• No results found

To eat or not to eat : that is the question : de effecten van ‘ongezonde’ afbeeldingen met een slank of volslank model op de gedragsbeliefs over chocolade eten en de intentie om chocolade te eten - een experiment

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "To eat or not to eat : that is the question : de effecten van ‘ongezonde’ afbeeldingen met een slank of volslank model op de gedragsbeliefs over chocolade eten en de intentie om chocolade te eten - een experiment"

Copied!
39
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

To eat or not to eat

That is the question

De effecten van ‘ongezonde’ afbeeldingen met een slank of volslank

model op de gedragsbeliefs over chocolade eten en de intentie om

chocolade te eten - een experiment

Wendy Yee 10263780

Afstudeerproject Obesitas Docent: dr. A.S. Velthuijsen Communicatiewetenschap Universiteit van Amsterdam Word count: 8018

(2)

Abstract

De laatste 30 jaar is het aantal mensen met obesitas zo goed als verdubbeld in Nederland en toch blijven we ongezond eten en onvoldoende bewegen. Het genot dat men aan ongezond eten zoals chocolade beleeft en het verlangen ernaar, moet worden afgewogen tegen de ongezonde kant ervan en het schuldgevoel dat sommigen na het eten ervan ervaren. In de huidige studie wordt het effect van de blootstelling aan een slank of volslank model op de lichaamssatisfactie, de gedragsbeliefs over chocolade eten en de intentie om chocolade te eten onderzocht. Door middel van een online experiment (N = 70) kan worden aangegeven dat het type model in een ‘ongezonde afbeelding’ geen effect heeft op de gedragsbeliefs over chocolade en de intentie om chocolade te eten. Tevens wordt dit effect niet versterkt door de mate van lichaamssatisfactie.

(3)

Inleiding

In de huidige mediawereld, worden mediaconsumenten dagelijks overspoeld met voedseladvertenties met slanke modellen, het ‘perfecte’ beeld, terwijl ongewenste gewichtstoename en overgewicht steeds meer voorkomen. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) laat weten dat er een obesitas epidemie aan te komen in 2030 (NRC, 2015). In een reactie op de toenemende obesitas gevallen, worden steeds meer publieke gezondheidscampagnes uitgevoerd waarbij men wordt aangespoord om meer te bewegen en gezond(er) te eten. Overgewicht (BMI hoger dan 25) en obesitas (BMI hoger dan 30) worden gekenmerkt door een overtollige vetverzameling dat gepaard gaat met de gezondheid. De mogelijke gezondheidsgevolgen van obesitas zijn onder andere (chronische) ziektes als diabetes, hart- en vaatziekten en het heeft invloed op de psychische gezondheid (Volksgezondheidenzorg, 2016). Het is daarom van belang om gezond te eten in plaats van calorierijke snacks en producten waarin veel suikers zitten te nuttigen. Om die reden is het belangrijk dat er meer inzicht wordt verkregen in de factoren die bijdragen aan een ongezond eetgedrag. Met de mogelijke gezondheidsgevolgen van obesitas, is het cruciaal om manieren te identificeren waarop mensen gestimuleerd kunnen worden een gezondere levensstijl na te streven. Dit onderzoek probeert hieraan een bijdrage te leveren.

Een factor die het eetgedrag kan beïnvloeden is de mate van verlangen, wordt ook wel aangeduid met craving, naar een bepaald soort eten. Het verlangen naar eten kan worden getriggerd door afbeeldingen van voedsel, hetgeen weer kan leiden tot een bepaald eetgedrag (Rozin, Levine & Stoess, 1991). Het eetgedrag is dus zeer gevoelig voor externe stimuli, zoals voedingsreclames. Ook kost het energie om de hele dag gezonde keuzes te maken en verleidingen of veranderingen te reguleren (Zimmerman & Shimoga, 2014). Uit voorgaand onderzoek is gebleken dat mensen eerder kiezen voor een ongezonde snack wanneer ze daarvoor afbeeldingen van ongezond eten hebben gezien (Hogarth, 2012; Hogarth & Chase, 2011; Watson, Wiers, Hommel, Ridderinkhof & de Wit, 2016). Dit zou betekenen dat de blootstelling aan afbeeldingen van ongezond eten in een advertentie of in een gezondheidscampagne, ervoor kan zorgen dat mensen meer naar dat ongezonde eten verlangen.

(4)

Dit kan worden uitgelegd met de gedragsbeliefs ten opzichte van eten. Een gedragsbelief verwijst naar de betekenis van het gedrag langs een afmeting van gunstig of ongunstig, goed of slecht en voorkeur of afkeer (Hill, Fishbein & Ajzen, 1977). Deze gedragsbeliefs vormen uiteindelijk een positieve of negatieve attitude, waarbij een positieve attitude het gedrag zal stimuleren. In dit onderzoek ligt de nadruk op de redenen waarom mensen chocolade eten en wat voor betekenis zij hieraan geven. Een individu kan het verlangen ervaren om chocolade te eten, maar tegelijkertijd het ook willen vermijden door er niet aan te denken. Men is ervan bewust dat het genot dat men aan chocolade beleeft, moet worden afgewogen tegen de ongezonde kant ervan. Sommige consumenten zijn bang dat zij zich niet kunnen beperken tot een kleine portie, waardoor chocolade een bron zou kunnen vormen voor ongewenste gewichtstoename. Ten slotte, kunnen zij een schuldgevoel krijgen na het eten van chocolade (Durkin, Rae & Stritzke, 2012). De tweeslachtige gedachten van de consumenten, verlangen versus vermijding en schuldgevoel, zijn belangrijk voor sales marketeers die een product willen promoten of degenen die advies willen geven over de consumptie ervan.

Sales marketeers gebruiken veelal visuele beelden in advertenties om een product te promoten,

dit geldt ook voor advertenties voor chocolade. Uit onderzoek komt naar voren dat de blootstelling aan afbeeldingen met chocolade ervoor zorgt dat het verlangen naar dit product wordt verhoogd (Fletcher, Pine, Woodbridge & Nash, 2007; Rolls & McCabe, 2007). De marketeers maken vaak gebruik van onrealistische slanke modellen in deze voedselcampagnes voor chocolade. Hiermee willen zij de aandacht trekken van de consument, door het product te associëren met een slank schoonheidsideaal (Durkin et al., 2012). Tiggemann en Zaccardo (2015) hebben gekeken naar de reacties van vrouwen op dit slanke schoonheidsideaal en vinden hierbij negatieve effecten op de lichaamssatisfactie. Deze negatieve effecten op de lichaamssatisfactie zorgen voor een versterking van de tweeslachtige gedachten van de consumenten. Het schuldgevoel zorgt ervoor dat zij deze calorierijke producten vermijden, door er niet aan te denken (Durkin, Rae & Stritzke, 2012). De grote invloed van deze afbeeldingen van ongezond eten met slanke vrouwen op de huidige maatschappij is de aanleiding om in dit onderzoek de gedragsintentie te onderzoeken, in hoeverre mensen ongezond eten na het zien van zulke beelden.

(5)

Dat de presentatie van de advertenties voor chocolade met slanke modellen negatieve invloeden met zich meebrengt, komt door het scheve beeld van de werkelijkheid dat de media presenteren (Grabe, Ward & Hyde, 2008). In de Westerse cultuur worden steeds meer geïdealiseerde beelden, afbeeldingen van slanke modellen met perfecte lichamen, in de media getoond (Sypeck, Gray & Ahrens, 2004). Deze gerichtheid op een ‘perfect’ uiterlijk van vrouwen zorgt voor een slank schoonheidsideaal dat voor de meeste vrouwen boven hun bereik is. Vrouwen zullen zich wel of niet kunnen identificeren met de gebruikte modellen in de advertenties, waar de mate van lichaamssatisfactie een mogelijke factor is. Ten opzichte van 35% in 2011, vindt 40% van de Nederlandse vrouwen zichzelf te dik in 2014 (Het Algemeen Dagblad, 2014). Vrouwen die ontevreden zijn over hun lichaam kunnen sneller wanordelijke eetgedragingen ontwikkelen, wellicht door actief gebruik van sociale media platformen als Instagram.

Sociale media wordt steeds vaker ingezet vanwege hun interactieve mogelijkheden en het grote bereik (Burke-Garcia & Scally, 2014). Het aantal Nederlandse gebruikers van sociale media is de afgelopen jaren flink toegenomen, met name Instagram en Pinterest (Marketingfacts, 2016). Het gebruik is het grootst onder personen tussen de 16 en 35 jaar. Algemeen is bekend dat de media een rol spelen in de gedragsbeliefs over eten en dat vrouwen het meest vatbaar zijn voor deze invloeden (Mask, Blanchard & Baker, 2014). In deze studie ligt het accent op het effect van afbeeldingen op de gedragsbeliefs over ongezond eten en hun gedragsintentie om ongezond te eten. Er is gekozen om het onderzoek uit te voeren via de sociale media platform Instagram, omdat bij Instagram de nadruk ligt op een visuele boodschap in de vorm van een afbeelding of filmpje.

Omdat we dagelijks overspoeld worden met afbeeldingen van ongezond eten in de media, waarbij veelal slanke modellen worden gebruikt, is het verkrijgen van inzicht op de gedragsbeliefs over ongezond eten zoals chocolade wenselijk. Dit vormt tevens het doel van de thesis. En wat voor effect heeft het type model (slank versus volslank) in een advertentie voor ongezond eten op het eetgedrag? Geeft een slank model het goede voorbeeld aan, wat zorgt voor een negatiever effect op de gedragsbeliefs over ongezond eten? Om dit te onderzoeken wordt de volgende probleemstelling aan de orde gesteld:

(6)

RQ: In hoeverre hebben beelden van chocolade en het type model (slank versus volslank) een

effect op de gedragsbeliefs en intentie om chocolade te eten en in hoeverre speelt de mate van lichaamssatisfactie hierbij een rol?

Ondanks dat veel onderzoek is gedaan naar het effect van afbeeldingen met een slank model of een model met overgewicht op het eetgedrag, valt er op wetenschappelijk gebied nog een inhaalslag te maken binnen het domein van de verschillende soorten modellen die gebruikt worden in afbeeldingen met ongezond eten. Dat in dit onderzoek de focus ligt op online media en de online omgeving, draagt bij aan de kennis over het inzetten hiervan. De wetenschappelijke kennis over de effecten van dit snel veranderende landschap kunnen altijd aangevuld worden. Bovendien biedt de uitkomst van deze studie inzicht over het gebruik maken van modellen in visuele content voor het aanzetten tot bepaald gedrag of om een attitudeverandering te bewerkstelligen. Niet alleen partijen uit de gezondheidscommunicatie, maar ook bedrijven kunnen met de bevindingen van deze studie hun voordeel doen bij het plaatsen van toekomstige berichten.

(7)

Theoretisch kader

In deze studie spelen de concepten sociale steun, gedragsintentie en lichaamssatisfactie een grote rol. Voordat de relatie tussen deze variabelen wordt bekeken worden zij eerst gedefinieerd. Ten eerste is het van belang hoe gedrag wordt beïnvloed en wat onder gedragsbeliefs over chocolade eten wordt verstaan. Vervolgens wordt uitgelegd hoe de mate van lichaamssatisfactie van invloed kan zijn op deze gedragsbeliefs.

Gedragsintentie

Waarom mensen ongezond blijven eten ondanks dat ze weten dat hun eetgedrag ongezond is, kan wellicht verklaard worden met de theorie van gepland gedrag (McIntyre & Baid, 2009). De theorie van gepland gedrag (TPB) is een veelgebruikte theorie om gedrag te voorspellen, verklaren en veranderen. Gedragsverandering wordt volgens de TPB voorspeld door de intentie om een bepaald gedrag uit te voeren. De theorie stelt dat de intentie direct wordt beïnvloed door drie determinanten: de attitude (evaluatie van het gedrag), subjectieve norm (waargenomen sociale druk) en waargenomen gedragscontrole (mate waarin iemand denkt in staat te zijn het gedrag uit te voeren) (Ajzen, 1991; Fishbein & Ajzen, 2010). Om een positieve intentie te creëren, en daarmee het gedrag te sturen, is het noodzakelijk om de attitude en de waargenomen gedragscontrole te beïnvloeden.

Attitude wordt gevormd door behavorial beliefs en outcome evaluations. Behavioral beliefs zijn de verwachtingen over de gevolgen van het gedrag. Outcome evaluations zijn de positieve of negatieve afwegingen van de verwachte uitkomst. Een bepaald gedrag wordt dan gestimuleerd door een positieve attitude (Fishbein & Ajzen, 2010). In de huidige studie zijn de gedragsbeliefs over chocolade eten, de redenen waarom mensen chocolade eten. Bij het eten van chocolade hebben mensen bepaalde beliefs (overtuigingen) over het gedrag (e.g.: ‘Ik eet dikwijls chocolade om mij op te vrolijken wanneer ik down ben’). Wanneer de gedragsbeliefs verlangen, schuldgevoel en vermijding beïnvloed worden, heeft dit effect op de attitude tegenover chocolade eten (e.g.: ‘Ik ervaar meer voordelen dan nadelen van chocolade eten’) (Durkin et al., 2012). Wanneer de attitude verandert, verandert ook de intentie om het gedrag uit te voeren (e.g.: ‘Ik ben van plan om binnen de komende dag ten minste een keer chocolade te eten’).

(8)

De tweede determinant die van invloed is op het gedrag is de subjectieve norm. De subjectieve norm is doorgaans afhankelijk van cultuur, waardoor het lastig is om deze te veranderen. Uit voorgaand onderzoek is gebleken dat de subjectieve norm een kleine rol speelt bij het voorspellen van de gedragsintentie om gezond te eten (Chan & Tsang, 2011; Gronhoj, Bech-Larsen, Chan & Tsang, 2012; Tsorbatoudis, 2005). Daar komt bij dat intenties die gebaseerd zijn op de attitude een betere voorspeller is voor gedrag dan intenties die gebaseerd zijn op de subjectieve norm (Keer, Conner, Van den Putte & Neijens, 2004; Sheeran, Norman & Orbell, 1999). Dit wordt bevestigd door Godin, Conner en Sheeran (2005) die aangeven dat hoe meer de intenties gebaseerd zijn op morele normen, hoe beter het gedrag kan worden voorspeld. Vanwege de lage score op de mate van invloed van de subjectieve norm, wordt deze in het huidige onderzoek weggelaten.

Ten slotte de derde determinant is de waargenomen gedragscontrole. Dit is de mate waarin iemand denkt in staat te zijn het gedrag daadwerkelijk uit te voeren (Ajzen, 1991). De verwachting is dat mensen wel weten dat het te veel eten van chocolade slecht is, maar de impulsen en verlangens om chocolade te eten niet kunnen weerstaan (Durkin et al., 2013). Zoals eerder besproken kunnen deze verlangens getriggerd worden door externe cues, zoals het zien van chocolade. Echter, wegens tijdgebrek zal de meting van het waargenomen gedragscontrole en het gedrag chocolade eten in dit onderzoek achterwege worden gelaten. Er wordt uitgegaan dat de mate van gedragscontrole normaal verdeeld is over de condities.

Gedragsbelief verlangen

Vrouwen staan er bekend om dat zij dol zijn op chocolade en regelmatig ernaar verlangen (Wansink, Cheney & Chan, 2003). Dit verlangen wordt gewekt doordat vrouwen zich energieker en minder vermoeid voelen, een boost krijgen op hun gemoedstoestand en plezier ervaren nadat zij chocolade hebben gegeten (Macht & Dettmer, 2006). Volgens Durkin et al. (2013) zijn gedragsbeliefs over chocolade eten niet stabiel en kunnen variëren door de mate van honger, de gemoedstoestand, eten gerelateerde cognities, informatie over de voedingswaarden en blootstelling aan een stimulus of afbeeldingen ervan. De gedragsbeliefs kunnen worden ingedeeld in drie categorieën: verlangen, vermijding en schuldgevoel. Deze gedragsbeliefs over chocolade eten kunnen veranderen door de blootstelling aan een advertentie waarbij het verlangen naar de zoetigheid wordt gepromoot of wordt gewaarschuwd niet te veel ervan te eten

(9)

(Durkin et al., 2013). Hoe vaker iemand wordt blootgesteld aan afbeeldingen van chocolade, des te meer de persoon ernaar verlangd (Fletcher et al., 2007). Omdat de persoon na de blootstelling naar chocolade verlangt, kan de gedragsbelief verlangen als voorkeur worden beschreven en een positieve attitude tegenover chocolade eten teweegbrengen.

Gedragsbelief schuldgevoel en vermijding

Uit het onderzoek van Rogers en Smit (2000) blijkt dat beelden van chocolade ook het gevoel van schuld oproepen. Vrouwen zijn namelijk op de hoogte van het feit dat chocolade veel vet en suiker bevat en dat dit niet bevorderlijk is voor het behouden van een slank lichaam. Een afbeelding van chocolade kan de herinnering oproepen dat zij aan de verleiding (chocolade eten) hebben toegegeven (Durkin et al., 2012). Op het gebied van gezond eten, moeten dit soort ‘ongezonde’ snacks vermeden worden. Vermijding houdt in dat een persoon niet probeert te denken aan chocolade. Volgens Rogers en Smit (2000) zorgt het niet proberen te denken aan chocolade (vermijding) juist ervoor dat je meer ernaar gaat verlangen, wat resulteert in een vicieuze cirkel. De theorie van ‘gedachteonderdrukking’ (Wegner & Zanakos, 1994) sluit hierbij aan. Deze theorie stelt dat het menselijke brein niet in staat is om niet aan iets te denken. De gedachten over chocolade die vrouwen proberen te onderdrukken, zullen daardoor juist meer aanwezig zijn waardoor ze uiteindelijk het niet gewilde gedrag zullen bevorderen. De gedragsbeliefs schuldgevoel en vermijding zorgen dus voor een negatieve attitude tegenover chocolade eten.

Controle over eetgedrag

De TPB stelt dat je ten minste gedragsintentie nodig hebt om gedrag te voorspellen. Echter, niet aan al het gedrag ligt een (meer of minder) bewuste intentie ten grondslag (Durkin et al., 2013). Dit kan verklaard worden door het dual process model, die twee structureel gescheiden systemen voor informatieverwerking beschrijft. Systeem 1 is een snel, automatisch en onbewust systeem die naar boven komt op basis van een bepaalde stimulus. Systeem 2 is een traag, deliberatief en bewust systeem die bestaat uit analytische processen (Hofmann, Friese & Strack, 2009; Kahneman, 2003). Dankzij systeem 2 kan je weerstand bieden aan verleidingen, zoals chocolade. Wanneer geen weerstand wordt geboden aan de verleidingen die door de impulsieve processen

(10)

tot stand zijn gekomen, wordt er toegegeven aan deze verleidingen. Het verlangen naar chocolade is een impulsief proces, dat vermoedelijk is ontstaan door de activatie van bepaalde associaties in het geheugen door externe stimuli (Strack & Deutsch, 2004). Chocolade wordt dan bijvoorbeeld geassocieerd met een positieve herinnering aan het gedrag chocolade in de mond te steken.

Het verhoogde verlangen, als een gevolg van vermijding van het ‘verboden’ eten, kan ook verklaard worden door het depletion model (Bray, Martin Ginis, Hicks & Woodgate, 2008). Het

depletion model stelt dat het energie vereist om de hele dag keuzes, verleidingen of

veranderingen te reguleren. Hoe minder energie een persoon heeft, des te moeilijker het wordt om verantwoordelijke keuzes te maken. De regulatie om chocolade te vermijden kan onder andere zwakker worden als een vrouw in haar maandelijkse cyclus zit, een stressvolle levensstijl of een stress gevende baan heeft (Baumeister, 2014; Fletcher et al., 2007). Als de cognitieve controle over eetgedrag faalt, kan het risico op overeten stijgen (Herman & Mack, 1975). Een theorie die uitspraak doet over het ontstaan van eetproblemen na het volgen van een strikt dieet is de Dietary restraint theory. Die illustreert dat cognitieve controle over het eetgedrag vaak faalt, waardoor de kans op overeten stijgt. Wanneer de cognitieve controle te strikt is, raakt deze gemakkelijk ontwricht en kunnen op die manier eetbuien ontstaan. Uit onderzoek is gebleken dat vrouwen die falen in hun zelfregulatie, een sterker voorkeur hebben voor vet- en suikerrijk voedsel (zoals chocolade) (Chao, Grilo & Sinha, 2016; Gilhooly, Das, Golden, McCrory, Dallal, Saltzman & Roberts,.2007).

De mate van lichaamssatisfactie

Uit onderzoek komt naar voren dat het gebruik van sociale media samen gaat met onder andere een grotere focus op het eigen uiterlijk (Vandenbosch, & Eggermont, 2012) en minder tevredenheid met het eigen uiterlijk (Tiggeman & Miller, 2010; Tiggeman & Slater, 2013). Zoals eerder besproken hebben vrouwen het verlangen om slank te zijn en maken zich daar zorgen om. Het verlangen om dun te zijn blijft een zorg voor menig vrouw gehele levensduur (Durkin et al., 2013). Wanneer mensen zich zorgen maken om hun gewicht zijn zij eerder geneigd om zich bezig te houden met gezond eten, diëten en sporten met als doel afvallen (Brunner & Siegrist, 2012). Hierdoor zou de mate van lichaamssatisfactie het effect van de blootstelling aan

(11)

chocoladebeelden met slanke of volslanke vrouwen op de gedragsbeliefs en intentie om chocolade te eten kunnen beïnvloeden. Sociale vergelijking is een belangrijke factor wanneer er gekeken wordt naar het beïnvloedingsproces van de media op de lichaamssatisfactie van vrouwen (Tiggemann & Slater, 2013; Tiggemann & Zaccardo, 2015).

Volgens de sociale vergelijkingstheorie van Festinger (1954) zijn mensen voortdurend opzoek naar het vergelijken van henzelf met anderen, om hun eigen successen en kwaliteiten vast te stellen, zichzelf te beschermen en een beeld te krijgen of meningen geoorloofd zijn (norm). Mensen zoeken informatie die hun zelfbeeld oppept (zelfverheffingsmotief), bevestigd (consistentiemotief) en om zichzelf te verbeteren en ontwikkelen (zelfverbeteringsmotief). Hierin zijn twee vormen van sociale vergelijking te onderscheiden: neerwaartse- en opwaartse sociale vergelijking. Bij de neerwaartse sociale vergelijking, vergelijken mensen zich met personen waarvan gedacht wordt dat ze in minder gunstige omstandigheden verkeren, om het eigen zelfwaardigheidsgevoel te verhogen (Bourn, Prichard, Hutchinson & Wilson, 2015). Bij opwaartse sociale vergelijking, vergelijken mensen zich met personen die in bepaalde opzichten beter zijn, om zichzelf te verbeteren door ervan te leren. Echter, kan de opwaartse sociale vergelijking leiden tot negatieve gevoelens en een verlaging van het eigen zelfwaardigheidsgevoel (Neugebauer, Ray & Sassenberg, 2016).

Dat de theorie ook echt werkt in de praktijk concluderen Grabe et al. (2008) in hun onderzoek naar de rol van sociale vergelijking bij de effecten van reclames op de gevoelens en tevredenheid met het eigen lichaam van vrouwen. Vrouwen vergelijken zichzelf met de geïdealiseerde beelden van het slanke schoonheidsideaal uit de reclames, waarbij opwaartse sociale vergelijking optreedt. Hierbij ervaren vrouwen een kloof tussen hun lichaam en het ideale slanke lichaam dat zij zouden willen hebben, dat getoond wordt in reclames. Deze kloof zorgt voor ontevredenheid met het eigen lichaam (Grabe et al., 2008; Tiggemann & Zaccardo, 2015). Daarentegen, hebben Durkin, Hendry en Stritzke (2013) gekeken naar de blootstelling aan afbeeldingen met volslanke vrouwen. Deze blootstelling zorgt voor positieve gedachten over het eigen lichaam. De afbeeldingen van de volslanke vrouwen worden namelijk niet beschouwd als iets onaangenaams om naar te kijken. Ze worden eerder als waarschuwend beschouwd, aangezien de hedendaagse vrouw liever niet dik wil worden (Durkin et al., 2013).

(12)

Hypothesen

Dit onderzoek is niet het eerste onderzoek naar het effect van de blootstelling aan beelden van chocolade met slanke of volslanke modellen op de gedragsbeliefs en intentie om chocolade te chocolade eten. Uit onderzoek is gebleken dat vrouwen een grotere intentie hebben om chocolade te eten en het gedrag ook daadwerkelijk uitvoeren na de blootstelling aan reclames van chocolade met een slank model (Durkin et al., 2012; Durkin et al., 2013). Echter, proberen de vrouwen de gedachten van chocolade te vermijden en voelen de vrouwen zich schuldig nadat zij chocolade eten hebben gegeten. Daarentegen, zorgen de reclames van chocolade met een volslank model niet voor een grotere intentie om chocolade te eten. Hierbij proberen de vrouwen de gedachten van chocolade niet te vermijden en voelen zich ook minder schuldig nadat ze chocolade hebben gegeten (Durkin et al., 2012; Durkin et al., 2013). De uitkomst van deze onderzoeken geven de tweeslachtige gedachten (verlangen versus schuldgevoel en vermijding) weer die chocolade oproept, waarbij de lichaamssatisfactie een belangrijke rol speelt. Dit onderzoek kijkt naar de gedragsbeliefs (die de attitude vormt) en gedragsintentie (dat vooraf gedragsverandering gaat) (Fishbein & Ajzen, 1975). Op basis van bestaande literatuur en voorgaande theorieën worden de volgende verwachtingen opgesteld:

H1: De blootstelling aan beelden van chocolade met slanke modellen zorgt voor een hogere

intentie om chocolade te eten.

H2: Zowel de blootstelling aan beelden van chocolade met slanke modellen als de blootstelling

aan afbeeldingen met volslanke modellen zorgen voor meer verlangen naar chocolade.

H3: Zowel de blootstelling aan beelden van chocolade met slanke modellen als de blootstelling

aan afbeeldingen met volslanke modellen zorgen voor een hogere mate van schuldgevoel na het eten van chocolade.

(13)

H4: De blootstelling aan beelden van chocolade met slanke modellen zorgt voor meer vermijding

van chocolade dan de blootstelling aan beelden van chocolade met volslanke modellen.

H5: De blootstelling aan beelden van chocolade met slanke modellen heeft een negatiever effect

op de mate van lichaamssatisfactie dan de blootstelling aan beelden van chocolade met volslanke modellen.

(14)

Methode

Om een eventueel causaal verband te kunnen aantonen, wordt in dit onderzoek een online experimenteel onderzoek uitgevoerd. Er wordt gekeken naar het effect van de manipulatie, afbeeldingen van chocolade met een slank model of een volslank model, op de gedragsbeliefs over en de intentie om chocolade te eten.

Proefpersonen

De proefpersonen van dit onderzoek zijn vrouwen die gevraagd zijn om aan het onderzoek mee te doen en vormen samen een convenience sample. Dit houdt in dat proefpersonen benaderd zijn die relatief gemakkelijk te bereiken en bereidwillig waren om aan het onderzoek deel te nemen. De vrouwen in het convenience sample zijn vrouwelijke collega’s van de onderzoeker op werk en in de sportschool. Zij zijn gecontacteerd via de mail of hen wordt face-to-face gevraagd of zij aan het onderzoek willen meedoen. Deze selectie omvat 70 vrouwen met een gemiddelde leeftijd van 23,44 jaar (SD = 5,70). De proefpersonen zijn random toegewezen aan een conditie.

Design

In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van een 1-factorieel tussen-personen design met als factor het type afbeelding van vrouwen met twee niveaus: een afbeelding van een volslanke vrouw en een afbeelding van een slanke vrouw. De proefpersonen zijn random verdeeld over de twee experimentele condities.

Onafhankelijke variabele

De conditie waaraan de respondenten zijn toebedeeld vormt in dit onderzoek de onafhankelijke variabele. Een afbeelding van chocolade, ‘ongezonde’ afbeelding, met een slank model vormt in dit onderzoek de eerste conditie. De tweede conditie bestaat uit dezelfde ‘ongezonde’ afbeelding, maar dan met een volslank model. Deze afbeeldingen zullen als een Instagram post worden getoond, waarbij de namen en beschrijvingen fictief zijn. Er is gekozen voor een afbeelding met een model met bruine haren. Om het effect van de ongezonde afbeelding en het type model op de gedragsbeliefs en intentie om chocolade te eten zo zuiver mogelijk te meten, wordt geprobeerd alle andere factoren die hier mogelijk invloed op hebben voor beide condities gelijk te houden. Daarom is in beide afbeeldingen de vrouw gelijk aan elkaar, met uitzondering van de grootte van

(15)

het lichaam. Het lichaam van het volslanke model is met behulp van het bewerkingsprogramma Adobe Photoshop bewerkt.

Pretest

Het stimulusmateriaal is, voordat het experiment daadwerkelijk wordt uitgevoerd, getest met een pretest. Aan een aantal respondenten (N= 10) is na het zien van één van de twee condities gevraagd hoe ze de vrouw in de afbeelding beschrijven. Bij de eerste conditie, de afbeelding van chocolade met het slanke model, kunnen de proefpersonen antwoorden met een 7-puntsschaal die loopt van 1= heel erg slank, 7= helemaal niet slank. Bij de tweede conditie, de afbeelding van chocolade met het volslanke model, kunnen de proefpersonen met een 7-puntsschaal die loopt van 1= heel volslank postuur, 7= helemaal geen volslank postuur. Hiermee wordt geëvalueerd hoe de vrouwelijke proefpersonen de afbeelding van de slanke of volslanke vrouw interpreteren en waarnemen. Uit de resultaten is gebleken dat de respondenten die in de eerste conditie zitten, ook aangeven dat er sprake is van een slank model. Tevens wordt het volslanke model ook beoordeeld als een vrouw met een volslank postuur. Het stimulusmateriaal is dus goed gemanipuleerd (Figuur 2). Indien dit niet het geval is, zouden de afbeeldingen van de vrouwen vervangen worden.

Stimulusmateriaal

Het stimulusmateriaal van dit onderzoek bestaat uit twee versies van een fictief Instagram bericht. De originele Instagram afbeelding is verkregen via het sociale medium Instagram met de zoekterm ‘youdidnoteatthat’. Echter, is de gebruikersnaam in de Instagram afbeelding gewijzigd naar een ongebruikte gebruikersnaam vanwege privacy redenen. Ook is de kans kleiner dat de proefpersonen dezelfde foto kunnen opzoeken via Instagram. De afbeelding in dit Instagram bericht geeft een slanke- en een volslanke vrouw weer en is gericht op het eten van Nutella chocoladepasta.

Van het geselecteerde Instagram bericht is een screenshot gemaakt en vervolgens bewerkt met Adobe Photoshop om twee verschillende varianten te creëren. De ene variant van de afbeelding

(16)

om dezelfde afbeelding voor beide varianten te gebruiken. Hierdoor worden externe effecten zo veel mogelijk uitgesloten en kunnen eventuele effecten volledig worden toegeschreven aan een verschil in lichaamsvorm. Afbeeldingen 1 en 2 geven de fictieve Instagram berichten weer.

Afbeelding 1 en 2 - een afbeelding met een slank model (links) en een volslank model (rechts) Procedure

Het experiment in deze studie wordt met een online vragenlijst afgenomen die is geconstrueerd met Qualtrics.com. Voorafgaand aan deelname zijn de proefpersonen gevraagd om het informed consent in te vullen. Hierbij worden de proefpersonen geïnformeerd over hun deelname aan het onderzoek. Na instemming worden de proefpersonen ingelicht over het verloop van het onderzoek en wordt er een verzoek gedaan om het huidige onderzoek geheel alleen uit te voeren en niet te spreken of overleggen met anderen. De proefpersonen worden door Qualtrics willekeurig aan de onderzoeksconditie toegewezen. Aan hen wordt gevraagd zich voor te stellen dat ze de afbeelding tegenkomen op het sociale medium Instagram. Vervolgens begint de

(17)

evaluatie van de afgebeelde vrouw: ‘Hoe zou je de vrouw op de afbeelding beschrijven?’ (1= helemaal niet slank, 7= heel erg slank en 1= helemaal geen volslank lichaam en 7= heel volslank lichaam). Ten tweede wordt gevraagd naar hun intentie om chocolade te eten. Ten tweede worden vragen voorgelegd die betrekking hebben op de gedragsbeliefs die de proefpersonen hebben over chocolade eten. Daarna worden vragen gesteld over de mate van ontevredenheid over het lichaam. Ten slotte worden de proefpersonen enkele vragen gesteld over hun demografische kenmerken. Na afloop van het experiment krijgen alle proefpersonen een debriefing en worden zij bedankt voor hun deelname.

Vragenlijst Coverstory

Het is welbekend dat vrouwen meer van chocolade houden, genieten en meer smaakgevoel hebben. Vrouwen zien zichzelf ten slotte als dé experts van dit feel good voedsel. In dit onderzoek wordt gekeken naar je mening over de afbeelding, het eten van chocolade en jouw reden(en) om chocolade te eten. De volgende vragen gaan over hoe je over je lichaam denkt en hoe anderen daarop zouden reageren. Ten slotte wordt er gekeken naar hoe je over je lichaam denkt en hoe anderen daarop zouden reageren.

Ten eerste wordt de manipulatie opnieuw beoordeeld door de volgende vraag te stellen: ‘Hoe zou je de vrouw in de getoonde afbeelding beschrijven?’ (1= heel erg slank, 7= helemaal niet slank en 1= heel erg volslank postuur en 7= helemaal geen volslank postuur). Daarna wordt de variabele intentie om chocolade te eten gemeten. Op basis van de theorie van gepland gedrag zijn drie stellingen ontwikkeld om de intentie te meten (Ajzen, 2002). Deze is onder andere door Kuijer & Boyce (2014) gemodificeerd tot het volgende item: ‘Ik ben van plan binnen de komende maand ten minste een keer chocolade te eten’. Echter, wordt het een keer per week of per maand eten van chocolade niet als een risico gezien. Als een persoon meerdere keren chocolade per dag eet, wordt er al sneller gesproken van een chocolade verslaving (Grigore, 2012). Om deze reden is de volgende item gebruikt om de intentie te meten: ‘Ik ben van plan vandaag ten minste twee keer chocolade te eten’ (1 = zeer onwaarschijnlijk, 7 = zeer waarschijnlijk).

(18)
(19)

De gedragsbeliefs

De gedragsbeliefs over chocolade eten worden in dit onderzoek gedefinieerd als de evaluatie van chocolade eten via een meting van gunstig of ongunstig, goed of slecht en voorkeur of afkeer (Hill, Fishbein & Ajzen, 1977). Om de gedragsbeliefs over chocolade eten na de blootstelling aan de afbeelding met een slank of volslank model te meten, wordt er gebruik gemaakt van items uit de Orientation to Chocolate Questionnaire (OCQ). De OCQ is gebaseerd op het onderzoek van Cartwright en Stritzke (2008) ter evaluatie van de psychometrische kwaliteiten van de Engelse versie van de OCQ onder 312 volwassenen bleek een 3-factorstuctuur het meest geschikte model voor de vragenlijst. De OCQ meet de gedragsbeliefs over chocolade eten die in drie componenten worden verdeeld: het verlangen om chocolade te eten, het schuldgevoel na het eten van chocolade en het vermijden van gedachten van chocolade.

De gedragsbelief verlangen om chocolade te eten wordt gemeten met de volgende drie items: ‘Ik eet dikwijls chocolade om mij op te vrolijken wanneer ik down ben’, ‘Mijn verlangen naar chocolade is vaak overheersend’ en ‘De gedachte aan chocolade leidt mij dikwijls af van hetgeen waar ik mee bezig ben (bijvoorbeeld tv kijken)’. Hierbij kan de proefpersoon op een 7-puntsschaal aangeven in hoeverre de stelling bij haar past (1 = helemaal niet zoals ik - 7 = Helemaal zoals ik). De schaal voor de gedragsbelief verlangen blijkt redelijk betrouwbaar (α = 0,77, M = 8,66, SD = 4,97).

De gedragsbelief schuldgevoel na het eten van chocolade wordt gemeten met de volgende drie items: ‘Ik voel me onaantrekkelijk nadat ik chocolade heb gegeten’, ‘Nadat ik chocolade heb gegeten, wou ik dat ik dat niet gedaan had’ en ‘Ik beschouw chocolade als een voedsel dat veel vet en weinig voedingswaarden bevat’. Ook hierbij kan de proefpersoon op een 7-puntsschaal aangeven in hoeverre de stelling bij haar past (1 = Helemaal niet zoals ik - 7 = Helemaal zoals ik). De schaal voor de gedragsbelief schuldgevoel blijkt redelijk betrouwbaar (α = 0,77, M = 9,37, SD = 4,91).

Ten slotte, wordt de gedragsbelief vermijding van chocolade met de volgende drie items gemeten: ‘Ik hield mijzelf expres bezig zodat ik niet aan chocolade dacht’, ‘Ik deed andere dingen om van de gedachte van chocolade af te komen’ en ‘Ik vermijd activiteiten die me aan chocolade doen

(20)

haar past (1 = Helemaal niet zoals ik – 7 = Helemaal zoals ik). De schaal voor de gedragsbelief vermijding blijkt redelijk betrouwbaar (α = 0,67, M = 9,03, SD = 4,58).

De factoranalyse geeft aan dat de negen items van de gedragsbeliefs over chocolade eten drie componenten hebben die een eigenwaarde boven de 1 hebben. De eerste component heeft een eigenwaarde van 3,261 en verklaart 36,23% van de variantie, waarbij alle drie de items die de gedragsbelief verlangen meten positief samenhangen. De tweede component heeft een eigenwaarde van 2,123 en verklaart 23,59% van de variantie, waarbij alle drie de items die de gedragsbelief schuldgevoel meten positief samenhangen. De derde component heeft een eigenwaarde van 1,999 en verklaart 11,10% van de variantie, waarbij alle drie de items die de gedragsbelief vermijding meten positief samenhangen.

Mate van lichaamssatisfactie

Bij de vragen over de mate van lichaamssatisfactie worden de proefpersonen vooraf gewaarschuwd dat de vragen van persoonlijke aard zijn. Om de mate van lichaamssatisfactie te meten wordt er gebruik gemaakt van een verkorte versie van de Body Shape Questionnaire. Deze is gebruikt bij 75 volwassenen om de mate van onzekerheid over het lichaam en de lichaamssatisfactie te meten (Dowson & Henderson, 2001). De Body Shape Questionnaire is een vragenlijst die de bezorgdheid van vrouwen over lichaamsvormen en in het bijzonder de ervaring van het ‘zich dik voelen’ meet. De items uit de verkorte versie van de Body Shape Questionnaire zijn van het Engels naar het Nederlands vertaald, zodat de vragen aansluiten en betrekking hebben op de situatie in Nederland.

De items uit de verkorte versie van de Body Shape Questionnaire zijn als volgt afgenomen: 1. Ben je weleens zelfbewust over je lichaam, waardoor je de neiging hebt om op dieet te

gaan?

2. Maakt de omgang met slankere personen je weleens zelfbewust over je lichaam?

3. Heb je ooit opgelet op de lichamen van anderen waardoor je je slecht ging voelen over je eigen lichaam?

4. Voel je je weleens dik wanneer je je uitkleedt om te gaan douchen of een bad wil nemen? 5. Voel je je weleens dik nadat je snoep, cake of calorierijk eten hebt gegeten?

(21)

6. Schaam je je weleens voor je lichaam?

7. Geven de zorgen om je lichaam jou het gevoel dat je moet gaan sporten?

8. Voel je je weleens onzeker over je eigen lichaamsvorm wanneer je jouw reflectie in een spiegel ziet?

9. Vind je het weleens oneerlijk dat anderen slanker zijn dan jij? 10. Ben je weleens trots op je lichaam?

Hierbij kan de proefpersoon op een 6-puntsschaal aangeven hoe vaak ze momenteel deze ervaring heeft (1 = nooit – 6 = altijd). Hoe hoger de proefpersoon op de schaal scoort, hoe lager de lichaamssatisfactie. En andersom, hoe lager de proefpersoon op de schaal scoort, hoe hoger de lichaamssatisfactie.De factoranalyse geeft aan dat de tien items van de mate van lichaamssatisfactie één component heeft die een eigenwaarde boven de 1 hebben. De eerste component heeft een eigenwaarde van 5,803 en verklaart 68,74% van de variantie, waarbij alle tien de items die de lichaamssatisfactie meten positief samenhangen. De schaal voor de mate van lichaamssatisfactie blijkt betrouwbaar (α = 0,90, M = 38,19, SD = 9,55).

Tenslotte, wordt de vragenlijst afgesloten met een debriefing:

Dit onderzoek was gericht op de blootstelling aan een type model op de gedragsovertuigingen over chocolade en de lichaamssatisfactie. De afbeelding die u heeft gezien speciaal gemaakt voor dit onderzoek. Dit betekent dat de informatie die hierin stond niet altijd juist geweest hoeft te zijn of dat de meningen die erin stonden daadwerkelijk bij de organisaties hoorden die in het artikel werden genoemd. Voor vragen over dit onderzoek kunt u contact opnemen met Wendy Yee (wendyyyee@gmail.com).

Dit is het einde van de vragenlijst, bedankt voor het invullen!

Controlevariabelen

Leeftijd wordt meegenomen als controlevariabele in het huidige onderzoek. Hierbij wordt geen direct effect verwacht op de attitude en de intentie ten opzichte van chocolade eten. Deze variabele zal worden gemeten met de vraag: Wat is uw leeftijd? Het antwoord hierop wordt

(22)

Data-analyseplan

Om de data te analyseren is het programma SPSS gebruikt. Ten eerste wordt gecontroleerd of de data vreemde waarden bevatten. Gevolgd door beschrijvende statistieken van de demografische gegevens. Vervolgens worden de scores van de items uit de verkorte versie van de Body Shape

Questionnaire omgecodeerd. Voor de items die de gedragsbeliefs over chocolade eten en de

lichaamssatisfactie meten wordt een betrouwbaarheidsanalyse uitgevoerd. Hierbij wordt gekeken of de items een betrouwbare schaal vormen voor de variabelen.

Om hypothese 1 te toetsen is een eenwegs variantieanalyse uitgevoerd. De onafhankelijke variabele, de condities (conditie 1 ‘ongezonde’ afbeelding met een slank model, conditie 2 ‘ongezonde’ afbeelding met een volslank model), is een categorische variabele. De afhankelijke variabele is de intentie ten opzichte van chocolade eten en is een interval variabele.

Om het hoofdeffect van hypothese 2, 3 en 4 aan te tonen wordt voor elk gedragsbelief een eenwegs variantieanalyse uitgevoerd. De onafhankelijke variabele, de condities, is een categorische variabele. De afhankelijke variabele zijn de gedragsbeliefs over chocolade eten en is een interval variabele. Een gemiddelde per gedragsbelief wordt berekend uit de scores op de drie items die het verlangen naar chocolade eten meten, de drie items die het schuldgevoel na het eten van chocolade meten en de drie items die de vermijding van chocolade meten.

Om het hoofdeffect van hypothese 5 te tonen wordt eveneens een eenwegs variantieanalyse uitgevoerd. De onafhankelijke variabele, de condities, is een categorische variabele met twee categorieën: blootstelling slank model en blootstelling volslank model. De afhankelijke variabele de mate van lichaamssatisfactie is een interval variabele. De afhankelijke variabele de mate van lichaamssatisfactie is een interval variabele. Daarnaast wordt ook gekeken of de mate van ontevredenheid over het lichaam een indirect effect heeft op de gedragsbeliefs over chocolade eten. Dit kan worden berekend aan de hand van een mediatie-analyse. Om een mediatie-analyse uit te voeren wordt de applicatie ‘Process’ van Andrew Hayes gedownload en gebruikt.

(23)

Resultaten

Demografische en beschrijvende statistieken

In het huidige onderzoek nemen in totaal 70 proefpersonen deel aan het experiment. Deze groep proefpersonen bestaat uit 70 vrouwen met een leeftijd die varieert van 18 tot en met 35 jaar oud (M = 23,44, SD = 5,70). De 70 vrouwen zijn gelijk verdeeld over de twee condities.

Manipulatiecheck

Om te testen of de manipulatie van de afbeeldingen met het slanke en volslanke model succesvol is, wordt de vraag gesteld hoe de proefpersonen de vrouw in de afbeelding zouden beoordelen. Als eerste hebben 35 respondenten aangegeven dat zij het slanke model in de afbeelding beschrijven als heel erg slank (M = 6,6, SD = 0,50). Vervolgens hebben 35 andere respondenten aangegeven dat zij het volslanke model beschrijven als een vrouw met een volslank lichaam (M = 6,4, SD = 0,78).

Om de eerste hypothese te toetsen, is een variantieanalyse uitgevoerd. Uit de resultaten van de eenwegs variantieanalyse blijken geen significante verschillen te bestaan F(1, 68) = 1,09, p = 0,301. Proefpersonen die aan conditie 1 zijn toegewezen (M = 3,00, SD = 1,48) hebben dus geen hogere intentie om chocolade te eten dan de proefpersonen die aan conditie 2 zijn toegewezen (M = 3,46, SD = 2,13).

De tweede hypothese wordt ook met een eenwegs variantieanalyse getoetst. Uit de eenwegs variantieanalyse blijkt dat conditie 1 niet voor minder verlangen naar chocolade zorgt dan conditie 2 Fverlangen(1, 68) = 0,08, p = 0,775. Er is geen verschil gevonden tussen de condities op het verlangen naar chocolade (Tabel 1), waardoor de hypothese wordt verworpen. De gemiddelden scores van het verlangen naar chocolade in conditie 1 verschillen niet significant met de gemiddelde scores van het verlangen naar chocolade in conditie 2.

De derde hypothese wordt eveneens met een eenwegs variantieanalyse getoetst. Uit de eenwegs variantieanalyse blijkt zowel conditie 1 als conditie 2 niet zorgen voor een hogere mate van schuldgevoel na het eten chocolade chocolade Fschuldgevoel(1, 68) = 0,34, p = 0,563. Er is geen

(24)

verschil gevonden tussen de condities op de mate van schuldgevoel (Tabel 1), waardoor de hypothese wordt verworpen. De gemiddelden scores van de mate van schuldgevoel na het eten van chocolade in conditie 1 verschillen niet significant met de gemiddelde scores van de mate van schuldgevoel in conditie 2.

De vierde hypothese wordt eveneens met een eenwegs variantieanalyse getoetst. Uit de eenwegs variantieanalyse blijkt dat zowel conditie 1 als conditie 2 niet zorgen voor meer vermijding van de gedachten van chocolade Fvermijding(1, 68) = 0,07, p = 0,796. Er is geen verschil gevonden tussen de condities op de mate vermijding van chocolade (Tabel 1), waardoor de hypothese wordt verworpen. De gemiddelden scores van de mate van vermijding in conditie 1 verschillen niet significant met de gemiddelde scores van de mate van vermijding in conditie 2.

Tabel 1

Gedragsbeliefs over chocolade eten

n M Slank model M Volslank

model

SD Slank model SD Volslank model

Gedragsbeliefs

Verlangen 35 2,94 2,83 1,57 1,76

Schuldgevoel 35 3,24 3,01 1,51 1,77

Vermijding 35 2,96 3,06 1,46 1,53

Voor het toetsen van de vijfde hypothese, is een eenwegs variantieanalyse uitgevoerd. Uit de eenwegs variantieanalyse blijkt dat er geen verschil is in de toebedeelde conditie op de lichaamssatisfactie F(1, 68) = 0,56, p = 0,457. Proefpersonen die de ‘ongezonde’ afbeelding met het slanke model hebben gezien (M = 3,26, SD = 0,78), ervaren geen lagere lichaamssatisfactie dan de proefpersonen die de ‘ongezonde’ afbeelding met het volslanke model hebben gezien (M = 3,06, SD = 1,32). De gemiddelden scores van de lichaamssatisfactie verschilden niet significant na de blootstelling. De hypothese wordt op basis van deze resultaten verworpen.

(25)

Mediatieanalyse

Figuur 3: mediatieanalyse

De resultaten van de mediatieanalyse wijzen op geen verschil in de gedragsbelief over chocolade eten (verlangen, schuldgevoeld en vermijding) wanneer de lichaamssatisfactie van de proefpersonen verandert (tabel 2).

Tabel 2 mediatieanalyse F p R2 Gedragsbeliefs Verlangen 35 2,94 2,83 Schuldgevoel 35 3,24 3,01 Vermijding 35 2,96 3,06

(26)

Discussie

In dit onderzoek wordt onderzocht of een effect bestaat tussen de toegewezen condities: conditie 1 blootstelling aan een beeld van chocolade met een slank model of conditie 2 blootstelling aan een beeld van chocolade met een volslank model op de gedragsbeliefs en intentie om chocolade te eten bij vrouwen. Ook is gekeken of dit effect beïnvloed wordt door de mate van lichaamssatisfactie. Om dit te onderzoeken is een online experiment uitgevoerd, waaraan 70 proefpersonen hebben deelgenomen.

Hypothese 1 & 2:

De verwachting, dat conditie 1 voor een lagere intentie om chocolade te eten zorgt, wordt verworpen op basis van de resultaten. Dit houdt in dat de blootstelling aan een slank model niet zorgt voor een lagere intentie om chocolade te eten. De tweede verwachting, dat zowel de conditie met de ‘ongezonde’ afbeelding met een slank model als de conditie met een volslank model een voor meer verlangen naar chocolade, wordt ook verworpen op basis van de gevonden resultaten. De ‘ongezonde’ afbeeldingen met slanke of volslanke modellen zorgen dus niet voor minder verlangen naar chocolade.

Een mogelijke verklaring voor het uitblijven van een effect is wellicht te vinden in de mate waarop de proefpersonen de boodschap hebben ontvangen. Op basis van het dual process model van zou de afbeelding traag, deliberatief en bewust zijn verwerkt, waardoor weerstand geboden kan worden aan de verleidingen van chocolade (Kahneman, 2003). De respondenten zijn bij de blootstelling aan het stimulusmateriaal ervan bewust dat ze meededen aan een onderzoek en dat de afbeelding die zich aan hen voordeed van belang was voor het vervolg daarvan. Dit kan zorgen voor een sterke focus op de afbeelding. Het verlangen naar chocolade (een impulsief process) dat getriggerd kan worden door externe stimuli heeft hierdoor minder kans om te ontstaan.

Een andere verklaring hiervoor kan zijn dat de proefpersonen op het moment van afname nog genoeg energie hebben om de gezonde keuzes, verleidingen of veranderingen te reguleren. Bray, Martin Ginis, Hicks en Woodgate (2008) geven met behulp van het depletion model aan dat het

(27)

energie kost om gezonde keuzes te maken. Hoe minder energie een persoon heeft, des te moeilijker het wordt om verantwoordelijke keuzes te maken en verleidingen te weerstaan. Hierbij kan de regulatie om chocolade te vermijden kan onder andere zwakker worden als een vrouw in haar maandelijkse cyclus zit, een stressvolle levensstijl of een stress gevende baan heeft. Doordat de proefpersonen nog genoeg energie hebben en gefocust zijn op de informatie uit het onderzoek, zouden zij ook de cognitieve controle (zelfregulatie) over het eetgedrag kunnen behouden. Vrouwen die falen in hun zelfregulatie zouden een sterker voorkeur hebben voor vet- en suikerrijk voedsel en overeten (Dietary restraint theory) (Chao, Grilo & Sinha, 2016).

Hypothese 3, 4 & 5:

De derde verwachting, dat beide condities zorgen voor een hogere mate van schuldgevoel na het eten van chocolade, wordt tevens verworpen op basis van de gevonden resultaten. De ‘ongezonde’ afbeeldingen met slanke of volslanke modellen zorgt dus niet voor een hogere mate van schuldgevoel na het eten van chocolade. Ook de vierde verwachting, dat conditie 1 voor meer vermijding van chocolade zorgt, wordt verworpen op basis van de gevonden resultaten. De vijfde verwachting, dat zowel de conditie met de ‘ongezonde’ afbeelding met een slank model als de conditie met een volslank model een negatiever effect zou hebben op de lichaamssatisfactie, wordt niet ondersteund door de resultaten. De mate van lichaamssatisfactie veranderd niet na de blootstelling aan een slank of een volslank model. Ook speelt de mate van lichaamssatisfactie geen rol op de gedragsbeliefs over chocolade eten na het zien van een ‘ongezonde’ afbeelding met een slank of volslank model.

Een mogelijke verklaring is dat de afbeelding met de slanke vrouw juist voor een positief effect zorgt (Joshi, Herman & Polivy, 2004; Mills, Polivy, Herman & Tiggemann, 2002). De blootstelling aan een slanke vrouw kan bij vrouwen leiden tot de intentie om iets aan hun lichaam te doen. Dit bevestigt de opwaartse sociale vergelijking van de sociale vergelijkingstheorie (Festinger, 1954), die stelt dat mensen zich met personen die in bepaalde opzichten beter zijn vergelijken, om zichzelf te verbeteren en ervan te leren. De hedendaagse vrouw zijn er namelijk van bewust dat de beelden van de slanke vrouwen in de media geïdealiseerd en dus niet realistisch zijn (Durkin et al., 2012). Dit verkleint de kloof tussen hun

(28)

lichaam en het ideale slanke lichaam dat zij zouden willen hebben (Grabe et al., 2008) en zorgt het eten van chocolade per definitie niet voor meer schuldgevoel.

Een andere verklaring voor het uitblijven van effecten is wellicht te vinden in het denkproces van de proefpersonen. De theorie van ‘gedachteonderdrukking’ (Wegner & Zanakos, 1994) stelt dat het menselijke brein niet in staat is om niet aan iets te denken. De proefpersonen in dit onderzoek zouden de gedachten over chocolade eten niet hebben onderdrukt, doordat de kloof tussen hun lichaam en het slankheidsideaal niet significant groot is. Tevens is er geen mediatie-effect gevonden tussen de condities op de gedragsbeliefs. Dit resultaat wordt wel verwacht naar aanleiding van het onderzoek van Brunner en Siegrist (2012) en Durkin et al. (2013). De mate van lichaamssatisfactie is volgens de onderzoekers een stap tussen de blootstelling aan een ‘ongezonde’ afbeelding met een slank of volslank model en de gedragsbeliefs over chocolade eten.

Al met al kan geconcludeerd worden dat het gebruik van een slank of een volslank model in de media geen effect heeft op de gedragsbeliefs en intentie om chocolade te eten. Dit eventuele effect wordt ook niet versterkt door de mate van lichaamssatisfactie.

Beperkingen

De interne validiteit in dit onderzoek is beperkt doordat het onzeker is dat de proefpersonen zich natuurlijk voelden in de setting van het experiment. De mogelijkheid is groot dat de proefpersonen het experiment op de computer hebben uitgevoerd, terwijl Instagram normaal gesproken als mobiele applicatie wordt gebruikt (Hochman & Manovich, 2013). Daarnaast scrolden de proefpersonen niet op hun eigen Instagrampagina langs de berichten, maar keken ze naar een bericht van een vrouw die ze niet zelf volgen. Dit zijn redenen waardoor het experiment mogelijk als onnatuurlijke setting is ervaren.

Een ander discussiepunt in dit onderzoek is de gebruikte schaal om de lichaamssatisfactie te meten. Verschillende schalen zijn beschikbaar om de variabele lichaamssatisfactie te meten. Ik heb gekozen voor de schaal van de Body Shape vragenlijst (Dowson & Henderson, 2001). Bij nader inzien realiseer ik me dat een aantal bezwaren kleven aan deze vragenlijst. Eén van de

(29)

personen je weleens zelfbewust over je lichaam?’ ervan uit gegaan dat de proefpersoon niet slank zou zijn. Tevens is de schaal negatief ingesteld, doordat de vragen zich vooral richten op schaamte, schuldgevoel en onzekerheid.

Ondanks de bovenstaande beperkingen van dit onderzoek, kan dit onderzoek bijdragen aan het bedenken en opzetten van campagnes die obesitas proberen tegen te gaan bij vrouwen. In het huidige onderzoek is naar voren gekomen dat het gebruik van een slank of volslank model bij een ‘ongezonde’ afbeelding geen effect heeft op de gedragsbeliefs en de intentie om chocolade te eten. Tevens wordt dit eventuele effect niet versterkt door de mate van lichaamssatisfactie. Vervolgonderzoek zal meer informatie kunnen verstrekken over effectieve manieren om de intentie om ongezond te eten bij vrouwen te verminderen via sociale media en hen te motiveren om een gezondere levensstijl na te streven.

(30)

Referentielijst:

American Dietetic Association & Duyff, R. L. (2006). The American Dietetic 697 Association’s

complete food & nutrition guide (3rd ed.). Minneapolis, MN: 698 Chronimed.

Anschutz, D. J., Engels, R. C., Becker, E. S., & Van Strien, T. (2009). The effects of TV commercials using less thin models on young women's mood, body image and actual food intake. Body Image, 6(4), 270-276.

doi:http://dx.doi.org/10.1016/j.bodyim.2009.07.007

Ajzen, I. (1991). The theory of planned behavior. Organizational Behavior and Human Decision

Processes, 50(2), 179-211. doi:http://dx.doi.org/10.1016/0749-5978(91)90020-t

Ajzen, I. (2002). Constructing a TPB questionnaire: Conceptual and methodological

considerations. [Brief description of the Theory of Planned Behavior]. Geraadpleegd op http://people.umass.edu/~aizen/pdf/tpb.measurement.pdf

Bandura, A. (1994). Social cognitive theory of mass communication. In: J. Bryant & D. Zillman (eds.), Media Effects: Advances in theory and research, (61-90). Hillsdal, NJ: Lawrence Erlbaum Associates Inc.

Baumeister, R. F. (2014). Self-regulation, ego depletion, and inhibition. Neuropsychologia, 65, 313-319. doi:10.1016/j.neuropsychologia.2014.08.012

Bourn, R., Prichard, I., Hutchinson, A. D., & Wilson, C. (2015). Watching reality weight loss TV. The effects on body satisfaction, mood, and snack food consumption. Appetite, 91, 351–356. doi:10.1016/j.appet.2015.04.070

Bray, S. R., Martin Ginis, K. A., Hicks, A. L., & Woodgate, J. (2008). Effects of self-regulatory strength depletion on muscular performance and EMG activation. Psychophysiology,

(31)

Brown, F., & Slaughter, V. (2011). Normal body, beautiful body. Discrepant perceptions reveal a pervasive ‘thin ideal’ in childhood. Body Image, 8, 119–125. doi:

http://dx.doi.org/10.1016/j.bodyim.2011.02.002

Brunner, T. A., & Siegrist, M. (2012). Reduced food intake after exposure to subtle weight related cues. Appetite, 58(3), 1109-1112.

doi:http://dx.doi.org/10.1016/j.appet.2012.03.010

Burke-Garcia, A., & Scally, G. (2014). Trending now: Future directions in digital media for the public health sector. Journal of Public Health, 36(4), 527–534.

doi:10.1093/pubmed/fdt125

Bussinessinsider (2014). Planet selfie: We're now posting a staggering 1.8 billion photos every day. Geraadpleegd op http://www.businessinsider.com/were-now-posting-a-staggering 18-billion-photos-to-social-media-every-day-2014-5?IR=T

Cartwright, F., & Stritzke, W. G. (2008). A multidimensional ambivalence model of chocolate craving: construct validity and associations with chocolate consumption and disordered eating. Eating Behaviors, 9, 1-12. doi:http://dx.doi.org/10.1016/j.eatbeh.2007.01.006

Chan, K. & Tsang, L. (2011). Promoting healthy eating among adolescents: A Hong Kong study.

Journal of Consumer Marketing, (28)5, 354-62. doi:10.1108/07363761111150008

Chao, A. M., Grilo, C. M., & Sinha, R. (2016). Food cravings, binge eating, and eating disorder psychopathology: Exploring the moderating roles of gender and race. Eating Behaviors,

21, 41–47. doi:10.1016/j.eatbeh.2015.12.007

Champion, H., & Furnham, A. (1999). The effect of the media on body satisfaction in adolescent girls. European Eating Disorders Review, 7(3), 213-228.

(32)

Dowson, J., & Henderson, L. (2001). The validity of a short version of the Body Shape Questionnaire. Psychiatry Research, 102(3), 263–271. doi:10.1016/s0165 1781(01)00254-2

Durkin, K., Rae, K., & Stritzke, W. G. (2012). The effect of images of thin and overweight body shapes on women’s ambivalence towards chocolate. Appetite, 58, 222-226. doi:

http://dx.doi.org/10.1016/j.appet.2011.09.027

Durkin, K., Hendry, A., & Stritzke, W. G. (2013). ‘Mixed selection. Effects of body images, dietary restraint, and persuasive messages on females’ orientations towards

chocolate. Appetite, 60, 95-102. doi:http://dx.doi.org/10.1016/j.appet.2012.09.025

Enschot, R. van, Hoeken, H., & Mulken, M. van. (2006). Retoriek in reclame: waardering voor verbo-picturale retorische vormen. Tijdschrift voor Taalbeheersing, 28(2), 142– 158. doi: http://dx.doi.org/10.1347/tijd.34.4.368

Ferguson, C. J., Muñoz, M. E., Garza, A., & Galindo, M. (2013). Concurrent and prospective analyses of peer, television and social media influences on body dissatisfaction, eating disorder symptoms and life satisfaction in adolescent girls. Journal of Youth and

Adolescence, 43(1), 1–14. doi:10.1007/s10964-012-9898-9

Festinger, L. (1954). A theory of social comparison processes. Human Relations, 7(2), 117-140. doi:http://dx.doi.org/10.1177/001872675400700202

Fishbein, M. & Ajzen, I. (2010). Predicting and changing behavior. The reasoned action approach. New York: Psychology Press.

Fishbein, M., & Yzer, M. (2003). Using theory to design effective health behavior interventions.

Communication Theory, 13(2), 164-183. doi: http://dx.doi.org/10.1111/j.1468

(33)

Fletcher, B. C., Pine, K. J., Woodbridge, Z., & Nash, A. (2007). How visual images of chocolate affect the craving and guilt of female dieters. Appetite,48(2), 211-217. doi:

http://dx.doi.org/10.1016/j.appet.2006.09.002

Gawronski, B., & Bodenhausen, G. V. (2006). Associative and propositional processes in evaluation: An integrative review of implicit and explicit attitude change. Psychological

Bulletin, 132, 692–731. doi:http://dx .doi.org/10.1037/0033-2909.132.5.692

Gilhooly, C. H., Das, S. K., Golden, J. K., McCrory, M. A., Dallal, G. E., Saltzman, E., Roberts, S. B. (2007). Food cravings and energy regulation: The characteristics of craved foods and their relationship with eating behaviors and weight change during 6 months of dietary energy restriction. International Journal of Obesity, 31(12), 1849–1858. doi:10.1038/sj.ijo.0803672

Godin, G., Conner, M., & Sheeran, P. (2005). Bridging the intention-behaviour gap: The role of moral norm. British Journal of Social Psychology, 44(4), 497–512.

doi:10.1348/014466604x17452

Grabe, S., Ward, L. M., & Hyde, J. S. (2008). The role of the media in body image concerns among women: A meta-analysis of experimental and correlational studies. Psychological

Bulletin, 134(3), 460–476. doi:10.1037/0033-2909.134.3.460

Grigore, A.D. (2012). Chocolate addiction causes decreased muscle endurance and apathy in a healthy young adult male: A case report. Journal of Clinical Case Reports, 2(14). doi:10.4172/2165-7920.1000209

(34)

Gronhoj, A., Bech‐Larsen, T., Chan, K., & Tsang, L. (2012). Using theory of planned behavior to predict healthy eating among Danish adolescents. Health Education, 113(1), 4–17. doi:10.1108/09654281311293600

Häfner, M. & Trampe, D. (2009). When thinking is beneficial and when it is not: The effects of thin and round advertising models. Journal of Consumer Psychology, 19, 619-628. doi:10.1016/j.jcps.2009.06.004

Het Algemeen Dagblad (2014). Nederlandse vrouwen vinden zich te dik en te wit. Geraadpleegd op http://www.ad.nl/lifestyle/nederlandse-vrouwen-vinden-zich-te-dik-en-te

wit~a83a2f9d/

Herman, C. P., & Mack, D. (1975). Restrained and unrestrained eating1. Journal of Personality, 43(4), 647–660. doi:10.1111/j.1467-6494.1975.tb00727.x

Hill, R. J., Fishbein, M., & Ajzen, I. (1977). Belief, attitude, intention and behavior: An introduction to theory and research. Contemporary Sociology, 6(2), 244.

doi:10.2307/2065853

Hochman, N., & Manovich, L. (2013). Zooming into an Instagram city: Reading the local through social media. First Monday, 18(7). doi:10.5210/fm.v18i7.4711

Hofmann, W., Friese, M., & Strack, F. (2009). Impulse and self control from a dual-systems perspective. Perspectives on Psychological Science, 4, 162-176. doi: 10.1111/j.1745 6924.2009.01116.x

Hogarth, L. (2012). Goal-directed and transfer-cue-elicited drug-seeking are dissociated by pharmacotherapy: evidence for independent additive controllers. Journal of Experimental

(35)

Hogarth, L., & Chase, H. W. (2011). Parallel goal-directed and habitual control of human drug seeking: Implications for dependence vulnerability. Journal of Experimental Psychology:

Animal Behavior Processes, 37(3), 261–276. doi:10.1037/a0022913

Joshi, R., Herman, C. P., & Polivy, J. (2004). Self-enhancing effects of exposure to thin-body images. International Journal of Eating Disorders, 35(3), 333-341. doi:

http://dx.doi.org/10.1002/eat.10253

Kahneman, D. (2003). A perspective on judgment and choice: mapping bounded

rationality. American psychologist, 58(9), 697. doi:10.1037/0003-066x.58.9.697

Keer, M., Conner, M., Van den Putte, B., & Neijens, P. (2013). The temporal stability and predictive validity of affect-based and cognition-based intentions. British Journal of

Social Psychology, 53(2), 315–327. doi:10.1111/bjso.12034

Kidwell, B., & Jewell, R. D. (2003). The moderated influence of internal control: An

examination across health-related behaviors. Journal of Consumer Psychology, 13(4), 377–386. doi:10.1207/s15327663jcp1304_05

Kuijer, R. G., & Boyce, J. A. (2014). Chocolate cake. Guilt or celebration? Associations with healthy eating attitudes, perceived behavioural control, intentions and weight-loss.

Appetite, 74, 48-54. doi:http://dx.doi.org/10.1016/j.appet.2013.11.013

Levine, M. P., & Murnen, S. K. (2009). “Everybody knows that mass media are/are not [pick one] a cause of eating disorders”: A critical review of evidence for a causal link between media, negative body image, and disordered eating in females. Journal of Social and

Clinical Psychology, 28(1), 9-42. doi: http://dx.doi.org/10.1521/jscp.2009.28.1.9

Macht, M., & Dettmer, D. (2006). Everyday mood and emotions after eating a chocolate bar or an apple. Appetite, 46(3), 332–336. doi:10.1016/j.appet.2006.01.014

(36)

McIntyre, C., & Baid, A. (2009). Indulgent snack experience attributes and healthy choice alternatives, British Food Journal, 111, 486-497. doi: 10.1108/00070700910957311

Manning, M. (2009). The effects of subjective norms on behaviour in the theory of planned behaviour: A meta-analysis. British Journal of Social Psychology, 48(4), 649–705. doi:10.1348/014466608x393136

Mask, L., Blanchard, C. M., & Baker, A. (2014). Do portrayals of women in action convey another ideal that women with little self-determination feel obligated to live up to? Viewing effects on body image evaluations and eating behaviors. Appetite, 83, 277-286. doi:http://dx.doi.org/10.1016/j.appet.2014.08.025

Marketingfacts (2016). Sociale media in Nederland 2016: WhatsApp overstijgt Facebook. Geraadpleegt op http://www.marketingfacts.nl/berichten/social-media-in-nederland-2016 whatsapp-overstijgt-facebook

Mills, J. S., Polivy, J., Herman, C. P., & Tiggemann, M. (2002). Effects of exposure to thin media images: Evidence of self-enhancement among restrained eaters. Personality and

Social Psychology Bulletin, 28(12), 1687-1699. doi:10.1177/014616702237650

Milyavskaya, M., Inzlicht, M., Hope, N., & Koestner, R. (2015). Saying “no” to temptation: Want-to motivation improves self-regulation by reducing temptation rather than by increasing self-control. Journal of Personality and Social Psychology, 109(4), 677–693. doi:10.1037/pspp0000045

Neugebauer, J., Ray, D. G., & Sassenberg, K. (2016). When being worse helps: The influence of upward social comparisons and knowledge awareness on learner engagement and

learning in peer-to-peer knowledge exchange. Learning and Instruction, 44, 41-52. doi:10.1016/j.learninstruc.2016.02.007

(37)

NRC (2015). WHO: in 2030 is er een obesitas-epidemie, maar niet in Nederland. Geraadpleegd op http://www.nrc.nl/nieuws/2015/05/06/who-in-2030-is-er-een-obesitas-epidemie-maar niet-in-nederland

Obesitasvereniging (2016). Over gewicht. Geraadpleegd op http://www.obesitasvereniging.nl/

Polivy, J., & Pliner, P. (2015). “She got more than me”. Social comparison and the social context of eating. Appetite, 86, 88-95. doi: http://dx.doi.org/10.1016/j.appet.2014.08.007

Ridgway, J. L., & Clayton, R. B. (2016). Instagram Unfiltered: Exploring Associations of Body Image Satisfaction, Instagram# Selfie Posting, and Negative Romantic Relationship Outcomes. Cyberpsychology, Behavior, and Social Networking, 19(1), 2-7. doi: 10.1089/cyber.2015.0433

Rozin, P., Levine, E., & Stoess, C. (1991). Chocolate craving and liking. Appetite, 17(3), 199 212. doi:10.1016/0195-6663(91)90022-k

Sheeran, P., Norman, P., & Orbell, S. (1999). Evidence that intentions based on attitudes better predict behaviour than intentions based on subjective norms. European Journal of Social

Psychology, 29, 403-406. doi: http://dx.doi.org/10.1002/(sici)1099

0992(199903/05)29:2/3<403::aid-ejsp942>3.0.co;2-a

Smeets, P. A., de Graaf, C., Stafleu, A., van Osch, M. J., Nievelstein, R. A., & van der Grond, J. (2006). Effect of satiety on brain activation during chocolate tasting in men and

women. The American journal of clinical nutrition, 83(6), 1297-1305. doi: http://dx.doi.org/10.1016/j.bbr.2014.11.019

Stice, E., Schupak-Neuberg, E., Shaw, H. E. & Stein, R. I. (1994). Relation of media exposure to eating disorder symptomatology: An examination of mediating mechanisms. Journal of

Abnormal Psychology, 103(4), 836-840. doi:http://dx.doi.org/10.1037/0021

(38)

Strack, F., & Deutsch, R. (2004). Reflective and impulsive determinants of social behavior.

Personality and Social Psychology Review, 8, 220 –247.

doi:http://dx.doi.org/10.1207/s15327957pspr0803_1

Sypeck, M. F., Gray, J. J., & Ahrens, A. H. (2004). No longer just a pretty face: Fashion

magazines’ descriptions of ideal female beauty from 1959 to 1999. International Journal

of Eating Disorders, 36, 342-347. doi:10.1002/eat.20039

Tiggemann, M. (2004). Body image across the adult life span: Stability and change. Body

image, 1(1), 29-41. doi:10.1016/s1740-1445(03)00002-0

Tiggemann, M., & Miller, J. (2010). The internet and adolescent girls weight satisfaction and drive for thinness. Sex Roles, 63, 79–90. doi:10.1007/s11199-010-9789-z

Tiggemann, M., & Slater, A. (2013). NetGirls: The Internet, Facebook, and body image concern in adolescent girls. International Journal of Eating Disorders, 46, 630-633

doi:10.1002/eat.22141

Tiggemann, M., & Zaccardo, M. (2015). “Exercise to be fit, not skinny”: The effect of fitspiration imagery on women's body image. Body Image, 15, 61-67.

doi:http://dx.doi.org/10.1016/j.bodyim.2015.06.003

Tsorbatzoudis, H. (2005). Evaluation of a planned behavior theory-based intervention programme to promote healthy eating. Perceptual and Motor Skills, 101(6), 587-604. doi:10.2466/pms.101.6.587-604

Vandenbosch, L., & Eggermont, S. (2012). Understanding sexual objectification: A

comprehensive approach toward media exposure and girls’ internalization of beauty ideals, self-objectification, and body surveillance. Journal of Communication, 62, 869 887. doi:10.1111/j.1460-2466.2012.01667.x

(39)

Volksgezondheidenzorg (2016). Gezondheidsgevolgen. Geraadpleegd op https://www.volksgezondheidenzorg.info/onderwerp/overgewicht/cijfers context/gezondheidsgevolgen

Wansink, B., Cheney, M., & Chan, N. (2003). Exploring comfort food preferences across age and gender1. Physiology & Behavior, 79(4-5), 739–747. doi:10.1016/s0031 9384(03)00203-8

Watson, P., Wiers, R. W., Hommel, B., Ridderinkhof, K. R., & de Wit, S. (2016). An associative account of how the obesogenic environment biases adolescents' food

choices. Appetite, 96, 560-571. doi:10.1016/j.appet.2015.10.008.

Wegner, D. M., & Zanakos, S. (1994). Chronic Thought Suppression. Journal of Personality, 62(4), 615–640. doi:10.1111/j.1467-6494.1994.tb00311.x

Zimmerman, F. J., & Shimoga, S. V. (2014). The effects of food advertising and cognitive load on food choices. BMC Public Health, 14(1), 342. doi:10.1186/1471-2458-14-342

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zodra een 6 gegooid wordt, begint de desbetref- fende speler zich zo snel mogelijk aan te kleden, en probeert de reep chocolade met een mes en vork uit te pakken en op te eten.

Daarna neem je een servet met het thema van je keuze (het moet kleiner zijn dan de chocolade) en druk het motief op de nog vochtige structuur- pasta. Het geheel goed

De detailhandel is het belangrijkste distributiekanaal op de Italiaanse markt voor zoetwaren, goed voor een aandeel van 36,4% van de totale marktwaarde.. De meeste zoetwaren worden

Flanders Investment &amp; Trade (FIT) kan in die zin nooit verantwoordelijk gesteld worden voor gebeurlijke foutieve vermeldingen, weglatingen of onvolledigheden in

‘Mensen die gaan sterven, willen niet alleen de muziek op hun uitvaart bepalen of mee kiezen welke teksten zullen worden.. voorgedragen’, zegt Steven D’Hoore, uitvaartverzorger bij

Toch is deze uiteenlopende microstructuur kennelijk helemaal niet belangrijk als we het gedrag van water of een laken op veel grotere schaal – de golven dus – zouden beschrijven..

Gewicht Gewicht : 2,5 kg Verpakking Verpakking : : Individueel verpakt in een polypropyleen zakje met een gouden kaart op de bodem. Bunny kisses

De ongevallen per 1000 storingen zijn in de Nederlandse vestiging hoog voor de verpakking en de verzending afdelingen en worden veroorzaakt door een zogenaamd