een Implicit Association Task (IAT; Greenwald et al., 1998), voorkomt dit. Bij de IAT wordt de sterkte van impliciete associaties tussen begrippen in het geheugen onderzocht. Deze associaties worden inzichtelijk gemaakt door de reactiesnelheid tijdens de IAT te meten. Door op deze subtielere manier stereotyperende associaties te meten is de kans minder groot dat responsen gekleurd worden doordat de deelnemer het doel van het onderzoek doorheeft.

Voor de dataverzameling is in de huidige studie het Amerikaanse MTurk gebruikt, waardoor de generaliseerbaarheid van de resultaten te betwijfelen is. Hoewel er onderzoek is geweest naar de diversiteit en representativiteit van MTurk-gebruikers (Buhrmeister et al., 2011), is gebleken dat deze gebruikers over het algemeen liberaler en hoger opgeleid zijn dan andere Amerikanen (Berinsky, Huber & Lenz, 2012). Hierdoor lijkt de gemiddelde MTurk-gebruiker meer op een wetenschapper (Gross & Simmons, 2007). Mogelijk heeft dit de resultaten beïnvloed, al bleken in het onderzoek van Gervais over atheïsten en immoraliteit (2014) atheïsten zichzelf ook te stereotyperen. Atheïsten werden dus ook geassocieerd met immoreel gedrag door atheïsten zelf, al was dit stereotype minder sterk dan bij niet-atheïsten.

Een laatste punt van aandacht is dat de mening over wetenschap verschilt per cultuur, waardoor een meer diverse steekproef andere resultaten kan voortbrengen. Zo is het mogelijk dat wetenschappers sterker worden geassocieerd met immoraliteit in primitieve culturen waar wetenschap niet alomvertegenwoordigd is vanwege angst voor het onbekende (Fox, 1987). In andere culturen worden wetenschappers mogelijk juist als minder immoreel gezien omdat

(21)

wetenschap er bijvoorbeeld toe geleid heeft dat eerdere ongeneeslijke ziektes nu wel te genezen zijn (Funk & Rainie, 2015). Zoals het onderzoek van Henrich, Heine en Norenzayan (2010) liet zien, claimen onderzoekers onterecht vaak dat bevindingen uit hun onderzoeken gelden voor alle mensen, terwijl de steekproef uitsluitend getrokken is in westerse,

hoogopgeleide, geïndustrialiseerde, rijke en democratische maatschappijen (WEIRD

societies). Resultaten uit dergelijke steekproeven kunnen niet gegeneraliseerd worden en

gelden niet voor alle mensen; leden uit WEIRD-maatschappijen behoren zelfs tot de minst representatieve populaties om conclusies te trekken over ‘de mens’. Deze fout kan als

onderzoeker voorkomen worden door een diverse steekproef te gebruiken of kritisch te zijn op de generaliseerbaarheid van eigen onderzoeksresultaten.

Vervolgonderzoek kan uitwijzen wat ertoe heeft geleid dat er vooralsnog geen invloed van de subjectieve controle op de mate van stereotypering is gevonden, omdat dit tegen onze verwachtingen en eerder onderzoek ingaat. Er kan bovendien gebruik worden gemaakt van andere instrumenten om de subjectieve controle te manipuleren en/of de stereotypering te meten. Mogelijk leidt een sterkere subjectieve controle-manipulatie of een subtielere manier om stereotypering te meten tot resultaten die meer in lijn zijn met de verwachting. Ook is het denkbaar dat de persoonlijke controle niet zozeer invloed heeft op de stereotypering, maar een meer algemene manipulatie van de (domein-specifieke) externe controle wel. Wanneer

iemand dan het idee heeft dat de wereld of het sociale domein wanordelijk is, gaat diegene meer stereotyperen om de omgeving te herstructureren en weer begrijpelijk te maken. Tenslotte kan meer onderzoek gedaan worden naar de veranderlijkheid van (het gebruikmaken van) stereotypen, afhankelijk van tijd, cultuur, of omstandigheden.

Conclusie

Uit het huidige onderzoek kan geconcludeerd worden dat wetenschappers sterker worden geassocieerd met immoreel gedrag dan leraren. Dit is een bevestiging van eerder

(22)

onderzoek. Er is echter vooralsnog geen bewijs gevonden dat de subjectieve controle van een persoon bestaande stereotypen versterkt of verzwakt. Wel wordt een onplezierige situatie waarover iemand weinig controle heeft als negatiever ervaren dan een onplezierige situatie waarover wel controle is. Een verlaging van het beeld van een ordelijke wereld leidt echter niet tot meer stereotypering om dit beeld te herstellen. Omdat dit niet in lijn ligt met de theorie, verdient dit meer aandacht door middel van vervolgonderzoek. Dit kan zich richten op een domein-specifieke controlemanipulatie, een andere methodiek, en op de

(23)

Referenties

Allport, G. W. (1954). The Nature of Prejudice. Cambridge, MA: Addison-Wesley. Amazon Mechanical Turk. (2016). Verkregen op 8 juni, 2016, via

https://www.mturk.com/mturk/welcome

Berinsky, A. J., Huber, G. A., & Lenz, G. S. (2011). Using Mechanical Turk as a subject recruitment tool for experimental research. Submitted for review.

Buhrmester, M., Kwang, T., & Gosling, S. D. (2011). Amazon's Mechanical Turk: A new source of inexpensive, yet high-quality, data?. Perspectives on Psychological Science,

6(1), 3-5.

Cox, W. T., Abramson, L. Y., Devine, P. G., & Hollon, S. D. (2012). Stereotypes, Prejudice, and Depression The Integrated Perspective. Perspectives on Psychological Science,

7(5), 427-449.

Devine, P. G. (1989)."Stereotypes and Prejudice: Their Automatic and Controlled Components" (PDF). Journal of Personality and Social Psychology 56 (1): 5–18. Duguid, M. M., & Thomas-Hunt, M. C. (2015). Condoning stereotyping? How awareness of

stereotyping prevalence impacts expression of stereotypes. Journal of Applied

Psychology, 100(2), 343.

Festinger, L. (1957). A theory of cognitive dissonance. Scientific American (Vol. 207). Fiske, S. T., Cuddy, A. J. C., Glick, P., & Xu, J. (2002). "A Model of (Often Mixed)

Stereotype Content: Competence and Warmth Respectively Follow From Perceived Status and Competition" (PDF). Journal of Personality and Social

Psychology (American Psychological Association) 82 (6): 878–902.

Fishman, J. A. (1956). An examination of the process and function of social stereotyping. The

Journal of Social Psychology, 43(1), 27-64.

(24)

Funk, C., & Rainie, L. (2015). Public and scientists’ views on science and society. Pew

Research Center, 29.

Gervais, W. M. (2014). Everything is permitted? People intuitively judge immorality as representative of atheists. PloS one, 9(4), e92302.

Greenwald, A. G., McGhee, D. E., & Schwartz, J. L. (1998). Measuring individual differences in implicit cognition: the implicit association test. Journal of personality and social

psychology, 74(6), 1464.

Grether, D. M. (1992). Testing Bayes rule and the representativeness heuristic: Some

experimental evidence. Journal of Economic Behavior & Organization, 17(1), 31-57. Gross, N., & Simmons, S. (2007). The social and political views of American professors. In

Working Paper presented at a Harvard University Symposium on Professors and

Their Politics.

Henrich, J., Heine, S. J., & Norenzayan, A. (2010). The weirdest people in the world?.

Behavioral and brain sciences, 33(2-3), 61-83.

Jost, J. T., Napier, J. L., Thorisdottir, H., Gosling, S. D., Palfai, T. P., & Ostafin, B. (2007). Are needs to manage uncertainty and threat associated with political conservatism or ideological extremity? Personality and Social Psychology Bulletin, 33, 989–1007. Kay, A. C., Gaucher, D., Napier, J. L., Callan, M. J., & Laurin, K. (2008). God and the

government: testing a compensatory control mechanism for the support of external systems. Journal of Personality and Social Psychology, 95, 18–35.

Kay, A. C., Laurin, K., Fitzsimons, G. M., & Landau, M. J. (2014). A functional basis for structure-seeking: Exposure to structure promotes willingness to engage in motivated action. Journal of Experimental Psychology: General, 143(2), 486.

(25)

Kay, A. C., Whitson, J. A., Gaucher, D., & Galinsky, A. D. (2009). Compensatory control achieving order through the mind, our institutions, and the heavens. Current

Directions in Psychological Science, 18(5), 264-268.

Kleg, M. (1993). Hate, Prejudice and Racism. Albany: State University of New York Press. pp. 135–137.

Koffka, K. (2013). Principles of Gestalt Psychology (Vol. 44). Routledge.

McGarty, C., Yzerbyt, V. Y., & Spears, R. (2002). Stereotypes as explanations: The

formation of meaningful beliefs about social groups. Cambridge University Press.

Nelson, T. E., Acker, M., & Manis, M. (1996). Irrepressible stereotypes. Journal of

Experimental Social Psychology, 32(1), 13-38.

Neuberg, S. L., & Newsom, J. T. (1993). Personal need for structure: Individual differences in the desire for simpler structure. Journal of Personality and Social Psychology, 65(1), 113.

Oppenheimer, D. M., Meyvis, T., & Davidenko, N. (2009). Instructional manipulation checks: Detecting satisficing to increase statistical power. Journal of Experimental Social

Psychology, 45, 867–872.

Rutjens, B. T., van Harreveld, F., & van der Pligt, J. (2013). Step by Step: Finding

Compensatory Order in Science. Current Directions in Psychological Science, 22(3), 250-255.

Rutjens, B. T., van Harreveld, F., van der Pligt, J., Kreemers, L. M., & Noordewier, M. K. (2013). Steps, Stages, and Structure: Finding Compensatory Order in Scientific Theories. Journal of Experimental Psychology: General.

Rutjens, B. T., & Heine, S. J. (2016). The Immoral Landscape? Scientists Are Associated with Violations of Morality. PloS one, 11(4), e0152798.

(26)

Rutjens, B. T., van der Pligt, J., & van Harreveld, F. (2010). Deus or Darwin: Randomness and belief in theories about the origin of life. Journal of Experimental Social

Psychology, 46(6), 1078–1080.

Schaller, M., Boyd, C., Yohannes, J., & O'Brien, M. (1995). The prejudiced personality revisited: Personal need for structure and formation of erroneous group

stereotypes. Journal of personality and Social Psychology, 68(3), 544.

Stenger, V. J. (2010). God: The failed hypothesis: How science shows that God does not exist. Prometheus Books.

Tajfel, Henri (1981). "Social stereotypes and social groups". In Turner, John C.; Giles, Howard. Intergroup Behaviour. Oxford: Blackwell. pp. 144–167.

Tversky, A., & Kahneman, D. (1974). Judgment under uncertainty: Heuristics and biases.

Science, 185(4157), 1124-1131.

Whitson, J. A., & Galinsky, A. D. (2008). Lacking control increases illusory pattern perception. Science, 322(5898), 115-117.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The goal of this live study is to evaluate our instrument (the checklist) and its effect on the validation process of a given SRS.. The live study will most notably help

Komplekse strukture, byvoorbeeld ’n kanon in die tenoor met ’n omgekeerde kanon in die pedale terwyl die gospel-melodie daaroorheen gehoor word, maak van ’n prelude soos Just as I am

It is argued that these questions will contextualize any decisions regarding curriculation and could contribute to the relevancy discourse regarding Public

Mechanistically different from bacterial adhesion, transmission involves adhesion of donor bacteria to a receiver surface and subsequent detachment from the donor

Therefore, galaxies with compact dust emission would be a key population for understanding the morphological and star formation evolution from star-forming disks to quiescent

The required endocardial mapping procedure with NOGA prior to injections, leads to a significantly longer total procedure time (p &lt; 0.001) with NOGA.. Procedures with CARTBox2

Arrested at Liliesleaf, along with key leaders of the liberation movements, Rusty Bernstein stood trial in the Rivonia Trial, together with his comrades.. Bernstein experienced